Regeling lozing afvalwater huishoudens

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 10 december 2007, nr. BWL/2007119652, tot het reguleren van zuiverings- en infiltratievoorzieningen bij lozingen van afvalwater afkomstig van huishoudens (Regeling lozing afvalwater huishoudens)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 8, tweede lid, 9, tweede lid, en 11, tweede lid, van het Besluit lozing afvalwater huishoudens;

Besluiten:

Artikel 1

Een zuiveringsvoorziening bestaat uit een septic tank:

a. met een nominale inhoud van ten minste 6 kubieke meter,

b. die voldoet aan NEN-EN 12566-1, en

c. met een hydraulisch rendement van ten hoogste 10 gram, bepaald overeenkomstig annex B van NEN-EN 12566-1.

Artikel 2

Een zuiveringsvoorziening is goed toegankelijk, en wordt zo vaak als voor de goede werking daarvan nodig is onderhouden.

Artikel 3

Een infiltratievoorziening wordt zodanig uitgevoerd en onderhouden, dat:

a. het vanuit de zuiveringsvoorziening geloosde water in de infiltratievoorziening niet in direct contact met het grondwater komt,

b. de infiltratievoorziening geen hinder veroorzaakt, en

c. nadelige gevolgen voor de volksgezondheid worden voorkomen.

Artikel 4

1. Artikel 1 is niet van toepassing op een zuiveringsvoorziening die is geplaatst voor 1 januari 2009, indien die zuiveringsvoorziening bestaat uit een septic tank, die een nominale inhoud heeft van ten minste 6 kubieke meter, en waarbij:

a. de septic tank uit drie compartimenten bestaat,

b. de nominale inhoud, in de stroomrichting, over de compartimenten is verdeeld in de verhouding twee staat tot één staat tot één,

c. de scheidingswanden tussen de compartimenten van de septic tank ten minste 20 centimeter boven het waterniveau uitsteken,

d. de instroomopening in het eerste compartiment van de septic tank zich ten minste 10 centimeter boven het waterniveau bevindt,

e. de toevoerpijp ten minste 5 centimeter en ten hoogste 10 centimeter uit de binnenwand steekt,

f. de doorstroomopeningen in scheidingswanden tussen de compartimenten van de septic tank zodanig zijn uitgevoerd, dat:

1°. doorvoer van bodemslib en drijflagen wordt voorkomen;

2°. de gezamenlijke oppervlakte van de doorstroomopeningen per scheidingswand ten minste 100 vierkante centimeter en ten hoogste 400 vierkante centimeter bedraagt;

3°. de bovenkant van de doorstroomopeningen ten minste 30 centimeter onder het waterniveau ligt; en

4°. de onderkant van de doorstroomopeningen hoger ligt dan de helft van de waterhoogte gemeten vanaf de bodem van de septic tank

g. de afvoeropening van een septic tank voorzien is van een duikschot of een T-stuk, zodat afvoer van bodemslib of drijflagen wordt voorkomen, en

h. de waterhoogte in een septic tank ten minste 1,2 meter bedraagt en ten hoogste bedraagt:

1°. 2,2 meter bij een inhoud van ten hoogste 10 kubieke meter;

2°. 2,5 meter bij een inhoud van meer dan 10 kubieke meter.

2. Indien afzonderlijke septic tanks als bedoeld in het eerste lid parallel zijn geschakeld, bedraagt de gezamenlijke nominale inhoud tenminste 6 kubieke meter en voldoet iedere tank afzonderlijk aan de voorschriften genoemd in het eerste lid, onder a tot en met h.

3. Opdeling van de septic tank als bedoeld in het eerste lid in afzonderlijke in serie geschakelde tanks is toegestaan, mits de nominale inhoud van één compartiment niet over verschillende tanks is verdeeld. De afzonderlijke septic tanks gelden tezamen als één septic tank.

Artikel 5

Met zuiveringsvoorzieningen en infiltratievoorzieningen als bedoeld in deze regeling worden gelijkgesteld zuiveringsvoorzieningen en infiltratievoorzieningen die rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, en die voldoen aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2008.

Artikel 7

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling lozing afvalwater huishoudens.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 10 december 2007.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.M. Cramer.De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, J.C. Huizinga-Heringa.

Toelichting

§ 1. Inleiding

In onderhavige regeling worden regels gesteld met betrekking tot de zuiveringsvoorzieningen waardoor huishoudelijk afvalwater dient te worden geleid bij lozing door een particulier huishouden in het oppervlaktewater of in de bodem. Daarnaast worden er regels gesteld met betrekking tot de infiltratievoorziening waardoor het gezuiverde afvalwater bij lozing in de bodem dient te worden geleid.

Het vereiste van het toepassen van bovenbedoelde voorzieningen volgt bij lozing in de bodem uit de artikelen 8, eerste lid, en 9, eerste lid, van het Besluit lozing afvalwater huishoudens (hierna: het besluit). Bij lozing in het oppervlaktewater volgt dit vereiste uit artikel 11, eerste lid, van het besluit.

De regels die in onderhavige regeling zijn gesteld bouwen voort op de regels zoals die voor de zuiverings- en infiltratievoorzieningen voorafgaand aan de inwerkingtreding van het besluit golden op grond van de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming en de Regeling Wvo septic tank. De verschillen tussen beide genoemde regelingen en onderhavige regeling zijn wat betreft de zuiveringsvoorzieningen vooral ingegeven door ontwikkelingen in normalisatie met betrekking tot kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties. Wat betreft de infiltratievoorzieningen zijn de verschillen het gevolg van het streven naar minder regels en meer eigen verantwoordelijkheid voor burgers en bedrijven. In § 2 en 3 worden de verschillen nader toegelicht. De regeling voorziet in een overgangsrecht. Daarmee wordt gewaarborgd dat de op grond van de voorafgaand aan het besluit geldende regelgeving geplaatste adequate zuiverings- en infiltratievoorzieningen niet behoeven te worden vervangen. Daarnaast biedt het overgangsrecht de leveranciers van de zuiveringsvoorzieningen de tijd om in te spelen op de nieuwe eisen ten aanzien van deze voorzieningen. In § 4 wordt dit overgangsrecht nader uiteengezet.

Onderhavige regeling is niet ter advies voorgelegd aan Actal, aangezien de mogelijke administratieve lasten voor burgers reeds zijn meegenomen bij de toetsing van het Besluit lozing afvalwater huishoudens, waarop deze regeling is gebaseerd. Over dat besluit heeft Actal reeds geadviseerd.

§ 2. De zuiveringsvoorzieningen

Het vereiste van het toepassen van zuiveringsvoorziening voor het lozen van huishoudelijk afvalwater in de bodem is in algemene regels vastgelegd in 1990, met het inwerking treden van het Lozingenbesluit bodembescherming. Voor lozingen in het oppervlaktewater is het Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater, waarin het vereiste van het toepassen van een zuiveringsvoorziening is opgenomen, in 1997 inwerking getreden.

In de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming en de Regeling Wvo septic tank is beschreven waaraan de zuiveringsvoorzieningen moeten voldoen. Op grond van beide regelingen moest bij het lozen vanuit een huishouden een septic tank met een inhoud van ten minste 6m3 worden toegepast.

Een adequate werking van een septic tank is met name afhankelijk van de dimensionering en het stromingspatroon. Beide zijn van invloed op de bezinking van verontreinigingen die in de septic tank plaatsvindt. Met betrekking tot de dimensionering is bepaald, dat de septic tank een inhoud van ten minste 6m3 moet hebben. Wat betreft het stromingspatroon is onder andere bepaald dat de septic tank uit drie compartimenten moet bestaan, is de volumeverhouding tussen de compartimenten vastgelegd, en is aangegeven hoe de scheidingswanden tussen de compartimenten moeten worden uitgevoerd.

In onderhavige regeling vindt met betrekking tot de inhoud van de septic tank geen verandering plaats – een septic tank met een nominale inhoud van ten minste 6m3 blijft het uitgangspunt. Met betrekking tot het waarborgen van een adequaat stromingspatroon treedt wel een wijziging op. In plaats van het gedetailleerd aangeven hoe de septic tank met het oog op een goed stromingspatroon moet worden uitgevoerd, wordt aangesloten bij de in februari 2000 gepubliceerde norm NEN-EN 12566-1 voor geprefabriceerde septic tanks (NEN-EN 12566-1, Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties tot en met 50 IE – Deel 1: Geprefabriceerde septic tanks). In deze norm is een beproevingsprocedure met betrekking tot het hydraulisch rendement van septic tanks vastgelegd. Dit hydraulisch rendement bepaalt de mate waarin een septic tank geschikt is om bezinkbare stoffen achter te houden. Bij de beproevingsprocedure worden de bezinkbare stoffen in de toestroom van de septic tank nagebootst door bolvormig polystyreengranulaat. Het hydraulisch rendement wordt uitgedrukt in grammen granulaat dat gedurende de test niet door de septic tank wordt afgevangen, en dus met het uitstromende water de septic tank verlaat. Bij de voorbereiding van deze regeling is van een aantal septic tanks conform de in de norm NEN-EN 12566-1 vastgelegde beproevingsprocedure het hydraulisch rendement bepaald. Daarbij is gebleken dat de septic tanks, die voldeden aan eisen opgenomen in de Regeling Wvo septic tank, een hydraulisch rendement hebben van minder dan 10 gram. Gelet daarop is in de regeling de waarde van ten hoogste 10 gram opgenomen.

De nominale inhoud en het hydraulisch rendement staan op de CE-markering, waarvan elke op de markt gebrachte septic tank op grond van de NEN-EN 12566-1 moet zijn voorzien.

De in de regeling gebruikte terminologie sluit zo veel mogelijk aan bij de terminologie gebruikt in NEN-EN 12566-1. Zo wordt het begrip ‘nominale inhoud van de septic tank’ gebruikt, daar waar de Regeling Wvo septic tank het begrip ‘inhoud’ hanteerde en de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming de omschrijving ‘inhoud, waarvan ten minste 6m3 kan worden benut’ bevatte. De nominale inhoud is gelijk aan de hoeveelheid water, waarmee de tank kan worden gevuld tot aan het niveau van de afvoeropening. Met de in de Regeling Wvo septic tank en de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming gehanteerde begrippen was dezelfde inhoud bedoeld.

Ook de term ‘hydraulisch rendement’ is aan de NEN-EN 12566-1 ontleend.

In artikel 2 van deze regeling is bepaald dat de zuiveringsvoorziening goed toegankelijk moet zijn en zo vaak als nodig moet worden onderhouden. Een belangrijk onderdeel van dit onderhoud vormt het verwijderen van slib uit de septic tank. In het Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater was hieromtrent aangegeven (artikel 7, derde lid), dat de septic tank zo dikwijls als voor de goede werking noodzakelijk is dient te worden geledigd. De Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming gaf in artikel 29 aan dat het slib eenmaal per twee jaar, of zoveel vaker als voor een goede werking van de tank nodig is, uit de septic tank moet worden verwijderd. In deze regeling is er net als in het Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater voor gekozen om geen minimale verwijderingsfrequentie voor het slib voor te schrijven. De onderhoudsfrequentie is sterk afhankelijk van de frequentie en de omvang van de belasting van de zuiveringsvoorziening met afvalwater, en daarmee dus van de specifieke lozingssituatie. De keuze van een juiste onderhoudsfrequentie is een verantwoordelijkheid van de lozer. Onnodige verontreiniging van het oppervlaktewater of de bodem als gevolg van onvoldoende onderhoud dient daarbij te worden voorkomen. De zuiveringsvoorziening dient in ieder geval goed toegankelijk te zijn, mede om controle door het bevoegd gezag mogelijk te maken.

§ 3. De infiltratievoorzieningen

Bij het lozen in de bodem wordt het gezuiverde water door middel van een infiltratievoorziening in de bodem gebracht. In de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming waren zeer gedetailleerde voorschriften met betrekking tot de infiltratievoorziening opgenomen, met als doel het waarborgen van een adequate bescherming van het milieu, maar ook het langdurig goed functioneren van de infiltratievoorziening, zodat degene die loost daar geen omkijken naar heeft. Bij de voorbereiding van de regeling is beschouwd of deze gedetailleerde voorschriften kunnen worden vereenvoudigd.

In de praktijk bleek de Uitvoeringsregeling bij aanleg van infiltratievoorzieningen vaak reeds op een vereenvoudigde manier te worden toegepast, waarbij de benodigde onderzoeken vaak grofmazig werden uitgevoerd, ook gebruikmakend van de plaatselijk aanwezige kennis bij bewoners, gemeente of waterschap. Dit leidt in de praktijk niet tot onaanvaardbare situaties. In 90% van de gevallen is er een goede infiltratie van het aangeboden water. Daar waar tijdens of na de aanleg problemen optreden, worden deze in de praktijk op een pragmatische wijze opgelost.

In kader van de voorbereiding van de regeling is met betrekking tot het functioneren van de infiltratievoorziening een risico-evaluatie uitgevoerd, waarbij is gekeken welke gebeurtenissen kunnen optreden bij niet goed functioneren van deze voorziening.

De volgende gebeurtenissen zijn daarbij beschouwd:

– wateroverlast;

– verontreiniging van de bodem waarin wordt geïnfiltreerd;

– doorslag van verontreiniging naar grondwater;

– verspreiding van pathogene bacteriën, bij overstroming de van infiltratievoorziening.

De risico’s voor de volksgezondheid, milieuhygiëne en de levensduur van de infiltratievoorziening bij een overbelasting van de infiltratievoorziening zijn afhankelijk van de frequentie en de omvang van de overbelasting.

De milieuhygiënische risico’s zijn beperkt en acceptabel.

Risico’s ten aanzien van de volksgezondheid worden sterk bepaald door de frequentie van optreden van uitspoeling van slib. Bij een sporadische overstroming, waarbij pathogenen op het maaiveld komen, is het risico beperkt en acceptabel. Gebeurt dit vaker dan is het risico aanzienlijk en niet acceptabel.

Risico’s ten aanzien van de levensduur van de infiltratievoorziening en zuiveringssysteem liggen erin dat het optreden van uitspoeling de infiltratievoorziening zal verstoppen. Bij een niet reinigbare infiltratievoorziening is dit zeer nadelig en kan het leiden tot overstroming. Een andere nadeel is dat het zuiveringsysteem ontregelt raakt waardoor bijvoorbeeld het afvalwater in het huis niet meer afgevoerd wordt.

Gelet op de ervaringen in de praktijk en de resultaten van de risico-evaluatie is er in deze regeling voor gekozen om in plaats van het stellen van gedetailleerde voorschriften uit te gaan van de eigen verantwoordelijkheid van degene die loost. Dit komt tot uitdrukking in de formulering van artikel 3. Door de uitvoering en het onderhoud van de infiltratievoorziening dient directe lozing in het grondwater, wateroverlast, onnodige verontreiniging van de bodem en verspreiding van pathogene bacteriën te worden voorkomen.

§ 4. Overgangsrecht

Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 4.

In artikel 4 zijn voorwaarden opgenomen waaraan zuiveringsvoorzieningen die zijn of worden geplaatst voor 1 januari 2009 (dus tot één jaar na inwerkingtreding), moeten voldoen. Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling golden op grond van de Regeling Wvo septic tank en de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming. De reeds geplaatste voorzieningen kunnen namelijk niet worden getoetst aan de in deze regeling opgenomen norm voor het hydraulisch rendement, omdat de in de NEN-EN 12566-1 beschreven beproevingsprocedure niet in het veld toepasbaar is.

Voorts wordt de mogelijkheid geboden om gedurende een jaar na inwerkingtreding nog septic tanks te plaatsen waarvan het hydraulisch rendement niet is beproefd, maar die wel voldoen aan de voorwaarden zoals die tot aan de inwerkingtreding van deze regeling golden. Als gevolg hiervan kunnen bijvoorbeeld reeds geleverde maar nog niet geïnstalleerde septic tanks die voldoen aan het bepaalde in artikel 4 nog gedurende een jaar na het in werking treden van deze regeling worden geplaatst, zonder dat het hydraulisch rendement daarvan alsnog behoeft te worden bepaald.

§ 5. Europese aspecten

Door de wederzijdse erkenningbepaling die is opgenomen in artikel 5 wordt een gelijk speelveld gecreëerd voor buitenlandse producenten van zuiveringsvoorzieningen en infiltratievoorzieningen. Indien deze zuiveringsvoorzieningen en infiltratievoorzieningen dezelfde bescherming voor het milieu kunnen bieden als wordt nagestreefd door deze regeling, worden zij gelijkgesteld met voorzieningen die in Nederland zijn geproduceerd.

De ontwerp-regeling is op 28 september 2006 ingevolge richtlijn 98/34/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217), voorgelegd aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Er zijn geen reacties op de ontwerp-regeling ontvangen.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J.C. Huizinga-Heringa

Naar boven