Wijziging Tijdelijke subsidieregeling stimuleren leeftijdsbewust beleid

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 5 december 2007, Directie Arbeidsmarkt, nr. AM/SAM/07/38754, houdende wijziging van de Tijdelijke subsidieregeling stimuleren leeftijdsbewust beleid in verband met het vaststellen van het tweede aanvraagtijdvak voor de aanvraagronde 2007–2008

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

Artikel I

De Tijdelijke subsidieregeling stimuleren leeftijdsbewust beleid1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel i komt te luiden:

i. Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor een bedrijfstak: door werkgevers en werknemers in het leven geroepen, dan wel beheerd, samenwerkingsverband per bedrijfstak, dat is opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst.

2. Onderdeel j vervalt.

B

Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘De Minister kan op aanvraag aan de volgende aanvragers subsidie verlenen’ vervangen door: De Minister verleent op aanvraag aan de volgende aanvragers subsidie.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. een Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor een bedrijfstak, indien:

1°. het in artikel 1, onderdeel i, bedoelde samenwerkingsverband een stichting als bedoeld in artikel 285, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is;

2°. het bestuur van deze stichting bevoegd is te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen, en tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt;

3°. het doel van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor een bedrijfstak helder afgebakend is en blijkens de statuten in ieder geval bestaat uit het vertegenwoordigen van personeelsbelangen;

4°. het aannemelijk is dat het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor een bedrijfstak niet in betalingsonmacht verkeert.

C

In artikel 3 wordt ‘aanvragende bedrijfstakorganisatie’ vervangen door: aanvragende bedrijfstakorganisatie of het aanvragende Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor een bedrijfstak.

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. het tweede aanvraagtijdvak loopt van 3 maart 2008 tot en met 29 april 2008.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Subsidie wordt voor het eerste aanvraagtijdvak van aanvraagronde 2007–2008 slechts eenmaal aan dezelfde aanvrager verleend en voor het tweede aanvraagtijdvak van aanvraagronde 2007–2008 ten hoogste driemaal aan dezelfde aanvrager verleend.

E

Artikel 5, vierde lid, komt te luiden:

4. Met betrekking tot de projecten voor het tweede aanvraagtijdvak van aanvraagronde 2007–2008 geldt dat deze projecten betrekking hebben op het verspreiden of verder bevorderen van beleidsinstrumenten op het gebied van het verhogen van de duurzame inzetbaarheid van werknemers en in het bijzonder gericht zijn op een van de volgende thema’s:

a. Communicatie en voorlichting: het anders dan door ontwikkeling van beleidsinstrumenten vergroten van bewustwording van leeftijdsbewust personeelsbeleid of het uitwisselen van ervaring, kennis en informatie over leeftijdsbewust personeelsbeleid;

b. Verantwoordelijkheid werknemer: stimuleren van de discussie over de inhoud van de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer bij leeftijdsbewust beleid in verhouding tot de verantwoordelijkheid van de werkgever;

c. Ontziemaatregelen: onderzoeken van problemen die kunnen ontstaan wanneer ontziemaatregelen worden vervangen door preventiemaatregelen en het formuleren van verbeteringen op dit terrein;

d. Taak- en functieroulatie: stimuleren van mobiliteit door het gebruikmaken en ontwikkelen van taak- en functieroulatie;

e. Blijven ontwikkelen: ondersteunen van het opzetten door bedrijven van activiteiten die bijdragen aan permanente ontwikkeling van lager opgeleide oudere werknemers; of

f. Instrumenten voor kleine bedrijven: aanbieden van faciliteiten en hulp aan kleinere bedrijven om leeftijdsbewust personeelsbeleid te bevorderen.

F

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

Weigering van projectsubsidie

1. Een projectaanvraag wordt afgewezen, indien:

a. de aanvraag of het voor subsidie aangemelde project niet voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen;

b. de ontwikkeling of uitvoering van het project onvoldoende met de in bijlage 1 van deze regeling vermelde bewijsstukken wordt aangetoond;

c. het een project als bedoeld in artikel 5, vierde lid, aanhef en onderdeel b, betreft en dat project niet resulteert in een overzicht van voorwaarden waaraan werknemers en werkgevers dienen te voldoen om te zorgen dat de werknemer zijn verantwoordelijkheid neemt;

d. het een project als bedoeld in artikel 5, vierde lid, aanhef en onderdeel c of d, betreft waarbij geen implementatieplan is inbegrepen waarin beschreven staat hoe men verbeteringen tot stand kan brengen; of

e. het een project als bedoeld in artikel 5, vierde lid, aanhef en onderdeel e, betreft en de subsidie gebruikt wordt voor het verzorgen van scholing.

2. Alle projectaanvragen die door dezelfde aanvrager zijn ingediend in het tweede aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, worden afgewezen, indien:

a. door deze aanvrager meer dan drie aanvragen worden ingediend in dat tweede aanvraagtijdvak; of

b. door deze aanvrager twee of meer aanvragen in dat tweede aanvraagtijdvak worden ingediend met betrekking tot hetzelfde thema.

G

Artikel 7a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Indien 25% van het voor het tweede aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, vastgestelde subsidieplafond is aangevraagd ten behoeve van eenzelfde thema, laat de Minister daarna binnengekomen aanvragen ten behoeve van eenzelfde thema tot uiterlijk twaalf weken na het sluiten van het aanvraagtijdvak buiten behandeling.

2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid, vervalt het tweede lid.

H

In artikel 8 wordt onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, een lid ingevoegd, luidende:

2. Kosten voor het verspreiden van resultaten komen voor subsidie in aanmerking tot een maximum van:

a. 100% van de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen, voor subsidie in aanmerking komende kosten, voor zover het gaat om een project als bedoeld in artikel 5, vierde lid, aanhef en onderdeel a;

b. 10% van de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen, voor subsidie in aanmerking komende kosten, voor zover het gaat om een project als bedoeld in artikel 5, vierde lid, aanhef en onderdeel b, c, d, e of f.

I

In artikel 9 wordt ‘De Minister kan een lagere subsidie verlenen’ vervangen door: De Minister verleent een lagere subsidie.

J

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘1 januari 2010’ vervangen door: 1 januari 2012.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

3. Deze regeling, zoals die luidde op 19 december 2006, blijft van toepassing op subsidies verleend voorafgaande aan 20 december 2006.

4. Deze regeling, zoals die luidde op 31 december 2007, blijft van toepassing op subsidies aangevraagd in het eerste aanvraagtijdvak van aanvraagronde 2007–2008.

K

Bijlage 1 als bedoeld in artikel 5, derde lid, en artikel 6, eerste lid, onderdeel b, en bijlage 2 als bedoeld in artikel 11 worden vervangen door bijlage 1 en 2 bij deze regeling.

Artikel II

De regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 december 2006, nr. AM/2006/97984 tot wijziging van de Tijdelijke subsidieregeling stimuleren leeftijdsbewust beleid (Stcrt. 246) wordt ingetrokken.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2008.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen 1 en 2, die ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Den Haag, 5 december 2007.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A. Aboutaleb.

Toelichting

Algemeen

Deze wijziging van de Tijdelijke subsidieregeling stimuleren leeftijdsbewust beleid (hierna: subsidieregeling) voorziet in het vaststellen van het tweede aanvraagtijdvak voor de aanvraagronde 2007–2008. Verder worden de aanvragers, het subsidieplafond, de duidingen van thema’s en soort projecten waarvoor subsidie kan worden aangevraagd in de subsidieregeling aangepast. Als gevolg van deze aanpassingen komen er nieuwe aanvraag- en verantwoordingsformulieren voor de aanvraagronde 2007–2008, tweede tijdvak.

In het eerste aanvraagtijdvak van 2007–2008 is besloten om de doelgroep aan te passen. Het tijdvak is alleen opengesteld voor rechtspersonen die voldeden aan de definitie van branches en bedrijfstakken. Dit met als doel om via de brede reikwijdte van branches en bedrijfstakken het leeftijdsbewust beleid verder te verspreiden onder de bedrijven van branches en bedrijfstakken. Deze doelstelling blijft voor dit tijdvak gehandhaafd.

Doelstelling tweede tijdvak 2007–2008

Doel van het laatste tijdvak van de subsidieregeling is een zo compleet mogelijk overzicht te krijgen van maatregelen, beleid en instrumenten die in het kader van leeftijdsbewust beleid ingezet kunnen worden. Daarbij spelen projectaanvragers een belangrijke rol bij het op de agenda krijgen en houden van het thema leeftijdsbewust beleid. Ook kunnen zij de resultaten van de door hen uitgevoerde projecten verspreiden in hun branche/bedrijfstak.

Naast branche- en bedrijfstakorganisaties kunnen, onder bepaalde voorwaarden, ook Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen als aanvrager optreden.

Subsidieplafond voor tweede tijdvak 2007–2008

Bij de vorige wijziging is aangegeven dat het subsidieplafond voor het tweede aanvraagtijdvak van 2007–2008 vastgesteld is op € 3,3 miljoen.

Evenwichtige verdeling subsidie

Voor dit tijdvak is een aantal thema’s vastgesteld waar projecten zich op moeten richten. Dit is gedaan om bij het afronden van de subsidieregeling te beschikken over een zo compleet mogelijk overzicht van maatregelen, beleid en instrumenten die kunnen worden ingezet in het kader van leeftijdsbewust personeelsbeleid. Zo kan, ook na het vervallen van de subsidieregeling, gebruik worden gemaakt van het complete overzicht.

Omdat in dit tijdvak de spreiding van projectaanvragen naar thema’s in plaats van naar sectoren een belangrijke rol speelt, zal de beschikbare subsidie gekoppeld worden aan de vastgestelde thema’s die voor dit tijdvak zijn opengesteld en niet meer volgens de sectorindeling van de BIK-code.

Aard van de projecten:

De aanvragers kunnen alleen een project indienen gericht op een van de zes vooraf vastgestelde thema’s.

Aanvragers die een project indienen moeten in het projectplan opnemen hoe de uiteindelijke resultaten verspreid zullen worden binnen de branche of bedrijfstak. Voor het verspreiden van de resultaten kan budget ingeruimd worden. Hiervoor kan ten hoogste tien procent van de aangevraagde subsidie worden ingezet.

Aanvragers

In het tweede aanvraagtijdvak 2007–2008 zal de keuze voor branche- en bedrijfstakorganisatie als aanvragers gehandhaafd blijven. Branche- en bedrijfstakorganisaties die in een eerdere aanvraagperiode een subsidie hebben aangevraagd, kunnen ook in de nieuwe aanvraagperiode een aanvraag indienen voor een project dat voldoet aan de (nieuwe) voorwaarden.

Naast de branche- en bedrijfstakorganisaties, kunnen ook Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen als aanvrager optreden in dit tijdvak. Zij moeten daarbij wel voldoen aan de criteria vermeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c. Met het expliciet toelaten van Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen vindt er geen materiële verandering plaats binnen de categorie aanvragers. Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen worden een zodanige partner gevonden in het kader van leeftijdsbewust beleid waardoor ze nu expliciet in de regeling worden genoemd.

Naast Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen kunnen ook Opleidings- en Arbeidsmarktfondsen, Ontwikkelings- en Arbeidsmarktfondsen en Arbeidsmarkt- en Opleidingsfondsen een aanvraag indienen, mits ze voldoen aan de criteria vermeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c.

Het is wenselijk dat projectaanvragen in samenwerking met één of meerdere ondernemingen of lid-organisaties uit de branche of bedrijfstak worden ingediend. Bedrijven binnen een branche of bedrijfstak kunnen hiermee het initiatief nemen om met de aanvrager een samenwerking aan te gaan.

Uitbreiding aanvraagmogelijkheden

Ervaring uit eerdere tijdvakken leert dat met maar één aanvraag per bedrijfstak of branche de diversiteit van problemen in de bedrijfstak of branche onvoldoende aangepakt kon worden. In dit tijdvak is er daarom voor gekozen om de projectaanvrager in de gelegenheid te stellen maximaal drie aanvragen in te dienen.

Er zijn zes thema’s vastgesteld waarvoor een aanvraag kan worden ingediend. De aanvrager dient per aanvraag te kiezen voor één thema en dit duidelijk aan te geven op het aanvraagformulier. In totaal kan de aanvrager drie projectaanvragen indienen, elk voor een ander thema. Het is dus niet mogelijk om twee aanvragen in te dienen voor één thema. Bij overschrijding van dit maximum aantal aanvragen door dezelfde aanvrager zullen alle projectaanvragen van de aanvrager worden afgewezen.

Thema’s van de projecten in tijdvak 6

De ervaringen van de afgelopen tijdvakken zijn terug te vinden op de site www.leeftijdophetwerk.nl. Van deze eerdere ervaringen en ontwikkelde methodieken kan gebruik worden gemaakt bij het verder ontwikkelen van leeftijdsbewust beleid. Voor nieuwe aanvragen zijn er zes thema’s geformuleerd.

Thema’s

a) Communicatie en voorlichting

Onder dit thema kunnen alleen aanvragen worden ingediend die tot doel hebben om de bewustwording binnen branches of bedrijfstakken te vergroten en/of ervaringen, kennis en informatie tussen bedrijven binnen branches en bedrijfstakken uit te wisselen. Op dit terrein is al veel materiaal ontwikkeld dat hiervoor gebruikt kan worden. Aanvragen voor projecten met betrekking tot het ontwikkelen van beleidsinstrumenten worden dan ook afgewezen. Indien naderhand blijkt dat er toch kosten met betrekking tot het ontwikkelen van beleidsinstrumenten worden opgevoerd, worden deze niet meer vergoed. De subsidie kan worden aangewend voor activiteiten die resulteren in een product zoals bijvoorbeeld voorlichtingsbijeenkomsten, voorlichtingscampagnes gericht op de branche/bedrijfstak, mediacampagnes, films of mailings.

b) Stimuleren individuele verantwoordelijkheid van de werknemer

Niet alleen de werkgever heeft de verantwoordelijkheid om te zorgen voor goed leeftijdsbewust (personeels)beleid, ook de werknemer moet zijn eigen verantwoordelijkheid nemen. Vaak zijn er al voldoende maatregelen en instrumenten om werknemers te ondersteunen, maar lukt het niet om werknemers te overtuigen van hun eigen belang om hier zelf de regie over te nemen. De vraag is dus hoe werkgever en werknemer met elkaar in discussie kunnen raken over wat die eigen verantwoordelijkheid inhoudt en hoe deze zich verhoudt tot de verantwoordelijkheid van de werkgever, om zo te komen tot een nieuwe balans. Daarbij komen de volgende vragen naar voren: wat mag een werkgever van de werknemer vragen als het gaat om eigen verantwoordelijkheid? En ook andersom: wat mag een werknemer van een werkgever verwachten? En hoe wordt er voor gezorgd dat een werknemer zelf verantwoordelijkheid neemt om langer aan het werk te blijven?

Aanvragers kunnen projecten indienen die tot doel hebben om deze discussie binnen de branche/bedrijfstak te voeren. Eén van de resultaten zou moeten zijn een overzicht van voorwaarden waaraan aan werknemers- én werkgeverskant moet worden voldaan om er voor te zorgen dat de individuele werknemer zijn verantwoordelijkheid neemt (zie ook artikel 6, eerste lid, onderdeel c).

c) Van ontzien van oudere werknemers naar duurzaam inzetten

In veel collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) is voorzien in maatregelen om het werk voor oudere werknemers vanaf een zekere leeftijd te verlichten, de zogehete ontziemaatregelen. Hierbij wordt uitgegaan van de gedachte dat bij het ouder worden vaak problemen ontstaan rond de uitvoering van het werk. Daarbij is niet gekeken naar de individuele inzetbaarheid van de individuele werknemer, maar zijn generieke maatregelen genomen gericht op leeftijdsgroepen.

Aanvragers kunnen een project indienen om te onderzoeken welke preventiemaatregelen de huidige ontziemaatregelen overbodig kunnen maken. In dit onderzoek dient de vraag te worden beantwoord hoe voorkomen kan worden dat ontziemaatregelen nodig blijven en zo mogelijk kunnen worden afgeschaft en wat het effect zal zijn op de inzetbaarheid van werknemers. Vervolgens geeft men aan welke alternatieve maatregelen er genomen kunnen worden om eventuele negatieve effecten te voorkomen, daarbij moet met name gedacht worden aan mogelijkheden die een andere inzet van oudere werknemers biedt. Vast onderdeel van het project moet zijn een implementatieplan waarin wordt beschreven hoe de verbeteringen daadwerkelijk kunnen worden uitgevoerd (zie ook artikel 6, eerste lid, onderdeel d). De uitvoering van het implementatieplan hoeft niet binnen de projectperiode van 12 maanden te vallen. Kosten verbonden aan deze uitvoering dienen echter wel tijdens de projectperiode te worden gemaakt. Kosten die gemaakt worden buiten deze periode zijn niet subsidiabel.

d) Stimuleren mobiliteit door taak- en functieroulatie

Te lang hetzelfde werk doen is één van de belangrijkste voorspellers van problemen met de inzetbaarheid. Mobiliteit is daarvoor een oplossing. Mobiliteit kan zowel plaatsvinden binnen de huidige werkomgeving als daarbuiten, bijvoorbeeld bij een ander bedrijf binnen de branche of bedrijfstak.

Aanvragers kunnen een project indienen om mobiliteit binnen de branche/bedrijfstak te stimuleren door het ontwikkelen van manieren om taak- en functieroulatie mogelijk te maken binnen de branche of bedrijfstak. Ook kunnen aanvragers zich richten op externe mobiliteit tussen branches/bedrijfstakken. Een implementatieplan dient deel uit te maken van het project (zie ook artikel 6, eerste lid, onderdeel d). De uitvoering van het implementatieplan hoeft niet binnen de projectperiode van 12 maanden te vallen. Kosten verbonden aan deze uitvoering dienen echter wel tijdens de projectperiode te worden gemaakt. Kosten die gemaakt worden buiten deze periode zijn niet subsidiabel.

e) Blijven ontwikkelen

Om inzetbaar te blijven is het belangrijk dat de competenties en vaardigheden van werknemers gedurende hun hele loopbaan op peil blijven. Ze moeten hun huidige werk goed kunnen uitvoeren, maar ook voorbereid zijn op eventuele veranderingen in de toekomst. Met name bij de groep lager opgeleiden (werknemers die geen startkwalificatie hebben, dat wil zeggen werknemers die niet beschikken over een havo- of vwo-diploma of een mbo-diploma vanaf niveau 2) blijkt dit moeilijk.

In Nederland is een groot aanbod van scholing en opleiding aanwezig. Vaak gaat een groot deel van de tijd echter zitten in de match tussen vraag en aanbod. Ook het stimuleren van de werknemer tot het volgen van scholing kost tijd.

Onder dit thema kunnen projecten worden ingediend waarbij de aanvrager bedrijven ondersteunt bij het opzetten van activiteiten die bijdragen aan permanente ontwikkeling van (lager opgeleide) oudere werknemers.

Te denken valt aan projecten die ertoe bijdragen dat het scholingsaanbod beter aansluit op de vraag c.q. behoeften van de werknemers. Ook kunnen activiteiten worden georganiseerd die ervoor zorgen dat (lager opgeleide) oudere werknemers goed geïnformeerd worden over de mogelijkheden van scholing en wat scholing voor hen betekent. De aanvrager kan de bedrijven hierbij helpen.

De subsidiegelden kunnen niet worden ingezet als scholingsfonds. Aanvragen om daadwerkelijk scholing en opleiding in te kopen zijn niet subsidiabel (zie ook artikel 6, eerste lid, onderdeel e).

f) Ontwikkelen van instrumenten voor kleinere bedrijven

Kleinere bedrijven zijn veelal niet in staat te voorzien in een eigen leeftijdsbewust personeelsbeleid. Het is daarom wenselijk om in zulke gevallen op bedrijfsoverstijgend niveau mogelijkheden aan te reiken waar werkgevers en werknemers van kunnen profiteren. Aanvragers kunnen hierbij voor kleinere bedrijven faciliteiten en hulp aanbieden. Te denken valt aan projecten die tot doel hebben om leeftijdsbewust beleid bij kleinere bedrijven te bevorderen, bijvoorbeeld door het ontwikkelen en/of toepassen van gestandaardiseerde personeelsinstrumenten (formats) of voorlichtingsmateriaal.

Zoals in het vorenstaande al is aangegeven, is met betrekking tot de nieuwe projecten, die in de nieuwe aanvraagronde voor subsidie in aanmerking kunnen komen, tevens voorzien in een nieuw aanvraagformulier en een nieuw verantwoordingsformulier. Beide formulieren zijn aangepast aan de wijzigingen waarin de onderhavige regeling voorziet. Het nieuwe aanvraagformulier en het nieuwe verantwoordingsformulier zijn met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze regeling ter inzage gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te Den Haag. Een elektronische versie van het nieuwe aanvraagformulier evenals het nieuwe verantwoordingsformulier is vanaf de datum van inwerkingtreding van deze regeling eveneens beschikbaar via www.agentschapszw.nl

Er is voorzien in een overgangsbepaling, zodat op reeds verleende subsidies de voorwaarden van toepassing blijven, zoals deze luidden voorafgaande aan de inwerkingtredingsdatum van deze regeling. De verantwoording achteraf op de reeds verleende subsidies geschiedt middels bijlage 2 als bedoeld in artikel 11 van de subsidieregeling, zoals die bijlage luidde voorafgaande aan de inwerkingtredingsdatum van deze regeling.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A (artikel 1)

In artikel 1 is onderdeel i vervangen en onderdeel j vervallen. Dit omdat er geen gebruik meer wordt gemaakt van BIK-codes in de huidige regeling. Het nieuwe onderdeel i bevat de definitie van een Opleidings- en Ontwikkelingsfonds (hierna: O&O-fonds) voor een bedrijfstak. Gewoonlijk zien definities van een O&O-fonds ook op ondernemingen. Het is bij de subsidieregeling echter niet de bedoeling dat samenwerkingverbanden die zijn opgericht door ondernemingen onder de definitie van O&O-fonds vallen. Dit omdat branches en bedrijfstakken een groter bereik hebben dan individuele ondernemingen en daardoor beter in staat zijn het doel van de subsidieregeling te realiseren. Om deze reden is er gekozen voor een definitie van een ‘O&O-fonds voor een bedrijfstak’.

Onderdeel B (artikel 2)

Indien wordt voldaan aan de voorwaarden van de subsidieregeling wordt aan de aanvragers die in het eerste lid van artikel 2 genoemd worden, subsidie verleend. Het betreft dan geen discretionaire bevoegdheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: Minister). Om deze reden is de aanhef van het eerste lid aangepast.

In onderdeel b van het eerste lid wordt geregeld dat ook een O&O-fonds voor een bedrijfstak subsidie kan aanvragen, mits het aan een aantal voorwaarden voldoet. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op de rechtsvorm van het fonds, de bevoegdheden van het bestuur en het doel van het fonds. Het betreft een technische wijziging. Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen worden een zodanige partner gevonden in het kader van leeftijdsbewust beleid waardoor ze nu expliciet in de regeling worden genoemd.

Onderdeel C (artikel 3)

Aangezien ook O&O-fondsen voor een bedrijfstak subsidie kunnen aanvragen, wordt aan dit artikel ‘aanvragende O&O-fondsen voor een bedrijfstak’ toegevoegd.

Onderdeel D (artikel 4)

In de subsidieregeling was het tweede aanvraagtijdvak voor aanvraagronde 2007–2008 nog niet vastgesteld. In artikel 4, tweede lid, onderdeel b, is nu geregeld dat dit tweede aanvraagtijdvak opengesteld is van 3 maart 2008 tot en met 29 april 2008.

Verder is het derde lid gewijzigd. Hierin wordt nu bepaald dat voor het tweede aanvraagtijdvak van aanvraagronde 2007–2008 een aanvrager driemaal in plaats van slechts eenmaal voor de hele aanvraagronde 2007–2008 een aanvraag voor subsidie kan indienen.

Onderdeel E (artikel 5)

Besloten is om in het tweede aanvraagtijdvak van 2007–2008 de drie onderwerpen die in artikel 5, vierde lid, genoemd werden te vervangen door zes thema’s. De inhoud van deze thema’s zijn nader uitgewerkt in het algemeen deel van de toelichting. Een ander verschil met het oude vierde lid is dat de projecten zich niet meer op ‘ten minste’ een van de genoemde onderwerpen moeten richten, maar zich slechts op één thema moeten richten. Dit komt tot uiting in de aanhef van het vierde lid.

Onderdeel F (artikel 6)

In het oude artikel 6 werden twee weigeringsgronden genoemd. Deze zijn aangevuld met een aantal andere gronden.

De oude gronden staan in het eerste lid, onderdelen a en b. In het eerste lid, onderdelen c, d en e, staan nu gronden die specifiek gericht zijn op bepaalde thema’s.

In onderdeel c is bepaald dat een aanvraag voor een project dat gericht is op het thema ‘verantwoordelijkheid werknemer’ in ieder geval wordt afgewezen indien er geen overzicht komt van voorwaarden waaraan aan werknemers- én werkgeverskant moet worden voldaan om er voor te zorgen dat de individuele werknemer zijn verantwoordelijkheid neemt.

In onderdeel d is geregeld dat een aanvraag voor een project dat gericht is op de thema’s ‘ontziemaatregelen’ of ‘taak- en functieroulatie’ in ieder geval wordt afgewezen indien er geen implementatieplan komt waarin wordt beschreven hoe de verbeteringen daadwerkelijk kunnen worden uitgevoerd.

Ten slotte wordt in onderdeel e bepaald dat aanvragen voor projecten die gericht zijn op het thema ‘blijven ontwikkelen’ in ieder geval worden afgewezen indien de subsidie gebruikt wordt voor het verzorgen van scholing. Hieronder wordt overigens ook verstaan het inkopen van scholing.

In het tweede lid worden twee weigeringsgronden genoemd. Indien een van deze gronden van toepassing is, worden alle aanvragen van dezelfde aanvrager afgewezen.

In onderdeel a is bepaald dat indien er meer dan drie aanvragen worden ingediend door dezelfde aanvrager, alle aanvragen van deze aanvrager worden geweigerd. In onderdeel b is geregeld dat indien een aanvrager meerdere aanvragen over hetzelfde thema indient, alle aanvragen worden afgewezen. Voor deze constructie is gekozen vanuit uitvoeringstechnisch oogpunt. Voorkomen moet immers worden dat er massaal aanvragen door dezelfde aanvrager worden ingediend en dat die aanvragen allen beoordeeld moeten worden.

Onderdeel G (artikel 7a)

Het eerste lid is om twee redenen gewijzigd. Ten eerste werd het eerste lid aangepast om technische redenen. Er wordt niet meer gewerkt met BIK-codes en onderwerpen, vandaar dat deze zinsneden zijn vervangen. Ten tweede is de discretionaire bevoegdheid van de Minister om een aanvraag buiten behandeling te laten vervangen door een verplichting. Indien de in het eerste lid genoemde 25% is gehaald, is het geen bevoegdheid van de Minister meer om aanvragen buiten behandeling te laten, maar een plicht.

Verder is het tweede lid vervallen. Dit lid is overbodig aangezien er niet meer met BIK-codes gewerkt wordt.

Onderdeel H (artikel 8)

Het nieuwe tweede lid van artikel 8 bepaalt dat voor projecten die zijn gericht op de thema’s b, c, d, e of f, maximaal 10% van de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen kosten mogen worden uitgegeven aan het verspreiden van de resultaten. Dit om te voorkomen dat een te groot deel van de subsidiegelden hieraan besteed zal worden. Voor projecten gericht op thema a is bepaald dat er 100% van de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen kosten mogen worden uitgegeven aan het verspreiden van de resultaten. Dit omdat thema 1 juist gaat over het verspreiden van beleidsinstrumenten. De verspreidingskosten dienen overigens allemaal in de projectperiode gemaakt te worden en niet pas na afloop van die periode. Voor zover er ook verspreidingskosten na afloop van de projectperiode gemaakt worden, zijn deze niet subsidiabel.

Onderdeel I (artikel 9)

Net zoals in artikel I, onderdelen B en G, wordt hier een discretionaire bevoegdheid van de Minister vervangen door een plicht. Indien er sprake is van de in artikel 9 genoemde omstandigheden bestaat er geen ruimte meer voor de Minister om anders te handelen.

Onderdeel J (artikel 13)

Het eerste lid is aangepast omdat de subsidieregeling eigenlijk zou vervallen per 1 januari 2010. Er is echter gebleken dat de afwikkeling van de subsidies langer gaat duren. Vandaar dat besloten is dat de regeling pas per 2012 vervalt.

Er zijn twee leden aan artikel 13 toegevoegd. Dit zijn beide overgangsbepalingen. De inhoud van het derde lid is in gewijzigde vorm overgenomen van de overgangsbepaling (artikel II) van de regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 december 2006, nr. AM/2006/97984 tot wijziging van de Tijdelijke subsidieregeling stimuleren leeftijdsbewust beleid (Stcrt. 246). Het vierde lid regelt dat op aangevraagde subsidies in het eerste tijdvak van aanvraagronde 2007–2008 de voorwaarden van toepassing blijven zoals deze luidden voorafgaande aan inwerkingtreding van deze regeling (1 januari 2008).

Onderdeel K (bijlagen 1 en 2)

Bijlage 1 bevat een aanvraagformulier en bijlage 2 een verantwoordingsformulier. Nu een aantal artikelen van de subsidieregeling is gewijzigd, zijn ook deze bijlagen daaraan aangepast.

Artikel II

De regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 december 2006, nr. AM/2006/97984 tot wijziging van de Tijdelijke subsidieregeling stimuleren leeftijdsbewust beleid (Stcrt. 246) kan worden ingetrokken nu de inhoud van het enige artikel dat nog praktische waarde had, is overgeheveld naar artikel 13 van de subsidieregeling (zie ook de toelichting op artikel I, onderdeel J).

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. Aboutaleb

  • 1

    Stcrt. 2004, 211; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 11 december 2006 (Stcrt. 246).

Naar boven