Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2007/38)

Besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 7 december 2007, nr. 2007/38, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C3/5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5 Er is een terug- of overnameovereenkomst van toepassing

Een asielaanvraag wordt op grond van artikel 30, eerste lid, onder d, Vw afgewezen, indien:

a. de asielzoeker eerder heeft verbleven in een derde land;

b. hij op grond van een terug- of overnameovereenkomst aan dat land zal worden overgedragen; en

c. het land van eerder verblijf zich verplicht heeft de uitzettingsverboden uit het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 EVRM en het Antifolterverdrag na te leven.

In deze gevallen wordt de asielzoeker voldoende bescherming geboden. Daarom rust er geen verplichting op de Nederlandse overheid om de asielaanvraag inhoudelijk te beoordelen.

ad a.

Op grond van artikel 3.106a, tweede en derde lid, Vb moet er sprake zijn van een zodanige band met het betrokken derde land, dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Bij de beoordeling hiervan worden alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, waaronder begrepen de aard, duur en omstandigheden van het verblijf. In dit verband is van belang dat het feit dat het derde land een terug- of overnameclaim heeft gehonoreerd erop wijst dat er van een dergelijke band sprake is.

ad b.

Dit vereiste brengt met zich dat er sprake moet zijn van een schriftelijk gehonoreerde claim alvorens de asielaanvraag wordt afgewezen op grond van deze bepaling. Voor de toepassing van terug- en overnameovereenkomsten, zie A4/11 en de website van de vreemdelingenketen (zie A1/3).

ad c.

Uit de wettekst volgt dat het niet noodzakelijk is dat het derde land ook partij is bij deze verdragen. Op grond van artikel 3.106a, eerste en vierde lid, Vb is wel vereist dat het derde land de bepalingen van deze verdragen naleeft. Dit kan blijken uit overeenkomsten, verdragen of schriftelijke verklaringen van het betreffende land die worden ondersteund door de praktijk.

B

Paragraaf C4/3.8.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.8.1 Algemeen

Bij de beoordeling van de aanvraag wordt mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling heeft verbleven in een derde land dat partij is bij het Vluchtelingenverdrag en een van de mensenrechtenverdragen die worden genoemd in artikel 30, onder d, Vw. Deze landen worden beschouwd als veilige derde landen. Een uitzondering geldt echter voor landen die op grond van artikel 1B Vluchtelingenverdrag alleen vluchtelingen erkennen die afkomstig zijn uit Europa.

Het gaat hier om de situatie waarin de asielzoeker na het vertrek uit het land van herkomst niet rechtstreeks naar Nederland is gereisd, maar heeft verbleven in een derde land, dat op grond van de Vw is aangemerkt als veilig derde land. Op grond van deze bepaling bestaat er, indien de asielzoeker heeft verbleven in een veilig derde land, een algemeen rechtsvermoeden dat ten aanzien van hem geen vervolging dreigt of andere risico's als genoemd in artikel 29, eerste lid, onder b en c, Vw bestaan.

In het kader van deze bepaling is dus geen sprake van een lijst van veilige derde landen, maar van een systeem waarbij het gaat om landen die de bedoelde verdragen hebben onderschreven en het ook aannemelijk is dat die landen de verdragen nakomen.

Op grond van artikel 3.106a, eerste lid, Vb wordt artikel 31, eerste lid, onder h, Vw niet tegengeworpen aan een vreemdeling die heeft verbleven in een land dat weliswaar partij is bij het Vluchtelingenverdrag en één van de verdragen genoemd in artikel 30, eerste lid, onder d, Vw, maar waarvan uit feiten van algemene bekendheid is gebleken dat dit land de verdragsverplichtingen niet naleeft. Hierbij wordt gedacht aan landen waarop artikel 29, eerste lid, onder d, Vw (categoriale bescherming, zie C2/5) of een besluitmoratorium als bedoeld in artikel 43 Vw (zie C19) van toepassing is en landen waarvan uit ambtsberichten blijkt dat zij elementaire mensenrechten schenden.

Ten aanzien van deze vreemdelingen kan de presumptie van veiligheid, die volgt uit de ondertekening van de genoemde verdragen, niet onverkort worden gehandhaafd. De vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft verbleven in zo'n land zal al snel aannemelijk kunnen maken dat dat land de verdragsverplichtingen ten aanzien van hem niet nakomt.

Bij de vraag of het betreffende land ten aanzien van de individuele asielzoeker zijn verdragsverplichtingen niet nakomt, vormt het relaas van de asielzoeker het uitgangspunt. De asielzoeker moet duidelijk maken wat er aan de hand is en hoe dat past in de context van het land waar hij heeft verbleven.

De bewijslastverdeling ligt hier echter niet eenzijdig bij de asielzoeker. Bij de behandeling van de aanvraag wordt ook door de IND bekeken en meegewogen of het betreffende land in de praktijk de verplichtingen uit de relevante mensenrechtenverdragen naleeft.

Deze bepaling kan voorts slechts worden toegepast als vaststaat dat de vreemdeling ook daadwerkelijk zal worden toegelaten tot het veilige derde land en aldaar zal zijn gevrijwaard van refoulement.

C

Paragraaf C4/3.8.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.8.2 Doorreis en verblijf

Op grond van artikel 3.106a, tweede lid, Vb kan de asielaanvraag alleen worden afgewezen op grond van artikel 31, tweede lid, onder h, Vw als de vreemdeling een zodanige band met het derde land heeft, dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan.

De afwijzingsgrond van artikel 31, tweede lid, onder h, Vw wordt alleen toegepast indien er sprake is van verblijf in een veilig derde land, dus niet als de vreemdeling alleen is doorgereisd door dat land. Er is sprake van verblijf als uit objectieve feiten of omstandigheden is gebleken dat de vreemdeling in het land van herkomst niet de intentie had om naar Nederland te reizen. Als richtlijn wordt de volgende stelregel gehanteerd:

– Een verblijf van twee weken of meer in een derde land wijst erop dat de vreemdeling in het land van herkomst niet de intentie had naar Nederland te reizen, tenzij uit objectieve feiten en/of omstandigheden (zoals overgelegde documenten) blijkt dat hij die intentie in het land van herkomst wél had.

– Indien de vreemdeling minder dan twee weken in een derde land heeft verbleven, wordt aangenomen dat hij in het land van herkomst de intentie had om naar Nederland te reizen, tenzij uit objectieve feiten/omstandigheden (zoals overgelegde documenten) het tegenovergestelde blijkt. Te denken valt aan reisdocumenten die geen enkele indicatie voor een reis naar Nederland opleveren.

D

Paragraaf C4/3.8.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.8.3 Verhouding met artikel 30, eerste lid, onder a en d, Vw

Een aantal landen dat wordt aangemerkt als veilig derde land, is partij bij de Verordening of bij een terug- of overnameovereenkomst als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onder d, Vw.

Zoals in C14/2 is aangegeven, wordt bij de beoordeling van een asielaanvraag allereerst beoordeeld of de asielaanvraag op grond van artikel 30 Vw moet worden afgewezen. Als dat het geval is, wordt de asielaanvraag niet inhoudelijk beoordeeld op de toepasselijkheid van artikel 29 en 31 Vw en wordt de toepasselijkheid van artikel 31, tweede lid, onder h, Vw niet onderzocht.

E

Paragraaf C4/3.12 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:

3.12 Europese lijst van veilige landen van herkomst

Indien de vreemdeling afkomstig is uit een land dat ingevolge artikel 29 Richtlijn 2005/85 is opgenomen op de gemeenschappelijke minimumlijst van derde landen die als veilig land van herkomst worden beschouwd, wordt dit mede betrokken bij het onderzoek naar de asielaanvraag.

Het enkele feit dat de vreemdeling afkomstig is uit een land dat op de gemeenschappelijke Europese lijst is geplaatst, is op zichzelf onvoldoende reden om de aanvraag af te wijzen. De vreemdeling kan altijd feiten en omstandigheden aanvoeren om aan te tonen dat het desbetreffende land in zijn specifieke geval niet veilig is. Alleen indien de vreemdeling zich niet op dergelijke omstandigheden beroept of dergelijke omstandigheden niet aannemelijk worden geacht, kan de aanvraag worden afgewezen met toepassing van artikel 31, tweede lid, onder l, Vw.

Op dit moment zijn er geen landen op de gemeenschappelijke lijst geplaatst.

F

Paragraaf C10/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1 Procedure als de vreemdeling aangeeft asiel te willen aanvragen

Indien een vreemdeling tegenover de vreemdelingenpolitie te kennen geeft een asielaanvraag in te willen dienen, wordt aan de vreemdeling een vervoerbewijs verstrekt. De vreemdelingenpolitie kan hiervoor trein- en buskaartjes verkrijgen bij IND, AC Ter Apel of AC Schiphol (voorzover het vreemdelingen betreft die voor het indienen van de asielaanvraag naar AC Schiphol worden verwezen).

In die gevallen waarin de vreemdelingenpolitie de vreemdeling doorverwijst naar het AC Ter Apel vermeldt de vreemdelingenpolitie daarbij dat het AC Ter Apel in het weekend en op feestdagen gesloten is.

Indien de vreemdeling wordt aangetroffen door de KMar in het kader van het MTV, of door de vreemdelingenpolitie in het kader van het vreemdelingentoezicht, en de vreemdeling aangeeft asiel te willen aanvragen, verkrijgt de KMar de vervoersbewijzen via een lokale vreemdelingendienst.

Indien de vreemdeling naar aanleiding van het aantreffen de vrijheid is ontnomen op grond van artikel 58 of 59 Vw, is C11/2 van toepassing.

Indien een vreemdeling bij de vreemdelingenpolitie in een AC te kennen geeft asiel te willen aanvragen, wordt hij op grond van artikel 55, tweede lid, Vw onderzocht op de aanwezigheid van documenten aan kleding en lichaam. Tevens wordt zijn bagage hierop onderzocht. De documentfouillering doet de aanmeldprocedure niet aanvangen. Daarnaast wordt gecontroleerd of de asielzoeker voorkomt in het opsporingsregister of in het (N)SIS en worden de handelingen uitgevoerd, genoemd in artikel 3.109 Vb. Voornoemde handelingen doen de AC-procedure evenmin aanvangen, want zij zien niet op de behandeling van de asielaanvraag, maar worden gedaan vanuit beheersmatige redenen.

Vervolgens maakt de vreemdelingenpolitie een afspraak, verstrekt de vreemdeling hiervan een schriftelijke bevestiging, alsmede de brochure bedoeld in artikel 3.43a VV, en verwijst de vreemdeling zonodig naar een tijdelijke noodvoorziening.

Indien de vreemdeling niet conform de afspraak verschijnt, zal hij zich opnieuw moeten melden bij de vreemdelingenpolitie van het AC.

Indien de asielzoeker tijdens de procedure aangeeft een andere taal te spreken dan wel een andere leeftijd te hebben dan hij tijdens het maken van de afspraak bij de vreemdelingenpolitie op het AC opgaf, kan dit inhouden dat een nieuwe afspraak moet worden gemaakt.

Feitelijke opname in – en daarmee de start van – de asielprocedure vindt alleen plaats na afspraak. Spontane melding bij de vreemdelingenpolitie van het AC doet dus niet de 48-uursprocedure aanvangen.

G

Paragraaf C10/2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.5 Het maken van een afspraak voor een tweede of volgende aanvraag

In verband met de administratieve voorbereiding die met een tweede of volgende aanvraag samenhangt, wordt voor het indienen van een tweede of volgende asielaanvraag vooraf een afspraak gemaakt met de vreemdeling. Een tweede of volgende asielaanvraag kan uitsluitend vooraf telefonisch worden gemeld (voor telefoonnummer zie de website van de IND).

Ten aanzien van vreemdelingen aan wie een maatregel van artikel 6 Vw is opgelegd en die een tweede of volgende asielaanvraag indienen, is het gestelde onder C12/2. van toepassing. Voor vreemdelingen wie rechtens de vrijheid is ontnomen, is C11/2 van toepassing.

Bij zijn telefonische kennisgeving wordt de vreemdeling erop gewezen dat hij de (eventuele) nieuwe bescheiden, in het Nederlands vertaald, en indien mogelijk in origineel, bij de aanvraag dient te overleggen

Indien tijdens de telefonische melding blijkt dat de vreemdeling in Nederland vergezeld wordt door familieleden, wordt hij er bij de telefonische kennisgeving op gewezen dat ook zij, indien zij wensen dat door of namens hen een tweede of volgende asielaanvraag wordt ingediend, zich op de afgesproken tijd en plaats dienen te melden. Tevens worden het COA en de vreemdelingenpolitie van de (laatste) verblijfplaats van de betrokken vreemdeling(en) en de DT&V (indien de vreemdeling onder de verantwoordelijkheid valt van de DT&V) in kennis gesteld van de aanmelding.

Na de telefonische melding bepaalt een ambtenaar van de IND de locatie waar de asielaanvraag moet worden ingediend. De vreemdeling wordt zo snel als redelijkerwijs mogelijk is in de gelegenheid gesteld een nieuwe asielaanvraag in te dienen.

De betrokken vreemdeling wordt vervolgens zo snel als redelijkerwijs mogelijk is schriftelijk op de hoogte gesteld van de plaats en de tijd waar hij zijn asielaanvraag moet indienen. Daarbij wordt de brochure bedoeld in artikel 3.43a VV meegezonden.

De vreemdeling (en zijn eventuele 'gezinsleden' in de zin van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw) dient zich conform de afspraak op het vooraf afgesproken tijdstip te melden bij het AC. Op dat moment dient de vreemdeling ook de originelen van eventuele nieuwe bescheiden met een vertaling in het Nederlands bij zich te hebben.

De voorafgaande kennisgeving van de wens een asielaanvraag te willen indienen houdt niet de formele indiening van de asielaanvraag in.

Indien een vreemdeling zich bij een AC aanmeldt voor de indiening van een tweede of volgende asielaanvraag, zonder dat hiervoor volgens de hierboven beschreven procedure een afspraak is gemaakt, wordt hem deze procedure medegedeeld. De vreemdeling wordt in dat geval niet in de gelegenheid gesteld een nieuwe aanvraag in te dienen, maar dient hiervoor eerst een afspraak te maken.

Indien niet is voldaan aan één van de hiervoor omschreven voorwaarden voor het indienen van een tweede of volgende aanvraag, dan dient de vreemdeling in de gelegenheid te worden gesteld de aanvraag binnen een redelijke termijn aan te vullen (zie artikel 4:5 Awb), indien en voor zover dat naar de aard van het gebrek mogelijk is. Dit geldt dus alleen in de gevallen waarin nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd. Is aanvulling niet mogelijk, dan kan hierin aanleiding gelegen zijn om een nieuwe afspraak te maken.

Gedurende de periode voorafgaand aan de daadwerkelijke indiening van de tweede of volgende asielaanvraag maakt de vreemdeling geen aanspraak op verblijf in een tijdelijke noodvoorziening.

H

Paragraaf C10/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.1 Algemene gang van zaken

De vreemdeling wordt door de ambtenaar belast met de grensbewaking de toegang ingevolge artikel 13, juncto artikel 5, eerste lid, SGC geweigerd, indien hij niet aan de voorwaarden voor toegang voldoet. Ingevolge artikel 3, derde lid, Vw dient in het geval een vreemdeling te kennen geeft asiel te willen vragen, een voornemen tot toegangsweigering te worden voorgelegd aan het Hoofd van de IND (zie A1/2). Het Hoofd van de IND is bevoegd om in een dergelijke situatie een aanwijzing te geven omtrent het al dan niet weigeren van de toegang aan de vreemdeling in kwestie.

De ambtenaar belast met de grensbewaking wijst in dat geval door middel van een beschikking op grond van artikel 6, eerste lid, juncto tweede lid, Vw het AC Schiphol aan als plaats of ruimte waar de vreemdeling zich dient op te houden. Voor deze aanwijzing gelden geen nadere criteria dan de omstandigheid dat de toegang is geweigerd. De vreemdeling wordt op zijn rechtsmiddelen gewezen en de benodigde informatiefolders, alsmede de brochure bedoeld in artikel 3.43a VV, worden uitgereikt. De vreemdeling en zijn bescheiden worden vervolgens door de KMar, dan wel de ZHP overgedragen aan AC Schiphol.

Voor het indienen van een asielaanvraag in AC Schiphol is het afsprakensysteem (zie C10/2.1) niet van toepassing.

Vreemdelingen aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd en die een asielaanvraag (willen) indienen in het AC Schiphol kunnen voorafgaand aan de procedure, gedurende de procedure en nadat afwijzend op hun aanvraag is beslist, worden opgehouden in een grenslogies op grond van artikel 6 Vw (met een grenslogies wordt bedoeld een ruimte als bedoeld in artikel 6 Vw). De voornemenprocedure is niet van toepassing op de oplegging dan wel voortzetting van de maatregel van artikel 6 Vw (zie ook A6/2).

I

Paragraaf C10/4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4 Gezinsleden

Indien de gezinsleden zich nog in het buitenland bevinden, wordt hen geadviseerd in het buitenland een mvv aan te vragen. Die aanvraag wordt aangemerkt als het begin van nareizen in de zin van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw. De mvv wordt aangevraagd bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland (zie B1/1.1.1). De hoofdpersoon kan in Nederland geen mvv aanvragen voor de gezinsleden. Wel kan hij bij de Visadienst een positief advies vragen. Dit verzoek om advies wordt eveneens aangemerkt als het begin van nareizen in de zin van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw. Tegen een negatief advies staan geen rechtsmiddelen open. Indien de vreemdeling in rechte wenst op te komen tegen een negatief advies kan hij een aanvraag tot verlening van een mvv indienen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of bestendig verblijf. Tegen de afwijzing van deze aanvraag staan wel rechtsmiddelen open.

De aanvraag om een mvv wordt door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging doorgeleid naar de Visadienst.

Wanneer de gezinsleden Nederland zijn ingereisd met een mvv, dienen zij zich binnen drie dagen te melden bij het AC, waarnaar wordt verwezen in de brieven bij de afgifte van de mvv. Op het AC wordt dezelfde procedure gevolgd als voor andere asielaanvragers.

Ook gezinsleden die Nederland zijn ingereisd zonder een mvv, dienen zich voor het indienen van een asielaanvraag te melden bij het AC conform de verdeling in C9/2.

Bij de eerste melding bij het AC wordt de brochure bedoeld in artikel 3.43a VV uitgereikt.

J

Paragraaf C11/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1 Indiening van de asielaanvraag

De asielaanvraag van een vreemdeling van wie de vrijheid is ontnomen op grond van de Vw, wordt, op grond van artikel 3.108, derde lid, Vb, ingediend op de plaats waar de vrijheidsontneming ten uitvoer wordt gelegd. Dat kan een politiecel, een cel van de KMar, een Huis van Bewaring of een uitzetcentrum zijn.

Indien een vreemdeling van wie op grond van de Vw de vrijheid is ontnomen te kennen geeft een asielaanvraag in te willen dienen, kan door de IND worden besloten de vreemdeling voor de indiening van de aanvraag over te plaatsen naar het AC Schiphol. Dit geldt zowel voor vreemdelingen die een eerste asielaanvraag willen indienen, als voor vreemdelingen die een tweede of volgende asielaanvraag willen indienen. Op het AC zal de vrijheidsontneming worden voortgezet en zal de vreemdeling in de gelegenheid worden gesteld de asielaanvraag in te dienen. Alsdan wordt door de IND de brochure bedoeld in artikel 3.43a VV uitgereikt. Voor het overige geldt voor de vreemdeling die voor de behandeling van de asielaanvraag is overgeplaatst naar het AC Schiphol de gewone procedure. In afwijking van het gestelde in C14/1.1 geldt, dat indien blijkt dat de asielaanvraag zich niet leent voor afdoening in de AC-procedure, de IND beoordeelt of de bewaringsmaatregel dient te worden opgeheven en de asielzoeker wordt doorverwezen naar een opvanglocatie, óf dat de bewaringsmaatregel wordt voortgezet en de asielaanvraag wordt behandeld op de wijze zoals is neergelegd in C13/4, C15/3 en C18/3.3.

Of de vreemdeling ter behandeling van de asielaanvraag wordt overgeplaatst naar het AC Schiphol wordt beoordeeld door de IND in overleg met de DT&V, de KMar dan wel de vreemdelingenpolitie. Aspecten die bij deze beoordeling van belang zijn, zijn onder meer de mogelijkheid van een spoedige uitzetting na een eventuele afwijzing, de capaciteit en beschikbaarheid van tolken op het AC Schiphol en de mogelijkheden tot vervoer van de vreemdeling. Ook omstandigheden gelegen in de persoon van de vreemdeling kunnen hierbij een rol spelen. Uitgangspunt is dat de vreemdeling ter behandeling van de asielaanvraag wordt overgeplaatst naar AC Schiphol. Echter, vreemdelingen aan wie op strafrechtelijke gronden de vrijheid is ontnomen zullen in beginsel niet ter behandeling van een asielaanvraag worden overgebracht naar het AC Schiphol.

Indien niet wordt besloten tot overplaatsing naar het AC Schiphol en de vreemdeling in een cel van de KMar of een uitzetcentrum verblijft, neemt de KMar de aanvraag in ontvangst en zendt deze door naar de IND.

Ingeval de vreemdeling zich in een politiecel of een Huis van Bewaring bevindt, zal de vreemdelingenpolitie de aanvraag in ontvangst nemen en zorgdragen voor verzending aan de IND.

In deze gevallen wordt door de KMar dan wel de vreemdelingenpolitie bij het in ontvangstnemen van de aanvraag de brochure bedoeld in artikel 3.43a VV uitgereikt.

Nadat de vreemdeling bij de vreemdelingenpolitie dan wel bij de KMar een asielaanvraag heeft ingediend, dient de vreemdelingenpolitie dan wel de KMar onverwijld de IND hieromtrent in te lichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van model M56 (kennisgeving aanvraag verblijfsvergunning door een inbewaringgestelde vreemdeling).

Het indienen van de asielaanvraag heeft, gelet op artikel 5.3, tweede lid, Vb, niet tot gevolg dat de vreemdelingenbewaring op grond van artikel 59 Vw om die enkele reden wordt opgeheven. Wel dient de Korpschef de grond van de inbewaringstelling zo spoedig mogelijk te wijzigen. Deze maatregel dient, net zoals de inbewaringstelling zelf, te worden gemotiveerd en uitgereikt aan de vreemdeling. De vreemdeling verblijft vervolgens niet langer in bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw, maar op grond van artikel 59, eerste lid, onder b, Vw. Dit is slechts anders indien de vreemdeling in kwestie een ongewenst vreemdeling betreft, daar een ongewenst vreemdeling door de indiening van een asielaanvraag geen rechtmatig verblijf verkrijgt. In dat geval kan de bewaring derhalve op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw, voortduren.

Bovenstaande is van overeenkomstige toepassing indien de vreemdeling ter behandeling van de asielaanvraag is overgebracht naar het AC Schiphol en zal in dat geval geschieden nadat de asielaanvraag in het AC is ingediend.

K

Paragraaf C11/3.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.5 Intrekken van de aanvraag

Voor het intrekken van een asielverzoek wordt onderscheid gemaakt tussen de asielzoeker die zich niet in bewaring bevindt, de asielzoeker die zich wel in bewaring bevindt en de asielzoeker die zich tijdens de 48-uursprocedure op een AC bevindt.

Intrekken van de aanvraag indien de asielzoeker niet in bewaring is

Intrekking van de asielaanvraag en eventuele vervolgprocedures dient schriftelijk te geschieden en te worden ondertekend door de asielzoeker, zijn wettelijk vertegenwoordiger of gevolmachtigde. Het schrijven dient de IND te worden toegezonden.

De IND draagt er zorg voor dat de politie en de burgemeester van de gemeente waar de asielzoeker woon- of verblijfplaats heeft, over het beëindigen van de procedure(s) worden geïnformeerd.

Intrekking van de aanvraag indien de asielzoeker zich in bewaring bevindt bij de Vreemdelingenpolitie, dan wel bij de KMar

Indien een asielzoeker zich in bewaring bevindt, dient de intrekking te allen tijde te geschieden middels het model M53.

Intrekken van de aanvraag op een AC

Indien de asielzoeker zijn asielaanvraag wil intrekken tijdens de procedure in het AC krijgt hij maximaal twee uur de gelegenheid te overleggen met zijn (rechts)hulpverlener. De feitelijke intrekking dient schriftelijk te geschieden en te worden ondertekend door de asielzoeker.

Aantekening in het dossier

Op grond van artikel 3.47 VV neemt de IND in het dossier van de vreemdeling een aantekening op waarin is opgenomen dat de aanvraag is ingetrokken. Hierbij worden plaats en datum van intrekken vermeld, alsmede welke van de hierboven genoemde intrekkingsprocedures is gevolgd.

L

Paragraaf C14/5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.1 Herhaalde aanvraag

Een herhaalde aanvraag betreft een volgens de formele vereisten van artikel 3.38 VV ingediende tweede of volgende asielaanvraag, die op grond van het bepaalde in artikel 4:6 Awb kan worden afgewezen.

Op grond van artikel 4:6 Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.

Er is enkel sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden indien die:

a. op het moment waarop de eerdere aanvraag werd afgewezen niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en

b. indien niet op voorhand is uitgesloten dat die nieuwe feiten of veranderde omstandigheden af kunnen doen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust.

Ingevolge artikel 83, eerste lid, Vw kan de rechtbank bij het beoordelen van het beroep rekening houden met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen.

Wanneer de vreemdeling in de beroepsprocedure inzake de eerdere aanvraag, nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft ingebracht en de rechter hiermee onder toepassing van artikel 83, eerste lid, Vw rekening heeft gehouden, worden deze feiten en omstandigheden, voor de toepassing van artikel 4:6 Awb, geacht te zijn betrokken bij de afwijzende beschikking.

Bij de beoordeling van de herhaalde aanvraag kan echter niet aan de vreemdeling worden tegengeworpen dat feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn opgekomen, niet bij de rechtbank naar voren zijn gebracht met een beroep op artikel 83, eerste lid, Vw.

ad a

Onder feiten en omstandigheden worden tevens bewijsstukken gerekend die eerder aangevoerde feiten en omstandigheden ondersteunen.

Wanneer de ingebrachte feiten en omstandigheden dateren van na de eerdere afwijzende beschikking kan in elk geval worden geconcludeerd dat deze niet eerder bekend waren of konden zijn.

Indien de ingebrachte feiten en omstandigheden dateren van voor de eerdere afwijzende beschikking dient te worden bezien of deze eerder konden worden ingebracht. Zo is het denkbaar dat een vreemdeling pas na de eerdere afwijzende beschikking in het bezit heeft kunnen komen van documenten die het asielrelaas onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de vreemdeling bij de eerste aanvraag alle hem bekende informatie en documenten overlegt. Ook in geval van mogelijk traumatiserende gebeurtenissen wordt in beginsel van de vreemdeling verwacht dat hij daar in de eerste procedure op enigerlei wijze - hoe summier ook - melding van maakt.

Bijzondere door de vreemdeling zelf ingebrachte en aannemelijk gemaakte omstandigheden kunnen echter aanleiding zijn om aan te nemen dat deze feiten redelijkerwijs niet eerder konden worden ingebracht. Met name bij de tweede of volgende asielaanvraag aannemelijk gemaakte traumatiserende gebeurtenissen, zoals opgesomd in C2/4.2, is het onder omstandigheden denkbaar dat de vreemdeling ten tijde van de eerdere aanvraag terughoudend is geweest met het naar voren brengen van deze gebeurtenissen. Dit zal eerder het geval zijn wanneer de eerdere aanvraag binnen 48 proces-uren is afgewezen.

Het kan voorkomen dat in de eerdere procedure een asielzoeker is vertegenwoordigd door zijn ouders (zonder zelf te zijn gehoord), en de tweede of volgende asielaanvraag door die asielzoeker in persoon wordt ingediend. Wanneer tijdens deze tweede of volgende aanvraag de asielzoeker voor het eerst feiten en omstandigheden naar voren brengt die specifiek zien op de eigen persoon en die niet reeds door de ouders naar voren zijn gebracht, wordt in geen geval aangenomen dat deze feiten en omstandigheden in redelijkheid eerder naar voren konden worden gebracht.

ad b

Ook indien de ingebrachte feiten en omstandigheden op het moment van de eerdere aanvraag niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn, kan toepassing van artikel 4:6 Awb aan de orde zijn. Indien op voorhand al duidelijk is dat de ingebrachte feiten en omstandigheden geen nieuw licht kunnen werpen op de beoordeling van de asielaanvraag, kan onder toepassing van artikel 4:6 Awb de aanvraag worden afgewezen.

Wanneer dit niet op voorhand al duidelijk is, blijft toepassing van artikel 4:6 Awb achterwege, hetgeen geenszins betekent dat de vreemdeling automatisch in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning. Afwijzing van de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 Vw kan in dat geval nog immer aan de orde zijn.

Indien de eerdere aanvraag is afgewezen op grond van artikel 30, en dan met name onder a of d, Vw, dan kunnen de nieuwe feiten en omstandigheden alleen betrekking hebben op de toepasselijke - imperatieve - afwijzingsgrond. Feiten of omstandigheden omtrent het asielrelaas kunnen in dat geval niet leiden tot een ander oordeel.

In het geval de eerdere aanvraag is afgewezen op grond van het feit dat het relaas van de vreemdeling als ongeloofwaardig is aangemerkt, dienen de nieuwe feiten en omstandigheden in elk geval deze ongeloofwaardigheid weg te nemen alvorens tot een beoordeling van de zwaarwegendheid van deze feiten en omstandigheden kan worden toegekomen.

Indien de eerste asielaanvraag van een vreemdeling is afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, onder b Vw, wegens de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van B9 aan de vreemdeling, zal, indien betrokkene na het eindigen van deze verblijfsvergunning regulier een tweede asielaanvraag indient, de tweede asielaanvraag niet op artikel 4.6 Awb worden afgedaan doch inhoudelijk worden beoordeeld.

Uitzonderingen

Op grond van artikel 31a Vw wordt een asielaanvraag niet aangemerkt als herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 Awb, indien een eerdere asielaanvraag is afgewezen met toepassing van artikel 30, eerste lid, onder d, Vw of artikel 31, tweede lid, onder h, Vw en het betrokken derde land de vreemdeling niet heeft toegelaten tot zijn grondgebied. Dit wordt aangemerkt als een veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 Awb. In dat geval wordt de asielaanvraag derhalve opnieuw beoordeeld aan de hand van de artikelen 29, 30 en 31 Vw.

Het bepaalde in artikel 31a Vw wordt overeenkomstig toegepast indien de eerdere asielaanvraag van de vreemdeling is afgewezen met toepassing van artikel 31, tweede lid, onder i, Vw.

Daarnaast kunnen bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden aanleiding zijn om toepassing van artikel 4:6 Awb achterwege te laten. Deze bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden worden in elk geval aanwezig geacht wanneer de feiten en omstandigheden leiden tot de conclusie dat de vreemdeling aangemerkt dient te worden als verdragsvluchteling, of wanneer schending van artikel 3 EVRM dreigt.

In het geval er twijfel bestaat of toepassing van artikel 4:6 Awb in een individuele zaak redelijk te achten is, wordt de aanvraag - al dan niet binnen de AC-procedure - inhoudelijk beoordeeld aan de hand van de artikelen 29, 30 en 31 Vw.

Artikel 3.1, eerste lid, Vb bepaalt dat tijdens de behandeling van een aanvraag uitzetting niet achterwege blijft indien naar het voorlopig oordeel van de Minister sprake is van een herhaalde aanvraag. Wanneer dit gelet op bijvoorbeeld een geplande uitzetting van belang is, en de feiten of omstandigheden op het moment van de eerdere afwijzing reeds bekend waren, redelijkerwijs bekend konden zijn, dan wel niet op voorhand is uitgesloten dat die nieuwe feiten of veranderde omstandigheden af kunnen doen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust, kan dit schriftelijk aan de vreemdeling kenbaar worden gemaakt. Dit kan onmiddellijk geschieden na het moment dat de vreemdeling aangeeft een tweede of volgende aanvraag te willen indienen. Hierbij wordt de vreemdeling tevens meegedeeld dat het voorlopig oordeel tot gevolg heeft dat de uitzetting niet achterwege blijft. Indien bij de aanvraag wel mogelijk relevante nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangegeven, geldt de procedure die is beschreven onder C10/2.5.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de wet van 15 november 2007 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van richtlijn nr. 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (PbEU L 326) in werking treedt.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 7 december 2007.
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaalWetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Toelichting

Algemeen

Dit wijzigingsbesluit bevat enige wijzigingen in de Vreemdelingencirculaire 2000 in het kader van de implementatie van de Procedurerichtlijn (Richtlijn nr. 2005/85/EG van de Raad van de Europese Unie van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (PbEU L 326)). Verdere implementatie van deze richtlijn heeft plaatsgehad in de artikelen 1, 30, 31 en 31a van de Vreemdelingenwet 2000, de artikelen 3.106a en 3.121 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en de artikelen 3.43a en 3.47 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.

Artikelsgewijs

A, B, C en D

Paragraaf C3/5 en C4/3.8 zijn gewijzigd naar aanleiding van de invoering van artikel 3.106a Vb, waarin artikel 27 van de richtlijn is geïmplementeerd. Het betreft met name het vereiste dat de vreemdeling een band heeft met het derde land. Voor wat betreft het vereiste dat het derde land de bepalingen van het Vluchtelingenverdrag, het EVRM en het Antifolterverdrag naleeft, is weliswaar een verwijzing opgenomen, maar is geen sprake van een beleidswijziging.

Voorts zijn enkele verschrijvingen hersteld.

E

Ingevolge artikel 29 van de richtlijn stelt de Raad een gemeenschappelijke (Europese) minimumlijst op van veilige derde landen van herkomst. Artikel 31 van de richtlijn schrijft de lidstaten voor de op die gemeenschappelijke lijst voorkomende landen als veilig aan te merken, hetgeen op grond van het tweede lid moet betekenen dat de lidstaten de aanvraag van een uit zo’n land afkomstige asielzoeker als ongegrond moeten beschouwen (indien aan de voorwaarden van het eerste lid is voldaan).

Op grond hiervan is aan artikel 31, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 een nieuw onderdeel toegevoegd met een verwijzing naar deze gemeenschappelijke lijst. In de nieuwe paragraaf C4/3.12 is de toepassing van deze wetsbepaling vastgelegd.

F, G, H, I en J

Op grond van artikel 10, eerste lid, onder a, van de richtlijn worden asielzoekers in een taal die zij redelijkerwijze geacht kunnen worden te begrijpen ingelicht over de te volgen procedure en over hun rechten en verplichtingen tijdens de procedure, alsmede over de gevolgen die kunnen ontstaan indien zij hun verplichtingen niet nakomen of niet met de autoriteiten samenwerken. Zij moeten worden ingelicht over de termijnen en over de middelen waarover zij beschikken om te voldoen aan hun verplichting tot het indienen van de elementen zoals bedoeld in artikel 4 van richtlijn nr. 2004/83/EG (Kwalificatierichtlijn). Deze informatie moet tijdig genoeg worden verstrekt om asielzoekers in staat te stellen de in deze richtlijn gewaarborgde rechten uit te oefenen en de in de artikel 11 van de Procedurerichtlijn omschreven verplichtingen na te komen.

In artikel 3.43a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 is vastgelegd dat deze informatie wordt uitgereikt door middel van een brochure. In deze onderdelen van het wijzigingsbesluit wordt in de Vreemdelingencirculaire 2000 vastgelegd op welke momenten in de procedure deze brochure wordt overhandigd.

K

Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de richtlijn kunnen de lidstaten, na intrekking van de aanvraag door de vreemdeling, de behandeling van een asielaanvraag beëindigen zonder een beslissing te nemen. In dat geval dient er echter een aantekening gemaakt te worden in het dossier van de vreemdeling. Deze bepaling is geïmplementeerd in artikel 3.47 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.

Aan paragraaf C11/3.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is een alinea toegevoegd waarin de beleidsregels met betrekking tot deze bepaling zijn opgenomen.

L

Artikel 27, vierde lid, van de richtlijn verplicht de lidstaten om toegang tot de procedure te verstrekken ingeval de vreemdeling, na afwijzing van diens aanvraag, niet tot het derde land is toegelaten. Ingeval de vreemdeling niet is toegelaten tot het derde land, kan hij opnieuw een aanvraag indienen. Deze bepaling is geïmplementeerd in het nieuwe artikel 31a van de Vreemdelingenwet 2000. De niet-toelating wordt daarin als een veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht aangemerkt.

Door middel van dit onderdeel wordt in paragraaf C14/5 het beleid ten aanzien van artikel 31a van de Vreemdelingenwet 2000 opgenomen.

Daarnaast is ter verduidelijking ten aanzien van punt b. van deze paragraaf een nieuwe formulering opgenomen. Gebleken is dat de tot op heden geldende formulering (“(…) aanleiding geven tot heroverweging van de afwijzing van de eerdere aanvraag”) kon leiden tot onduidelijkheid over het beleid.

De Staatssecretaris van Justitie

namens deze:

de directeur-generaalWetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven