Omzetbelasting. Leasing

25 januari 2007

Nr. CPP2006/2847M

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, Sector brieven & beleidsbesluiten

De Minister van Financiën heeft het volgende besloten:

Dit besluit is een samenvoeging en actualisering van de besluiten die zijn verschenen over de heffing van omzetbelasting bij leasing. Bij de samenvoeging is rekening gehouden met wijzigingen in de Europese en de Nederlandse btw-regelgeving per 1 januari 2007, wijzigingen in de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 per 1 februari 2007 en met jurisprudentie van het Hof van Justitie.

1

Inleiding

In dit besluit komt de heffing van omzetbelasting bij leasing aan de orde. In paragraaf 3 zijn richtlijnen gegeven over situaties waarbij leasing is te beschouwen als een levering of als een dienst en de verschuldigdheid van omzetbelasting daarbij. In paragraaf 4 wordt ingegaan op de maatstaf van heffing bij de doorberekening van bpm bij de leasing van personenauto’s.

1.1

Gebruikte begrippen en afkortingen

wet: Wet op de omzetbelasting 1968;

richtlijn: Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PbEG L347/1, d.d. 11 december 2006);

Hof van Justitie: Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen;

bpm: Belasting van personenauto’s en motorrijwielen;

wet bpm: Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.

2

Juridisch kader

In artikel 3 van de wet is aangegeven, wanneer er sprake is van een levering van goederen. Diensten zijn alle prestaties die niet zijn te beschouwen als leveringen (artikel 4 van de wet). De artikelen 3 en 4 van de wet zijn gebaseerd op de artikelen 14 en 24 van de richtlijn.

3

Leasing

3.1

Begripsomschrijving; levering of dienst?

De term ‘leasing’ heeft betrekking op een overeenkomst waarbij de ene partij (de lessor) aan de andere partij (de lessee) een goed ter beschikking stelt. De lessor stelt het goed aan de lessee ter beschikking gedurende een vooraf bepaalde tijd (de leaseperiode), tegen een vooraf bepaalde vergoeding, die de lessee in termijnen moet voldoen (de leasetermijnen).

Afhankelijk van de feiten en omstandigheden is leasing de levering van een goed of het verrichten van een dienst. Het onderscheid tussen levering en dienst is van belang voor de facturering, het tijdstip waarop de omzetbelasting is verschuldigd, de maatstaf van heffing, de toepassing van een vrijstelling en de belastbaarheid van de leaseprestatie in Nederland.

In artikel 3 van de wet is aangegeven in welke situaties sprake is van de levering van goederen. Voor leasing zijn de volgende twee onderdelen van artikel 3 van belang:

– de overdracht of overgang van de macht om als eigenaar over een goed te beschikken (artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de wet);

– de afgifte van goederen ingevolge een overeenkomst van huurkoop (artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de wet).

Als een leaseprestatie niet onder artikel 3 van de wet valt, heeft de prestatie het karakter van een dienst.

3.2

Leasesituaties waarbij sprake is van levering

3.2.1

Lessee kan als eigenaar over het goed beschikken

Er is sprake van de levering van een goed, als uit de voorwaarden van het leasecontract blijkt dat de lessor de macht om als eigenaar over het goed te beschikken heeft overgedragen aan de lessee. Dit is het geval als de lessee ten aanzien van het geleasde goed dezelfde bevoegdheden heeft, als de eigenaar van het goed normaliter zou hebben. Aanwijzingen hiervoor zijn dat het economisch belang van het goed bij de lessee berust en dat de lessee de bevoegdheid heeft om het goed op elk door hem gewenst moment aan een derde over te dragen. In de praktijk wordt deze vorm van leasing vaak aangeduid als ‘financial leasing’.

Ik ben van mening dat leasing is te beschouwen als de levering van een goed als aan de volgende vijf voorwaarden is voldaan:

1. het goed staat feitelijk aan de lessee ter beschikking. De lessor heeft op grond van het leasecontract het gebruik van het goed door de lessee alleen beperkt om de zekerheidsfunctie van het leaseobject veilig te stellen.

2. de lessee neemt de kosten van gebruik, onderhoud en verzekering van het goed voor zijn rekening vanaf het moment dat het goed aan hem ter beschikking is gesteld. Ook het risico van waardeveranderingen of het eventuele tenietgaan van het goed en het risico van terugname komen vanaf dat moment voor rekening van de lessee.

3. de lessee heeft de optie om het goed aan het eind van de leaseperiode te kopen voor een zodanig lage prijs, dat mag worden aangenomen dat hij deze optie zal uitoefenen. De optieprijs is bij het aangaan van de leaseovereenkomst vastgesteld.

4. de lessee heeft het recht op elk door hem gewenst moment de juridische eigendom van het goed te verkrijgen door de resterende leasetermijnen (exclusief het rentebestanddeel) ineens af te lossen en de onder 3 bedoelde optieprijs te voldoen.

5. met uitzondering van de situatie beschreven bij punt 4, kan de leaseovereenkomst gedurende de looptijd niet eenzijdig worden beëindigd.

Ad 1

De voorwaarde dat het goed feitelijk/blijvend aan de lessee ter beschikking staat, houdt niet in dat de lessee het goed steeds onder zich houdt. Aan deze voorwaarde wordt ook voldaan als de lessee het goed bijvoorbeeld op grond van een overeenkomst van onderlease aan een derde ter beschikking stelt. De lessor mag het gebruik van het goed door de lessee beperken voorzover dat noodzakelijk is om te waarborgen dat hij zijn vordering uit de leaseovereenkomst op het goed kan verhalen als de lessee in gebreke blijft. Hierbij valt te denken aan het verbod voor de lessee om het goed zonder toestemming van de lessor te bezwaren of te verhuren, een verplichting om het goed in stand te houden, te onderhouden en in geval van schade te herstellen, etc.

Ad 2

Deze voorwaarde geeft aan, dat partijen de bedoeling hebben om het goed in economische zin aan de lessee over te dragen. De juridische eigendom van het goed vormt voor de lessor alleen een zekerheid voor de voldoening van de leasetermijnen. Dat de kosten van onderhoud en verzekering voor rekening van de lessee komen sluit niet uit dat de lessor bepaalde kosten (bijvoorbeeld assurantiepremies) betaalt. De lessor moet de kosten die hij heeft betaald wel afzonderlijk aan de lessee doorberekenen. Met het ‘risico van terugname’ wordt gedoeld op het voor- of nadeel dat de lessor lijdt als hij het goed vóór het verstrijken van de leaseperiode terugneemt omdat de lessee niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Dat voor- of nadeel moet ten bate of ten laste van de lessee komen. Dit is onder meer het geval als de verkoopopbrengst van het goed1 aan de lessee wordt uitgekeerd.

Ad 3

Aan deze voorwaarde is voldaan, als de optieprijs zo laag is dat deze de lessee in economisch opzicht als het ware dwingt om de optie uit te oefenen. Een optieprijs is economisch ‘dwingend’ als deze prijs is vastgesteld op niet meer dan 10% van de waarde van het goed in het economische verkeer aan het eind van de leaseperiode. De optieprijs moet op het moment van het aangaan van de leaseovereenkomst zijn geschat. Als na het aangaan van de leaseovereenkomst blijkt dat de restwaarde van het goed aan het einde van de leaseperiode zodanig laag uitvalt dat de optieprijs niet langer economisch dwingend is, heeft dit geen gevolgen voor de kwalificatie van de leaseprestatie (als een levering of een dienst). Dit is alleen anders als de daling van de restwaarde van het goed al bij het aangaan van leaseovereenkomst was te voorzien.

Ad 4

Om de mogelijkheid te hebben het goed op elk gewenst moment aan een ander over te dragen, moet de lessee – evenals de huurkoper – het recht hebben om op elk gewenst moment de juridische eigendom van het goed te verkrijgen op de bij voorwaarde 4 beschreven wijze. Aan de uitoefening van het recht om de juridische eigendom van het goed te verwerven mag een boeteclausule zijn verbonden of de voorwaarde dat kosten in rekening worden gebracht. Het door de lessee te betalen boete- of kostenbedrag mag niet zo hoog zijn, dat dit het verwerven van de juridische eigendom door de lessee verhindert.

Ad 5

Deze voorwaarde staat niet in de weg aan de mogelijkheid van de lessor om de overeenkomst te ontbinden als de lessee niet aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

3.2.2

Huurkoop; lessee verkrijgt eigendom van het goed bij betaling van laatste leasetermijn

Als partijen al dan niet onder de benaming van (financial) leasing afspreken dat de lessee de eigendom van een goed uiterlijk verkrijgt bij de betaling van de laatste termijn, dan is feitelijk sprake van huurkoop. Op het moment van afgifte van de goederen aan de lessee is dan sprake van een levering (zie artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de wet en artikel 14, tweede lid, onderdeel b, van de richtlijn).

3.2.3

In het buitenland gevestigde lessor

Goedkeuring

Ik sta onder de volgende voorwaarden toe dat de terbeschikkingstelling van een goed wordt beschouwd als de levering van een goed:

– de lessor is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie;

– volgens het recht van deze lidstaat wordt de terbeschikkingstelling van het goed aangemerkt als de levering van een goed als bedoeld in artikel 14, tweede lid, onderdeel b, van de richtlijn;

– de lessor factureert de terbeschikkingstelling als een levering;

– de lessee aanvaardt de factureringswijze van de lessor.

3.3

Leasesituaties waarbij sprake is van dienst

Als de terbeschikkingstelling van het goed niet op grond van paragraaf 3.2 is aan te merken als de levering van een goed, dan is sprake van een (doorlopende) dienst. In de praktijk wordt deze vorm van leasing meestal aangeduid als ‘operational leasing’. Deze dienst is te rangschikken onder het begrip ‘verhuur’ uit de wet. Dit betekent dat de wettelijke bepalingen over verhuur van toepassing zijn (zoals artikel 6, tweede lid, onderdeel d, 7°, artikel 6, tweede lid, onderdeel e, 3° en artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de wet).

3.4

Voldoening van omzetbelasting

3.4.1

Leasing als levering

Als de leasing is aan te merken als de levering van een goed, dan is de lessor aan het begin van de leaseperiode omzetbelasting verschuldigd over het totale bedrag van de leasetermijnen en de optieprijs2 . Het is echter mogelijk dat de lessor aan de lessee twee prestaties verricht, te weten de levering van een goed en een dienst bestaande uit het verlenen van krediet. Deze situatie doet zich voor als de lessor voldoet aan de volgende voorwaarden:

– hij brengt het rentebestanddeel van de leasetermijnen afzonderlijk aan de lessee in rekening;

– hij berekent het rentebestanddeel over een bepaalde periode en op grond van een specifiek overeengekomen rentepercentage.

Het rentebestanddeel dat de lessor berekent is dan aan te merken als een vergoeding voor het krediet dat hij aan de lessee verleent. Deze kredietverlening is vrijgesteld (zie artikel 11, eerste lid, onderdeel j, 1°, van de wet). De aan de kredietverlening toe te rekening voorbelasting komt bij de lessor niet voor aftrek in aanmerking, tenzij de lessee buiten de Europese Gemeenschap woont of is gevestigd (zie artikel 15, tweede lid, onderdeel c, van de wet).

De uitoefening van een koopoptie door de lessee aan het eind van de leaseperiode leidt overigens niet tot een afzonderlijk in aanmerking te nemen prestatie (een levering). De lessor heeft de macht om als eigenaar over het goed te beschikken immers al bij het aangaan van de leaseovereenkomst aan de lessee overgedragen. Mocht de lessee de koopoptie niet uitoefenen, dan gaat de macht om als eigenaar over het goed te beschikken aan het eind van de leaseperiode weer over op de lessor. Dit betekent dat de lessee het goed aan de lessor teruglevert. Omdat de lessee voor deze teruglevering geen vergoeding ontvangt, is deze levering niet belast. De lessor kan teruggaaf vragen van de omzetbelasting die hij eerder over de optieprijs heeft voldaan (zie artikel 29, eerste lid, van de wet). Als de lessee de omzetbelasting die de lessor aan hem in rekening heeft gebracht voor de levering van het goed in aftrek heeft gebracht, is hij deze omzetbelasting verschuldigd (zie artikel 29, tweede lid, van de wet). De lessee is de omzetbelasting verschuldigd op het tijdstip waarop hij de koopoptie uiterlijk had kunnen uitoefenen.

3.4.2

Leasing als dienst

Als de leasing is te beschouwen als een dienst, moet de lessor per leasetermijn (inclusief het rentebestanddeel) omzetbelasting afdragen. Als de lessee een koopoptie heeft op het goed na afloop van de leaseperiode, dan leidt de uitoefening van de optie tot een levering aan de lessee. Op dat moment gaat immers op de lessee de macht over om als eigenaar over het goed te beschikken. De optieprijs vormt de vergoeding voor de levering aan de lessee.

4

Doorberekening van bpm bij leasing van personenauto’s

Bij de leasing van personenauto’s wordt de bpm die is verschuldigd bij registratie van deze auto’s meestal verdisconteerd in de leasetermijnen. De importeur of de fabrikant berekent de bpm – al dan niet via een autodealer – door aan de leasemaatschappij (artikel 7 wet bpm). De leasemaatschappij berekent de bpm vervolgens door aan de lessee als onderdeel van de leasetermijnen. De bpm die de importeur/fabrikant aan de leasemaatschappij doorberekent, vormt een doorlopende post (zie ook Hof van Justitie 1 juni 2006, zaak nr. C-98/05 (Danske Bilimportører)(VN 2006/33.16). De importeur/fabrikant dient hierbij aan de volgende voorwaarden te voldoen:

– de importeur/fabrikant berekent het bpm-bedrag door dat overeenkomt met het bpm-bedrag dat feitelijk van hem is geheven;

– de importeur/fabrikant brengt de bpm apart op de factuur in rekening.

Goedkeuring

Ik keur goed dat de bpm die de leasemaatschappij aan de lessee doorberekent onder de volgende voorwaarden als een doorlopende post wordt beschouwd:

a. het leasecontract heeft een looptijd van minimaal een jaar;

b. de leasemaatschappij heeft de bpm feitelijk afgedragen;

c. het kenteken van de personenauto is op naam van de lessee gesteld;

d. de leasemaatschappij berekent de bpm door volgens de methode beschreven in ad d;

e. de leasemaatschappij vermeldt de doorberekende bpm apart op de factuur.

Voor de onder a en onder d bedoelde voorwaarden geldt het volgende.

Ad a

De goedkeuring geldt ook voor zgn. short-leasecontracten, onder voorwaarde dat uit deze contracten blijkt, dat zij na het verstrijken van de looptijd worden omgezet in een leasecontract met een looptijd van langer dan één jaar. De voorwaarden en de prijsopbouw van de short-leasecontracten moeten wel overeenkomen met die van leasecontracten die worden afgesloten voor een periode van langer dan één jaar. Short-leasecontracten worden bijvoorbeeld afgesloten bij de aanstelling van een nieuw personeelslid waarvoor een proefperiode geldt of bij nieuwe auto’s die niet direct leverbaar zijn.

Ad d

Het door te berekenen bpm-bedrag wordt als volgt berekend. Bij het ingaan van het leasecontract wordt vastgesteld, welk bpm-bedrag op dat tijdstip bij de auto behoort en welk bpm-bedrag aan het eind van de overeengekomen looptijd bij de auto zal behoren. Voor de bepaling van het bpm-bedrag moet steeds worden uitgegaan van de (verminderings)tabel die is opgenomen in artikel 8, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992. Het verschil tussen beide bedragen wordt evenredig verdeeld over de in rekening te brengen leasetermijnen. Het aldus vastgestelde bpm-bedrag geldt voor de gehele leaseperiode, ook als deze afwijkt van de aanvankelijk overeengekomen looptijd. Bij de beëindiging van de lease moet het bpm-bedrag worden gecorrigeerd op basis van de gegevens over de werkelijke leaseperiode. Als uit de herberekening blijkt dat de leasemaatschappij tijdens de (totale) leaseperiode aan de lessee te veel bpm heeft doorberekend, moet de leasemaatschappij over het verschil alsnog omzetbelasting voldoen. Deze afrekening vindt plaats over het tijdvak van de laatste leasetermijn. Als uit de herberekening volgt dat de leasemaatschappij tijdens de (totale) leaseperiode te weinig bpm heeft doorberekend, geldt het volgende. De leasemaatschappij mag het bpm-verschil toevoegen aan de doorlopende post in de laatste leasetermijn, onder voorwaarde dat hij dit verschil aan de lessee in rekening brengt en apart op de factuur vermeldt.

5

Ingetrokken regelingen

De volgende besluiten zijn ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit:

– Besluit van 9 maart 2000, nr. VB 2000/400 (Heffing van omzetbelasting ten aanzien van leasing);

– Besluit van 5 november 2001, nr. CPP 2001/2180M (Maatstaf van heffing bij leaseauto’s).

Naast de hiervoor opgesomde besluiten zijn er over de in de besluiten behandelde onderwerpen in het verleden mogelijk ook andere publicaties met een beleidsmatig karakter verschenen. Het gaat bijvoorbeeld om mededelingen in het voormalige Infobulletin. Om onduidelijkheid te voorkomen over de vraag of dergelijke publicaties nog geldend beleid bevatten, trek ik deze publicaties collectief in met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit.

6

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot de dagtekening van het besluit.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 25 januari 2007.
De Minister van Financiën,
namens deze:
de directeur-generaal Belastingdienst, J. Thunnissen.

  • 1

    voorzover deze opbrengst hoger is dan het totale bedrag van de resterende leasetermijnen (exclusief het rentebestanddeel)

  • 2

    Als de lessor het kasstelsel toepast, is de lessor de omzetbelasting verschuldigd op het tijdstip waarop de lessee vergoeding betaalt (artikel 26 van de wet).

Naar boven