Tussentijds Bericht Nationaliteiten (TBN 2007/11)

Aan: De Burgemeesters (t.a.v. hoofden Burgerzaken)

i.a.a.: De Minister van Buitenlandse Zaken

de Gevolmachtigde Minister van Aruba

de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen

de Vereniging van Nederlandse Gemeenten

Onderdeel: Stafdirectie Uitvoeringsbeleid

Datum: 15 november 2007

Ons kenmerk: INDUIT 07-4152

Aard: Bekendmaking van voorschriften

Juridische achtergrond: Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, Rijkswet op het Nederlanderschap;

Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, Rijkswet op het Nederlanderschap;

Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, Rijkswet op het Nederlanderschap;

Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c Rijkswet op het Nederlanderschap;

Besluit Naturalisatietoets, Handleiding voor toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

Bijlagen: –

Geldigheidsduur: Een jaar ingaande twee dagen na publicatie in de Staatscourant

Onderwerpen: Divers/verzamel TBN

Inleiding

In dit Tussentijds Bericht Nationaliteiten (TBN) worden de volgende onderwerpen behandeld:

I. Geen bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd van een staatloze verzoeker om naturalisatie die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

II. Specificatie vrijstelling inburgeringsexamen op grond van het Certificaat Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN-certificaat).

III. Vrijstelling van het inburgeringsexamen op grond van een op wettelijke basis afgegeven diploma of getuigschrift (beroeps)onderwijs.

IV. Vrijstelling van het inburgeringsexamen op grond van een verblijf in Nederland van tenminste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd.

V. Wijziging van enkele onderdelen van de toelichting op artikel 15 eerste lid, aanhef en onder c, RWN.

In de praktijk is gebleken dat op deze onderdelen de tekst van de Handleiding voor de toepassing op de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de Handleiding) aanvulling en/of wijziging behoeft.

Artikel 1 lid 1 sub g

I. Geen bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd ingeval van een staatloze verzoeker die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

In paragraaf 3 (Toelating voor onbepaalde tijd) wordt de vierde alinea vervangen door de volgende tekst:

‘Een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, een sticker of een W-document, heeft nooit toelating voor onbepaalde tijd. Een uitzondering hierop vormen de minderjarige kinderen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en voor wie medeverlening wordt verzocht door een ouder die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (zie ook paragraaf 3.9 bij de toelichting van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN). Uitzondering hierop vormen ook de staatloze verzoekers die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (zie ook bijlage 2 van de toelichting bij artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN). Hierbij wordt benadrukt dat vermelding in de GBA met ‘nationaliteit onbekend’ (code 0000) niet betekent dat de verzoeker staatloos is. Alleen indien verzoeker in de GBA als ‘staatloos’ staat geregistreerd bij de nationaliteitsgegevens, geldt de regel dat deze als houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een verblijfsrecht heeft op grond waarvan geen bedenkingen bestaan tegen verblijf voor onbepaalde tijd. De uitzondering die hier aan de orde is is noodzakelijk omdat een staatloze na drie jaar toelating en hoofdverblijf in Nederland een verzoek om naturalisatie mag indienen (artikel 8, vierde lid, RWN).’

Artikel 8 lid 1 sub b

In bijlage 2 wordt in de kolom ‘Geen toelating voor onbepaalde tijd/bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd’ bij de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (III) een derde gedachtestreepje met de volgende tekst toegevoegd:

‘– een meerderjarige is, staatloos is en verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd’. NB! ‘onbekende nationaliteit’ is niet ‘staatloos’

toelichting

Artikel 8 lid 4 RWN stelt de termijn van toelating en hoofdverblijf op drie jaren voor de verzoeker die staatloos is. In de praktijk kan het echter voorkomen dat een staatloze verzoeker weliswaar drie jaren toelating en hoofdverblijf in Nederland heeft maar niet of nog niet in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Er bestaan in dat geval bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd, waardoor hij niet voor naturalisatie in aanmerking komt. Wil deze verzoeker toch naturaliseren dan moet hij wachten totdat hij (na vijf jaar rechtmatig verblijf op basis van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd) in het bezit is gesteld van een asielvergunning voor onbepaalde tijd. Door een staatloze verzoeker in het bezit van een asielvergunning voor bepaalde tijd toch in staat te stellen succesvol een naturalisatieverzoek in te dienen, wordt deze situatie, die strijdig is met de bedoeling van de Rijkswet, voorkomen.

Artikel 8 lid 1 sub d

II Specificatie vrijstelling inburgeringsexamen op grond van het Certificaat Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN)

In de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN wordt de tekst van paragraaf 2.2 onder punt 2, na het zesde gedachtestreepje vervangen door de volgende tekst:

‘Certificaat Inburgering in het kader van de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN):

Het WIN-certificaat is vrijstellend als zowel voor de vier taalonderdelen als voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie een voldoende resultaat is behaald. Hierbij is het volgende van belang:

a. De vier taalonderdelen

Voor elk van de onderdelen ‘Luisteren’, ‘Spreken’, ‘Lezen’ en ‘Schrijven’ moet ten minste minimaal niveau 2 van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal zijn gehaald. Staat er, al is het maar één keer, ‘op weg naar 2’ (of een lager of helemaal geen niveau), dan is niet het vereiste niveau gehaald. De niveaus moeten in ieder geval zijn vermeld op de bij het WIN-certificaat over te leggen ROC-verklaring. De niveaus van de vier taalonderdelen kunnen ook nog op het WIN-certificaat zelf zijn vermeld. In dat laatste geval moeten de niveaus op de ROC-verklaring en op het WIN-certificaat exact hetzelfde zijn.

b. Het onderdeel Maatschappij Oriëntatie

Naast ten minste niveau 2 voor elk van de vier taalonderdelen moet voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 van de Kwaliteitsstructuur Educatie (KSE) zijn gehaald. Voor Maatschappij Oriëntatie kan een niveau zijn aangegeven, maar meestal wordt een scoringspercentage vermeld. De verzoeker moet dit altijd aantonen met de bij het WIN-certificaat behorende ROC-verklaring. Op het certificaat staat soms het niveau, soms het scoringspercentage, en soms is helemaal niets ingevuld.

Indien op de onderliggende verklaring van het ROC geen niveau wordt vermeld voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie, maar wel een scoringspercentage, dan geldt het volgende. Niveau 2 KSE is in de periode tot en met 31 augustus 2001 behaald bij een percentage van 85 of hoger. Vanaf 1 september 2001 is niveau 2 KSE behaald bij een percentage van 80 of hoger. Omdat WIN-certificaten soms erg laat na de verklaring van het ROC zijn afgegeven, is de datum van de ROC-verklaring bepalend voor de vaststelling welk percentage moet zijn behaald om niveau 2 KSE te hebben gehaald.

Toelichting

Met deze wijziging van de Handleiding wordt de vrijstellingsgrond van artikel 3, eerste lid, onder d, Besluit Naturalisatietoets aangepast. Uit de vorige tekst in de Handleiding volgde dat zowel op het certificaat als op de bijbehorende ROC-verklaring het vereiste taalniveau en MO-niveau of MO-percentage moet zijn vermeld. Dit doet geen recht aan de praktijk, waarin de op grond van de ROC-verklaring afgegeven certificaten veelal geen onderdelen, niveau of KSE-percentage vermelden. De nu opgenomen tekst geeft aan dat sprake is van vrijstelling als uit de ROC-verklaring blijkt dat het vereiste taalniveau en MO-niveau dan wel MO-percentage is behaald. Benadrukt wordt dat steeds een verklaring én een certificaat moet worden overgelegd.

III De vrijstelling van het inburgeringsexamen op grond van een op wettelijke basis afgegeven diploma of getuigschrift

In paragraaf 2.2 onder punt 2 van de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d RWN, wordt onder 2 na het vierde aandachtstreepje een nieuw aandachtstreepje met de volgende tekst ingevoegd:

– diploma of getuigschrift, uitgereikt op een wettelijke basis anders dan een onderwijswet, nadat onderwijs in de Nederlandse taal is gevolgd;

Toelichting

Gebleken is dat vanaf april 2003 in de praktijk, ten onrechte, de vrijstelling van artikel 3, eerste lid en onder b, Besluit Naturalisatietoets is geïnterpreteerd als een vrijstelling die slechts gebaseerd kon zijn op wetgeving afkomstig van het ministerie van Onderwijs. Deze beperking is echter niet te lezen in artikel 3, eerste lid en onder b, Besluit Naturalisatietoets en is ook nooit zo bedoeld geweest. Artikel 3, eerste lid en onder b, Besluit Naturalisatietoets stelt immers vrij een ieder die in het bezit is van een op wettelijke basis afgegeven diploma of getuigschrift (volgens Van Dale een zeer breed begrip), waaruit het succesvol afronden blijkt van een volledige opleiding van een niveau als genoemd in artikel 3, eerste lid en onder b, Besluit Naturalisatietoets. Het wetenschappelijk onderwijs, hoger onderwijs, algemeen voorgezet onderwijs en lager onderwijs, is algemeen geregeld in een onderwijswet. Dat geldt echter niet noodzakelijkerwijs voor bijvoorbeeld het beroepsonderwijs. Een goed voorbeeld daarvan is de opleiding in de advocatuur. De Advocatenwet schrijft het volgen van een opleiding voor, waaraan de beroepsgroep zelf vorm geeft. Als bewijsstuk dat iemand deze opleiding succesvol heeft afgerond, schrijft de Advocatenwet de uitreiking voor van een modeldocument dat is voorgeschreven in de Advocatenwet en de daarop gebaseerde lagere regelgeving. Dat is dan ‘een op wettelijke basis uitgereikt diploma of getuigschrift’ van het met succes afronden van een bepaalde opleiding. Immers, het bewijsstuk van de opleiding is in een wet voorgeschreven om te worden afgegeven ná het behalen van het (vaak ook in die wet) genoemde examen van de in die wet geregelde opleiding. Het is overigens niet noodzakelijk dat sprake is van een modeldocument. Zolang in de regelgeving is vermeld dat na een bepaalde examinering een bewijsstuk wordt uitgereikt waaruit blijkt dat het examen is behaald, geldt dat het bewijsstuk op wettelijke basis is uitgereikt. Uiteraard moet de opleiding steeds in het Nederlands zijn gevolgd en dus ook in het Nederlands zijn gegeven. De beoordeling of het diploma of getuigschrift vrijstelling geeft om reden dat aan de hierboven gestelde voorwaarden is voldaan, vindt plaats door de IB-groep.

IV Vrijstelling van het inburgeringsexamen op grond van een verblijf in Nederland van tenminste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd

In paragraaf 2.2 onder punt 4 van de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN wordt de zin ‘Het gaat hier om de periode tussen het vijfde en zestiende levensjaar’ vervangen door

‘De leerplichtige leeftijd vangt aan op de eerste schooldag van de maand volgend op die waarin de leeftijd van vijf jaar is bereikt en eindigt aan het einde van het schooljaar waarin de leeftijd van 16 jaar is bereikt. Voor de onderhavige vrijstelling van de naturalisatietoets is het voldoende als wordt vastgesteld dat betrokkene in de periode die is gelegen tussen zijn vijfde en zestiende verjaardag, ten minste acht jaar in Nederland heeft gewoond.’

Toelichting

De zin ‘Het gaat hier om de periode tussen het vijfde en zestiende levensjaar’ leidde tot onduidelijkheid. Dit komt door het gebruik van het woord ‘levensjaar’. Zo begint het vijfde levensjaar op de vierde verjaardag en het zestiende levensjaar op de vijftiende verjaardag. Verder begint de leerplichtige leeftijd op grond van de Leerplichtwet op de eerste schooldag van de maand volgend op de maand waarin de leeftijd van vijf jaar is bereikt en eindigt deze aan het einde van het schooljaar waarin de leeftijd van 16 jaar is bereikt. Aangezien deze vrijstelling is ontleend aan de Wet Inburgering, waarin de definitie van de Leerplichtwet wordt gehanteerd, wordt deze in de Handleiding overgenomen.

Artikel 15, lid 1 onder c

V Wijziging van enkele onderdelen van de toelichting op artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, RWN

In paragraaf 1.3 (Onderbreking van het hoofdverblijf langer dan een jaar) wordt het Voorbeeld (artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, RWN en artikel 15, derde lid, RWN) als volgt gewijzigd:

‘A, geboren op 5 januari 1980 in Australië, is van Nederlandse en Australische nationaliteit en woont sedert geboorte in Australië. De verliestermijn van tien jaar van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, RWN vangt voor A aan op 1 april 2003 (vergelijk artikel IV RRWN). Op 5 september 2012 gaat A in Italië wonen. Op 1 april 2013 woont hij daar nog steeds. A is nimmer in het bezit gesteld van een Nederlands reisdocument of van een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap. Vraag is wanneer A zijn Nederlanderschap verliest. Blijft A in Italië wonen, dan kan tussen 1 april 2013 en 5 september 2013 ten aanzien van hem niet worden geconcludeerd tot verlies van het Nederlanderschap. Woont hij op 5 september 2013 nog steeds in Italië, dan kan pas op die datum worden gesteld dat hij het Nederlanderschap niet heeft verloren ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, RWN. Hij heeft immers dan pas (langer dan) een jaar hoofdverblijf gehad in een EU-lidstaat, waardoor ingevolge artikel 15, derde lid, RWN de verliestermijn van tien jaar, bedoeld in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, RWN geacht moet worden te zijn onderbroken door de verplaatsing van zijn hoofdverblijf naar Italië.

Vestigt A zich op 10 juli 2013 (of een andere datum vóór 5 september 2013) weer in Australië (of elders buiten een EU-lidstaat), dan kan pas op die datum ten aanzien van hem worden gesteld dat hij, achteraf bezien, zijn Nederlanderschap op 1 april 2013 heeft verloren ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, RWN. Immers, niet eerder dan op 10 juli 2013 blijkt dat de periode van hoofdverblijf binnen een EU-lidstaat korter is geweest dan een jaar, waardoor ingevolge artikel 15, derde lid, RWN de verliestermijn van tien jaar, bedoeld in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, RWN wordt geacht niet te zijn onderbroken.’

Paragraaf 1.4, onder 2 (Overgangsrecht) wordt op de volgende onderdelen gewijzigd:

Het tekstgedeelte beginnend met ‘De tekst van artikel IV RRWN luidt: 1…’ en eindigend op ‘dan wordt zij tot de afloop van dat jaar verlengd.’ wordt vervangen door: ‘De tekst van artikel IV RRWN luidt: De in artikel 15, eerste lid, onder c, genoemde periode vangt niet eerder aan dan op het tijdstip van inwerkingtreding van deze Rijkswet.’

De paragraaf ‘Blijkens artikel IV, eerste lid, RRWN vangt de verliestermijn van 10 jaren als bedoeld in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, RWN niet eerder aan dan op 1 april 2003.’ wordt vervangen door ‘Blijkens artikel IV RRWN vangt de verliestermijn van 10 jaren als bedoeld in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, RWN niet eerder aan dan op 1 april 2003.’

De paragraaf beginnend met ‘Daarop bestaat echter één uitzondering’ en eindigend op ‘in de zin van de Paspoortwet (vergelijk artikel 15, vierde lid, RWN)’, alsmede de daarna opgenomen voorbeelden met de nummers 2 (artikel IV, tweede lid, RRWN), 3 (artikel IV, tweede lid, RRWN) en 4 (artikel IV, derde lid, RRWN), vervallen.

In de aanhef van Voorbeeld 1, wordt de tussen haakjes geplaatste tekst ‘artikel IV, eerste lid, RRWN’ gewijzigd in ‘artikel IV RRWN’.

Toelichting

In de toelichting op artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c wordt nog verwezen naar artikel IV, eerste, tweede en derde lid van de Rijkswet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RRWN). De leden 2 en 3 van artikel IV RRWN zijn echter niet op 1 april 2003 in werking getreden (Staatsblad 2003, 118) en per 1 januari 2005 geheel uit de wet gehaald, evenals de aanduiding ‘1’ voor het eerste lid (Staatsblad 2004, 335 en 622). Sindsdien luidt artikel IV RRWN als volgt: ‘De in artikel 15, eerste lid, onder c, genoemde periode vangt niet eerder aan dan op het tijdstip van inwerkingtreding van deze Rijkswet.’ De Handleiding moet hieraan worden aangepast. Daartoe worden de toelichting op en de verwijzingen naar de leden 2 en 3 van artikel IV RRWN verwijderd en wordt naar artikel IV RRWN verwezen zonder vermelding van een artikellid.

Tot slot

Dit TBN treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

De tekst van dit TBN wordt, voor zover relevant, zo spoedig mogelijk verwerkt in de Handleiding RWN.

De Minister van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Naar boven