Mandaatregeling Personele Aangelegenheden VWS 2007

Besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 12 november 2007, nr. DPenO 2802885, houdende vaststelling van de Mandaatregeling Personele Aangelegenheden VWS 2007.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 10:3 en 10:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

Gezien het Organisatiebesluit VWS;

Gehoord het advies van de departementale ondernemingsraad;

Besluit:

Hoofdstuk 1

Definities

Artikel 1

Definities

1. In dit besluit en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Minister: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

b. Ministerie: het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

c. dienstonderdelen kernMinisterie: de in artikel 3, eerste lid, onder b tot en met e, van het Organisatiebesluit VWS genoemde beleidsdirecties, stafdirecties, facilitaire diensten en eenheden;

d. diensten en instellingen: de in artikel 4 van het Organisatiebesluit VWS genoemde diensten en instellingen van het Ministerie;

e. secretariaten van raden en commissies: de in artikel 5 van het Organisatiebesluit VWS genoemde secretariaten van raden en commissies van het Ministerie;

f. hoofd van dienst: de functionaris die is belast met de leiding van een onderdeel van het Ministerie als bedoeld onder c tot en met e.

g. portefeuillehouder: de functionaris onder wie onderdelen van het Ministerie als bedoeld onder c tot en met e ressorteren;

h. ressorteren: in eerste instantie vallend onder het gezagsdomein, de uiteindelijke verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal onverlet latend;

i. medewerker: de bij het Ministerie werkzame persoon die is aangesteld op grond van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR);

j. mandaat: de bevoegdheid om in naam van de Minister besluiten te nemen;

k. ondermandaat: de door een gemandateerde verleende bevoegdheid om in naam van de Minister besluiten te nemen;

l. gemandateerde: degene aan wie mandaat is verleend;

m. mandaatgever: degene die mandaat verleent.

2. Hetgeen in deze regeling is bepaald met betrekking tot mandaat is van overeenkomstige toepassing op machtiging.

Hoofdstuk 2

Algemene bepalingen

Artikel 2

Uitoefening bevoegdheid door mandaatgever

1. De mandaatgever blijft bevoegd de gemandateerde bevoegdheid uit te oefenen.

2. De mandaatgever kan het mandaat te allen tijde intrekken.

Artikel 3

Aanwijzingen, instructies en inlichtingen

1. De mandaatgever kan ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid zowel algemene als bijzondere aanwijzingen of instructies geven.

2. De gemandateerde verschaft de mandaatgever op diens verzoek inlichtingen over de uitoefening van de bevoegdheid.

Artikel 4

Toerekening aan mandaatgever

Een door de gemandateerde binnen de grenzen van zijn bevoegdheid genomen besluit geldt als een besluit van de mandaatgever.

Artikel 5

Beperking uitoefening mandaat

1. De gemandateerde oefent de gemandateerde bevoegdheid niet uit, indien de aard of de inhoud van een stuk een zodanig gewicht heeft dat het door de mandaatgever behoort te worden afgedaan.

2. De gemandateerde oefent de gemandateerde bevoegdheid niet uit, indien de betrokken personeelsaangelegenheid ook hemzelf betreft.

Artikel 6

Vermelden mandaatgever

Een krachtens mandaat genomen besluit vermeldt dat namens de Minister het besluit is genomen.

Artikel 7

Vervanging, wijziging portefeuilleverdeling, kwartiermakers en (beoogd) hoofd van dienst nieuwe organisatie-onderdelen

1. Bij afwezigheid of verhindering van een gemandateerde wordt, voor de duur van de afwezigheid of verhindering, diens bevoegdheid uitgeoefend door de plaatsvervanger, behoudens de bevoegdheid tot het verlenen, wijzigen of intrekken van een ondermandaat.

2. Bij wijzigingen van de portefeuilleverdeling zonder dat het Organisatiebesluit VWS daarop is aangepast, ontlenen portefeuillehouders bevoegdheden op grond van deze regeling vooruitlopend op de betreffende wijziging van het Organisatiebesluit VWS.

3. De functionaris die schriftelijk is aangewezen als kwartiermaker of als (beoogd) hoofd van dienst van een nieuw organisatie-onderdeel of een organisatie-onderdeel in oprichting, welke onderdelen nog niet zijn opgenomen in het Organisatiebesluit VWS, heeft bevoegdheden op grond van deze regeling vooruitlopend op de betreffende wijziging van het Organisatiebesluit VWS.

Hoofdstuk 3

Verlening mandaat

Artikel 8

De secretaris-generaal

De secretaris-generaal heeft mandaat ten aanzien van alle besluiten met betrekking tot personeelsaangelegenheden van VWS, daaronder begrepen het vaststellen van beleidsregels, het nemen van reorganisatiebesluiten, het geven van aanwijzingen en instructies aan de functionarissen genoemd in de artikelen 9 tot en met 11, een en ander voor zover niet voorbehouden aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 9

Portefeuillehouders

1. De directeuren-generaal (kernMinisterie) en de plaatsvervangend secretaris-generaal hebben mandaat voor besluiten ten aanzien van medewerkers van het kernMinisterie die

i. rechtstreeks onder hen ressorteren;

ii. ressorteren onder onderdelen binnen hun gezagsdomein.

2. De directeuren-generaal (kernMinisterie) en de plaatsvervangend secretaris-generaal hebben mandaat voor besluiten ten aanzien van de hoofden van dienst (uitgezonderd de functionarissen die behoren tot de Topmanagementgroep als bedoeld in artikel 7, lid 4 ARAR), van de diensten en instellingen, secretariaten van raden en commissies, die behoren tot hun gezagsdomein.

Artikel 10

Hoofden van dienst van dienstonderdelen kernMinisterie, secretariaten van raden en commissies

De hoofden van dienst hebben mandaat voor besluiten ten aanzien van medewerkers die onder hen ressorteren.

Artikel 11

Hoofden van dienst diensten en instellingen

De hoofden van dienst hebben mandaat voor besluiten ten aanzien van medewerkers die onder hen ressorteren.

Artikel 12

Directeur Financieel en Personeel Beheer

1. De directeur Financieel en Personeel Beheer heeft mandaat om de namens de Minister genomen besluiten ten aanzien van medewerkers van het kernMinisterie te ondertekenen.

2. De directeur Financieel en Personeel Beheer heeft mandaat om de namens de Minister genomen besluiten ten aanzien van medewerkers bij andere dienstonderdelen van het Ministerie te ondertekenen indien dat met de gemandateerden schriftelijk is overeengekomen.

Hoofdstuk 4

Beperkingen mandaat

Artikel 13

De Minister

Aan de Minister blijft voorbehouden:

a. het vaststellen van Ministeriële regelingen met uitzondering van die bedoeld in artikel 132b ARAR;

b. het nemen van een besluit op bezwaar tegen een besluit dat door de Minister dan wel door de secretaris-generaal namens de Minister is genomen.

Artikel 14

De secretaris-generaal

In afwijking van de artikelen 9, 10 en 11 heeft uitsluitend de secretaris-generaal mandaat met betrekking tot:

– het vaststellen van beleidsregels en Ministeriele regels als bedoeld in artikel 132b ARAR;

– besluiten met betrekking tot de plaatsvervangend secretaris-generaal;

– het vaststellen van inhoud en niveau van organieke en feitelijk opgedragen functies van functionarissen waarvan de functie is gewaardeerd op het niveau van schaal 15;

– het vaststellen van inhoud en niveau van organieke en feitelijk opgedragen functies van functionarissen waarvan de functie is gewaardeerd op het niveau van schaal 16 tot en met 18, na advies van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

– aanstellen en ontslag van:

• hoofden van dienst,

• functionarissen in functies die zijn gewaardeerd op schaal 17 en hoger BBRA;

– besluiten tot toepassing van hardheidsclausules;

– besluiten tot het toekennen van ambtsjubileum gratificaties;

– het vaststellen of aan een functie binnen het kernMinisterie, en de secretariaten van raden en commissies een vaste vergoeding voor representatiekosten is verbonden en de hoogte van die vergoeding;

Artikel 15

Portefeuillehouders

1. In afwijking van de artikelen 10 en 11 hebben de directeuren-generaal (kerndepartement) en de plaatsvervangend secretaris-generaal mandaat voor het nemen van reorganisatiebesluiten die betrekking hebben op onderdelen van het Ministerie die behoren tot hun gezagsdomein.

2. In afwijking van artikel 10 hebben de directeuren-generaal (kerndepartement) en de plaatsvervangend secretaris-generaal mandaat met betrekking tot:

– aanstelling en ontslag op verzoek, van medewerkers in functies die zijn gewaardeerd op schaal 14, 15 of 16 BBRA;

– aanstelling met toepassing van artikel 6a ARAR;

– besluiten waarbij de arbeidsduur wordt vastgesteld op meer dan 36 uur (artikel 21, lid 2, ARAR);

– besluiten gegrond op de artikelen 77, 80 tot en met 84, 91 en 92 ARAR (ontzegging toegang en disciplinaire straffen);

– ontslag anders dan op verzoek.

Artikel 16

Bindend advies directeur Personeel en Organisatie

Met uitzondering van de secretaris-generaal neemt het tot beslissen bevoegd gezag de volgende besluiten niet dan nadat daarover bindend advies is gegeven door de directeur van de directie Personeel en Organisatie:

a. een aanstelling waarbij artikel 6a ARAR wordt toegepast;

b. het toekennen van een extra uitkering bij ontslag.

Hoofdstuk 5

Ondermandaat

Artikel 17

(Bijzonder) ondermandaat

1. De secretaris-generaal kan aan andere functionarissen dan de op grond van de hoofdstukken 3, 4 en 5 bevoegde functionarissen ondermandaat verlenen, behoudens ten aanzien van het vaststellen van beleidsregels.

2. De hoofden van dienst van dienstonderdelen kernMinisterie en secretariaten van raden en commissies zijn bevoegd aan onder hen ressorterende functionarissen ondermandaat te verlenen voor de uitoefening van bepaalde bevoegdheden. Elk ondermandaat wordt schriftelijk verleend en behoeft goedkeuring van de plaatsvervangend-secretaris-generaal.

3. De hoofden van dienst van diensten en instellingen zijn bevoegd aan onder hen ressorterende functionarissen ondermandaat te verlenen voor de uitoefening van bepaalde bevoegdheden.

Elk ondermandaat wordt schriftelijk verleend.

Ondermandaat als bedoeld in dit lid wordt niet verleend tot:

– aanstelling met toepassing van artikel 6a ARAR;

– besluiten waarbij de arbeidsduur wordt vastgesteld op meer dan 36 uur (artikel 21, lid 2, ARAR);

– besluiten gegrond op de artikelen 77, 80 tot en met 84, 91 en 92 ARAR (ontzegging van de toegang en disciplinaire straffen);

– ontslag anders dan op verzoek.

– het vaststellen of aan een bepaalde functie een vaste vergoeding voor representatiekosten is verbonden en de hoogte van die vergoeding;

4. De plaatsvervangend secretaris-generaal is bevoegd om in het kader van P-Loket en P-Direkt, bij schriftelijk besluit de in de artikelen 9, 10, 11 en 12 verleende mandaten in te trekken en ondermandaat te verlenen aan andere functionarissen dan de in die artikelen vermelde functionarissen.

5. De directeur Financieel en Personeel Beheer is bevoegd ten aanzien van de artikel 12 verleende bevoegdheden ondermandaat te verlenen aan onder hem ressorterende functionarissen.

6. Ondermandaat wordt niet verleend tot het nemen van een beslissing op bezwaar.

7. Op ondermandaat zijn de bepalingen van deze regeling van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 18

Wijziging regelgeving

Daar waar in regelgeving en (beleids)regels die betrekking hebben op personele aangelegenheden wordt gesproken van decentrale dienst(en), wordt daarvoor gelezen de onderdelen bedoeld in de artikelen 4 en 5 van het Organisatiebesluit VWS.

Artikel 19

Register

1. Alle mandaatverleningen en ondermandaatverleningen op grond van dit besluit, nog niet geformaliseerde wijzigingen van het Organisatiebesluit VWS waaronder wijzigingen in de portefeuilleverdeling van portefeuillehouders, worden opgenomen in het register dat de directeur Bestuursondersteuning bijhoudt ter uitvoering van artikel 17 van de Mandaatregeling VWS.

2. Bij verlenging, wijziging of beëindiging van een mandaat of ondermandaat wordt een kopie van dat besluit gezonden aan de directeur Bestuursondersteuning.

Artikel 20

Inwerkingtreding

1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

2. Ingetrokken worden de volgende besluiten:

a. Mandaatregeling Personele Aangelegenheden VWS d.d. 22 maart 2000 (DPenO 20446075);

b. Ondermandaatregeling Personele Aangelegenheden VWS d.d. 22 maart 2000 (DpenO 2046076);

c. Procedure extra uitkering bij ontslag d.d. 22 juli 1991 (CDPM U 91892).

3. Ten aanzien van de op de dag voor de inwerkingtreding van deze regeling bestaande mandaten en ondermandaten die zijn verleend op grond van de ingetrokken besluiten wordt geacht mandaat of ondermandaat te zijn verleend op basis van dit besluit.

Artikel 21

Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als Mandaatregeling personele aangelegenheden VWS 2007.

Artikel 22

Bekendmaking

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en worden gepubliceerd op het VWS-intranet. Een exemplaar van het besluit wordt voor medewerkers ter inzage gelegd bij de hoofden van dienst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, A. Klink.

Toelichting

De Mandaatregeling personele aangelegenheden VWS 2007 is de regeling waarin de Minister personele bevoegdheden aan de ambtelijke leiding en hoofden van dienst van VWS verleent. Het gaat uitsluitend om besluiten in personeelsaangelegenheden en deze regeling moet dus onderscheiden worden van de Mandaatregeling VWS en de Volmachtregeling VWS.

De aanleiding om de Mandaatregeling personele aangelegenheden VWS en de Ondermandaatregeling personele aangelegenheden VWS (beide uit 2000) te vervangen door een nieuwe regeling is met name gelegen in:

– de beperking van Koninklijke Besluiten voor aanstellingen en ontslag;

– het feit dat het bevoegd gezag van de leden van de Topmanagementgroep inmiddels de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is;

– de wens om de verantwoordelijkheid van de directeuren-generaal (kerndepartement) en de plaatsvervangend secretaris-generaal als portefeuillehouders in personele aangelegenheden in de bevoegdheidsverdeling tot uitdrukking te brengen. Dat betekent dat zij meer bevoegdheden krijgen terwijl tegelijkertijd een directeur Kerndepartement ook bevoegd is voor de dagelijkse zaken;

– de wens om de agentschappen die onder het Ministerie ressorteren en de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Inspectie Jeugdzorg en het Sociaal Cultureel Planbureau wat bevoegdheden in personele aangelegenheden betreft op 1 lijn te stellen.

– de tendens om bepaalde bevoegdheden zo laag mogelijk in de organisatie te beleggen en VWS breed te harmoniseren, met name in het kader van P-loket/Pdirekt;

Hieronder wordt voor zover nodig een toelichting bij de bepalingen gegeven.

Hoofdstuk 1

Artikel 1 bevat de definities van de begrippen die gehanteerd worden in het mandaatbesluit. Gebruik is gemaakt van een dynamische verwijzing naar het Organisatiebesluit VWS. Bij de bevoegdheidsverdeling kan immers goed worden aangesloten bij de in dat besluit weergegeven structuur van het Ministerie.

De bevoegdheidsverdeling in deze regeling ziet ook op machtiging met betrekking tot personeelsaangelegenheden, zoals het opvragen van gegevens en het informeren van instanties.

Hoofdstuk 2

Voor de zelfstandige leesbaarheid van de regeling zijn in dit hoofdstuk onder andere relevante bepalingen herhaald uit de Algemene wet bestuursrecht die betrekking hebben op mandaatverlening.

Artikel 5

Het spreekt voor zich dat de gemandateerde zijn bevoegdheden uitoefent met inachtneming van de ter zake geldende algemeen verbindende voorschriften, beleidsregels en andere van toepassing zijnde regelingen, circulaires, aanwijzingen, kaders en instructies.

Dat betekent dat ook (interne) spelregels als, protocollen (bijvoorbeeld voor ontslagzaken), vacatureprocedure, MD-beraad en ABD-procedure etc. worden gevolgd.

Daarmee wordt gewaarborgd dat consistent in personele aangelegenheden wordt gehandeld. De Directie Personeel en Organisatie heeft een toetsende rol in dat kader.

Artikel 6

Een besluit moet vermelden namens welk bewindspersoon het besluit is genomen. Behoudens voor leden van de TMG is dat voor medewerkers van VWS de Minister van VWS.

Het is niet noodzakelijk dat bij mandaat in de ondertekening iedere tussenschakel wordt genoemd.

Voorbeelden van een juiste ondertekening:

De Minister van Volksgezondheid,

Welzijn en Sport,

namens deze,

de Secretaris-Generaal,

(handtekening)

naam van de functionaris

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

namens deze,

de Directeur-Generaal…../de Inspecteur-Generaal…../de Algemeen Directeur…../de Directeur ………

(handtekening)

naam van de functionaris

Artikel 7

Voor de situatie dat zowel de gemandateerde als diens plaatsvervanger beiden niet aanwezig zijn is het niet mogelijk een andere functionaris ondermandaat te verlenen. In die periode te nemen besluiten zullen dan door een hiërarchisch hoger geplaatste moeten worden genomen.

Alleen de Secretaris-Generaal heeft die bevoegdheid, zie de Waarnemingsregeling SG (Staatscourant 2003, nr. 81) waarin is bepaald dat naar rangorde van de lengte van de periode dat zij bij het Ministerie van VWS werkzaam zijn als Directeur Generaal (kerndepartement) een van hen belast is met de waarneming van taken en bevoegdheden van de Secretaris-Generaal indien en zolang deze en diens plaatsvervanger beiden afwezig zijn.

Wijziging van het Organisatiebesluit VWS vindt eenmaal per jaar plaats en wordt gepubliceerd in de Staatscourant. Om te voorkomen dat beoogd of gewijzigd bevoegd gezag besluiten neemt zonder dat daarvoor een formele grondslag bestaat, zijn de leden 2. en 3. opgenomen.

Zie ook de toelichting bij artikel 21.

Hoofdstukken 3 en 4

In hoofdstuk 3 verleent de Minister mandaat inzake personeelsaangelegenheden aan de secretaris-generaal en is de verdere bevoegdheidsverdeling opgenomen voor de portefeuillehouders en de hoofden van dienst, op basis van hetgeen hiervoor onder Algemeen van de toelichting is vermeld. In hoofdstuk 4 zijn de beperkingen op het mandaat opgenomen.

Artikelen 8 en 14

Het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften is bij wet uitgesloten van de mogelijkheid om mandaat te verlenen. Het gaat hier met name om Ministeriele regelingen.

Een uitzondering op dat verbod zijn algemeen verbindende voorschriften met een sterk technisch karakter zoals aangegeven in artikel 132b ARAR, bijvoorbeeld aanpassing van vergoedingsbedragen als gevolg van een algemene (salaris)herziening.

De secretaris-generaal heeft ook de bevoegdheid om beleidsregels vast te stellen. Daar waar arbeidsvoorwaardelijke regelgeving nog de mogelijkheid biedt om beleidsregels vast te stellen, betekent deze bepaling dat hoofden van dienst die niet mogen uitvaardigen.

Ten aanzien van besluiten genomen op grond van de VWS procedure bij reorganisaties 2002 blijven de daarin opgenomen bepalingen over bevoegdheden onverkort gelden. In artikel 8 (en artikel 15) van dit mandaatbesluit wordt gedoeld op besluiten als het vaststellen/goedkeuren van het beleidsvoornemen tot reorganisatie, het organisatieplan, O&F-rapporten, plannen van aanpak etc.

In artikel 13 zijn de onderwerpen vermeld die zijn voorbehouden aan de secretaris-generaal.

De bepaling inzake de bevoegheid tot het vaststellen van inhoud en functie van de schalen 15 en 16 is ingegeven door de interdepartementale spelregels terzake.

Alleen de secretaris-generaal is bevoegd tot aanstellen en ontslag van hoofden van dienst. Gelet op de definitie in artikel 1, worden daaronder ook directeuren van het kernMinisterie begrepen.

Daarnaast geldt het voorbehoud ook voor aanstelling en ontslag van functionarissen in functies die zijn gewaardeerd op schaal 17 en hoger BBRA;

In de regelgeving van de ambtelijke rechtspositie en arbeidsvoorwaarden komen hardheidsclausules voor. Het betreft expliciete bepalingen waarvan de strekking is de bevoegdheid te geven om in individuele gevallen te beslissen daar waar de regelgeving niet of niet in redelijkheid voorziet. Ook met het oog op eenheid van de toepassing van arbeidsvoorwaarden en personeelsbeleid zijn deze beslissingen aan de secretaris-generaal voorbehouden. Dit laatste geldt ook voor de vaststelling van representatie-onkostenvergoedingen voor de in het artikel genoemde onderdelen.

Artikelen 9 en 10

De Directeuren-Generaal (Kerndepartement) en de plaatsvervangend Secretaris-Generaal hebben als portefeuillehouders de bevoegdheid om alle personeelsbesluiten te nemen ten aanzien van medewerkers die direct onder hen ressorteren maar ook ten aanzien van de medewerkers die binnen hun gezagsdomein onder een directeur of projectleider ressorteren. Een en ander behoudens de beslissingen die aan de Minister of de Secretaris-Generaal zijn voorbehouden, zoals genoemd in de artikelen 13 en 14.

Ook de Secretaris-Generaal is portefeuillehouder, maar die hoeft gelet op zijn algemene bevoegdheid die voortvloeit uit artikel 8, niet ook hier als zodanig te worden genoemd om als portefeuillehouder bevoegd te zijn.

Ook de functionarissen bedoeld in artikel 10 hebben ondermandaat voor het personeel dat onder hen ressorteert echter met de in artikel 15 weergegeven beperking voor een aantal onderwerpen. Die zijn voorbehouden aan de portefeuillehouders.

Artikel 11

De hier bedoelde hoofden van dienst hebben alle bevoegdheden in personeelsaangelegenheden behalve die welke zijn voorbehouden aan de Minister of de secretaris-generaal.

Er geldt wel een beperking voor het binnen de organisatie verder doormandateren van bevoegdheden. Zie artikel 17, lid 3 waarin de onderwerpen zijn opgesomd waarvoor de hoogste functionaris binnen de organisatie bevoegd is.

Artikel 12

In verband met zijn taak heeft de directeur Financieel en Personeel Beheer mandaat om besluiten te ondertekenen die zijn genomen ten aanzien van medewerkers van het kernMinisterie, en ten aanzien van medewerkers van andere onderdelen van het Ministerie voor zover dat is overeengekomen met de betreffende gemandateerden.

Artikel 16

De bevoegdheidsverdeling waarvan deze regeling de weergave is, heeft onder meer als uitgangspunt dat naargelang de mate van zelfstandigheid van onderdelen van het Ministerie, deze meer bevoegdheden hebben. Er zijn echter onderwerpen waarbij ondanks die zelfstandigheid, het Ministerie als geheel (concern) er belang bij heeft dat voordat een besluit wordt genomen deze inhoudelijk worden getoetst. Hetzij vanwege hun uitzonderlijke karakter hetzij vanwege een mogelijke, ongewenste precedentwerking. Daar komt bij dat niet van alle dienstonderdelen kan worden verwacht dat zij specialistische kennis hebben van deze onderwerpen.

Deze inhoudelijke toets is vorm gegeven door een bindend advies van de directeur van de stafdirectie Personeel en Organisatie (artikel 3 lid 1, onder c. Organisatiebesluit) verplicht te stellen.

Artikel 6a ARAR aanstelling

Dit betreft een tijdelijke aanstelling waarbij het mogelijk is om in zeer bijzondere gevallen op verzoek van de betrokkene een bijzonder pakket arbeidsvoorwaarden toe te passen.

Extra uitkering bij ontslag

Hier wordt niet gedoeld op de reguliere toepassing van de regels waarbij een ontslag arbeidsvoorwaardelijk of rechtspositioneel wordt afgewikkeld, bijvoorbeeld uitbetaling van verlofaanspraken binnen de maxima van de regels.

Het gaat wel om, ongeacht de hoogte van het bedrag:

– uitzonderingsgevallen waarin het noodzakelijk wordt geacht om met toepassing van artikel 69 ARAR een extra uitkering toe te kennen;

– toekenning van een uitkering bij een ontslag daaronder begrepen een uitkering die de hoogte van de WW en bovenwettelijke WW te boven gaat, zoals bedoeld in artikel 99, tweede lid ARAR bij een ontslag ‘op andere gronden’.

Het document van 22 juli 1991 getiteld ‘procedure extra uitkering bij ontslag’ wordt ingetrokken, zie artikel 20, tweede lid van dit besluit.

Hoofdstuk 5

Artikel 17

De secretaris-generaal heeft de bevoegdheid om in kader van bepaalde projecten, bijzondere gevallen, of andere omstandigheden ondermandaat te verlenen. Dit is in het eerste lid geregeld.

In het kader van P-loket en P-direkt worden onder andere initiatieven ontplooid om (besluitvormings-) processen te digitaliseren en te harmoniseren (Employee Self Service en Managers Self Service). Het uitgangspunt daarbij is dat voor besluiten die zich daarvoor lenen, de beslissingsbevoegdheid zo laag mogelijk in de organisatie wordt belegd. Dat betekent dat het soms nodig is om in afwijking van hetgeen in deze mandaatregeling is bepaald, aan bijvoorbeeld direct-leidinggevenden beslissingsbevoegdheden te geven. De plaatsvervangend secretaris-generaal is ingevolge het vierde lid daartoe bevoegd. Hetgeen op dat punt door hem is besloten is o.a. neergelegd in de Tijdelijke regeling p-bevoegdheden p-loket (kenmerk DP&O 2714496). Te zijner tijd zal indien nodig de mandaatregeling personele aangelegenheden hierop worden aangepast.

Hoofdstuk 6

Artikel 19

Kenbaar moet zijn wie bevoegd is voor welke beslissingen. Het is wenselijk dat op 1 centraal punt in de VWS-organisatie die informatie beschikbaar is. Dat centrale punt is het mandaatregister dat de directeur van de directie Bestuursondersteuning (DBO) bijhoudt ter uitvoering van artikel 17 van de Mandaatregeling. Bepaald is dan ook dat relevante informatie, zie lid 1 van het artikel, moet worden gestuurd naar DBO. Dit betreft dus ook nog niet geformaliseerde wijzigingen van het Organisatiebesluit VWS. Wijziging van het Organisatiebesluit VWS vindt eenmaal per jaar plaats en wordt dan gepubliceerd in de Staatscourant. Ondertussen hebben nog niet in die zin geformaliseerde wijzigingen al wel gevolgen voor bevoegdheden, zie artikel 7 van de regeling.

Naar boven