Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2008

Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 22 november 2007, nr. TRCJZ/2007/3756, houdende openstelling subsidieaanvragen en vaststelling subsidieplafonds (Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2008)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 2, 4 en 7 van de Kaderwet LNV-subsidies en de artikelen 1:3, 1:7, 1:8, 1:15, 1:16, 1:17, 1:20 en 2:23 van de Regeling LNV-subsidies;

Besluit:

Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

– regeling: Regeling LNV-subsidies;

– richtlijn 92/43/EEG: richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en wilde flora en fauna (PbEG L 206);

– verordening (EG) nr. 2200/96: verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sectoren groenten en fruit (PbEG L 297);

– verordening (EG) nr. 1782/2003: verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001;

– Dienst Regelingen: Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Artikel 2

De subsidies, bedoeld in artikel 1:20 van de regeling, zijn de subsidies bedoeld in de volgende titels van hoofdstuk 2 van dit besluit:

– titel 1, 2, 3,

– titel 4, met uitzondering van subsidies genoemd in paragraaf 1,

– titel 5, met uitzondering van subsidies genoemd in paragraaf 1 en 5, en

– titel 6.

Hoofdstuk 2

Concurrerende landbouw

Titel 1

Beroepsopleiding en voorlichting

Artikel 3

1. Aanvragen tot subsidieverlening voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend door:

a. landbouwondernemingen die overwegen om te schakelen naar de biologische productiemethode, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode of die reeds omgeschakeld zijn naar die biologische productiemethode;

b. landbouwondernemingen werkzaam in de melkvee-, vleesvee-, schapen-, geiten-, varkens-, kalveren-, paarden-, pluimvee-, inclusief eenden- en kalkoenen-, of konijnenhouderij.

2. De aanvragen worden ingediend:

– voor zover het aanvragen betreft als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, in de periode van 1 mei tot en met 15 juni 2008;

– voor zover het aanvragen betreft als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, in de periode van 1 september tot en met 15 oktober 2008.

Artikel 4

1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel a, kunnen uitsluitend worden ingediend voor de in artikel 2:3, tweede lid, onderdelen a, b, c, d en g, van de regeling genoemde typen bedrijfsconsulten of de in het derde lid van dat artikel genoemde opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten, en uitsluitend voor zover deze activiteiten betrekking hebben op:

a. de bedrijfseconomische gevolgen van de omschakeling naar, aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode;

b. de markt- en afzetperspectieven voor de ondernemer bij omschakeling naar, de aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode;

c. de implementatie van de regelgeving voor de biologische productiemethode in de bedrijfsvoering;

d. de aanpassingen in het bedrijfssysteem ten behoeve van de biologische productiemethode;

e. de financieringsmogelijkheden van de voor omschakeling naar, de aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode benodigde investeringen;

f. het verwerven van technische kennis en vaardigheden van de biologische productiemethode, of

g. het verwerven van kennis en vaardigheden voor het uitoefenen van een of meer andere activiteiten dan de primaire agrarische activiteit, met dien verstande dat de aanvrager de primaire agrarische activiteit blijft voortzetten.

2. In afwijking van artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel a, kunnen geen aanvragen worden ingediend door landbouwondernemingen die lid zijn van een erkende telersvereniging als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 2200/96, tenzij door desbetreffende ondernemingen wordt aangetoond dat geen steun wordt ontvangen als bedoeld in artikel 15 of 16 van die verordening voor kosten die uit hoofde van artikel 2:3, tweede lid, onderdelen a, b, c, d en g, van de regeling kunnen worden gesubsidieerd.

Artikel 5

Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, kunnen, voor zover deze betrekking hebben op de uitvoering van bedrijfsconsulten, uitsluitend worden ingediend voor de in artikel 2:3, tweede lid, onderdelen a, b, c, d en g, van de regeling genoemde typen bedrijfsconsulten.

Artikel 6

1. Onverminderd artikel 3 kunnen aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de regeling worden ingediend door landbouwondernemingen voor zover die activiteiten:

a. betrekking hebben op het voldoen aan beheerseisen en bepalingen inzake goede landbouw- en milieucondities als bedoeld in artikel 3 en 6 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006;

b. betrekking hebben op kennisoverdracht over artikel 8, onderdeel b, van de Meststoffenwet, aan akkerbouwondernemingen die zijn gevestigd op gronden, aangewezen bij artikel 3 van het uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.

2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden ingediend voor zover de activiteit door ten minste 8 en ten hoogste 20 personen werkzaam op een landbouwonderneming wordt gevolgd of bijgewoond.

3. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kan slechts door één van de aan de bijeenkomst deelnemende ondernemingen worden ingediend in de periode van 1 september 2008 tot en met 1 december 2008.

4. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan slechts door één van de aan de bijeenkomst deelnemende ondernemingen worden ingediend in de periode van 1 september 2008 tot en met 15 oktober 2008.

5. In afwijking van artikel 2:4 van de regeling is artikel 1:6 van de regeling van toepassing op de in dit artikel bedoelde aanvragen.

Artikel 7

Per landbouwonderneming kan slechts één aanvraag tot subsidieverlening worden ingediend op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a of b, of artikel 6, eerste lid, onderdeel a of b.

Artikel 8

Er worden geen voorschotten verleend.

Artikel 9

1. De subsidie bedraagt 50% van de totale kosten van het bedrijfsconsult, training of opleiding, met dien verstande dat de subsidie per dagdeel ten hoogste € 250 bedraagt en de subsidie in totaal ten hoogste € 1500 bedraagt.

2. De aanvraag tot subsidievaststelling op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel a of b, bevat de namen van de deelnemende ondernemingen.

Artikel 10

Het subsidieplafond bedraagt:

– € 455.000 voor aanvragen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel a;

– € 2.175.000 voor aanvragen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel b;

– € 325.000 voor aanvragen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel a;

– € 325.000 voor aanvragen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel b.

Titel 2

Bedrijfsadviesdiensten

Artikel 11

1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, van de regeling kunnen in de periode van 1 mei tot en met 1 juni 2008 worden ingediend door landbouwondernemingen die rechtstreekse betalingen uit hoofde van verordening (EG) nr. 1782/2003 ontvangen.

2. Onder beheerseisen en minimumeisen als bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, wordt verstaan: beheerseisen en bepalingen inzake goede landbouw- en milieucondities als bedoeld in artikel 3 en 6 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006.

3. De aanvragen kunnen uitsluitend betrekking hebben op adviezen als bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, onderdelen a tot en met c, van de regeling.

Artikel 12

Per landbouwonderneming kan slechts één aanvraag per drie jaar worden ingediend.

Artikel 13

Er worden geen voorschotten verleend.

Artikel 14

De subsidie bedraagt 50% van de kosten van een bedrijfsadvies, met dien verstande dat de subsidie ten minste € 250 bedraagt.

Artikel 15

Het subsidieplafond bedraagt: € 1.300.000.

Titel 3

Kennisverspreiding

§ 1

Praktijknetwerken

Artikel 16

1. Aanvragen tot subsidieverlening voor de uitvoering van een project als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen die werkzaam zijn in de veehouderijsector.

2. De aanvragen kunnen uitsluitend worden ingediend voor projecten als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, onderdeel b, van de regeling en welke een duur hebben van ten hoogste twee jaar.

3. De aanvragen tot subsidieverlening worden ingediend in de periode van 1 september tot en met 15 oktober 2008.

Artikel 17

De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 16 advies uit aan de Minister in de vorm van een rangschikking, waarbij de aanvragen hoger zijn gerangschikt naarmate:

1. het gekozen thema en de gekozen aanpak zowel inhoudelijk als procesmatig meer perspectief bieden;

2. de probleemstelling concreter is;

3. er meer gebruik wordt gemaakt van een vernieuwende aanpak, zowel inhoudelijk als procesmatig;

4. het aangetoonde gezamenlijk belang van de deelnemers groter is;

5. de verhouding tussen de kosten en de kwaliteit van het project beter is ten opzichte van andere projecten;

6. de kennis en ervaring effectiever worden verspreid, of

7. het netwerk breder is samengesteld.

Artikel 18

De subsidie bedraagt 80 % van de subsidiabele kosten met dien verstande dat de subsidie ten hoogste € 25.000 bedraagt.

Artikel 19

Het subsidieplafond bedraagt: € 1.000.000.

§ 2

Demonstratieprojecten

Artikel 20

Aanvragen tot verlening van een subsidie voor de uitvoering van een project als bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend door:

– landbouwondernemingen;

– samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen;

– samenwerkingsverbanden van ten minste één landbouwonderneming met een of meerdere van de in artikel 2:14, tweede lid, onderdeel b, onder 1° en 2°, van de regeling genoemde ondernemingen.

Artikel 21

1. De aanvragen kunnen worden ingediend voor projecten die betrekking hebben op het thema biologische landbouw als bedoeld in artikel 2:15, eerste lid, onderdeel a, van de regeling en voor zover de projecten gericht zijn op:

a. demonstratie van de biologische bedrijfsvoering of elementen hieruit voor gangbare ondernemers waarbij ervaringen over innovaties in de biologische en gangbare landbouw worden uitgewisseld met als doel verduurzaming van de landbouw;

b. demonstratie van wijzen van communicatie met en verkoop aan de eindconsument;

c. demonstratie van productie, verwerking of verkoop van biologische producten waarbij kostprijsverlaging of verbetering van de kwaliteit van het eindproduct wordt bereikt, of

d. het verwerven van kennis en vaardigheden voor het uitoefenen van een of meer andere activiteiten dan de primaire agrarische activiteit, met dien verstande dat de aanvrager de primaire agrarische activiteit blijft voortzetten.

2. De aanvragen kunnen tevens worden ingediend voor projecten die:

a. betrekking hebben op het in artikel 2:15, eerste lid, onderdeel g, van de regeling genoemde thema, en voor zover de aanvragen worden ingediend door landbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden werkzaam in de bloembollen- of paddestoelenteelt of de glastuinbouw;

b. betrekking hebben op alle in artikel 2:15, eerste lid, van de regeling genoemde thema’s, en voor zover de aanvragen worden ingediend door landbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden, werkzaam in de varkens-, de konijnen- of de pluimveehouderij, inclusief de eenden- en kalkoenenhouderij, of,

c. betrekking hebben op alle in artikel 2:15, eerste lid, van de regeling genoemde thema’s, en voor zover de aanvragen worden ingediend door landbouwondernemingen werkzaam in de melkveehouderij.

Artikel 22

De aanvragen kunnen worden ingediend:

a. in de periode van 1 september tot en met 15 oktober 2008 voor zover het aanvragen betreft als bedoeld in artikel 21, eerste lid;

b. in de periode van 1 september tot en met 15 oktober 2008 voor zover het aanvragen betreft als bedoeld in artikel 21, tweede lid, aanhef en onderdeel a;

c. in de periode van 1 september tot en met 15 oktober 2008 voor zover het aanvragen betreft als bedoeld in artikel 21, tweede lid, aanhef en onderdeel b;

d. in de periode van 1 september tot en met 15 oktober 2008 voor zover het aanvragen betreft als bedoeld in artikel 21, tweede lid, aanhef en onderdeel c.

Artikel 23

1. In aanvulling op artikel 2:16 van de regeling wordt een aanvraag als bedoeld in artikel 21, tweede lid, onderdeel a, hoger gerangschikt naarmate:

a. het project in potentie tot een grotere energiebesparing leidt;

b. de energiebesparing toepasbaar is op een groter aantal bedrijven of een groter aantal hectares;

c. voor zover het een project betreft aangevraagd door een glastuinbouwonderneming, het project relevant is voor meerdere gewassen of gewasgroepen, of,

d. het project beter aansluit bij de doelstellingen van het werkprogramma Schoon en Zuinig.

2. Aanvragen als bedoeld in artikel 21, tweede lid, onderdelen b en c, hebben een groter draagvlak als bedoeld in artikel 2:16, onderdeel a, onder 3°, van de regeling naarmate het project:

a. meer aansluit bij de programmalijnen van de sectorale innovatieagenda’s, of

b. meer aansluit bij de doelstellingen van de integraal duurzame en diervriendelijke stal of het houderijsysteem.

Artikel 24

De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 21, eerste lid en artikel 21, tweede lid, onderdeel a, b, en c, advies uit.

Artikel 25

De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 26

Het subsidieplafond bedraagt:

1. € 495.000 voor projecten als bedoeld in artikel 21, eerste lid;

2. € 1.452.500 voor projecten als bedoeld in artikel 21, tweede lid, onderdeel a;

3. € 600.000 voor projecten als bedoeld in artikel 21, tweede lid, onderdeel b, en

4. € 550.000 voor projecten als bedoeld in artikel 21, tweede lid, onderdeel c.

Titel 4

Onderzoek en ontwikkeling

§ 1

Innovatieprojecten

Artikel 27

Aanvragen tot verlening van een subsidie voor een innovatieproject als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 1 mei tot en met 30 mei 2008 door landbouwondernemingen:

1. werkzaam in de melkveehouderij of samenwerkingsverbanden van deze ondernemingen met ondernemingen bedoeld in het tweede lid;

2. werkzaam in de varkens-, konijnen-, pluimvee-, inclusief eenden- en kalkoenenhouderij, of samenwerkingsverbanden van deze ondernemingen met ondernemingen bedoeld in het eerste lid.

Artikel 28

1. Aanvragen als bedoeld in artikel 27 hebben meer innovatief karakter als bedoeld in artikel 2:28, onderdeel a, van de regeling naarmate het project meer aansluit bij de programmalijnen van de desbetreffende sectorale innovatieagenda’s.

2. De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 27, advies uit aan de Minister in de vorm van een rangschikking.

Artikel 29

1. Het subsidieplafond bedraagt € 900.000 voor projecten als bedoeld in artikel 27, eerste lid.

2. Het subsidieplafond bedraagt € 1.200.000 voor projecten als bedoeld in artikel 27, tweede lid.

Artikel 30

Per landbouwonderneming kan slechts een aanvraag tot subsidieverlening worden ingediend

§ 2

Samenwerking bij Innovatieprojecten

Artikel 31

1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:32, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 1 mei tot en met 30 mei 2008 door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen onderling of met agro-MKB-ondernemingen, met dien verstande dat de landbouwondernemingen werkzaam zijn in de: melkvee-, varkens-, konijnen-, pluimvee-, inclusief eenden- en kalkoenenhouderij.

2. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:32, eerste lid, van de regeling kunnen tevens worden ingediend in de periode van 1 februari tot en met 15 maart 2008 door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen onderling of met agro-MKB-ondernemingen, met dien verstande dat de landbouwondernemingen werkzaam zijn in de: bijenhouderij, glastuinbouw, paddestoelenteelt, akkerbouw, opengrondstuinbouw, biologische landbouw of teelt van plantaardig uitgangsmateriaal.

Artikel 32

1. De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 31, eerste en tweede lid, advies uit aan de Minister in de vorm van een rangschikking.

2. Projecten als bedoeld in artikel 31, eerste en tweede lid, hebben een meer innovatief karakter als bedoeld in artikel 2:33, onderdeel a, van de regeling naarmate het project meer aansluit bij de programmalijnen van de desbetreffende sectorale innovatieagenda’s.

3. Projecten als bedoeld in artikel 31, eerste lid, hebben een meer duurzaam karakter als bedoeld in artikel 2:33, onderdeel d, van de regeling naarmate het project meer aansluit bij de doelstellingen van de integraal duurzame en diervriendelijke stal of het houderijsysteem.

Artikel 33

Per samenwerkingsverband kan slechts een aanvraag worden ingediend.

Artikel 34

De subsidie bedraagt 35% van de subsidieabele kosten en ten hoogste € 500.000 voor het innovatieproject, met dien verstande dat voor kosten als bedoeld in artikel 2:35, eerste lid, onderdelen c en h, van de regeling de subsidie ten hoogste € 400.000 bedraagt.

Artikel 35

1. Het subsidieplafond bedraagt:

a. € 1.200.000 voor subsidieaanvragen uit de melkveehouderij;

b. € 2.200.000 voor subsidieaanvragen uit de varkens-, de konijnen-, de pluimvee-, inclusief eenden- en kalkoenenhouderij;

c. € 3.000.000 voor subsidieaanvragen van glastuinbouwondernemingen en ondernemingen die zich richten op paddestoelenteelt, inclusief subsidieaanvragen van ondernemingen die zich richten op uitgangsmateriaal voor de hiervoor in dit onderdeel genoemde typen ondernemingen;

d. € 1.200.000 voor subsidieaanvragen van akkerbouw- of opengrondtuinbouwondernemingen, inclusief subsidieaanvragen van ondernemingen die zich richten op uitgangsmateriaal voor de hiervoor in dit onderdeel genoemde typen ondernemingen, en voor subsidieaanvragen uit de bijenhouderij;

e. € 420.000 voor subsidieaanvragen van ondernemingen die zich richten op biologische landbouw.

2. Indien verstrekking van subsidies niet leidt tot overschrijding van een of meerdere van de in het eerste lid bedoelde subsidieplafonds, kunnen overgebleven bedragen worden verdeeld over in dat lid genoemde subsidiecategorieën waarbij wel sprake is van overschrijding van het subsidieplafond.

Titel 5

Bedrijfsmodernisering

§ 1

Investeringen op het terrein van energiebesparing

Artikel 36

1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor een investering in:

a. een eerste energiescherm als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 1, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 1, onderdeel B, van de regeling;

b. een tweede energiescherm als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 2, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 2, onderdeel B, van de regeling;

c. een klimaatcomputer als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 3, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 3, onderdeel B, van de regeling;

d. een temperatuurintegratiesoftwarepakket als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 4, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 4, onderdeel B, van de regeling;

e. een kasdek met antireflectie als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 5, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 5, onderdeel B, van de regeling;

f. een warmtebuffersysteem als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 6, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 6, onderdeel B, van de regeling;

g. een condensor als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 7, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 7, onderdeel B, van de regeling, of

h. energieclusters als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 8, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door samenwerkingsverbanden als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 8, onderdeel B, van de regeling;

i. een hogedruk vernevelingssysteem ten behoeve van kaskoeling als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 9, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door energie-extensieve glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 9, onderdeel B, van de regeling;

j. een gevelscherm als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 10, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door energie-extensieve glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 10, onderdeel B, van de regeling;

k. verticale ventilatoren als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 11, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door energie-extensieve glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 11, onderdeel B, van de regeling.

2. De aanvragen worden ingediend in de periode van 1 mei tot en met 21 mei 2008.

3. De Minister rangschikt de aanvragen overeenkomstig artikel 1:6 van de regeling.

Artikel 37

Er worden geen voorschotten verleend.

Artikel 38

1. De subsidie voor de in artikel 36, eerste lid, bedoelde investeringen wordt vastgesteld overeenkomstig hetgeen daaromtrent is bepaald in bijlage 1 bij dit besluit met betrekking tot de daarin onderscheiden landbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden.

2. De volledige aanvraag tot subsidievaststelling wordt uiterlijk 1 jaar na subsidieverlening ingediend.

Artikel 39

Het subsidieplafond voor subsidies voor investeringen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, bedraagt: € 5.500.000.

§ 2

Marktintroductie energieinnovaties

Artikel 40

1. Aanvragen tot subsidieverlening voor een investering in energieinnovaties als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt A, onderdeel a, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen en samenwerkingsverbanden als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt B, van de regeling, met uitzondering van glastuinbouwondernemingen die voor dezelfde energieinnovatie op grond van het Besluit EOS: demo en transitie-experimenten worden gesubsidieerd.

2. De aanvragen kunnen worden ingediend:

a. in de periode van 1 februari tot en met 15 maart 2008 en,

b. in de periode van 1 september tot en met 15 oktober 2008.

Artikel 41

De subsidie voor de in artikel 40, eerste lid, bedoelde investeringen bedraagt 40% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 2.000.000.

Artikel 42

1. Het subsidieplafond voor subsidies voor investeringen als bedoeld in artikel 40, eerste lid, en tweede lid, onderdeel a, bedraagt: € 3.500.000.

2. Het subsidieplafond voor subsidies voor investeringen als bedoeld in artikel 40, eerste lid, en tweede lid, onderdeel b, bedraagt: € 3.500.000.

Artikel 43

1. Aanvragen tot subsidieverlening voor een investering in energieinnovaties als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt A, onderdeel b, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen en samenwerkingsverbanden als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt B, van de regeling, met uitzondering van glastuinbouwondernemingen die voor dezelfde energieinnovatie op grond van het Besluit EOS: demo en transitie-experimenten worden gesubsidieerd.

2. De aanvragen kunnen worden ingediend:

a. in de periode van 1 februari tot en met 15 maart 2008

b. In de periode van 1 september tot en met 15 oktober 2008.

Artikel 44

Indien subsidie wordt verleend aan een samenwerkingsverband van een of meer glastuinbouwondernemingen en een of meer andere landbouwondernemingen en het aandeel van de met de investering opgewekte energie dat door die landbouwonderneming of -⁠ondernemingen aan de glastuinbouwonderneming of -ondernemingen wordt geleverd minder is dan 100% van de energiecapaciteit die met gebruik van de investering kan worden opgewekt, wordt de overeenkomstig artikel 41 vastgestelde subsidie naar rato van dat aandeel verlaagd.

Artikel 45

1. De subsidie voor de in artikel 43, eerste lid, bedoelde investeringen bedraagt 40% van de subsidiabele kosten.

2. De subsidie voor de in artikel 43, eerste lid, bedoelde investeringen bedraagt ten hoogste € 2.000.000 per aanvraag.

Artikel 46

In zoverre in afwijking van artikel 40, eerste lid, en artikel 43, eerste lid, kunnen geen aanvragen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden daarvan, indien deze ondernemingen lid zijn van een erkende telersvereniging als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 2200/96, tenzij wordt aangetoond dat geen steun wordt ontvangen als bedoeld in artikel 15 of 16 van die verordening voor kosten die uit hoofde van bijlage 2, hoofdstuk 2, van de regeling kunnen worden gesubsidieerd.

Artikel 47

De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 40, eerste lid, en 43, eerste lid, advies uit aan de Minister in de vorm van een rangschikking, waarbij de aanvragen hoger zijn gerangschikt naarmate de energieinnovatie naar het oordeel van de commissie:

– meer bijdraagt aan energieneutrale glastuinbouw door een zo laag mogelijk gebruik van fossiele brandstoffen en een zolaag mogelijke CO2-uitstoot;

– meer teelttechnisch en economisch perspectief heeft en meer perspectief biedt voor toepassing door andere ondernemingen, of

– een hoger niveau van doorontwikkeling vertegenwoordigt gericht op teelttechnische of economisch inpasbare systemen.

Artikel 48

1. Het subsidieplafond voor subsidies voor investeringen als bedoeld in artikel 43, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, bedraagt bedraagt: € 10.000.000.

2. Het subsidieplafond voor subsidies voor investeringen als bedoeld in artikel 43, eerste lid en tweede lid, onderdeel b, bedraagt: € 10.000.000.

Artikel 49

Indien verstrekking van subsidies niet leidt tot overschrijding van een of meerdere van de in de artikelen 42 of 48 bedoelde subsidieplafonds, kunnen overgebleven bedragen worden verdeeld over de in die artikelen genoemde subsidiecategorieën waarbij wel sprake is van overschrijding van het subsidieplafond.

§ 3

Gecombineerde luchtwassystemen

Artikel 50

1. Aanvragen tot subsidieverlening voor een investering in gecombineerde luchtwassystemen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 3, punt A, van de regeling kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 3, punt B, van de regeling, met uitzondering van landbouwondernemingen gelegen in extensiveringsgebieden als bedoeld in artikel 1 van de Reconstructiewet.

2. De aanvragen kunnen worden ingediend in de periode van 1 september tot en met 26 september 2008.

Artikel 51

Overeenkomstig artikel 1:4 van de regeling wordt een aanvraag hoger gerangschikt naarmate:

1. de landbouwonderneming waarin veehouderij wordt beoefend ten hoogste 1000 meter is verwijderd van een gebied als omschreven in bijlage 3 bij dit besluit;

2. de aanvrager een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer heeft aangevraagd voor één of meer gecombineerde luchtwassystemen, en

3. rondom de landbouwonderneming de bij of krachtens de Wet milieubeheer vastgestelde grenswaarde voor zwevende deeltjes wordt overschreden.

Artikel 52

1. Er worden geen voorschotten verleend.

2. Er kan slechts één aanvraag worden ingediend per inrichting bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, van de Wet Milieubeheer.

Artikel 53

In afwijking van artikel 1:15, derde lid, van de regeling komt niet-verrekenbare BTW niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 54

De subsidie bedraagt 35% van de subsidiabele kosten.

Artikel 55

Het subsidieplafond voor subsidies voor investeringen als bedoeld in artikel 50 bedraagt: € 8.250.000.

§ 4

Jonge landbouwers

Artikel 56

1. Aanvragen tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 2:42, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 1 september tot 26 september 2008.

2. Per landbouwonderneming kan slechts 1 aanvraag worden ingediend.

Artikel 57

Aanvragen tot subsidievaststelling kunnen worden ingediend tot 26 september 2010.

Artikel 58

Er worden geen voorschotten verleend.

Artikel 59

In aanvulling op artikel 1:15, derde lid, en artikel 2:40, tweede lid, van de regeling komt niet-verrekenbare BTW niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 60

1. Het subsidieplafond bedraagt: € 7.200.000.

2. In aanvulling op het subsidieplafond, bedoeld in het eerste lid, geldt een additioneel subsidieplafond ten bedrage van:

a. € 167.442 voor landbouwondernemingen die gevestigd zijn in de provincie Drenthe;

b. 558.140 voor landbouwondernemingen die gevestigd zijn in de provincie Gelderland.

Artikel 61

1. De Minister rangschikt de aanvragen voor subsidies als bedoeld in artikel 56, eerste lid, overeenkomstig artikel 1:5 van de regeling, met dien verstande dat per provincie voorrang wordt gegeven aan aanvragen die ingediend zijn op grond van de Subsidieregeling jonge agrariërs in 2006, of artikel 59 van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies en:

a. vanwege overschrijding van de subsidieplafonds in die jaren niet voor subsidieverlening in aanmerking kwamen en opnieuw voor subsidie in aanmerking willen komen op grond van de regeling, en

b. voldoen aan de voorwaarden van de regeling.

2. Na verlening van de aanvragen overeenkomstig het eerste lid, geschiedt de toewijzing van de aanvragen waarvan de onderneming zijn hoofdvestiging heeft in de provincies die een additioneel subsidieplafond ter beschikking hebben gesteld.

§ 5

Investeringen op het terrein van integraal duurzame stallen en houder⁠ijsystemen

Artikel 62

1. Aanvragen tot subsidieverlening voor een investering in integraal duurzame stallen en houderijsystemen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 4, punt A, van de regeling kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 4, punt B, van de regeling, voor zover het betreft landbouwondernemingen op het gebied van de varkenshouderij, pluimveehouderij of melkveehouderij.

2. De aanvragen kunnen worden ingediend in de periode van 1 mei tot en met 30 mei 2008.

Artikel 63

1. De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 62, advies uit aan de Minister in de vorm van een rangschikking.

2. Een aanvraag wordt hoger gerangschikt naarmate:

a. het project meer economisch of technisch perspectief heeft;

b. er voor het project een betere verhouding tussen de prijs en kwaliteit bestaat, gezien het aangevraagde subsidiebedrag en de verbetering van het dierenwelzijn, en

c. er voor het project een betere verhouding tussen de prijs en kwaliteit bestaat, gezien het aangevraagde subsidiebedrag en de verbetering van het milieu, diergezondheid of arbeidsomstandigheden.

Artikel 64

De subsidie bedraagt 35% van de subsidiabele kosten met dien verstande dat de subsidie ten hoogste € 200.000 bedraagt.

Artikel 65

Het subsidieplafond bedraagt € 1.100.000.

Artikel 66

De extra kosten, bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 4, punt C, van de regeling betreffen de kosten die worden gemaakt naast de norminvesteringen in een gangbare stal, als bedoeld in de kwantitatieve informatie veehouderij.

Artikel 67

Uit de informatie, bedoeld in artikel 1:9, tweede lid, onderdeel b, van de regeling blijkt in hoeverre een stal of houderijsysteem voldoet aan de definitie van integraal duurzame stal of houderijsysteem, bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 4, punt A, van de regeling.

Artikel 68

Er worden geen voorschotten verleend.

Titel 6

Voedselkwaliteitsregelingen

Artikel 69

1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:55, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 1 september tot en met 1 december 2008.

2. De beschikking omtrent subsidieverlening wordt gegeven binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag doch niet eerder dan 10 november 2008.

Artikel 70

Het subsidieplafond bedraagt: € 500.000.

Artikel 71

Een landbouwonderneming kan per Skal-certificaat één aanvraag indienen.

Hoofdstuk 3

Natuur, landelijk erfgoed en recreatie

Titel 1

Draagvlak natuur

Artikel 72

Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in hoofdstuk 3, titel 2, van de regeling kunnen worden ingediend van 1 juli 2008 tot en met 31 juli 2008.

Artikel 73

Voor de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 72, bedraagt het subsidieplafond:

a. voor projecten als bedoeld in artikel 3:4, eerste en tweede lid, van de regeling: € 1.250.000;

b. voor programma’s, als bedoeld in artikel 3:4, eerste en derde lid, van de regeling: € 1.250.000,–

Titel 2

Effectgerichte maatregelen

Artikel 74

Aanvragen tot verleningen van een subsidie als bedoeld in hoofdstuk 3, titel 3, van de regeling kunnen worden ingediend tot en met 9 februari 2008.

Artikel 75

Voor de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 74, bedraagt het subsidieplafond ten aanzien van aanvragen door:

a. de Unie van Bosgroepen: € 1.869.772,80;

b. de Landschappen: € 1.640.224,80;

c. de Vereniging natuurmonumenten: € 1.335.552,–;

d. overige aanvragers: € 371.450,40.

Titel 3

Historische buitenplaatsen

Artikel 76

Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in hoofdstuk 3, titel 4, paragraaf 2, van de regeling kunnen worden ingediend tot en met 31 december 2007.

Artikel 77

Voor de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 76, bedraagt het subsidieplafond € 2.250.000,–.

Artikel 78

Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in hoofdstuk 3, titel 4, paragraaf 3, kunnen worden ingediend van 1 april 2008 tot en met 31 mei 2008.

Artikel 79

Voor de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 78, bedraagt het subsidieplafond € 215.000,–.

Titel 4

Nationale en grensoverschrijdende parken

Artikel 80

Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in hoofdstuk 3, titel 5, van de regeling kunnen worden ingediend tot en met 1 januari 2008.

Artikel 81

Voor de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 80, bedraagt het subsidieplafond ten aanzien van aanvragen door:

a. de IVN Vereniging voor natuur- en milieueducatie: € 1.347.710,23;

b. Stichting Samenwerkingsverband Nationale Parken: € 300.000,–.

Titel 5

Versterking natuur- en bosbeheer bij bos- en landgoedeigenaren

Artikel 82

Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in hoofdstuk 3, titel 8, kunnen worden ingediend tot en met 1 juli 2008.

Artikel 83

Voor de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 82, bedraagt het subsidieplafond:

a. voor activiteiten, als bedoeld in artikel 3:51, tweede lid, sub a: € 220.000,–;

b. voor activiteiten, als bedoeld in artikel 3:51, tweede lid, sub c: € 167.000,–.

Titel 6

Behoud zeldzame landbouwhuisdierrassen

Artikel 84

Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in hoofdstuk 3, titel 10, kunnen worden ingediend van 1 mei tot en met 30 mei 2008.

Artikel 85

Voor de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 84, bedraagt het subsidieplafond: € 120.000,–

Hoofdstuk 4

Visserij

Titel 1

Capaciteit visserijvloot

§ 1

Beëindigen visserijactiviteiten

Artikel 86

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

– segment: segment als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van de Regeling visvergunning;

– lengte over alles: lengte als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad van de Europese Gemeenschap van 22 september 1986 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (PbEG L 274);

– dag: aaneengesloten tijdvak van 24 uur waarin een vissersvaartuig niet in de haven ligt;

Artikel 87

1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, onderdeel a, van de regeling, kunnen worden ingediend in de periode van 26 november tot en met 10 december 2007.

2. Het subsidieplafond bedraagt € 29.000.000,–.

3. Na afloop van de aanvraagperiode, bedoeld in het eerste lid, kan het aangevraagde subsidiebedrag als bedoeld in artikel 4:3 van de regeling niet worden gewijzigd.

Artikel 88

De aanvragen kunnen uitsluitend worden ingediend voor de definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten van een vissersvaartuig, bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, onderdeel a, van de regeling, voor zover:

a. het vissersvaartuig behoort tot het segment MFL 1 en hiervoor een contingent schol of tong is toegekend;

b. het vissersvaartuig een lengte over alles van meer dan 15 meter heeft en een tonnage van minder dan 1.200 BT;

c. het vissersvaartuig op de datum van de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening meer dan tien jaar oud is;

d. het vissersvaartuig in elk van de twee aan de datum van de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening voorafgaande perioden van twaalf maanden ten minste 75 dagen is gebruikt voor een visserijactiviteit, en

e. ten aanzien van het vissersvaartuig op de datum van de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening op grond van artikel 2a, eerste en tweede lid, van de Regeling visvergunning een visvergunning is toegekend.

Artikel 89

Er worden geen voorschotten verleend.

Artikel 90

1. Het forfaitaire subsidiebedrag per brutoton en het aanvullende bedrag, bedoeld in artikel 4:7 van de regeling, zijn:

a. indien het vaartuig een brutotonnage heeft van minder dan 10 BT: € 11.121,– per brutoton en € 2.022,–;

b. indien het vaartuig een brutotonnage heeft van 10 BT of meer, en minder dan 25 BT: € 5.055,– per brutoton en € 62.682,–;

c. indien het vaartuig een brutotonnage heeft van 25 BT of meer, en minder dan 100 BT: € 4.246,– per brutoton en € 82.902,–;

d. indien het vaartuig een brutotonnage heeft van 100 BT of meer, en minder dan 300 BT: € 2.730,– per brutoton en € 234.552,–;

e. indien het vaartuig een brutotonnage heeft van 300 BT of meer, en minder dan 500 BT: € 2.224,– per brutoton en € 386.202,–, of

f. indien het vaartuig een brutotonnage heeft van 500 BT of meer: € 1.213,– per brutoton en € 891.702,–.

2. Indien het vaartuig, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met f, tussen 16 en 29 jaar oud is, wordt het maximale subsidiebedrag, bedoeld in artikel 4:7, verlaagd met 1,5% per jaar dat het vaartuig ouder is dan 15 jaar.

3. Indien het vaartuig, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met f, 30 jaar of ouder is, wordt het maximale subsidiebedrag, bedoeld in artikel 4:7, verlaagd met 22,5%.

4. Voor de toepassing van dit artikel is de leeftijd van een vissersvaartuig een geheel getal dat het verschil aangeeft tussen het jaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend en het jaar van inbedrijfstelling in de zin van artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad van 22 september 1986 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (PbEG L 274).

5. Voor de toepassing van dit artikel is het aantal brutoton dat een vissersvaartuig meet, het aantal brutoton dat het vaartuig meet volgens de opgave in de meetbrief.

Artikel 91

1. De subsidieverlening wordt in ieder geval geweigerd indien de aanvrager de aan het vissersvaartuig verleende garnalenvergunning, de vergunning voor het vissen met een sleepnet in de Oosterschelde of, geheel of gedeeltelijk, een aan het vissersvaartuig toegekend contingent in de periode tussen 23 juli 2007 en de datum van subsidieverlening overeenkomstig de Regeling contingentering zeevis of de Beschikking visserij visserijzone, zeegebied en kustwateren:

a. heeft overgedragen, of

b. binnen zijn onderneming heeft toegewezen aan een ander vissersvaartuig.

2. De subsidieverlening wordt tevens in ieder geval geweigerd indien de aanvrager in de periode tussen 23 juli 2007 en de datum van subsidieverlening overeenkomstig de Regeling contingentering zeevis een verzoek heeft gedaan tot aanhouding van de toekenning van een contingent, een garnalenvergunning, een vergunning voor het vissen met een sleepnet in de Oosterschelde.

Artikel 92

1. Subsidie wordt verleend onder voorbehoud van goedkeuring door de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

2. De beslissing tot verlening van subsidie kan worden ingetrokken of gewijzigd indien dit noodzakelijk is in verband met het verkrijgen van de goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor deze regeling of het uitblijven daarvan.

Titel 2

Investeringen

§ 1

Garantstelling

Artikel 93

1. Aanvragen tot verstrekking van een garantstelling als bedoeld in artikel 4:53 van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 1 januari tot en met 31 december 2008.

2. Het maximumbedrag, bedoeld in artikel 4:57, eerste lid, van de regeling, wordt voor 2008 vastgesteld op € 8.000.000,–.

Hoofdstuk 5

Beoordelingscommissies

Artikel 94

Als beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 17, 24, 28, 32, eerste en tweede lid, 47 en 63 wordt ingesteld de beoordelingscommissie concurrerende landbouw.

Artikel 95

De beoordelingscommissie bedoeld in artikel 94, bestaat uit:

De heer drs. J.P.J. Lokker, en

De heer ir. J.T.G.M. Koolen.

Hoofdstuk 6

Slotbepalingen

Artikel 96

Het Openstellingsbesluit LNV-subsidies wordt ingetrokken.

Artikel 97

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst, met dien verstande dat artikel 96 in werking treedt met ingang van 18 januari 2008.

Artikel 98

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2008.

Dit besluit zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, G. Verburg.

Bijlage 1

Hoogte van het subsidiepercentage en de subsidiabele kosten bij Investeringen op het terrein van energiebesparing als bedoeld in artikel 36, eerste lid.

Eerste energieschermen, niet zijnde gevelschermen of verduisteringsschermen (artikel 36, onderdeel a):

Bij uitbesteden materieel en installatie

Onderneming

Subsidie-percentage

Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd

Maximale subsidiabele investeringskosten

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 6,70

€ 67.000,–

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 5,00

€ 250.000,–

Bij enkel uitbesteden materieel (installatie door eigen arbeid)

Onderneming

Subsidie-percentage

Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd

Maximale subsidiabele investeringskosten

  

Materieel

Eigen arbeid forfaitair

 

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 3,00

€ 3,70

€ 67.000,–

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 1,30

€ 3,70

€ 250.000,–

Tweede energieschermen, niet zijnde gevelschermen of verduisteringsschermen (artikel 36, onderdeel b):

Bij uitbesteden materieel en installatie

Onderneming

Subsidie-percentage

Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd

Maximale subsidiabele investeringskosten

Energie-extensieve of energie- intensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 6,70

€ 67.000,–

Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 5,00

€ 250.000,–

Bij enkel uitbesteden materieel (installatie door eigen arbeid)

Onderneming

Subsidie-percentage

Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd

Maximale subsidiabele investeringskosten

  

Materieel

Eigen arbeid forfaitair

 

Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 3,00

€ 3,70

€ 67.000,–

Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 1,30

€ 3,70

€ 250.000,–

Klimaatcomputer (artikel 36, onderdeel c):

Onderneming

Subsidie-percentage

Maximale subsidiabele investeringskosten

 

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming

25%

€ 45.000,–

 

Temperatuurintegratiesoftwarepakket (artikel 36, onderdeel d):

Onderneming

Subsidie-percentage

Maximum subsidiabele investeringskosten per pakket

Maximale subsidiabele investeringskosten

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming

25%

Een vast bedrag van € 7000,– vermeerderd met € 700,– per aantal hectare onder kasdekglas/kasdekkunststof van de aanvrager

€ 10.000,–

Meerinvestering kasdek met antireflectie gecoat kasdekglas of kasdekkunstof (artikel 36, onderdeel e):

Onderneming

Subsidie-percentage

Maximum subsidiabele investeringskosten per m2

Maximale subsidiabele investeringskosten

Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen

25%

€ 10,00

€ 400.000,–

Warmtebuffersysteem (artikel 36, onderdeel f):

Onderneming

Subsidie-percentage

Buffercapaciteit

Maximale subsidiabele investeringskosten

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming

25%

Tot 60 m3

€ 50.000,–

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming

25%

Tot 125 m3

€ 70.000,–

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming

25%

Tot 250 m3

€ 90.000,–

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming

25%

250 m3 of groter

€ 100.000,–

Condensor op retour (artikel 36, onderdeel g):

Onderneming

Subsidie-percentage

Maximale subsidiabele investeringskosten

 

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming

25%

€ 13.000,–

 

Energieclusters (artikel 36, onderdeel h):

Onderneming

Subsidie-percentage

Aantal deelnemers in het samenwerkingsverband

Maximale subsidiabele investeringskosten voor het cluster

Samenwerkingsverband van twee glastuinbouwondernemingen

25%

2

€ 200.000,00

Samenwerkingsverband van drie glastuinbouwondernemingen

25%

3

€ 300.000,00

Hogedruk vernevelingssysteem voor kaskoeling (artikel 39, onderdeel i):

Onderneming

Subsidiepercentage

Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geinstalleerd

Maximale subsidiabele investeringskosten

Energie-extensieve glastuinbouwondernemingen kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 5,50

€ 55.000,–

Energie-extensieve glastuinbouwondernemingen groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 4,10

€ 205.000,–

Gevelscherm, niet zijnde verduisteringsscherm (artikel 39, onderdeel j):

Bij uitbesteding materiaal en installatie

Onderneming

Subsidiepercentage

Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd

Maximale subsidiabele investeringskosten

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 9,–

€ 90.000,–

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 6,70

€ 336.000,–

Bij enkel uitbesteden materiaal ( installatie door eigen arbeid)

Onderneming

Subsidiepercentage

Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd

Maximale subsidiabele investeringskosten

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 4,00

€ 5,–

€ 90.000,–

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 1,75

€ 5,–

€ 336.000,–

Verticale ventilatoren voor vochtregulatie (artikel 39, onderdeel k):

Onderneming

Subsidiepercentage

Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd

Maximale subsidiabele investeringskosten

Energie-extensieve glastuinbouwondernemingen kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 4,–

€ 40.000,–

Energie-extensieve glastuinbouwondernemingen groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 3,–

€ 150.000,–

Bijlage 2

Rekenmodel als bedoeld in bijlage 2, Hoofdstuk 2, Punt A, onderdeel b, van de regeling. Marktintroductie Energie-innovaties: beperking van CO2-emissie door toepassing van een semi-gesloten kas

Bedrijfsnaam:

Eigenaar/indiener:

Bedrijfsadres:

Postcode/plaats:

Bedrijfswebsite:

Correspondentieadres:

Postcode/plaats:

Telefoonnummer:

E-mailadres:

Aanvraagnummer:

De berekeningen zijn gemaakt op grond van de door de aanvrager ingevulde karakteristieken met betrekking tot het verwarmings- en koelingsysteem, de installaties die in kas en ketelhuis worden voorzien en het door de tuinder gewenste kasklimaat.

Als rekenmodel wordt gebruik gemaakt van programmatuur die in het kader van het project Synergie is ontwikkeld ten behoeve van de technische, energetische en economische beoordeling van gesloten kasconcepten. Dit rekenmodel is gebouwd en wordt onderhouden door de Business Unit Glas van Wageningen UR.

Het model rekent op uurbasis de warmte- en koudebehoefte van de door de aanvrager beschreven kasconfiguratie in een gemiddeld Nederlands jaar. Vanuit deze gegevens wordt voor elk uur uitgerekend welke gas-, elektriciteits-, CO2-behoefte en laagwaardig warmtegebruik of -overschot voor deze kas verwacht mag worden.

Deze berekening wordt gemaakt voor de geconditioneerde kas en voor een relevante referentie.

De vergelijking van de berekende CO2-emissie voor het hierbij ingediende geconditioneerde kasconcept met de referentie leidt tot de conclusie dat de verwachte CO2-emissiereductie ........... bedraagt.

Deel 1. Kasklimaatwensen en kasuitrusting

In de tuinbouw staat de klimatiseringsinstallatie ten dienste van het gewas om een zo gunstig mogelijk kasklimaat te realiseren. Er blijft evenwel, zelfs in geconditioneerde kassen, altijd een spanningsveld tussen het klimaat waarbij het gewas het beste zou groeien en de kosten de gepaard gaan met het realiseren van dat klimaat. Zo wordt in de gangbare tuinbouw weliswaar bij hoge instraling een hoge CO2-concentratie gewenst, maar de dosering wordt toch begrensd om de CO2-gift in overeenstemming te houden met de hoeveelheid warmte die bij de productie van rookgassen vrijkomt. Ook wordt geaccepteerd dat, omwille van een gunstig gascontract, op heel koude dagen de gewenste etmaaltemperatuur niet gerealiseerd wordt. Het model houdt met al deze zaken rekening (middels de begrenzingen van het klimatiseringssysteem (zie deel 2).

De kasklimaatinstellingen die in dit deel moeten worden ingevuld moeten dan ook worden opgevat op dezelfde manier als waarop de instellingen van de kasklimaatcomputer worden gebruikt.

Er staan twee kolommen met invoergegevens en indien de geconditioneerde kas niet de gehele unit beslaat maar slechts een fractie dan komt er nog een derde kolom die aangeeft hoe het klimaat in het niet-geconditioneerde deel gewenst wordt.

In de eerste kolom staan de instellingen die voor de geconditioneerde kas gaan gelden.

De tweede kolom wordt gebruikt om de referentiesituatie te beschrijven. Veel getallen zullen gelijk zijn, maar wellicht wordt in de geconditioneerde kas de temperatuur waarboven gekoeld wordt wat hoger gekozen dan u in de referentie zou hebben gedaan. Ook het gebruik van minimumbuis zal in de geconditioneerde kas vaak minder zijn.

De derde kolom verschijnt in afhankelijkheid van de gesloten kasfractie. De teelt-instellingen in de derde kolom zullen veel gelijkenis vertonen met de instellingen van de tweede kolom.

Elk veld heeft een uitleg, die naar voren komt als de muis erop wordt gelegd. Achterin dit document staan alle toelichtingen bij elkaar geplaatst.

 

Omschrijving

Eenheid

Geconditioneerde afdeling

Referentie

Niet gecondi-

tioneerd deel

1

Gesloten kas fractie

%

50

n.v.t.

50

2

Gewas (kies: groente, potplant of snijbloem)

 

groente

groente

groente

3

Kasdek (kies: enkelglas, dubbel of triple)

 

enkelglas

enkelglas

enkelglas

4

Stooktemperatuur dag

°C

18

18

18

5

Stooktemperatuur nacht

°C

17

17

17

6

Koel- of ventilatietemperatuur

°C

27

27

27

7

Pband ventilatie/koeling

°C

2

2

2

8

Maximale ventilatie met buitenlucht

m3/(m2 hr)

0

n.v.t.

n.v.t.

9

Toegestane RV in de kas

%

85

85

85

10

Deksproeiers (kies ja of nee)

 

nee

nee

nee

11

Minimumbuistemperatuur

°C

40

40

40

12

VO van het minimumbuisnet

m2 buis/m2

0,2

0,2

0,2

13

Streefwaarde CO2

ppm

900

900

900

14

Maximale doseercapaciteit

kg/(ha hr)

120

180

180

15

Stralingscrit. voor schaduwscherm

W/m2

1000

1000

1000

16

Schaduwfactor schaduwscherm

%

30

30

30

17

Buitentemp sluiten energiescherm

°C

12

12

12

18

Besparingspercentage v.h. scherm

%

45

45

45

19

Belichtingsintensiteit

Wel/m2

0

0

0

20

Belichtingsschema (kies schema 1, 2 of 3)

 

2

2

2

Belichtingsschema’s

Op deze pagina treft u drie belichtingsschema’s die u kunt gebruiken om de door u gebruikte wijze van belichting vast te leggen. U kunt voor verschillende kasafdelingen verschillende schema’s gebruiken (dus voor de geconditioneerde kasafdeling een ander schema dan voor de referentie of voor de niet-geconditioneerde delen van het nieuw te bouwen of te vernieuwen kascomplex), maar u kunt ook voor alle afdelingen hetzelfde schema gebruiken.

De drie getoonde schema’s zijn voorzien van default instellingen. U kunt ze evenwel naar eigen inzicht aanpassen.

[Schema1] Dit schema wordt gebruikt als u in deel 1 van het formulier belichtingsschema 1 kiest

1

DagnrStartBel

280

 

(→ dit is 6 oktober)

2

DagnrStopBel

80

 

(→ dit is 20 maart en betekent 165 dg belichting)

3

IglobBelUit

150

W/m2 globale straling buiten de kas

4

SavondsUit

20

uur

(belichting is 2 uur uit)

5

SavondsAan

22

uur

 
[Schema2] Dit schema wordt gebruikt als u in deel 1 van het formulier belichtingsschema 2 kiest

1

DagnrStartBel

260

 

(→ dit is 16 september)

2

DagnrStopBel

91

 

(→ dit is 31 maart en betekent 196 dg belichting)

3

IglobBelUit

150

W/m2 globale straling buiten de kas

4

SavondsUit

22

uur

(belichting is 4 uur uit)

5

SavondsAan

2

uur

 
[Schema3] Dit schema wordt gebruikt als u in deel 1 van het formulier belichtingsschema 3 kiest

1

DagnrStartBel

330

 

(→ dit is 25 november)

2

DagnrStopBel

300

 

(→ dit is 26 oktober en betekent 335 dg belichting)

3

IglobBelUit

150

W/m2 globale straling buiten de kas

4

SavondsUit

20

uur

(belichting is 4 uur uit)

5

SavondsAan

24

uur

 

Deel 2. Ketelhuis

Met de installatie van een semi-gesloten kas zal een nieuw ketelhuis worden neergezet of het bestaande ketelhuis worden gerenoveerd. Er zal waarschijnlijk een warmtepomp, een aquifer en een etmaalbuffer voor laagwaardige warmte/kou worden geplaatst en er wordt waarschijnlijk een WK geplaatst. Ook is het denkbaar dat de nieuwe of vernieuwde kas wordt voorzien van additionele CO2-voorziening in de vorm van zuivere- of OCAP-CO2.

In dit deel kunt u de eigenschappen van het nieuwe ketelhuis vastleggen.

Indien het ontwerp om een systeem gaat waarbij de semi-gesloten kas een fractie is van het totale kasoppervlak dat door het nieuw (ingerichte) ketelhuis wordt verwarmd, dan gaat het rekenprogramma er van uit dat de in de zomer verzamelde warmte in de winter zowel op het geconditioneerde deel als op het niet geconditioneerde deel wordt gebruikt (zoals bijvoorbeeld bij Themato).

Als u in het vorige deel hebt aangegeven dat de geconditioneerde kasfractie 100% is, dan betekent dit dat de nieuwe of vernieuwde ketelhuisconfiguratie die hier in deel 2 wordt beschreven uitsluitend wordt ingezet voor (de) geconditioneerde afdeling(en).

Teneinde de gerealiseerde CO2-emissiebeperking te kunnen berekenen dient u ook het referentie-ketelhuis te beschrijven.

Nieuw of vernieuwd ketelhuis

1

Kasoppervlak

1

ha

   
 

Geconditioneerd oppervlak

0,5

ha

Niet geconditioneerd opp.

0,5ha

2

Buffercapaciteit

200

m3

200

m3/ha

 

3

Thermisch warmtepompvermogen

700

kW th

700

kW/ha

 

4

Efficientie v.d. warmtepomp

45

%

   

5

Capaciteit aquifer

200

m3/uur

400

m3/ha gecond. kas per uur

 

6

Temp verlies scheidingswisselaar

1

°C

   

7

Bufferinhoud koudebuffer

1500

m3

3000

m3/ha gecond. kas

 

8

Koude bron laden op

8

°C

   

9

WK-vermogen

60

kW el.

60

kW/ha

 

10

elektrisch WK-rendement

42

%

   

11

thermisch WK-rendement

55

%

   

12

WK inzetten tijdens piek-uren (ja/nee)

ja

    

13

Zomerse WK-warmte oversch. in aquif.

nee

    
Referentie ketelhuis

14

Kasoppervlak

1

ha

   

15

Buffercapaciteit

100

m3

100

m3/ha

 

16

WK-vermogen

0

kW el.

0

kW/ha

 

17

elektrisch WK-rendement

42

%

   

18

thermisch WK-rendement

55

%

   

19

WK inzetten tijdens piek-uren (ja/nee)

nee

    

Deel 3. Koel- en verwarmkarakteristieken

In de geconditioneerde kasafdeling zijn luchtbehandelingunits geplaatst. Tijdens gebruik van deze units leveren ze een bepaalde koelcapaciteit. Deze is vooral afhankelijk van het temperatuurverschil tussen ingaand water en ingaande lucht en van de hoeveelheid lucht die er doorheen wordt geblazen.

Daarnaast speelt ook de luchtvochtigheid een rol. (Deze kan worden verhoogd door gebruik te maken van een fogging installatie (afhankelijk van de instelling in deel 1)).

Bij het gebruik van de installatie koelsysteem wordt er elektriciteit gebruikt. Vooral voor het circuleren van de lucht, maar ook voor het verpompen van water.

Het elektriciteitsverbruik per eenheid koelvermogen, maar ook het waterdebiet en de opwarming van het water is door dit alles sterk afhankelijk van de gekozen luchtbehandelingunits, het aantal dat daarvan gebruikt wordt en de kasklimaatcondities waaronder gekoeld wordt.

Het is niet waarschijnlijk dat de luchtbehandelingskast-leverancier de prestatie van de koelunit onder al die variabele omstandigheden voorhanden heeft. Laat staan dat die dan ook nog gedocumenteerd zouden zijn.

Omdat de kwaliteit van de koelunits echter een duidelijke invloed heeft op het energiebesparingresultaat van semi-gesloten kassen is het noodzakelijk om toch over zo'n prestatie karakterisering te beschikken.

In dit deel wordt vanuit een bench-mark punt (dat bij voorkeur zo dicht mogelijk ligt bij de werkingscondities die representatief zijn voor het gebruik in uw situatie) een karakterisering van het koelsysteem gemaakt die toegesneden is op uw kasklimaatwensen en die het deellastgedrag in beeld brengt. Er worden grafieken gemaakt van het elektriciteitsverbruik als functie van het koelvermogen, het waterdebiet door de koelers en de temperatuur waarmee het water uit de koelers zal komen. Tevens wordt op grond van de koeleigenschappen een karakterisering gemaakt voor het gedrag van deze units bij gebruik voor verwarming.

Koelen

     

Lege Velden

Hiernaast ziet u een invulveld waarin u specificaties van de gebruikte koelunits kunt aangeven. Vanuit deze specificaties maakt het programma relaties voor het elektriciteitsverbruik tijdens het koelen. Hierbij zijn vanuit de benchmark gegevens, rekening houdend met de achterliggende fysische processen (convectie en condensatie), extrapolaties gemaakt.

 

Benchmark punten v.d. Koelunit

   

0

1

Koelvermogen[kW]

20

kW

 

0

2

Watertemp in [°C]

12

°C

17

0

3

Watertemp uit [°C]

22

°C

0

0

4

Luchttemperatuur in [°C]

26

°C

21

0

5

Luchttemperatuur uit [°C]

16

°C

0

0

6

Koelvermogen geldt bij een RV van

85

%

 

0

7

Maximaal luchtdebiet [m3/uur]

2000

m3/uur

 

0

8

Electr.gebr.vent bij max luchtdeb.

0,3

kW

 

0

9

Waterzijdige drukval

1,2

bar

 

0

Vanuit de benchmark punten kan worden berekend dat de ontvochtigingscapaciteit 19,6 liter/uur is.

Dit betekent een latente warmteafvoer van 13,3 kW. De voelbare warmteoverdracht is dus 6,67 kW.

Er worden (vraag 10) 60 van deze units op de gekoelde afdeling van 0,5 ha geplaatst ( 83 m2 per unit).

De voelbare warmteoverdrachtscoëfficiënt blijkt 1,67 kW per °C verschil tussen gemiddelde water- en luchttemperatuur.

Verwarmen

Het programma gaat ervan uit dat de luchtbehandelingkasten ook voor verwarmen worden gebruikt.

Op grond van de warmte-overdrachtgegevens in de koelmodus wordt voor de verwarming verondersteld dat de units 0,045 W ventilatorenergie gebruiken per overgedragen W verwarmingsvermogen.

Dit komt neer op een COP-verwarming van 22,2 (dit is exclusief het verbruik van de warmtepomp).

De combinatie van benchmark-punten en kasklimaat in de geconditioneerde afdeling levert de volgende karakteristieken van de koeler:

stcrt-2007-228-p19-SC83150-1.gif

Hieruit worden de onderstaande tabellen afgeleid waarmee het simulatiemodel zal rekenen.

Elektriciteitsverbruik ventilator

Approach temperatuur als

 

functie van koelvermogen

belasting

Elekverbruik [W/m2]

koelverm

Approachtemperatuur

–1,00

0,00

0,00

0,20

0,10

1,36

32,57

2,42

0,15

1,67

48,86

3,06

0,20

1,92

65,14

3,52

0,25

2,15

81,43

3,87

0,30

2,36

97,71

4,14

0,35

2,55

114,00

4,36

0,40

2,72

130,29

4,53

0,45

2,89

146,57

4,67

0,50

3,04

162,86

4,77

0,55

3,19

179,14

4,85

0,60

3,33

195,43

4,91

0,65

3,47

211,71

4,95

0,70

3,60

228,00

4,97

0,75

3,60

244,29

4,98

0,80

3,60

260,57

4,98

0,85

3,60

276,86

4,96

0,90

3,60

293,14

4,93

0,95

3,60

309,43

4,90

1,00

3,60

325,71

4,85

100,00

3,60

800,00

19,90

Gemiddeld is het uittredend 4,46 °C lager dan de intredende lucht. Voor de pompen wordt met een drukval van 0,69667 bar/(m3/uur) gewerkt.

Deel 4. Overzicht van de resultaten

Hier ziet u de resultaten m.b.t. de teelt en de resultaten qua energieverbruik en CO2-emissie.

Resultaten teelt

Omschrijving

Eenheid

Nieuwe

situatie

Referentie-

situatie

Gem. teelttemperatuur winterperiode

°C

17,9

17,8

Gem. teelttemperatuur zomerperiode

°C

0,0

0,0

Gem. CO2 concentratie zomerperiode

ppm

677

405

Jaarlijkse CO2-gift

kg/m2

25

37

Jaarlijks aantal energieschermuren

uur

2291

2291

Jaarlijks aantal schaduwschermuren

uur

0

0

Jaarlijks aantal belichtingsuren

uur

0

0

    

Resultaten warmte, koude en elektra

   

Jaarlijkse warmtevraag

MJ/m2

1486

1542

Jaarlijkse laagwaardige warmte naar Aquifer

MJ/m2

372

n.v.t.

Gemiddelde temperatuur naar warme bron

°C

22,3

 

Jaarlijkse laagwaardige warmte uit Aquifer

MJ/m2

361

n.v.t.

Hoogwaardig warmte-overschot

MJ/m2

0

0

Elektriciteit voor belichting

kWh/m2

0

0

Electriciteit voor koeling en verwarming

kWh/m2

12

n.v.t.

Elektriciteitsgebruik Warmtepomp

kWh/m2

45

n.v.t.

Effectieve COP Warmtepomp

2,9

n.v.t.

    

Resultaten gas en Elektra

   

Gasinkoop

m3/m2

35

49

Elektra inkoop

kWh/m2

27

1

Elektra verkoop

kWh/m2

12

0

Netto elektra inkoop

kWh/m2

15

1

    

Resultaten CO2 emissie

   

CO2-emissie Ketel

kg/m2

42

87

CO2-emissie WKK voor eigen gebruik

kg/m2

14

0

CO2-emissie WKK voor netlevering

kg/m2

6

0

    
 

kg/m2

62

87

    

Conclusie CO2 emissiebeperking

  

29%

Bijlage 3

Gebied als bedoeld in artikel 51, eerste lid, waarvan de kritische depositiewaarde kleiner is dan 2.400 mol N per hectare per jaar.

Gebied

 

Kritische depositiewaarde

gebiedscode

gebiedsnaam

mol N/ha/jaar

NL2003001

Aamsveen

1071

NL2003002

Abdij Lilbosch en voormalig Klooster Mariahoop

n.v.t

NL2003003

Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek

779

NL3000044

Alde Feanen

1293

NL2003004

Amerongse Bovenpolder

1693

NL9801004

Bakkeveense Duinen

1071

NL2000002

Bargerveen

1071

NL2003005

Bekendelle

1336

NL9801076

Bemelerberg en Schiepersberg

829

NL2003006

Bennekomse Meent

729

NL2003007

Bergvennen en Brecklenkampse Veld

1071

NL3000040

Biesbosch

1300

NL2003008

Boddenbroek

729

NL2003009

Boetelerveld

736

NL3004001

Boezem van Brakel

1300

NL9801016

Borkeld

1071

NL2003010

Boschhuizerbergen

1071

NL9801044

Botshol

514

NL1000029

Brunssumerheide

1071

NL2003011

Bruuk

736

NL2003012

Bunder- en Elsloerbos

1557

NL9801019

Buurserzand en Haaksbergerveen

1071

NL2003013

Canisvlietse Kreek

n.v.t

NL1000030

Coepelduynen

1193

NL9801021

Dinkelland

1071

NL9801009

Drentsche Aa

1071

NL9803011

Drents-Friese Wold en Leggelerveld

1071

NL2003014

Drouwenerzand

743

NL2003057

Duinen Ameland

771

NL1000009

Duinen Den Helder – Callantsoog

771

NL9801079

Duinen Goeree

771

NL2003058

Duinen Schiermonnikoog

771

NL1000010

Duinen Schoorl

779

NL2003059

Duinen Terschelling

771

NL2003060

Duinen Texel, Waal en Burg, Dijkmanshuizen en de Bol

771

NL2003061

Duinen Vlieland

771

NL3000016

Duinen Zwanenwater en Pettemerduinen

771

NL3000070

Dwingelderveld

1071

NL3004002

Eilandspolder-oost

514

NL2003015

Elperstroom

729

NL1000004

Engbertsdijksvenen

1071

NL9801007

Fochteloërveen en Esmeer

1071

NL1000002

Friese IJsselmeerkust

1129

NL9801024

Gelderse Poort

1300

NL2003016

Geleenbeekdal

1621

NL9801041

Geuldal

829

NL2003017

Gouwzee en kustzone Muiden

n.v.t

NL9801075

Grensmaas

1786

NL4000021

Grevelingen

779

NL2003018

Groot Zandbrink

736

NL2003019

Groote Gat

1557

NL9801036

Groote Heide – De Plateaux

1071

NL1000025

Groote Peel

1071

NL2003020

Groote Wielen

736

NL1000015

Haringvliet

1807

NL9801071

Havelte-oost

1071

NL2003021

Hollands Diep (oeverlanden)

2564

NL2003022

Ijsseluiterwaarden

1300

NL2003023

Ilperveld/Oostzanerveld/Varkensland

514

NL3000401

Kampina en Oisterwijkse Bossen en Vennen

1071

NL1000022

Kempenland

1071

NL1000012

Kennemerland-zuid

771

NL2003024

Kolland en Overlangbroek

1336

NL1000017

Kop van Schouwen

771

NL9801072

Korenburgerveen

779

NL1000021

Krammer-Volkerak

1486

NL2003025

Kunderberg

829

NL3004003

Landgoederen Oldenzaal

1336

NL2003026

Langstraat bij Sprang-Capelle

1129

NL2003027

Lemselermaten

736

NL9803039

Leudal

2400

NL3004005

Leusveld, Voorstonden en Empensche/Tondensche heide

714

NL2003028

Lieftinghsbroek

2164

NL2003029

Lonnekermeer

1071

NL9803030

Loonse en Drunense Duinen, De Brand en de Leemkuilen

1071

NL2003030

Luistenbuul en Koekoeksche Waard

1300

NL1000028

Maasduinen

1071

NL1000020

Manteling van Walcheren

779

NL2003031

Mantingerbos

2007

NL2003032

Mantingerzand

1071

NL1000027

Mariapeel en Deurnese Peel

400

NL1000013

Meijendel en Berkheide

800

NL2000008

Meinweg

1071

NL3000061

Naardermeer

514

NL3000036

Nieuwkoopse Plassen en de Haeck

514

NL2003033

Noorbeemden

1621

NL9801080

Noordhollands Duinreservaat

771

NL2003062

Noordzeekustzone

n.v.t

NL2003034

Norgerholt

2043

NL2003035

Oeffeltermeent

1300

NL2003063

Olde Maten en Veerslootslanden

514

NL2003036

Oostelijke Vechtplassen

514

NL1000018

Oosterschelde

1486

NL2003038

Oudegaasterbrekken, Gouden Bodem en Fluessen

1550

NL2003037

Oude Maas

1557

NL9801055

Ossendrecht

1071

NL2003039

Polder Stein

1536

NL2003040

Polder Westzaan

514

NL9803073

Regte Heide en Riels Laag

1071

NL2003041

Rijswaard en Kil van Hurwenen

1300

NL2003065

Ringselven en Kruispeel

1193

NL2003042

Roerdal

1300

NL9803006

Rottige Meenthe en Brandemeer

514

NL9803015

Sallandse Heuvelrug

1071

NL2003043

Sarsven en de Banen

1193

NL9801040

Savelsbos

1471

NL1000016

Solleveld

800

NL9801064

Springendal en Dal van de Mosbeek

1071

NL2003044

Stelkampsveld (Beekvliet)

1071

NL3004004

St. Jansberg

1786

NL9801025

St. Pietersberg en Jekerdal

1436

NL1000024

Strabrechtse heide en Beuven

1071

NL2003045

Swalmdal

1300

NL2003046

Teeselinkven

1071

NL2003047

Ulvenhoutse Bos

921

NL9801017

Vecht- en Beneden-Regge

1071

NL9801023

Veluwe: NW (incl. enclave)

1071

NL9801023

Veluwe: NO

1071

NL9801023

Veluwe: midden

1071

NL9801023

Veluwe: ZO

1071

NL9801023

Veluwe: zoom

1071

NL9801023

Veluwe: omg Ede

1071

NL2003048

Veluwemeer-Wolderwijd

n.v.t

NL9801049

Vlijmens Ven, Moerputten en Bossche Broek

729

NL2003049

Vogelkreek

n.v.t

NL4000017

Voordelta

1486

NL9803077

Voornes Duin

771

NL1000001

Waddenzee

771

NL9801013

Weerribben

514

NL9801035

Weerterbos

1964

NL1000014

Westduinpark en Wapendal

800

NL9803061

Westerschelde

1271

NL2003064

Wieden

514

NL9801018

Wierdense veld

1071

NL2003050

Wijnjeterper Schar en Terwispeler Grootschar

729

NL2003051

Willinks Weust

729

NL2003052

Witte Veen

1071

NL1000003

Witterveld

1071

NL2003053

Wooldse Veen

1071

NL2003054

Wormer- en Jisperveld en Kalverpolder

514

NL2003055

Zeldersche Driessen

1300

NL3004006

Zouweboezem

n.v.t

NL3004007

Zuider Lingedijk – Diefdijk Zuid

1557

NL2003056

Zwarte Meer

1536

NL1000005

Zwarte Water

1071

NL3000027

Zwin

1007

Toelichting

§ 1. Inleiding

De Regeling LNV-subsidies (hierna: de Regeling) biedt het integrale kader voor subsidies die kunnen worden verleend door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Op grond van artikel 1:3 van de Regeling kunnen de subsidies echter uitsluitend worden verstrekt indien de Minister van LNV de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag. Het onderhavige Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2008 (hierna: openstellingsbesluit) strekt tot deze openstelling voor subsidieaanvragen in 2008 voor de volgende onderdelen (modules) van de Regeling. Daarnaast voorziet artikel 87 van het openstellingsbesluit in een openstelling in 2007 ten behoeve van de beëindiging van visserijactiviteiten.

Van hoofdstuk 2 (Concurrerende landbouw) van de Regeling zijn opengesteld:

– titel 2: beroepsopleiding en voorlichting;

– titel 3: bedrijfsadviesdiensten;

– titel 4: kennisverspreiding: onderdelen praktijknetwerken en demonstratieprojecten;

– titel 5: onderzoek en ontwikkeling: onderdelen innovatieprojecten en samenwerking bij innovatieprojecten;

– titel 6: bedrijfsmodernisering;

– titel 8: voedselkwaliteitsregelingen.

Van hoofdstuk 3 (Natuur, landelijk erfgoed en recreatie) van de Regeling zijn opengesteld:

– titel 2: draagvlak natuur;

– titel 4: historische buitenplaatsen;

– titel 6: ontwikkeling van het landschap;

– titel 10: behoud zeldzame landbouwhuisdierrassen.

Van hoofdstuk 4 (Visserij) van de Regeling zijn opengesteld:

– titel 2: capaciteit visserijvloot;

– titel 4: garantstelling.

Ingevolge artikel 1:20 van de Regeling worden subsidies waarmee uitvoering wordt gegeven aan het Nederlandse programma voor plattelandsontwikkeling 2007–2013 (hierna: POP) aangewezen in het openstelllingsbesluit; artikel 2 van het openstellingsbesluit strekt daartoe. Deze subsidies betreffen de volgende – in het kader van dit besluit opengestelde – onderdelen van de regeling:

beroepsopleiding en voorlichting, bedrijfsadviesdiensten, praktijknetwerken, demonstratieprojecten, samenwerking bij innovatieprojecten, bedrijfsmodernisering (voor zover het betreft de onderdelen: marktintroductie energieinnovaties, luchtwassystemen en investeringen door jonge landbouwers) en voedselkwaliteitsregelingen. Op deze subsidies zijn de bijzondere in artikel 1:20 van de Regeling neergelegde voorschriften, die voortvloeien uit Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), van toepassing.

In het openstellingsbesluit zijn, op grond van artikel 1:3 van de Regeling, ten aanzien van de hiervoor in de 2e alinea genoemde onderdelen de mogelijkheden tot het doen van een subsidieaanvraag nader ingeperkt tot bepaalde activiteiten en categorieën van aanvragers. Ook zijn in het openstellingsbesluit nadere voorschriften gesteld over voorschotverlening, voor subsidie in aanmerking komende kosten, subsidiebedragen en subsidiepercentages.

Voor zover relevant wordt in deze toelichting met name ingegaan op de inperkingen ten aanzien van subsidiabele activiteiten en aanvragers.

§ 2. Toelichting bij openstellingen van hoofdstuk 2 van de Regeling

Beroepsopleiding en voorlichting (artikelen 3 tot en met 10 Openstellingsbesluit; artikel 2:3 van de Regeling)

Ingevolge artikel 3, eerste lid, onderdeel a, kunnen aanvragen voor subsidieverlening voor bedrijfsconsulten en het volgen van opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten worden ingediend door landbouwondernemingen die overwegen om te schakelen naar de biologische productiemethode of reeds omgeschakeld zijn. In artikel 4 is nader bepaald op welke aspecten van de biologische landbouw de subsidieaanvraag gericht moet zijn.

Het verwerven van kennis en advies is cruciaal voor de verdere ontwikkeling van de biologische landbouw. Deze subsidie past derhalve in het streven het areaal aan biologische landbouw in Nederland – op een verantwoorde wijze – uit te breiden. Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel g, wordt subsidie verleend voor de multifunctionele landbouw. Hieronder wordt verstaan: agrarische bedrijven die naast de primaire agrarische activiteit een of meerdere andere activiteiten gaan uitoefenen, die een direct verband houden met hun primaire agrarische activiteit. Voorbeelden hiervan zijn boeren die als nevenfunctie dienstverlening aanbieden op het gebied van zorg, recreatie, educatie, agrarisch natuur- en landschapsbeheer of de productie en verkoop van streekproducten.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, onderdeel b, kunnen aanvragen voor subsidieverlening voor bedrijfsconsulten en het volgen van opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten, worden ingediend door landbouwondernemingen werkzaam in diverse sectoren. In 2007 zijn de volgende sectoren opengesteld: de melkvee-, vleesvee-, schapen-, geiten-, varkens-, pluimvee- (inclusief eenden- en kalkoenenhouderij) of konijnenhouderij. Dit gebeurt opnieuw in 2008, met dien verstande dat ook aanvragen uit de kalveren- en paardenhouderij voor subsidieverlening in aanmerking komen. De hiermee geboden mogelijkheid om kennis en vaardigheden op te doen, sluit aan bij het uitgangspunt inzake goed ondernemerschap. Goed ondernemerschap is de komende jaren belangrijk voor ondernemingen uit de hiervoor genoemde type houderijen, opdat deze zich kunnen aanpassen aan veranderde wensen en eisen uit de markt en de samenleving. In artikel 5 is in dat kader nader bepaald welke type van de in artikel 2:3 van de Regeling genoemde bedrijfsconsulten voor subsidieaanvragen in aanmerking komen; opleidingen, trainingen en voorlichtingsbijeenkomsten mogen overigens betrekking hebben op alle in artikel 2:3, derde lid, van de Regeling genoemde thema’s.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, onderdeel a, kunnen aanvragen voor subsidieverlening voor het volgen van opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten tevens worden ingediend door landbouwondernemingen voor zover deze aanvragen betrekking hebben op het voldoen aan beheerseisen en bepalingen inzake goede landbouw- en milieucondities. Deze eisen en bepalingen zijn opgenomen in artikel 3 en 6 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna:. cross compliance).

Op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel b, kunnen ook aanvragen voor subsidieverlening voor het volgen van opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten worden ingediend voor overdracht van ‘vaktechnische kennis’ over het mestbeleid. Hierbij gaat het om kennis als bedoeld in artikel 8, onderdeel b, van de Meststoffenwet. Alleen landbouwbedrijven die zijn gevestigd op zandgronden komen voor subsidieverlening in aanmerking.

De mogelijk tot het doen van deze subsidieaanvragen staat, ingevolge artikel 6, tweede lid, echter uitsluitend open voor groepsgewijze kennisvergaring. Hiermee wordt beoogd dat subsidieontvangers deskundigen inhuren en deelnemende groepen met behulp van die deskundigheid en door middel van interactie tot ideeën komen voor bedrijfsaanpassingen. Veel landbouwers verwerven namelijk kennis door de ‘boer-boercontacten’, hetgeen door deze subsidiemogelijkheid wordt gestimuleerd.

Titel 1 bevat vier openstellingen. Op grond van artikel 7 kunnen landbouwondernemingen per openstelling één aanvraag indienen.

Bedrijfsadviesdiensten (artikelen 11 tot en met 15 Openstellingsbesluit; artikel 2:8 van de Regeling)

Ingevolge artikel 12 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend door landbouwondernemingen voor adviezen opgemaakt door bedrijfsadviesdiensten. Deze adviezen dienen betrekking te hebben op de wijze waarop de onderneming kan worden ontwikkeld of voortgezet. Ingevolge artikel 2:8 van de Regeling, dienen de adviezen in ieder geval betrekking te hebben op de beheerseisen en bepalingen inzake goede landbouw- en milieucondities als bedoeld in de artikel 3 en 6 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (cross compliance) en de communautaire arbeidsveiligheidsstandaards.

Deze openstelling is beperkt tot landbouwondernemingen die rechtstreekse betalingen ontvangen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

In artikel 12, vierde lid, zijn in aanvulling op de Regeling nadere eisen gesteld aan de bedrijfsadviesdiensten die mogen worden ingeschakeld. Voor subsidie komen uitsluitend kosten in aanmerking die gemaakt zijn door adviesdiensten die aan die eisen voldoen. Ook is in artikel 12 nader bepaald dat het advies ten minste een overzicht bevat van alle op de betrokken onderneming van toepassing zijnde beheerseisen, goede landbouw- en milieucondities en arbeidsveiligheidsstandaards.

De subsidiabele kosten hebben overigens uitsluitend betrekking op de kosten die gemoeid zijn met hiervoor genoemde beheerseisen, bepalingen inzake goede landbouw- en milieucondities en arbeidsveiligheidsstandaards en dus niet op eventuele andere onderdelen die in het advies kunnen worden opgenomen.

Praktijknetwerken (artikelen 16 tot en met 19; artikel 2:11 van de Regeling)

Ingevolge artikel 18 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen die werkzaam zijn in de veehouderijsector voor projecten gericht op de onderlinge uitwisseling van voor elk van de aan het samenwerkingsverband deelnemende ondernemingen relevante kennis. Uit artikel 18 volgt tevens dat het project een duur mag hebben van ten hoogste twee jaar en betrekking dient te hebben op het verkrijgen of vergroten van kennis en vaardigheden waarmee nieuwe, betere of hoogwaardige producten kunnen worden verkregen of productiewijzen of –processen kunnen worden verbeterd (artikel 2:22, tweede lid, onderdeel b, van de Regeling). In artikel 19 zijn criteria opgesteld waaraan de aanvragen in het kader van de rangschikking worden getoetst.

De openstelling voor praktijknetwerken voor de veehouderij heeft tot doel een bijdrage te leveren aan de transitie naar een duurzame, maatschappelijk verantwoorde, veehouderij. Nieuwe vormen van informatie- en kennisuitwisseling en het aangaan van nieuwe verbindingen met partijen buiten de veehouderij, zullen bijdragen aan het vergroten van het toekomstperspectief voor veehouders.

Hiermee wordt op vraaggestuurde wijze bijgedragen aan innovatie in de veehouderij. Brede communicatie van de netwerkresultaten is hierbij van wezenlijk belang.

Demonstratieprojecten (artikelen 20 tot en met 26; artikel 2:14 van de Regeling)

Ingevolge artikel 22 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor de uitvoering van projecten waarvan de activiteiten gericht zijn op het in de praktijk uittesten en demonstreren van de resultaten van vernieuwingen bij landbouwondernemingen, agro-MKB-ondernemingen, bosbouwondernemingen, ondernemingen werkzaam in de voedsel industrie, of verenigingen of stichtingen werkzaam op het gebied van de landbouw- of bosbouwondernemingen.

De aanvragen kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen, samenwerkingverbanden van landbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden van ten minste één landbouwonderneming met één of meerdere van de hiervoor genoemde stichtingen, verenigingen of buiten de primaire landbouw werkzame ondernemingen.

In artikel 2:15 van de Regeling is aangegeven op welke thema’s de projecten betrekking mogen hebben. In artikel 23 van het openstellingsbesluit is bepaald op welke thema’s de openstelling voorts van toepassing is en voor welke categorieën van landbouwondernemingen. Zo is een afzonderlijke openstelling van toepassing op:

– projecten die betrekking hebben op het thema biologische landbouw, en

– projecten die betrekking hebben op duurzame energie, energiebesparing, energie-efficiency en energiemanagement

Voor de biologische landbouw geldt met name dat zij ‘de kraamkamer’ is voor verduurzaming van de landbouw. De biologische productiemethode of bedrijfsvoering, waarin zorg voor mens, dier en milieu centraal staan, resulteert vaak in innovatie oplossingen voor bedrijfsvoering die een rol kunnen spelen in de verduurzaming van de gangbare landbouw.

Andere sub-thema’s waar projecten inzake biologische landbouw op gericht kunnen zijn, betreffen demonstratie van wijzen van communicatie richting eindconsument en demonstratie van productie, verwerking of verkoop van biologische producten waarbij kostprijsverlaging of verbetering van de kwaliteit van het eindproduct wordt bereikt. Ingevolge artikel 23, eerste lid, onderdeel d, wordt subsidie verleend voor de multifunctionele landbouw, zoals toegelicht bij artikel 4, eerste lid, onderdeel g, bij dit besluit.

Projecten die betrekking hebben op duurzame energie, energiebesparing, energie-efficiency en energiemanagement, kunnen uitsluitend worden ingediend door landbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden werkzaam in de bloembollen- of paddestoelenteelt of door de glastuinbouw. Energie is een belangrijke productiefactor en kostenpost in deze sectoren. Vanuit het oogpunt van milieubescherming en kostenbeheersing is het belangrijk energie te besparen. De glastuinbouwsector heeft met de overheid in het Convenant Glastuinbouw en Milieu (GLAMI) afspraken gemaakt over de terugdringing van het energieverbruik. Ook met de paddestoelensector en de bloembollensector zijn afspraken gemaakt in de zogenaamde Meerjarenafspraken Energie (MJA-E).

Het doel van de openstelling is het stimuleren van projecten met perspectief op het gebied van voorlichting, demonstratie en bewustwording van energiebesparingmogelijkheden. In artikel 25 zijn op energiebesparing geënte nadere criteria opgenomen waaraan de aanvragen in het kader van de rangschikking zullen worden getoetst. Dit betekent dat wordt gekeken naar de energiebesparing van het project zelf en mogelijke energiebesparing bij de doelgroep. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen twee groepen: enerzijds onderneming die de resultaten van het project direct kunnen toepassen en anderzijds ondernemingen uit andere sectoren of met andere gewassen die onderdelen van het project kunnen toepassen. In de glastuinbouw wordt gekeken naar het totale areaal, omdat het energieverbruik direct gerelateerd is aan de oppervlakte van de kas. Bij de bloembollen- en de paddestoelenteelt wordt gekeken naar de energiebesparing per onderneming. De reden hiervoor is dat het energiegebruik hier vooral in de opslag- en verwerkingsfase zit of omdat de besparende maatregelen gerelateerd zijn aan de bedrijfsinrichting.

Een project hoger naarmate het toepasbaar is op een groter aantal ondernemingen of voor een groter aantal hectares. Dit betekent dat wordt uitgegaan van het aantal ondernemingen of areaal per sector uitgedrukt in hectares. Een project scoort ook hoger naarmate het voor meerdere gewasgroepen toepasbaar is. Vanaf 2008 zullen ingediende projecten ook worden beoordeeld aan de hand van de criteria van het werkprogramma Schoon en Zuinig. In dit werkprogramma is neergelegd welk beleid Nederland zal volgen om in 2020 één van de meest efficiënte en schone energievoorzieningen van Europa te hebben. Kernpunten van het werkprogramma zijn:

– vermindering van de uitstoot van broeikasgassen, met name CO2, in 2030 met 30% verminderen in verhouding met 1990;

– verdubbeling van het tempo van energiebesparingen in de komende jaren van 1% naar 2% per jaar, en,

– verhoging van het aandeel duurzame energie in 2020 van ongeveer 2% naar 20% van het totale energiegebruik.

Tevens is voorzien in twee openstellingen voor alle in artikel 2:15 van de Regeling genoemde thema’s. De openstelling van artikel 23, tweede lid, onderdeel b, ziet op aanvragen die kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen of samenwerkingverbanden werkzaam in de varkens-, de konijnen- of de pluimveehouderij (inclusief de eenden- en kalkoenenhouderij). De openstelling van artikel 23, tweede lid, onderdeel c, ziet op aanvragen die kunnen worden ingediend door de melkveehouderij. De aanvragen zullen worden gerangschikt overeenkomstig artikel 2:33 van de regeling. Op grond van artikel 24 zal een project hoger worden gerangschikt indien die beter aansluit bij de programmalijnen van de desbetreffende sectorale innovatieagenda’s of wanneer het project meer aansluit bij de integraal duurzame en diervriendelijke stal of houderijsysteem. In bijlage 2, Hoofdstuk 4, van de regeling zijn deze begrippen toegelicht.

Innovatieprojecten (artikel 27 tot en met 30 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:27 van de Regeling)

Ingevolge artikel 27 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend ter dekking van de gemaakte kosten voor de uitvoering van innovatieprojecten. De aanvragen kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen. Aanvragen als bedoeld in artikel 28 worden onder dezelfde voorwaarden beoordeeld als bedoeld in artikel 32, tweede lid. Er zijn aparte subsidieplafonds voor landbouwondernemingen werkzaam in de melkveehouderij en in de intensieve veehouderij. Subsidieaanvragen voor samenwerkingsverbanden tussen deze ondernemingen hebben de keuze voor welke openstelling zij de aanvraag tot subsidieverlening voor hun project indienen.

Samenwerking bij innovatieprojecten (artikel 31 tot en met 35 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:32 van de Regeling)

Ingevolge artikel 31 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend ter dekking van de voor de samenwerking gemaakte kosten voor de uitvoering van innovatieprojecten. De aanvragen kunnen worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen onderling of met agro-MKB-ondernemingen. De landbouwondernemingen dienen werkzaam te zijn in de: melkvee-, varkens-, konijnen-, pluimvee-, inclusief eenden- en kalkoenen-, of bijenhouderij, glastuinbouw, paddestoelenteelt, akkerbouw, opengrondstuinbouw, biologische landbouw of teelten van plantaardig uitgangsmateriaal.

Op grond van artikel 2:33 van de regeling is bepaald dat subsidieaanvragen hoger worden gerangschikt naarmate het project waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft onder andere een meer innovatief en een meer duurzaam karakter heeft. Het criterium ‘Aansluiting bij de programmalijnen van sectorale innovatienota’s’ geldt voor alle sectoren van land- en tuinbouw waarvoor innovatienota’s ontwikkeld zijn (en door het bedrijfsleven aangeboden aan de Minister van LNV). Voor de tuinbouwsector is dit het innovatieprogramma Flowers & Food 2007–2012 ‘Winnen aan Waarde’, met drie programmalijnen, te weten ‘waardecreatie in het tuinbouwcluster’, ‘Duurzame, responsieve ketennetwerken’ en ‘Investeren in competenties’.

Voor de melkveehouderij is er de innovatieagenda Melkveehouderij ‘Stappen naar een nieuwe melkweg’, met vijf agendapunten, te weten: Expeditie koplopers, Da’s pas goede stroom, Jouw wereld/Mijn wereld, Melk meer kans en Maatpak voor elke melkveehouder. De innovatieagenda Nederlandse varkenshouderij en varkensvleesketen ‘Naar een duurzame Europese marktleider in vers vlees’ kent een vijftal opgaven, te weten: Duurzame inpassing, Efficiënte geborgde ketens, Consument gerichte productinnovatie, Kennis en competentieontwikkeling en Communicatie, doen wat je beloofd te laten zien.

De duurzaamheid van het project zal worden beoordeeld aan de hand van de aansluiting bij de maatschappelijke wensen ten aanzien van dierenwelzijn en de aansluiting bij de intergraal duurzame stal, als omschreven in bijlage 2, hoofdstuk 4, van de regeling.

Energietransitiebeleid

De glastuinbouw heeft in het kader van het energietransitiebeleid de ambitie in 2020 te produceren in energieneutrale glasopstanden. Gelet op de structureel hoge energieprijs is het noodzakelijk dat de omslag naar duurzame energievoorziening voor deze sector versneld plaatsvindt. Bovendien wordt daarmee de CO2-uitstoot verminderd. Binnen het programma versnelling energietransitie zijn daarvoor drie stimuleringsmaatregelen ontwikkeld, waarvan investeringen op het terrein van energiebesparing en marktintroductie voor energieinnovaties (hierna: MEI) er twee van zijn. Op grond van het onderdeel ‘bedrijfsmodernisering’ van de regeling wordt uitvoering gegeven aan deze twee stimuleringsmaatregelen.

Bedrijfsmodernisering: onderdeel Investeringen op het terrein van energiebesparing (artikel 36 tot en met 39 van het Openstellingsbesluit: artikel 2:37 van de Regeling)

Ingevolge artikel 36 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor in bijlage 2, hoofdstuk 1, van de Regeling genoemde investeringen op het terrein van energiebesparing. De aanvragen kunnen, afhankelijk van het type investering, worden ingediend door in de hiervoor genoemde bijlage omschreven typen (energie intensieve en energie extensieve) glastuinbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden van glastuinbouwondernemingen.

Bedrijfsmodernisering: onderdeel Marktintroductie energieinnovaties: MEI (artikel 40 tot en met 49 van het Openstellingsbesluit: artikel 2:37 van de Regeling)

Doel van de MEI is het stimuleren en versnellen van de vroege marktintroductie van energiesystemen door glastuinbouwondernemingen.

Ingevolge artikel 40 en artikel 43 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor in bijlage 2, hoofdstuk 2, van de Regeling genoemde investeringen op het terrein van de MEI. In 2008 en 2009 zal dit onderdeel opnieuw worden opengesteld, waarbij rekening is (en zal) worden gehouden met de ervaringen opgedaan met deze openstelling.

De aanvragen als bedoeld in artikel 40 hebben betrekking op investeringen in energiesystemen die tot ten minste 10% reductie leiden van CO2-emissie uit glasopstanden van glastuinbouwondernemingen. De in artikel 43 bedoelde aanvragen hebben betrekking op investeringen in semi-gesloten kassystemen en dienen te leiden tot ten minste 25% reductie van de CO2 uitstoot.

Zoals uit bijlage 2, hoofdstuk 2, van de Regeling van de regeling voortvloeit komen uitsluitend energiesystemen voor subsidie in aanmerking die in de beginfase van de marktintroductie verkeren. Met deze introductie van nieuwe energiesystemen wordt beoogd dat deze systemen – ook na verdere doorontwikkeling – op grote schaal in de glastuinbouw toegepast gaan worden.

De aanvragen kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen, samenwerkingsverbanden van twee of meer glastuinbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden van een of meer glastuinbouwondernemingen en een of meer andere landbouwondernemingen (artikel 40 en 43). Glastuinbouwondernemingen die voor dezelfde energieinnovatie subsidie ontvangen op grond van het Besluit EOS: demo en transitie-experimenten kunnen geen aanvragen indienen (artikel 40 en 43).

In artikel 47 zijn nadere criteria opgenomen waaraan de beoordelingscommissie de aanvragen als bedoeld in artikel 40 (inzake investeringen in energiesystemen die tot ten minste 10% reductie leiden van CO2-reductie uit glasopstanden van glastuinbouwondernemingen) in het kader van de rangschikking zal toetsen.

De toets of 25% reductie van CO2 wordt behaald (de in artikel 443 bedoelde aanvragen inzake investeringen in semi-gesloten kassystemen) wordt bepaald, zoals ook staat aangegeven in bijlage 2, hoofdstuk 2, van de Regeling, aan de hand van een door de Minister van LNV vastgesteld rekenmodel.

Bedrijfsmodernisering: onderdeel gecombineerde luchtwassystemen (artikel 50 tot en met 55 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:37 van de Regeling)

Ingevolge artikel 50 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor in bijlage 2, hoofdstuk 3, van de Regeling genoemde investeringen in gecombineerde luchtwassystemen. De aanvragen kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen met één of meer stalruimten waarbinnen dieren worden gehouden en voorzover deze ondernemingen niet zijn gelegen in extensiveringsgebieden als bedoeld in de Reconstructiewet (intensieve veehouderijbedrijven).

Een aanvraag wordt op grond van artikel 51 hoger gerangschikt naarmate deze voldoet aan de volgende drie criteria. Ten eerste moet de landbouwonderneming gelegen zijn binnen een straal van 1.000 meter van een (deel van een) Natura 2000-gebied waarvan de kritische depositiewaarde kleiner is dan 2.400 mol N per hectare per jaar; het ‘toetsingskader ammoniak rondom Natura 2000-gebieden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30654, nr. 43). Deze gebieden zijn omschreven in bijlage 3 bij dit besluit. Ten tweede heeft de aanvrager een vergunning aangevraagd als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer ten behoeve van de installatie van één of meer gecombineerde luchtwassystemen. Ten derde wordt hoger gerangschikt indien de onderneming gezien kan worden als een knelpunt op het gebied van fijn stof (PM10). Het gaat dan met name om de bedrijfsspecifieke overschrijdingen van de grenswaarde voor zwevende deeltjes, die kunnen optreden rondom intensieve veehouderijbedrijven.

De landbouwonderneming kan slechts één aanvraag per inrichting indienen.

Bedrijfsmodernisering: onderdeel jonge landbouwers (artikel 56 tot en met 61 van het Openstellingsbesluit: artikel 2:42 van de Regeling)

Ingevolge artikel 56 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend door jonge landbouwers voor investeringen om het pas gestarte bedrijf duurzaam en vitaal te houden Deze landbouwers beschikken meestal over onvoldoende financiële middelen voor dergelijke investeringen omdat de bedrijfsovername gepaard gaat met een hoge schuldenlast. De subsidie is gekoppeld aan de lening die de jonge landbouwer aangaat voor de investering. De subsidie is een eenmalige voorziening, er wordt geen subsidie verleend als de aanvrager reeds eerder een bijdrage heeft ontvangen.

In 2007 is overeenkomstig de toezegging van de Minister van LNV aan de Tweede Kamer bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van LNV voor het jaar 2007 (Handelingen II 2006/07, blz. 1649), een speciale voorziening getroffen voor jonge boeren die bij de openstellingen van de Subsidieregeling jonge agrariërs 2006 of op grond van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies waren uitgeloot. Deze voorziening wordt voortgezet in 2008. Deze boeren zullen alsnog voor investeringssubsidie in aanmerking kunnen komen, indien zij aan de voorwaarden van de Regeling voldoen. Daartoe zal aan deze categorie voorrang worden gegeven bij de loting van de aanvragen die in het kader van de onderhavige openstelling worden ingediend (artikel 61).

Een jonge landbouwer beheert voor het eerst voor eigen rekening en risico een landbouwonderneming als hij alleen of met een ander het hele bedrijf, inclusief gronden en opstallen, heeft overgenomen. Dit kan een afsplitsing zijn van een groter bedrijf. De rechtsvorm waarin het landbouwbedrijf wordt voortgezet is vormvrij. De jonge landbouwer moet als bedrijfshoofd de ondernemingsbeslissingen nemen. Indien de jonge landbouwer gezamenlijk met een ander een bedrijf heeft overgenomen, mogen beiden niet eerder een landbouwbedrijf in zijn geheel in eigendom, pacht of erfpacht hebben gehad. De jonge landbouwer kan aan de hand van bijvoorbeeld een notariële leveringsakte van onroerende goederen aantonen dat hij gevestigd is. In geval van pacht kan dit aan de hand van door de grondkamer goedgekeurde of geregistreerde pachtovereenkomsten.

Bedrijfsmodernisering: onderdeel Investeringen op het terrein van integraal duurzame stallen en houderijsystemen (artikel 62 tot en met 68 van het Openstellingsbesluit: bijlage 2, hoofdstuk 4 van de Regeling)

Ingevolge artikel 62 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor in bijlage 2, hoofdstuk 4, van de regeling genoemde investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen. De aanvragen kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen op het terrein van varkenshouderij, pluimveehouderij en melkveehouderij.

De subsidie wordt zowel verleend voor nieuwbouw als voor aanpassingen van bestaande bouw, voor zover het hierbij niet om vervangingskosten gaat.

Investeringen als bedoeld in artikel 66 zijn omschreven in het boek ‘Kwantitatieve Informatie voor de glastuinbouw 2005–2006’ van S.C. van Woerden.

Voedselkwaliteitsregelingen: onderdeel biologische landbouwers (artikel 69 tot en met 71 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:55 van de Regeling)

Omschakeling van gangbare bedrijven naar de biologische productiemethode en voortzetting door biologische bedrijven wordt gestimuleerd. Voedingsmiddelen die met inachtneming van de voorschriften van de biologische productiemethode worden geproduceerd, kunnen worden beschouwd als producten van hoge kwaliteit. Ook teelt van niet voor menselijke consumptie bedoelde producten, zoals bloembollen en bomen, kunnen onder de biologische productiemethode vallen.

De biologische productiemethode belast de bodem minder intensief en stelt bijzondere eisen aan de wijze waarop de gewassen worden beschermd en aan het welzijn van dieren. Deze bijzondere eisen brengen met zich mee dat de biologische landbouw arbeidsintensiever is dan de gangbare landbouw. Naast een bijdrage aan de voedselkwaliteit, levert de biologische landbouw tevens een aanzienlijke bijdrage aan de goede kwaliteit van het milieu en het landelijk gebied. Tegen deze achtergrond worden bovengenoemde ondernemingen gestimuleerd door verstrekking van een tegemoetkoming die overeenkomt met de bijdrage die deze bedrijven als aangeslotenen moeten betalen aan de instantie die in Nederland toeziet op de naleving van de voorschriften met betrekking tot de biologische productiemethode, de Stichting Skal.

Ingevolge artikel 65 kunnen deze aanvragen voor subsidieverlening door landbouwondernemingen worden ingediend voor kosten van de eenmalige aansluitingsbijdrage en de basisbijdrage als bedoeld in het Skal-bijdrage reglement.

§ 3. Toelichting bij openstellingen van hoofdstuk 3 van de Regeling

Van hoofdstuk 3 van de Regeling worden de modules ‘draagvlak natuur’, ‘effectgerichte maatregelen’, ‘historische buitenplaatsen’, ‘nationale en grensoverschrijdende parken’, ‘versterking natuur- en bosbeheer bij bos- en landgoedeigenaren’ en ‘behoud zeldzame landbouwhuisdierenrassen’ opengesteld. Voor de meeste modules geldt dat met de openstelling voor 2008 het beleid wordt voortgezet. Twee wijzigingen zijn noemenswaardig ten opzichte van het vorige openstellingbesluit. Deze hangen samen met de wijzigingen die recentelijk in de Regeling zijn doorgevoerd. De module ‘uitvoering soortenbescherming’ is komen te vervallen, en de module ‘behoud zeldzame landbouwhuisdierenrassen’ is aan hoofdstuk 3 toegevoegd. De module ‘ontwikkeling van het landschap’ wordt nu niet opengesteld.

§ 4. Visserij

In aanvulling op het Openstellingsbesluit Regeling LNV-subsidies van 5 maart 2007 wordt met het onderhavige besluit de mogelijkheid geboden om nog in 2007 subsidie aan te vragen voor het onderdeel definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten van vissersvaartuigen (hierna: sanering) van het onlangs gepubliceerde hoofdstuk 4 van de Regeling LNV-subsidies inzake visserij. De capaciteit van de vissersvloot vissende op tong en schol is te groot ten opzichte van de vangstmogelijkheden. De komende jaren zullen naar verwachting deze vangstmogelijkheden verder afnemen als gevolg van het meerjarenplan voor tong en schol. In de Beleidsbrief Visserij die op 28 september 2007 aan de Tweede Kamer is gestuurd, is de noodzaak om snel tot sanering over te gaan nader toegelicht.

Door de verwijzing naar artikel 4:2, tweede lid, onderdeel a, kan binnen deze openstelling enkel subsidie worden verleend voor sanering van vissersvaartuigen door middel van sloop van de vaartuigen. In artikel 88 zijn de voorwaarden voor subsidieverlening opgenomen. De onderdelen a en b van artikel 88 strekken er toe dat de subsidie wordt verleend aan vaartuigen die doorgaans op schol of tong vissen. De voorwaarde in onderdeel b inzake de minimumlengte van 15 meter is opgenomen, omdat bij vaartuigen kleiner dan 15 meter niet goed is te controleren of zij het vereiste aantal dagen op zee zijn geweest. Deze vaartuigen zijn namelijk niet verplicht om satellietvolgapparatuur aan boord te hebben en hebben vaak een afwijkend visserijpatroon vanwege het gebruik van staande netten. Onderdeel c strekt er toe dat subsidie niet wordt gebruikt om relatief moderne vaartuigen te saneren. De onderdelen d en e strekken er toe dat de subsidie alleen wordt verleend voor vaartuigen die tot voor kort actief zijn ingezet voor de visserij.

De bedragen in artikel 5 komen overeen met de bedragen uit bijlage IV, tabel 1 van Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad van 17 december 1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector (PbEG L 337) vermeerderd met een inflatiecorrectie van 1.1%.

In artikel 91 is bepaald dat de subsidieverlening in ieder geval wordt geweigerd indien tussen 23 juli 2007 en de datum van subsidieverlening een van de in dat artikel bedoelde transacties is uitgevoerd met de garnalenvergunning, de vergunning voor het vissen met een sleepnet in de Oosterschelde, of het voor het vaartuig toegekende contingent. Tevens wordt de subsidieverlening in ieder geval geweigerd indien de aanvrager een verzoek heeft gedaan tot aanhouding van de toekenning van een contingent, een garnalenvergunning of een vergunning voor het vissen met een sleepnet in de Oosterschelde. Het is namelijk van belang dat een te saneren vaartuig op het moment van subsidieverlening nog beschikt over de bijbehorende garnalenvergunning en de vergunning voor het vissen met een sleepnet op de Oosterschelde. Deze vergunningen worden ingetrokken nadat subsidie is verleend. De peildatum van 23 juli 2007 is de datum waarop de vissers middels de visserijorganisaties op de hoogte zijn gesteld van de mogelijkheid tot sanering. Deze datum is opgenomen teneinde ongewenst anticipatiegedrag te voorkomen.

§ 5. Overige aandachtspunten

In de toelichting bij de Regeling is in paragraaf 6 een tabel opgenomen waarin per module de geschatte administratieve lasten zijn weergegeven. Voor de administratieve lasten die met deze openstelling samenhangen, zij derhalve verwezen naar die tabel.

De laatste aanvragen voor subsidieverlening ingevolge het Openstellingsbesluit LNV-subsidies kunnen worden ingediend tot en met 17 januari 2008, op grond van artikel 6, tweede lid. Na ommekomst van deze datum zal het Openstellingsbesluit LNV-subsidies worden ingetrokken.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Naar boven