Wijziging diverse regelingen

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 16 november 2007, nr. TRCJZ/2007/3560, houdende wijziging van de Regeling LNV-subsidies, het Openstellingsbesluit LNV-subsidies, de Subsidieregeling nieuwe agrarische schadeverzekeringen 2003, de Regeling visvergunning en de Beschikking visserij visserijzone, zeegebied, en kustwateren

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op:

– verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (PbEU L 223);

– verordening (EG) nr. 498/2007 van de Commissie van 26 maart 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds (PbEU L 120);

– verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001 (PbEU L 358);

– de artikelen 2, 4 en 7 van de Kaderwet LNV-subsidies en de artikelen 3 en 4 van het Reglement zee- en kustvisserij 1977;

Besluit:

De Regeling LNV-subsidies1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de omschrijving van het begrip ‘Minister’ worden de volgende onderdelen ingevoegd:

– plattelandsontwikkelingsprogramma: plattelandsontwikkelingsprogramma als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1698/2005, van Nederland;

– probleemgebied: gebied zoals aangewezen in bijlage 2 bij maatregelfiche 212 van het plattelandsontwikkelingsprogramma;

2. Na de omschrijving van het begrip ‘verordening (EG) nr. 1698/2005’ wordt ingevoegd:

– verordening (EG) nr. 1857/2006: verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001;

B

Artikel 1:2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘, of’ vervangen door een puntkomma.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b in het eerste lid door ‘, of’ wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. een duurzame exploitatie van de levende aquatische rijkdommen en een duurzame aquacultuur.

3. Het tweede lid komt te luiden:

2. Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt voor activiteiten die zijn aangevangen op of na de subsidieverlening.

4. Het derde lid vervalt.

C

In artikel 1:9, tweede lid, onderdeel a, wordt een sub-onderdeel toegevoegd, luidende:

4°. voor zover van toepassing een overzicht van de aan het samenwerkingsverband deelnemende ondernemingen en de verdeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen van de deelnemers.

D

Artikel 1:15 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef van het vijfde lid komt te luiden:

5. Indien in deze regeling is bepaald dat loonkosten of kosten voor eigen arbeid in aanmerking komen voor een subsidie:

2. Onderdeel b van het vijfde lid komt te luiden:

b. komen de kosten uitsluitend in aanmerking tot ten hoogste het bedrag dat als normbedrag is opgenomen in de Handleiding Overheidstarieven van het Ministerie van Financiën. Hierbij wordt uitgegaan van ten hoogste de volgende salarisschalen:

1°. schaal 6 voor ondersteunend personeel;

2°. schaal 11 voor uitvoerend personeel;

3°. schaal 13 voor toezichthoudend personeel.

3. het zesde lid vervalt.

E

Aan artikel 1:16 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Indien subsidies worden verstrekt voor investeringen door een landbouwonderneming op grond van artikel 2:42 of artikel 2:47, of voor investeringen als bedoeld in Hoofdstuk 1 of 4 van Bijlage 2, bedraagt het totaal van de subsidies die tijdens een periode van drie fiscale jaren aan de landbouwonderneming voor desbetreffende activiteiten wordt toegekend ingevolge artikel 4 van verordening (EG) nr. 1857/2006 niet meer dan € 400.000 of € 500.000 indien de landbouwonderneming is gevestigd in een probleemgebied.

F

Artikel 1:20, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op een subsidie die wordt verstrekt ter uitvoering van het plattelandsontwikkelingsprogramma.

G

Artikel 2:2, onderdeel b, komt te luiden:

b. vervangingsinvesteringen;

H

In artikel 2:7 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. De subsidie, bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, onderdeel a, wordt betaald aan de adviseur of instelling.

I

Artikel 2:8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vervanging van de punt aan het slot van het tweede lid, onderdeel d, door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

e. staat ingeschreven bij een Kamer van Koophandel als organisatie die zich het geven van adviezen ten doel stelt;

f. heeft ten minste één jaar ervaring in het verstrekken van adviezen op ten minste één van de in het eerste lid, onderdelen a tot en met c genoemde aspecten.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Het advies is gebaseerd op een op de betrokken landbouwonderneming of bosbouwonderneming uitgevoerd onderzoek, waarin wordt aangegeven welke eisen als bedoeld in het eerste lid op de onderneming van toepassing zijn en in hoeverre aan die eisen wordt voldaan.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. De subsidie wordt betaald aan de bedrijfsadviesdienst.

J

Artikel 2:27, eerste lid, aanhef en onderdeel a, komt te luiden:

1. Ter stimulering van het innovatieve vermogen in de landbouwsector of de bosbouwsector kan de Minister subsidie verstrekken voor de uitvoering van een innovatieproject aan:

a. een landbouwonderneming, agro-MKB-onderneming of bosbouwonderneming, of.

K

In artikel 2:37, derde lid, onderdeel c, vervalt het woord «gewone».

L

Artikel 2:42, tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. de subsidie in totaal € 5.000 of minder bedraagt;.

M

Artikel 2:46 komt te luiden:

1. De subsidiabele kosten bedragen nooit meer dan € 100.000.

2. De subsidie bedraagt ten minste € 5000 en ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten.

N

Artikel 3:9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

O

Artikel 3:20 wordt als volgt gewijzigd:

1. De omschrijving van het begrip ‘beschermde historische buitenplaats’ komt te luiden: in het register, bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988, als historische buitenplaats vermeld complex;

2. In de omschrijving van het begrip ‘Stichting’ wordt ‘te ’s Hertogenbosch’ vervangen door: te Heerde.

3. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

4. Het volgende lid wordt toegevoegd:

2. Onder beschermde historische buitenplaats wordt in paragraaf 2 van deze titel mede verstaan: als historische buitenplaats aan te merken complex waarvoor een verzoek tot aanwijzing als beschermd monument overeenkomstig artikel 3 van de Monumentenwet 1988 in de procedure is gebracht.

P

Artikel 3:21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Voor subsidie komen in aanmerking projecten die beschermde historische buitenplaatsen betreffen waarvan:

a. de aanleg dateert van voor 1850 en herkenbaar aanwezig is;

b. de tuin- of parkaanleg tenminste 1 hectare omvat; en

c. de particuliere eigenaar is aangesloten bij de Stichting.

2. Het derde en het vierde lid worden vervangen door het volgende lid:

3. De projecten hebben betrekking op:

a.regulier onderhoud van tuin- of parkaanleg;

b. het opstellen of herzien van een beheerplan voor de tuin- of parkaanleg.

Q

Na artikel 3:21 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 3:21a

Nadere voorschriften subsidiabele activiteiten

1. Het regulier onderhoud, bedoeld in artikel 3:21, derde lid, onderdeel a, komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien:

a. dit onderhoud gebaseerd is op een door de Stichting opgesteld meerjarenplan waarin de volgende onderdelen zijn opgenomen:

1°. de kengegevens van de buitenplaats;

2°. de redengevende omschrijving uit het Monumentenregister;

3°. een planning voor drie jaar ten behoeve van regulier en periodiek onderhoud, uit te voeren door de Stichting;

4°. de uit te voeren werkzaamheden per terreintype; en

5°. een terreintypekaart met daarop aangegeven de terreingedeelten waarop de werkzaamheden plaatsvinden;

b. daarvoor een jaarcontract tussen de Stichting en de particuliere eigenaar is afgesloten waarin de uit te voeren werkzaamheden per terreintype zijn opgenomen.

2. Een beheerplan als bedoeld in artikel 3:21, derde lid, onder b:

a. bevat tenminste:

1°. een inventarisatie van cultuurhistorische, tuin- en landschapsarchitectonische en natuur- en recreatieve waarden;

2°. een beheervisie die aangeeft welke elementen van belang zijn voor de beschermde historische buitenplaats en de wijze waarop deze in stand moeten worden gehouden;

3°. een maatregelenplan ten behoeve van het beheer, en

b. is naar het oordeel van de Minister en van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap passend voor de verzekering van het behoud van de historische buitenplaats en, in voorkomend geval, voor het eenmalig herstel van elementen van de buitenplaats.

R

Artikel 3:22 komt te luiden:

Artikel 3:22

Indiening aanvraag subsidieverlening

Een aanvraag tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3:21, eerste lid, gaat vergezeld van een activiteitenplan of een werkprogramma waarin de uit te voeren projecten zijn opgenomen.

S

Artikel 3:23 komt te luiden:

Artikel 3:23

Verplichtingen subsidieontvanger

De Stichting draagt er zorg voor dat:

a. op tenminste de helft van het aantal beschermde historische buitenplaatsen onderhoudswerkzaamheden ter uitvoering van projecten als bedoeld in artikel 3:21, derde lid, onderdeel a;

b. tenminste vijftien projecten, als bedoeld in artikel 3:21, derde lid, onderdeel b,

worden uitgevoerd.

T

Artikel 3:24 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van:

a. een vermelding van het aantal beschermde historische buitenplaatsen dat bij de Stichting is aangesloten,

b. een lijst van beschermde historische buitenplaatsen waarvoor een jaarcontract als bedoeld in artikel 3:21a, eerste lid, onderdeel b, is afgesloten en

c. een lijst van beschermde historische buitenplaatsen waarvoor in de subsidieperiode een beheerplan is opgesteld.

2. Het tweede lid wordt vervangen door de volgende leden:

2. De aanvraag tot vaststelling van de subsidie gaat vergezeld van een accountantsverklaring.

3. Voorafgaand aan de aanvraag tot subsidievaststelling wordt een afschrift van het beheerplan overgelegd aan de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

U

Artikel 3:25 komt te luiden:

Artikel 3:25

Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking

a. 80% van de kosten voor uitvoering, waarbij de loonkosten

1°. bij projecten als genoemd in artikel 3:21, derde lid, onder a, zijn gebaseerd op het kostendekkend uurtarief, genoemd in artikel 1:15, vijfde lid, onderdeel b, sub 1;

2°. bij projecten als genoemd in artikel 3:21, derde lid, onder b, zijn gebaseerd op het kostendekkend uurtarief, genoemd in artikel 1:15, vijfde lid, onderdeel b, sub 2;

b. de kosten van de voor de subsidievaststelling benodigde accountantsverklaring.

V

Artikel 3:26 vervalt.

W

Artikel 3:27, tweede lid, komt te luiden:

2. Voor subsidie komen in aanmerking particuliere eigenaren van beschermde historische buitenplaatsen waarvan de aanleg dateert van voor 1850 en herkenbaar aanwezig is.

X

Hoofdstuk 3, titel 7, vervalt.

Y

Artikel 3:51, tweede lid, komt te luiden:

2. De volgende activiteiten komen in aanmerking voor de subsidie:

a. het verbeteren van de advisering en opleiding aan bos- en natuureigenaren met een bezit kleiner dan 250 hectare over het beheer van bos- en natuurterreinen;

b. het verzamelen van natuurgegevens;

c. het opstellen van aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in:

a. artikel 20a van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000, zoals die luidde tot 1 januari 2007, of

b. een met de subsidie, bedoeld onder 1, overeenkomende subsidie die door provinciale staten kan worden verstrekt op grond van een ingevolge artikel 11, derde lid, van de Wet inrichting landelijk gebied door hen vastgestelde verordening, of

c. artikel 3:11 van deze regeling.

Z

Artikel 3:52 wordt vervangen door:

Artikel 3:52

Subsidiabele kosten

De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

a. loonkosten;

b. aan derden verschuldigde kosten;

c. en kosten van de voor de subsidievaststelling benodigde accountantsverklaring

AA

Na artikel 3:60 wordt de volgende titel ingevoegd:

Titel 10

Behoud zeldzame landbouwhuisdierenrassen

Artikel 3:61

Subsidiabele activiteiten

De Minister kan aan de Stichting Zeldzame Huisdieren subsidie verstrekken voor de begeleiding van stamboek-, ras- en fokverenigingen:

a. bij het opstellen van strategische meerjarenplannen en van project- en subsidieaanvragen;

b. bij het bevorderen van de relaties met regionale en landelijke organisaties met (potentiële) interesse voor de instandhouding van zeldzame landbouwhuisdierenrassen.

Artikel 3:62

Indiening van een aanvraag

In afwijking van artikel 1:8, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidieverlening en voorschotverlening ingediend bij de Directeur Landbouw van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Artikel 3:63

Indiening aanvraag subsidieverlening

1. Een aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een werkprogramma.

2. Het werkprogramma bevat in ieder geval:

a. een beschrijving van de werkzaamheden en activiteiten van de instelling voor het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

b. een beschrijving van de financiële gevolgen van de werkzaamheden en de activiteiten;

c. een meerjarenperspectief; en

d. een plan voor de uitvoering van een evaluatie waarin wordt aangegeven in hoeverre de beoogde doelen bereikt zijn.

Artikel 3:64

Indiening aanvraag subsidievaststelling

Een aanvraag tot vaststelling van de subsidie gaat vergezeld van:

a. een financiële verantwoording van het programma;

b. de eindrapportage van het programma.

Artikel 3:65

Beslistermijn subsidievaststelling

Een beschikking omtrent subsidievaststelling wordt gegeven binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

BB

‘Hoofdstuk 4 Visserij’ komt te luiden:

Hoofdstuk 4

Visserij

Titel 1

Algemene bepalingen

Artikel 4:1

1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

– verordening nr. 1198/2006: Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europese Visserijfonds (PbEU L 223);

– verordening nr. 510/2006: Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PbEU L 93);

– Besluit: Besluit registratie vissersvaartuigen 1998;

– kleine, middelgrote en micro-ondernemingen: kleine, middelgrote en micro-onderneming in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PbEU L 124);

– visserijonderneming: onderneming die actief is binnen de visserijsector;

– visser: natuurlijk persoon die zijn hoofdberoep uitoefent aan boord van een in bedrijf zijnd vissersvaartuig;

– vissersvaartuig: vaartuig dat gebruikt wordt voor de uitoefening van de bedrijfsmatige visserij, dat overeenkomstig artikel 1, tweede lid, van de Uitvoeringswet Visserijverdrag 1967 als Nederlands geldt en dat overeenkomstig het bij of krachtens het besluit bepaalde staat geregistreerd;

– binnenvisserij: visserij voor commerciële doeleinden met vaartuigen die uitsluitend actief zijn in de binnenwateren en die niet in het communautaire register van vissersvaartuigen zijn opgenomen;

– aquacultuur: de kweek of teelt van aquatische organismen, waarbij technieken worden gebruikt om de aangroei van de betrokken organismen te verhogen tot boven de natuurlijke capaciteiten van het milieu;

– gangbare praktijk in de aquacultuursector: aquacultuuractiviteiten die worden uitgevoerd overeenkomstig de bindende gezondheids-, veterinaire of milieuwetgeving;

– visvergunning: aan een ondernemer ten aanzien van een vissersvaartuig toegekende visvergunning als bedoeld in artikel 1 van de Regeling visvergunning;

– garnalenvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Beschikking visserij visserijzone, zeegebied en kustwateren verleend voor het vissen met enig vistuig geschikt voor het vangen van garnalen (Crangon, crangon) in de visserijzone, het zeegebied of de kustwateren;

– contingent: contingent als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Regeling contingentering zeevis;

– meetbrief: document als bedoeld in artikel 4 van de Meetbrievenwet 1981;

– brutoton: maat ter bepaling van de scheepsinhoud overeenkomstig bijlage I van het op 23 juni 1969 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen (Trb. 1970, 122 en 194);

– innovatieproject: project dat een samenhangend geheel van activiteiten vormt, welke zijn gericht op het verwerven en verspreiden van nieuwe technische kennis die wordt verkregen door:

a. het ontwikkelen van een innoverende technologie en het onder realistische omstandigheden in de productiesector testen van de technische en economische levensvatbaarheid van deze technologie;

b. testen uit te voeren in verband met beheersplannen en plannen voor het toewijzen van visserij-inspanningen, waaronder desnoods het sluiten van gebieden voor de visserij om de biologische en financiële gevolgen te kunnen evalueren, en het experimenteel uitzetten van vis;

c. methoden te ontwikkelen en te testen om de selectiviteit van het vistuig te verbeteren of om de bijvangsten, de overboord gezette hoeveelheden of de gevolgen voor het milieu te beperken, of

d. alternatieve soorten visserijbeheerstechnieken te testen;

– Visserij Innovatie Platform: door de Minister van LNV ingesteld platform dat adviseert over kansrijke innovaties in de visserij, zoals meegedeeld bij brief aan de Tweede Kamer van 27 juni 2006 (Kamerstukken II 2005-06, 29675, nr. 19);

– experimentele visserij; het gebruik van vistuig en andere apparatuur voor de detectie van vis om vast te stellen welke vissoorten in welke hoeveelheden aanwezig zijn, teneinde een indruk te krijgen van de omvang van de bestanden in dat gebied en van de economische perspectieven van commerciële exploitatie van deze bestanden;

– kredietinstelling: kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wet toezicht kredietwezen 1992;

– ondernemer: natuurlijk persoon of rechtspersoon te wiens naam het vissersvaartuig in het visserijregister staat geregistreerd;

– lening: door een kredietinstelling verstrekte geldlening, niet zijnde een rekening-courantkrediet;

– liquiditeitstoename: som van het bedrijfsresultaat, de afschrijving en de privé-toevoegingen verminderd met de aflossingen, de privé-onttrekkingen en de vervangingsinvesteringen;

– bancair aansprakelijk vermogen:

1. het eigen vermogen van het bedrijf van de aanvrager,

2. zekerheidsstelling door derden ten behoeve van het bedrijf van de aanvrager, en

3. vermogensbestanddelen van de aanvrager privé, bestaande uit:

bij eenmanszaken, vennootschappen onder firma en maatschappen: privé-bezittingen;

bij besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid of naamloze vennootschappen: privé-bezittingen voor zover deze door zekerheidsstelling ten behoeve van de kredietinstelling zijn verbonden;

achtergestelde leningen;

2. In aanvulling op artikel 1:15 komen kosten voor huisvesting niet in aanmerking voor subsidie op grond van dit hoofdstuk.

3. De Minister kan tot 5 jaar na de subsidievaststelling de subsidie op grond van dit hoofdstuk geheel of gedeeltelijk intrekken indien naar de mening van de Minister het resultaat van het project of de activiteit waarvoor subsidie is verstrekt, wordt gewijzigd:

a. waardoor de aard van het resultaat van het project of de activiteit is veranderd;

b. waardoor in strijd met de uitvoeringsvoorwaarden van de subsidie wordt gehandeld;

c. waardoor de subsidieontvanger een onrechtmatig voordeel heeft;

d. tengevolge van een verandering in de eigendom van een infrastructuurvoorziening, of

e. tengevolge van de beëindiging of verplaatsing van een productieve activiteit.

4. De Minister kan in het besluit op grond van artikel 1:3 bepalen dat artikel 1:2, tweede lid, niet van toepassing is op subsidies verleend op grond van dit hoofdstuk.

Titel 2

Capaciteit visserijvloot

§ 1

Beëindigen visserijactiviteiten

Artikel 4:2

Subsidiabele activiteiten

1. De Minister kan op aanvraag aan de eigenaar van een vissersvaartuig overeenkomstig het bepaalde in deze regeling subsidie verlenen ter zake van:

a. de definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten met dat vissersvaartuig, of

b. de eigendomsoverdracht van het vissersvaartuig in het kader van de definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten.

2. Onder definitieve beëindiging als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan:

a. sloop van het vissersvaartuig;

b. het definitieve gebruik van het vissersvaartuig voor andere doeleinden dan visserij, onder de vlag van een lidstaat van de Europese Unie en voor dat gebruik geregistreerd in de Europese Unie.

Artikel 4:3

Rangschikking naar geschiktheid

1. De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het aangevraagde subsidiebedrag een lager percentage is van het maximale subsidiebedrag dat voor het betrokken vaartuig kan worden betaald op grond van artikel 4:7.

2. Indien bij de toepassing van het eerste lid aanvragen op dezelfde hoogte worden gerangschikt, wordt de onderlinge rangorde tussen deze aanvragen bepaald in volgorde van ontvangst overeenkomstig artikel 1:6.

Artikel 4:4

Vereisten aanvraag subsidieverlening

De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een kopie van de meetbrief.

Artikel 4:5

Verplichtingen subsidieontvanger

1. De subsidieontvanger is verplicht om binnen drie maanden, te rekenen vanaf de datum van de beschikking tot subsidieverlening, ervoor zorg te dragen dat:

a. hetzij de sloop van het vissersvaartuig, hetzij de definitieve bestemming van het vissersvaartuig voor andere doeleinden dan de visserij heeft plaatsgevonden, waarbij in het laatstbedoelde geval de op het vissersvaartuig aanwezige vistuigen en de overige apparatuur specifiek bestemd en geschikt voor de visserij zijn verwijderd;

b. het registratienummer van het vissersvaartuig, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Regeling eisen, administratie en registratie inzake uitoefening visserij is verwijderd;

c. de inschrijving van het vissersvaartuig in het register, bedoeld in artikel 4 van het besluit, is doorgehaald;

d. de teboekstelling van het vissersvaartuig in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, ongedaan is gemaakt;

e. het vaartuig wordt ingeschreven in het register van de lidstaat van de Europese Unie onder de vlag van welke het vaartuig wordt gebracht, indien de visserijactiviteit wordt beëindigd overeenkomstig artikel 4:2, tweede lid, onderdeel b.

2. De Minister kan de in het eerste lid genoemde termijn op een met redenen omkleed verzoek van de subsidieontvanger eenmalig met ten hoogste vier weken verlengen.

3. In geval van definitieve beëindiging als bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, onderdeel b, is de subsidieontvanger verplicht om ervoor zorg te dragen dat het vaartuig niet op enig tijdstip terugkeert in de hoedanigheid van vissersvaartuig.

Artikel 4:6

Indiening aanvraag subsidievaststelling

1. In afwijking van artikel 1:14, eerste lid, dient de subsidieontvanger binnen vier weken na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, een aanvraag tot subsidievaststelling in.

2. De aanvraag gaat vergezeld van:

a. een verklaring van een ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst dat is voldaan aan:

1°. artikel 4:5, eerste lid, onderdeel a, voor zover het betreft de sloop van het vissersvaartuig of het verwijderen van de aanwezige vistuigen en de overige apparatuur specifiek bestemd en geschikt voor de visserij, en

2°. artikel 4:5, eerste lid, onderdeel b;

b. overige bescheiden waarmee naar het oordeel van de Minister wordt aangetoond dat aan de in artikel 4:5, eerste lid, bedoelde verplichtingen is voldaan;

c. het originele exemplaar van de ten aanzien van het betreffende vissersvaartuig toegekende visvergunning;

d. het originele exemplaar van de garnalenvergunning en van de vergunning voor het vissen met een sleepnet in de Oosterschelde, voor zover deze vergunningen ten aanzien van het betreffende vissersvaartuig zijn toegekend;

e. het originele exemplaar van het speciale visdocument, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel a, van de Regeling technische maatregelen 2000, voor zover ten aanzien van het betreffende vissersvaartuig een speciaal visdocument is toegekend;

f. een taxatierapport van het vaartuig van een beëdigd taxateur, indien de visserijactiviteit beëindigd wordt overeenkomstig artikel 4:2, tweede lid, onderdeel b.

Artikel 4:7

hoogte subsidie

1. De Minister bepaalt de maximale hoogte van de subsidie volgens de formule: forfaitair subsidiebedrag per brutoton maal brutotonnage van het vissersvaartuig plus een aanvullend bedrag.

2. De Minister bepaalt de hoogte van het forfaitaire subsidiebedrag per brutoton en van het aanvullende bedrag, waarbij een klasse-indeling in brutotonnage kan worden aangehouden.

3. De formule ter bepaling van de maximale hoogte van de subsidie kan uitgebreid worden om rekening te houden met de leeftijd van het vaartuig.

4. Indien de visserijactiviteit beëindigd wordt overeenkomstig artikel 4:2, tweede lid, onderdeel b, wordt de subsidie verminderd met de marktwaarde van het vaartuig, die is bepaald in het taxatierapport, bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, onderdeel f.

5. Indien het vaartuig verloren gaat op een tijdstip tussen het moment van subsidieverlening en de subsidievaststelling, wordt de subsidie verminderd met het bedrag van de door de verzekering uitgekeerde vergoeding.

Artikel 4:8

Ten aanzien van contingenten die zijn toegekend ten behoeve van vaartuigen waarvoor subsidie wordt verleend, wordt de periode van aanhouden van een contingent als bedoeld in artikel 14 van de Regeling contingentering zeevis vastgesteld op ten hoogste 36 maanden.

§ 2

Sociaal-economische maatregelen

Artikel 4:9

Subsidiabele activiteiten

1. De Minister kan op aanvraag aan een visser subsidie verstrekken:

a. voor de verbetering van de beroepsvaardigheden, met name van jonge vissers;

b. voor de omscholing naar een beroep buiten de zeevisserij;

c. als eenmalige compensatie indien de visserijactiviteit van het vaartuig waarop de visser ten minste twaalf maanden heeft gewerkt, definitief is beëindigd in de zin van artikel 4:2;

d. voor het vroegtijdig uittreden uit de visserij

2. De aanvraag voor subsidie wordt afgewezen indien de aanvrager reeds eerder een subsidie voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b en d, heeft ontvangen op grond van deze paragraaf, de Vergoedingsregeling voor uittreding van vissers uit de visserij, de Vergoedingsregeling voor uittreding van vissers uit de visserij 2002, de Vergoedingsregeling voor uittreding van vissers uit de visserij 2003 of in de twaalf maanden voorafgaande aan de aanvraag op grond van paragraaf 1 van hoofdstuk 4 een aanvraag tot subsidieverlening heeft gedaan.

Artikel 4:10

Rangschikking in volgorde van ontvangst

Artikel 1:6 is van toepassing.

Artikel 4:11

Verplichtingen subsidieontvanger

1. Artikel 1:2, tweede lid, is niet van toepassing op subsidieverlening op grond van artikel 4:9, met dien verstande dat activiteiten verricht voor 1 januari 2007 niet in aanmerking komen voor subsidie.

2. Binnen een termijn van drie maanden na de beschikking tot verlening van de subsidie, bedoeld in artikel 4:9, eerste lid, onderdeel d, toont de subsidieontvanger ten genoegen van de Minister aan dat hij zijn werkzaamheden als visser definitief heeft beëindigd.

3. Na uitkering van de subsidie, bedoeld in artikel 4:9, eerste lid, onderdeel b, is het de subsidieontvanger verboden binnen vijf jaar zijn beroepsactiviteit als visser te hervatten.

4. Na uitkering van de subsidie, bedoeld in artikel 4:9, eerste lid, onderdeel c, is het de subsidieontvanger verboden binnen twaalf maanden zijn beroepsactiviteit als visser te hervatten.

Artikel 4:12

Indiening aanvraag subsidievaststelling

1. In afwijking van artikel 1:14, eerste lid, dient de subsidieontvanger 24 maanden na de beschikking tot subsidieverlening op grond van artikel 4:9, onderdeel a of b, een aanvraag tot subsidievaststelling in.

2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een afschrift van het certificaat of diploma van de gevolgde cursus.

Artikel 4:13

Subsidievaststelling

Binnen acht weken na ontvangst van de gegevens, bedoeld in artikel 4:11, tweede lid, stelt de Minister de subsidie, bedoeld in artikel 4:9, eerste lid, onderdeel d, vast.

Artikel 4:14

Hoogte subsidie

1. De subsidie bedraagt ten hoogste:

voor de activiteit, bedoeld in artikel 4:9, eerste lid, onderdeel a: 100% van de totale kosten van deelname aan de cursus;

voor de activiteit, bedoeld in artikel 4:9, eerste lid, onderdeel b: 100% van de totale kosten van deelname aan de cursus;

voor de activiteit, bedoeld in artikel 4:9, eerste lid, onderdeel c: € 6.000,– .

voor de activiteit, bedoeld in artikel 4:9, eerste lid, onderdeel d: € 600,– voor iedere kalendermaand gedurende de periode die aanvangt op de eerste dag van de maand waarin de arbeids- of maatschapsovereenkomst is of wordt beëindigd en die eindigt op de eerste dag van de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt.

2. 2. Indien de subsidieontvanger niet langer voldoet aan artikel 4:11, vierde lid, betaalt hij een door de Minister te bepalen evenredig deel van de subsidie bedoeld in artikel 4:9, eerste lid, onderdeel c, terug.

Titel 3

Maatregelen van gemeenschappelijk belang

§ 1

Innovatieprojecten

Artikel 4:15

Subsidiabele activiteiten

1. Ter stimulering van het innovatieve vermogen in de visserijsector, kan de Minister subsidie verstrekken voor de uitvoering van een innovatieproject aan

a. een visserijonderneming of een erkende beroepsorganisatie;

b. een samenwerkingsverband van aanvragers als bedoeld in onderdeel a, of

c. een samenwerkingsverband van aanvragers als bedoeld in onderdeel a met een maatschappelijke organisatie op het gebied van visserij.

2. Het innovatieproject wordt uitgevoerd in partnerschap met een wetenschappelijke of technische instantie.

3. Geen subsidie wordt verstrekt voor:

a. projecten waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 10.000,–;

b. projecten waarbinnen nieuwe technische kennis direct op praktijkschaal commercieel toegepast wordt.

c. experimentele visserij, tenzij dit is gericht op het testen van meer selectieve visserijmethoden of vistuig teneinde het effect op visbestanden of het ecosysteem te bepalen.

Artikel 4:16

vereisten aanvraag subsidieverlening

De aanvraag gaat vergezeld van een beschrijving van het partnerschap met de wetenschappelijke of technische instantie, waarin in elk geval de taakverdeling en de aard van de wetenschappelijke begeleiding worden beschreven.

Artikel 4:17

Rangschikking naar geschiktheid

1. De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het project waarop de subsidie betrekking heeft, naar het oordeel van de Minister:

a. een meer innovatief karakter heeft;

b. meer economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal;

c. een groter uitstralingseffect heeft voor toepassing door andere ondernemingen;

d. een meer duurzaam karakter heeft;

e. minder effecten heeft op de natuur;

f. meer bijdraagt aan de selectiviteit van vismethoden;

g. meer bijdraagt aan de toegevoegde waarde van visserijproducten;

h. bij toepassing in de praktijk leidt tot meer energiebesparing in de visserijsector;

i. bij toepassing in de praktijk leidt tot meer kostenbesparingen voor de visserijsector, en

j. wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband als bedoel in artikel 4:15, eerste lid.

2. Het Visserij Innovatie Platform is een beoordelingscommissie als bedoeld in artikel 1:4, derde lid, en adviseert de Minister over de rangschikking van aanvragen.

3. De Minister kan in afwijking van het tweede lid voor specifieke categorieën aanvragen een andere beoordelingscommissie instellen.

Artikel 4:18

Verplichtingen subsidieontvanger

1. De subsidieontvanger vangt het project aan binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening en voert het project uit binnen een periode van ten hoogste drie jaar.

2. In afwijking van het eerste lid kan de Minister voor de uitvoering van het project een kortere termijn dan drie jaar vaststellen.

3. De subsidieontvanger voert het project uit in Nederland, behoudens toestemming van de Minister tot uitvoering buiten Nederland.

4. Het project gaat gepaard met naar het oordeel van de Minister adequate wetenschappelijke begeleiding.

5. De subsidieontvanger maakt de kennis en informatie die met het project worden opgedaan onmiddellijk na afloop van het project openbaar in een verslag dat naar het oordeel van de Minister van afdoende kwaliteit is.

6. De Minister kan de subsidieontvanger aanvullende verplichtingen opleggen omtrent de wijze waarop de openbaarmaking, bedoeld in het vierde lid, plaatsvindt.

Artikel 4:19

Subsidiabele kosten

1. volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

a. loonkosten van het direct bij de uitvoering van het project betrokken personeel van de subsidieontvanger;

b. aan derden verschuldigde kosten ter zake van studies, onderzoeksactiviteiten, proces- en ketenmanagement, wetenschappelijke begeleiding van het project en ter zake van de verwerving van kennis en intellectuele eigendomsrechten alsmede ter zake van de bescherming van die rechten, met uitzondering van winstopslagen bij transacties binnen een groep;

c. kosten voor de aanschaf van machines en apparatuur, nieuw of tweedehands, in geval van huurkoop gebaseerd op de aan het project toe te rekenen leasetermijnen, met uitzondering van financieringskosten en winstopslagen bij transacties binnen een groep;

d. kosten voor een studie naar de haalbaarheid van de ontwikkeling van nieuwe technologieën, technieken en methoden;

e. kosten gemoeid met het testen van de nieuwe technologieën, technieken en methoden;

f. kosten van eigen arbeid van de betrokken ondernemer;

g. kosten van een accountantsverklaring, voor zover deze kosten niet meer bedragen dan € 2500,–.

2. In aanvulling op het eerste lid komen voor aanvragen ingediend door een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4:15, eerste lid, tevens de volgende kosten in aanmerking voor subsidie:

a. kosten voor organisatie en facilitering van het samenwerkingsverband, waaronder begrepen zaal- en locatiehuur, vergaderfaciliteiten en bureaukosten;

b. kosten voor een procesbegeleider of ketenmanager.

Artikel 4:20

Indiening aanvraag subsidievaststelling

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een accountantsverklaring.

Artikel 4:21

Hoogte subsidie

1. De subsidie bedraagt ten hoogste 100 % van de subsidiabele kosten.

2. De subsidie bedraagt ten hoogste € 500.000,–.

3. De winst die de subsidieontvanger maakt door de uitvoering van het project en die naar het oordeel van de Minister uitstijgt boven de gemiddelde winst van de subsidieontvanger in een vergelijkbare, voorafgaande periode wordt bij de subsidievaststelling in mindering gebracht op het te verstrekken subsidiebedrag, op een door de Minister vast te stellen wijze.

§ 2

Collectieve acties

Artikel 4:22

Subsidiabele activiteiten

1. De Minister kan subsidie verstrekken voor de uitvoering van een project ter bevordering van samenwerkingsvormen in de visserij of ter versterking van praktijknetwerken die samenwerking of innovatie ondersteunen en dat met name gericht is op:

a. beter beheer van visbestanden;

b. duurzame vismethoden;

c. ketensamenwerking;

d. samenwerking tussen onderzoekers en vissers of visserijondernemingen;

e. uitwisseling van kennis;

f. internationale samenwerking;

g. ontwikkeling van de aquacultuursector.

2. Voor de subsidie komen in aanmerking:

a. een visserijonderneming of een erkende beroepsorganisatie;

b. een samenwerkingsverband van aanvragers als bedoeld in onderdeel a, of

c. een samenwerkingsverband van aanvragers als bedoeld in onderdeel a met een maatschappelijke organisatie op het gebied van visserij.

3. Geen subsidie wordt verstrekt voor projecten die zijn gericht op experimentele visserij.

Artikel 4:23

Rangschikking naar geschiktheid

1. De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het project waarop de subsidie betrekking heeft, naar het oordeel van de Minister:

a. meer bijdraagt aan de samenwerking tussen verschillende partijen in de visserij;

b. een groter uitstralingseffect heeft naar andere partijen in de visserijsector ten aanzien van de voordelen en mogelijkheden van samenwerking;

c. een meer duurzaam karakter heeft, en

d. een resultaat zal opleveren dat ten goede komt van andere visserijondernemingen.

2. Het Visserij Innovatie Platform is een beoordelingscommissie als bedoeld in artikel 1:4, derde lid, en adviseert de Minister over de rangschikking van aanvragen.

3. De Minister kan in afwijking van het tweede lid voor specifieke categorieën aanvragen een andere beoordelingscommissie instellen.

Artikel 4:24

Verplichtingen subsidieontvanger

1. De subsidieontvanger vangt het project aan binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening en voert het project uit binnen een periode van ten hoogste drie jaar.

2. In afwijking van het eerste lid kan de Minister voor de uitvoering van het project een kortere termijn dan drie jaar vaststellen.

3. De subsidieontvanger voert het project uit in Nederland, behoudens toestemming van de Minister tot uitvoering buiten Nederland.

4. De subsidieontvanger staat toe dat de Minister de kennis en informatie die met het project worden opgedaan openbaar maakt ten behoeve van de visserijsector.

Artikel 4:25

Subsidiabele kosten

De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

a. loonkosten van het direct bij de uitvoering van het project betrokken personeel van de subsidieontvanger;

b. aan derden verschuldigde kosten ter zake van studies, onderzoeksactiviteiten, proces- en ketenmanagement en ter zake van de verwerving van kennis en intellectuele eigendomsrechten, met uitzondering van winstopslagen bij transacties binnen een groep;

c. kosten voor de aanschaf van machines en apparatuur, nieuw of tweedehands, in geval van huurkoop gebaseerd op de aan het project toe te rekenen leasetermijnen, met uitzondering van financieringskosten en winstopslagen bij transacties binnen een groep;

d. kosten voor een studie naar de haalbaarheid van de ontwikkeling van nieuwe technologieën, technieken en methoden;

e. kosten gemoeid met het testen van de nieuwe technologieën, technieken en methoden;

f. kosten van eigen arbeid van de betrokken ondernemer;

g. kosten voor organisatie en facilitering van het samenwerkingsverband, waaronder begrepen zaal- en locatiehuur, vergaderfaciliteiten en bureaukosten;

h. kosten voor een procesbegeleider of ketenmanager;

i. kosten van een accountantsverklaring, voor zover deze kosten niet meer bedragen dan € 2500,–.

Artikel 4:26

Hoogte subsidie

1. De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.

2. De subsidie bedraagt ten hoogste € 250.000,–.

§ 3

Kwaliteit, rendement en nieuwe markten

Artikel 4:27

Subsidiabele activiteiten

1. De Minister kan subsidie verstrekken voor de uitvoering van een project dat is gericht op de algemene bevordering van kwaliteit en rendement of op de ontwikkeling van nieuwe markten voor visserijproducten en dat met name één van de volgende activiteiten omvat:

a. het voorzien van de markt met soorten waarvan er een overschot is of die onderbevist zijn, die normaliter worden teruggegooid of die geen handelswaarde hebben;

b. de uitvoering van een kwaliteitsbeleid voor visserijproducten;

c. de bevordering van de afzet van producten die zijn verkregen met methoden met een gering milieueffect;

d. de bevordering van de afzet van producten die zijn erkend op grond van verordening nr. 510/2006;

e. kwaliteitscertificering, met inbegrip van het creëren van etiketten en de certificering van producten die zijn gevangen of gekweekt met milieuvriendelijke productiemethoden;

f. de bevordering van traceerbaarheid van visserijproducten;

g. de uitvoering van marktonderzoeken.

2. Voor de subsidie komen in aanmerking:

a. een visserijonderneming of een erkende beroepsorganisatie;

b. een samenwerkingsverband van aanvragers als bedoeld in onderdeel a, of

c. een samenwerkingsverband van aanvragers als bedoeld in onderdeel a met een maatschappelijke organisatie op het gebied van visserij.

3. Geen subsidie wordt verstrekt voor projecten:

a. die zijn gericht op handelsmerken;

b. waarin wordt verwezen naar specifieke landen of geografische gebieden, tenzij het producten betreft die zijn erkend op grond van verordening nr. 510/2006.

Artikel 4:28

vereisten aanvraag subsidieverlening

In het projectplan, bedoeld in artikel 1:9, tweede lid, is de geografische locatie opgenomen waar het project wordt uitgevoerd.

Artikel 4:29

Rangschikking naar geschiktheid

1. De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het project waarop de subsidie betrekking heeft, naar het oordeel van de Minister:

a. de kwaliteit en rendement van visserijproducten meer bevordert;

b. een grotere betekenis heeft voor de ontwikkeling van nieuwe markten voor visserijproducten;

c. een meer duurzaam karakter heeft, en

d. een groter uitstralingseffect heeft voor toepassing door andere ondernemingen.

2. Het Visserij Innovatie Platform is een beoordelingscommissie als bedoeld in artikel 1:4, derde lid, en adviseert de Minister over de rangschikking van aanvragen.

3. De Minister kan in afwijking van het tweede lid voor specifieke categorieën aanvragen een andere beoordelingscommissie instellen.

Artikel 4:30

Verplichtingen subsidieontvanger

1. De subsidieontvanger vangt het project aan binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening en voert het project uit binnen een periode van ten hoogste drie jaar.

2. In afwijking van het eerste lid kan de Minister voor de uitvoering van het project een kortere termijn dan drie jaar vaststellen.

3. De subsidieontvanger voert het project uit in Nederland, behoudens toestemming van de Minister tot uitvoering buiten Nederland.

4. De subsidieontvanger staat toe dat de Minister de kennis en informatie die met het project worden opgedaan openbaar maakt ten behoeve van de visserijsector.

Artikel 4:31

Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

a. de kosten van reclamebureaus en andere dienstverleners die betrokken zijn bij de voorbereiding en uitvoering van de in artikel 4:27, eerste lid, bedoelde activiteiten;

b. de kosten van het ontwerpen en introduceren van een kwaliteitscertificaat;

c. de uitgaven voor publicaties en het voor campagnes benodigde extern personeel;

d. de organisatie van en deelname aan vakbeurzen en tentoonstellingen;

e. de aankoop of huur van advertentieruimte en het bedenken van slagzinnen en labels voor de duur van een promotiecampagne;

f. loonkosten, voor zover deze kosten betrekking hebben op personeel dat ten behoeve van het project is ingezet;

g. kosten van de door de aanvrager ten behoeve van het project verrichte arbeid;

h. kosten van een accountantsverklaring, voor zover deze kosten niet meer bedragen dan € 2500,–.

Artikel 4:32

Hoogte subsidie

1. De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten.

2. De subsidie bedraagt ten hoogste € 250.000,–.

Artikel 4:33

Indiening aanvraag subsidievaststelling

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een accountantsverklaring.

Titel 4

Investeringen

§ 1

Investeringen in vissersvaartuigen

Artikel 4:34

Subsidiabele activiteiten

1. De Minister kan aan de eigenaar van een vissersvaartuig subsidie verstrekken voor het moderniseren van vissersvaartuigen en het aanbrengen van voorzieningen aan boord van vissersvaartuigen ter verbetering van de veiligheid aan boord, de arbeidsomstandigheden, de hygiëne, de productkwaliteit en met name energie-efficiëntie en selectiviteit.

2. Aan een eigenaar van een vissersvaartuig wordt geen subsidie verstrekt:

a. indien het betrokken vissersvaartuig op het moment van het indienen van de aanvraag nog geen vijf jaar oud is;

b. indien de voorziening of modernisering waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, naar het oordeel van de Minister zou leiden tot een toename van de vangstcapaciteit van het vaartuig;

c. voor de bouw van een vissersvaartuig en de vergroting van een visruim.

Artikel 4:35

Nadere voorschriften subsidiabele activiteiten

1. Het moderniseren van vissersvaartuigen en het aanbrengen van voorzieningen aan boord ter verbetering van de selectiviteit van vistuigen, inclusief maximaal twee vervangingen van vistuig in de periode 2007-2013, is enkel subsidiabel indien:

a. het betrokken vissersvaartuig in het bezit is van een speciaal visdocument voor een herstelplan als bedoeld in artikel 5 van verordening nr. 2371/2002 en de eigenaar met dat vaartuig na de aanvraag overschakelt op een andere visserijmethode en de visserij uitoefent op een andere doelsoort, waarvan de toestand van het bestand nog toelaat te vissen, of

b. het nieuwe tuig selectiever is en beantwoordt aan de erkende milieucriteria en praktijken die verder reiken dan de bestaande wettelijke verplichtingen.

2. In afwijking van en onverminderd het eerste lid kan de Minister aan een aanvrager in de periode 2007 – 2013 eenmaal subsidie als bedoeld in artikel 4:34 verlenen voor het vervangen van vistuig indien:

a. de subsidieontvanger overeenkomstig artikel 25, achtste lid, van verordening nr. 1198/2006 met het vervangen van het oude vistuig voldoet aan de nieuwe technische eisen inzake selectiviteit uit hoofde van het communautaire recht en deze eisen nog niet verplicht zijn gesteld of de Europese verordening waarin de eisen zijn opgenomen een periode bepaalt waarin subsidiëring is toegestaan, of

b. de visserij met het nieuwe vistuig aantoonbaar minder effect heeft op niet-commerciële aquatische soorten dan visserij met het vervangen vistuig.

3. De Minister kan per vissersvaartuig in de periode 2007 – 2013 eenmaal subsidie als bedoeld in artikel 4:34 verlenen voor het vervangen van de hoofdmotor, indien:

a. het vaartuig een lengte van ten hoogste 24 meter heeft;

b. het vaartuig bij de visserij gebruik maakt van gesleept vistuig, en

c. de nieuwe motor ten minste 20% minder vermogen heeft dan het vermogen vermeld op de visvergunning.

Artikel 4:36

Rangschikking in volgorde van ontvangst

Artikel 1:6 is van toepassing.

Artikel 4:37

Verplichtingen subsidieontvanger

1. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend binnen twaalf maanden na de datum van subsidieverlening zijn uitgevoerd.

2. De subsidieontvanger voert de activiteiten uit in Nederland, behoudens toestemming van de Minister tot gedeeltelijke uitvoering buiten Nederland.

Artikel 4:38

Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

a. kosten voor de aanschaf van nieuwe apparatuur of nieuwe voorzieningen waarvan de aanvrager de eerste gebruiker is;

b. kosten voor de installatie van nieuwe apparatuur of voorzieningen;

c. kosten voor de aanpassing van het vissersvaartuig ten behoeve van de installatie van nieuwe apparatuur of het toepassen van nieuwe voorzieningen.

Artikel 4:39

Hoogte subsidie

1. De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten.

2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie voor activiteiten als bedoel in artikel 4:35, derde lid, ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten.

3. De subsidie bedraagt ten hoogste € 500.000,–.

§ 2

Investeringen in aquacultuur

Artikel 4:40

Subsidiabele activiteiten

1. De Minister kan aan een visserijonderneming of samenwerkingsverband van deze ondernemingen subsidie verstrekken voor de uitvoering van een project betreffende de bouw, de uitbreiding, de uitrusting en de modernisering van productie-installaties voor aquacultuur, voorzover het project is gericht op:

a. invoering van aquacultuurmethoden die de negatieve gevolgen voor het milieu aanzienlijk terugdringen of de positieve gevolgen voor het milieu ten opzichte van de gangbare praktijk in de aquacultuursector vergroten;

b. op nieuwe vissoorten gerichte diversificatie van het productieproces of productie van vissoorten met goede afzetvooruitzichten.

2. Subsidie wordt enkel verleend aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen en aan ondernemingen die minder dan 750 werknemers hebben of een omzet van minder dan 200 miljoen euro hebben.

3. Geen subsidie wordt verstrekt voor een project dat:

a. er op gericht is om te voldoen aan verplichte EG-normen inzake het milieu, de gezondheid van mens en dier, de hygiëne of het dierenwelzijn;

b. bijdraagt aan een vergroting van de productie van forel, paling, meerval, zeebaars en zeebrasem;

c. betrekking heeft op siervissen;

d. betrekking heeft op aquacultuur van dieren die niet mogen worden gehouden op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren of in strijd is met overige wet- of regelgeving;

e. in vergelijking met de gangbare praktijk in de aquacultuursector leidt tot een zwaardere belasting van het milieu;

f. ziet op een experimentele toepassing van een nieuwe aquacultuurmethode, techniek of proces, zonder commerciële toepassing op praktijkschaal.

Artikel 4:41

Rangschikking aanvragen

1. De Minister rangschikt aanvragen overeenkomstig artikel 1:4, waarbij een aanvraag hoger wordt gerangschikt:

a. indien het een aanvraag van een kleine of micro-onderneming betreft;

b. naarmate de aanvrager van het project of een ander bestuursorgaan dan de Minister financieel bijdraagt aan het project waarop de subsidie betrekking heeft.

2. Indien bij de toepassing van het eerste lid aanvragen op dezelfde hoogte worden gerangschikt, wordt de onderlinge rangorde tussen deze aanvragen bepaald door loting overeenkomstig artikel 1:5.

Artikel 4:42

Indiening aanvraag subsidieverlening

1. In het projectplan, bedoeld in artikel 1:9, tweede lid, is de geografische locatie van het project opgenomen.

2. De aanvraag tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 4:40, eerste lid, onderdeel b, gaat vergezeld van een marktanalyse waaruit naar het oordeel van de Minister blijkt dat er op de middellange termijn voor de geproduceerde soort op de markt waarschijnlijk meer vraag dan aanbod zal zijn.

3. Indien de subsidie wordt aangevraagd door een rechtspersoon dan wel een samenwerkingsverband waaraan één of meer rechtspersonen deelnemen, gaat de aanvraag tevens vergezeld van de statuten van de betrokken rechtspersoon of rechtspersonen

Artikel 4:43

Artikel 4:43 Verplichtingen subsidieontvanger

1. De subsidieontvanger vangt het project aan binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening en voert het project uit binnen een periode van twee jaar na de datum van subsidieverlening.

2. De subsidieontvanger voert het project uit in Nederland, behoudens toestemming van de Minister tot gedeeltelijke uitvoering buiten Nederland.

Artikel 4:44

Indiening aanvraag subsidievaststelling

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een accountantsverklaring.

Artikel 4:45

Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

1. De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

a. kosten van apparatuur of voorzieningen;

b. kosten van aankoop, bouw of modernisering van gebouwen voor zover deze kosten niet meer dan 50% van de totale subsidiabele kosten bedragen;

c. kosten van modernisering van vaartuigen die worden ingezet voor de aquacultuur en die niet zijn uitgerust voor de commerciële exploitatie van levende aquatische hulpbronnen;

d. kosten van een accountantsverklaring, voor zover deze kosten niet meer bedragen dan € 2500,–;

e. kosten voor architecten, ingenieurs en overige deskundigen, die uit hoofde van hun beroep adviezen verstrekken, voor zover deze kosten niet meer dan 12% van de totale subsidiabele kosten bedragen;

f. loonkosten, voor zover deze kosten betrekking hebben op personeel dat ten behoeve van het project is ingezet, en

g. kosten van de door de aanvrager ten behoeve van het project verrichte arbeid.

2. Voor de subsidie komen niet in aanmerking kosten voor:

a. de overdracht van de eigendom van een onderneming;

b. de aankoop van broed en onvolwassen dieren ten behoeve van de kweek.

Artikel 4:46

Hoogte subsidie

1. De subsidie bedraagt ten hoogste 30% voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen.

2. Voor andere ondernemingen dan bedoeld in het eerste lid, bedraagt de subsidie ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten.

§ 3

Investeringen in verwerking en afzet

Artikel 4:47

Subsidiabele activiteiten

1. De Minister kan aan een visserijonderneming of samenwerkingsverband van deze ondernemingen subsidie verstrekken voor de uitvoering van een project betreffende nieuwe voorzieningen aan de wal ten behoeve van de verwerking en afzet van visserijproducten met het doel het productieproces duurzamer te maken en de kwaliteit van visserijproducten te verbeteren.

2. De nieuwe voorzieningen aan de wal, bedoeld in het eerste lid, zijn met name gericht op:

a. productie van kwalitatief hoogwaardige producten voor nichemarkten;

b. een beter gebruik van weinig benutte soorten, bijproducten en afval;

c. productie of afzet van nieuwe producten, toepassing van nieuwe technologieën of ontwikkeling van innovatieve productiemethoden.

3. Subsidie wordt enkel verleend aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen en aan ondernemingen die minder dan 750 werknemers hebben of een omzet van minder dan 200 miljoen euro hebben en die investeringen doen ten behoeve van een project als bedoeld in het eerste lid.

4. Geen subsidie wordt verstrekt voor investeringen:

a. die betrekking hebben op visserijproducten die bestemd zijn om te worden gebruikt en te worden verwerkt voor andere doeleinden dan menselijke consumptie, behalve indien het gaat om investeringen die uitsluitend zijn bestemd voor de behandeling, de verwerking en de afzet van afval van visserijproducten;

b. die er op gericht zijn om te voldoen aan verplichte EG-normen inzake het milieu, de gezondheid van mens en dier, de hygiëne of het dierenwelzijn;

c. ten behoeve van de kleinhandel.

Artikel 4:48

Rangschikking naar geschiktheid

1. De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het project waarop de subsidie betrekking heeft, naar het oordeel van de Minister:

a. meer bijdraagt aan de duurzaamheid van het productieproces in de keten;

b. meer bijdraagt aan de kwaliteit van het product;

c. is gericht op bevordering van duurzame werkgelegenheid in de visserijsector;

d. wordt uitgevoerd door kleine en micro-ondernemingen;

e. wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband van visserijondernemingen.

2. Voor zover een aanvraag betrekking heeft op de ontwikkeling van innovatieve productiemethoden, betrekt de Minister in aanvulling op het eerste lid bij de rangschikking de mate waarin het project:

a. een innovatief karakter heeft;

b. meer economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal;

c. een groter uitstralingseffect heeft voor toepassing door andere ondernemingen.

3. Het Visserij Innovatie Platform is een beoordelingscommissie als bedoeld in artikel 1:4, derde lid, en adviseert de Minister over de rangschikking van aanvragen.

4. De Minister kan in afwijking van het tweede lid voor specifieke categorieën aanvragen een andere beoordelingscommissie instellen.

Artikel 4:49

Verplichtingen subsidieontvanger

1. De subsidieontvanger vangt het project aan binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening en voert het project uit binnen een periode van ten hoogste drie jaar.

2. In afwijking van het eerste lid kan de Minister voor de uitvoering van het project een kortere termijn dan drie jaar vaststellen.

3. De subsidieontvanger voert het project uit in Nederland, behoudens toestemming van de Minister tot uitvoering buiten Nederland.

Artikel 4:50

Subsidiabele kosten

1. De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

a. kosten voor de bouw, verwerving, verbetering of inrichting van onroerende goederen, voor zover deze kosten niet meer dan 50% van de totale subsidiabele kosten bedragen;

b. kosten voor de aankoop of huurkoop van nieuwe machines en apparatuur, inclusief computersoftware tot aan de marktwaarde van het goed;

c. kosten voor de ontwikkeling van nieuwe machines of apparatuur;

d. kosten voor de ontwikkeling en operationalisering van processen, procédés, technologieën, product-marktcombinaties en andere innovaties;

e. algemene kosten verbonden aan de kosten, bedoeld in de onderdelen a tot en met d, zoals kosten voor de architecten en ingenieurs, honoraria van adviseurs tot een hoogte van 25% van het totale subsidiebedrag, haalbaarheidsstudies, accountantsverklaring tot een hoogte van € 2500,–, verwerven van patenten en vergunningen.

2. Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten:

a. met betrekking tot een leasecontract, zoals de marge van de leaseorganisatie, herfinancieringskosten, overheadkosten en verzekeringspremies;

b. voor de overname van de eigendom van een onderneming.

Artikel 4:51

Indiening aanvraag subsidievaststelling

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een accountantsverklaring.

Artikel 4:52

Hoogte subsidie

1. De subsidie bedraagt voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten.

2. Voor andere ondernemingen dan bedoeld in het eerste lid, bedraagt de subsidie ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten.

3. De subsidie bedraagt ten hoogste € 500.000,–.

§ 4

Garantstelling

Artikel 4:53

Subsidiabele activiteiten

1. De Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken in de vorm van een garantstelling voor de terugbetaling van leningen die naar het oordeel van de Minister gericht zijn op investeringen als bedoeld in de artikelen 25 en 35 van verordening nr. 1198/2006, met inachtneming van de bepalingen van deze paragraaf, de bepalingen van verordening nr. 1198/2006 en de relevante Europese richtsnoeren.

2. De garantstelling kan worden verstrekt aan een ondernemer die eigenaar of reder is van een vissersvaartuig dat behoort tot het segment MFL 1 of MFL 2, een tonnage heeft van minder dan 1.200 BT en waarvoor een garnalenvergunning is verleend of een contingent is toegekend.

3. Geen garantstelling wordt verstrekt:

a. aan ondernemingen, bedoeld in punt 2.1 van de Mededeling van de Commissie aangaande Communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (OJ C 244, 1.10.2004, p. 2);

b. voor de terugbetaling van leningen die gericht zijn op de herfinanciering van schulden, daaronder mede begrepen niet door een kredietinstelling verstrekte leningen alsmede leningen welke worden aangegaan om kapitaalbehoefte, ontstaan door het uittreden van een commanditaire vennoot uit een commanditaire vennootschap te dekken, behoudens ingeval van overmacht;

c. voor de terugbetaling van leningen indien ten aanzien van de investeringen door de aanvrager reeds verplichtingen zijn aangegaan voordat de ontvangst van de aanvraag door de Minister schriftelijk is bevestigd;

d. voor de terugbetaling van leningen indien ten aanzien van de investeringen door een kredietinstelling reeds een lening is verstrekt of onvoorwaardelijk is toegezegd voordat de ontvangst van de aanvraag door de Minister schriftelijk is bevestigd;

e. voor de terugbetaling van leningen met betrekking tot een visserijonderneming die wordt uitgeoefend door een commanditaire vennootschap, tenzij uit de betrokken vennootschapsovereenkomst blijkt dat deze ten minste is aangegaan voor een periode, overeenkomende met de looptijd van de lening, waarvoor de aanvraag wordt ingediend, en in elk geval gedurende deze looptijd niet kan worden opgezegd;

f. indien reeds een krediet is verstrekt voor dezelfde investering op basis van andere garantstellingen door de overheid;

g. indien aan de aanvrager in het tijdvak van twee jaren voorafgaand aan de datum van ontvangst van de aanvraag reeds een garantstelling op grond van deze regeling is verstrekt;

h. indien het bancair aansprakelijk vermogen van de aanvrager minder dan 5 % bedraagt van het balanstotaal.

4. Artikel 1:2, tweede lid, is niet van toepassing.

Artikel 4:54

Nadere voorschriften

1. Een garantstelling wordt verstrekt voor een minimumbedrag van € 90.000,– en een maximumbedrag van € 450.000,–.

2. De garantie wordt ten hoogste verstrekt voor twee derde van voor de investeringen benodigde financieringen, minus de eigen beschikbare middelen, rekening houdende met de financieringsmogelijkheden op basis van de beschikbare zekerheden en de wijze waarop de beschikbare eigen middelen optimaal kunnen worden aangewend.

3. De looptijd van de lening waarvoor garantstelling wordt verstrekt kan ten hoogste 10 jaar bedragen en de lening wordt lineair afgelost.

4. De uiterste datum waarop de lening volledig moet zijn opgenomen, mag niet later liggen dan een jaar na de datum van de beschikking tot verstrekking van garantstelling.

5. De garantstelling kan slechts worden verstrekt ten behoeve van een lening verstrekt door een kredietinstelling waarmee de Minister een raamovereenkomst heeft gesloten, waarin de rechten en plichten van de Minister en de kredietinstelling zijn vastgelegd.

6. Artikel 4:1, derde lid, is niet van toepassing op een beschikking tot verstrekking van garantstelling op grond van artikel 4:53.

Artikel 4:55

Voorwaarden subsidie-ontvangers

1. De garantstelling kan worden verstrekt ten behoeve van leningen aangegaan door natuurlijke personen indien:

a. deze een visserijonderneming in stand houden;

b. de bruto-jaaromzet van de in onderdeel a bedoelde onderneming voor meer dan de helft uit visserij is verkregen;

c. de in onderdeel a bedoelde onderneming naar het oordeel van de Minister een positieve liquiditeitstoename oplevert;

d. deze wegens het ontbreken van de daartoe benodigde zekerheden volgens normaal bankgebruik onvoldoende financiering voor de visserijonderneming kunnen verkrijgen;

e. deze voor zover rechtens is toegestaan, op alle toebehorende goederen goederenrechtelijke zekerheid verlenen voor alle door de kredietinstelling te verstrekken financieringen, waaronder de lening waarop de aanvraag betrekking heeft;

f. deze beschikt over een visvergunning.

2. Indien meer dan een natuurlijke persoon voor gezamenlijke rekening een visserijonderneming in stand houdt, voldoet elk van hen aan het eerste lid, onderdelen d en e.

3. De garantstelling kan worden verstrekt ten behoeve van leningen aangegaan door rechtspersonen indien:

a. zij blijkens de statuten de exploitatie van een of meer visserijondernemingen ten doel hebben

b. de bruto-jaaromzet van de onderneming waarvoor een aanvraag wordt ingediend voor meer dan de helft uit visserij is verkregen;

c. de in onderdeel b bedoelde onderneming naar het oordeel van de Minister een voldoende liquiditeitstoename oplevert;

d. zij voldoen aan het eerste lid, d, e, en f.

4. Bij de bepaling of wordt voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel c, wordt uitgegaan van een, zo nodig door de Minister gewijzigde, begroting die op de ondernemerscapaciteiten van de aanvrager is afgestemd en waaruit onder meer moet blijken dat:

a. rente- en aflossingsverplichtingen, overige bedrijfsuitgaven, belastingen, premies en, voor zover geen sprake is van inkomsten uit tegenwoordige of vroegere arbeid van buiten de visserij waaruit deze kunnen worden bestreden, gezinsbestedingen kunnen worden betaald;

b. de noodzakelijke vervangingsinvesteringen kunnen worden gerealiseerd;

c. de liquiditeitstoename voldoende ruimte biedt om tegenvallers in de exploitatie op te vangen alsmede om aan toekomstige financieringsverplichtingen, onder andere als gevolg van noodzakelijke diepte- of uitbreidingsinvesteringen, te kunnen voldoen.

Artikel 4:56

Verplichtingen subsidieontvanger

1. Indien de aanvraag wordt ingediend door een rechtspersoon verbinden de bestuurders zich hoofdelijk tot de volledige terugbetaling van de lening waarop de aanvraag betrekking heeft, alsmede verbinden zij ter zake hun hele vermogen tot zekerheid.

2. De Minister kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 4:57

Budget en rangschikking

1. Jaarlijks kan de Minister overeenkomstig artikel 1:3 een aanvraagperiode en een maximumbedrag vaststellen voor het totaal van de leningen waarvoor in het betrokken jaar garantstellingen kunnen worden verstrekt.

2. Een garantstelling wordt niet verstrekt indien door verstrekking daarvan het maximumbedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt overschreden.

3. Aanvragen voor garantstellingen worden overeenkomstig artikel 1:6 gerangschikt, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag volledig is, als datum van ontvangst geldt.

4. De Minister kan besluiten dat indien het krachtens het eerste lid vastgestelde maximumbedrag is bereikt, de mogelijkheid tot het indienen van aanvragen tot verstrekking van garantstellingen uit hoofde van deze regeling voor de rest van het betrokken begrotingsjaar wordt geschorst.

5. De Minister maakt een besluit als bedoeld in het vierde lid bekend in de Staatscourant

Artikel 4:58

Vereisten aanvraag garantstelling

1. De aanvraag gaat vergezeld van een rapportage omvattende:

a. een investerings- en financieringsplan, met een gedegen onderbouwing van de verenigbaarheid van de investeringen met de artikelen 25 en 35 van verordening nr. 1198/2006;

b. een overzicht van de stand van leningen en kredieten voor uitvoering van het investeringsplan;

c. een specificatie van de zekerheden, vergezeld van een taxatierapport ter zake van de executiewaarde van de onderscheiden roerende en onroerende goederen die tot zekerheid strekken, alsmede een specificatie van de totale financiering inclusief de daaraan verbonden voorwaarden na uitvoering van het investeringsplan;

d. een berekening van het eigen en aansprakelijk vermogen;

e. een door de kredietinstelling getoetste, op de ondernemerscapaciteiten van de aanvrager afgestemde begroting, waaruit blijkt dat aanvrager voldoet aan het gestelde in artikel 4:55, eerste lid, onderdelen b en c, en derde lid, onderdelen b en c;

f. de boekhoudverslagen en de aangiften inkomstenbelasting over de voorliggende drie boekjaren, indien beschikbaar;

g. een toelichting van de kredietinstelling op de verstrekte gegevens;

h. de statuten, indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtspersoon.

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan de Minister besluiten dat de aanvrager zijn aanvraag aanvult met een taxatierapport ter zake van de executiewaarde van de onderscheiden roerende en onroerende goederen die tot zekerheid strekken, dat niet ouder is dan zes maanden op de dag van indiening van de aanvraag, en is opgesteld door een ter zake kundig en onafhankelijk taxateur.

3. De aanvrager is voorts verplicht alle bescheiden en informatie te verstrekken die door de Minister noodzakelijk worden geacht.

4. De artikelen 1:8 en 1:9 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4:59

Beschikking tot verlening van de garantstelling

1. De Minister beslist binnen 16 weken na ontvangst van de aanvraag

2. De beschikking tot verlening van de garantstelling bevat de volgende gegevens:

a. de hoogte van de lening die onder garantstelling kan worden verstrekt;

b. de uiterste datum waarop de lening onder garantstelling kan worden verstrekt;

c. het schema volgens welke de lening dient te worden afgelost;

d. het investerings- en financieringsplan op grond waarvan de garantstelling wordt verleend;

e. de natuurlijke personen of rechtspersonen die zich hoofdelijk aansprakelijk dienen te stellen voor de terugbetaling van de lening onder garantstelling.

Artikel 4:60

Overgangsbepaling

1. Na inwerkingtreding van deze regeling berust het Besluit maximumbedrag garantstelling visserij 2007 op artikel 4:57 van deze regeling en geldt het als een besluit op grond van artikel 1:3 van deze regeling.

2. De Regeling garantstelling visserij blijft van kracht voor zover dat nodig is voor een juiste toepassing van de raamovereenkomst, bedoeld in artikel 4:54, die is gesloten tussen de kredietinstellingen en de Minister.

Titel 5

Maatregelen voor de binnenvisserij

[Gereserveerd]

CC

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel ac van artikel 6:2 door een puntkomma, worden de volgende onderdelen toegevoegd, luidende:

ad. Vergoedingsregeling voor uittreding van vissers uit de visserij 2002;

ae. Vergoedingsregeling voor uittreding van vissers uit de visserij 2003;

af. Subsidieregeling capaciteitsvermindering IJsselmeervisserij en innovatie aquacultuur;

ag. Regeling garantstelling visserij.

DD

In de aanhef van artikel 6:3 wordt ‘het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling’ vervangen door: de tijdstippen van intrekking van de regelingen, genoemd in artikel 6:2,.

EE

‘BIJLAGE 2. BIJLAGE BIJ DE ARTIKELEN 2:37, EERSTE LID, 2:38 EN 2:40, VIERDE LID’ wordt als volgt gewijzigd:

1. In de begripsomschrijvingen van de eerste alinea komt de omschrijving van het begrip semi-gesloten kassysteem te luiden: systeem waarbij zonne-energie wordt gewonnen en voor ten minste 2 maanden wordt opgeslagen in een seizoensopslagsysteem ten behoeve van het verwarmingsseizoen van de eigen onderneming en eventueel een andere onderneming of project; componenten die deel uitmaken van een semi-gesloten kassysteem kunnen zijn: een warmtewisselingssysteem of luchtbehandelingssysteem, warmtepomp, seizoensopslagsysteem voor warmte en koude, besturingssysteem inclusief software, energiemonitoringssysteem inclusief energiemeters en software, bevochtigingssysteem voor kaskoeling, dagbuffer voor opslag van laagwaardige warmte (<50° C) of van koude;.

2. In de begripsomschrijvingen van de eerste alinea wordt het volgende onderdeel toegevoed:

– integraal duurzame stallen en houderijsystemen: stallen en houderijsystemen die, op het terrein van dierenwelzijn, zijn uitgerust met maatregelen die verder gaan dan hetgeen bij of krachtens wet is voorgeschreven en die tegelijkertijd tenminste voldoen aan maatschappelijke randvoorwaarden en wettelijke eisen ten aanzien van milieu, diergezondheid, arbeidsomstandigheden, landelijke inpasbaarheid en economische haalbaarheid.

3. Aan HOOFDSTUK 1 worden de volgende paragrafen toegevoegd:

§ 9. Hogedruk vernevelingssysteem ten behoeve van kaskoeling

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Hogedrukvernevelingssysteem ten behoeve van adiabatische koeling, waarbij de druppelgrootte 5 tot maximaal 15 micron is, voor geconditioneerd telen in kassen met het doel het CO2-verlies en derhalve de CO2-emissie uit kassen te reduceren. Installatie bestaande uit hogedruknevelleiding, pompen, aansluitkosten en bijbehorende software voor de aansturing.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

energie-extensieve glastuinbouwondernemingen.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking van subsidie:

a. de door de aanvrager te maken kosten voor het materieel, bestaande uit:

– het bedieningsmechanisme, inclusief bedieningssoftware;

– het hogedruk vernevelingssysteem

– het overige voor de werking van het systeem noodzakelijk materieel (bijvoorbeeld montagematerieel zoals kabels, schroeven of bouten);

b. de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit:

– de door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het monteren van het materieel in een kas, zodanig dat de functie van het hogedruk vernevelingssysteem volledig kan worden benut, of

– de door de aanvrager gemaakte kosten voor eigen arbeid om het materieel in de kas te monteren, zodanig dat het hogedruk vernevelingssysteem volledig kan worden benut.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot het hogedruk vernevelingssysteem gaat vergezeld van:

a. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van het hogedruk vernevelingssysteem waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

b. bedrijfskaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte opstanden van de onderneming en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft;

c. de eindafrekening van de energieleverancier over het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieverlening wordt aangevraagd.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot het hogedruk vernevelingssysteem gaat vergezeld van:

a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat het hogedruk vernevelingssysteem volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

§ 10. Gevelscherm

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Gevelschermen ten behoeve van energiebesparing in kassen, niet zijnde (wettelijk verplichte) lichtafschermings- of (teeltkundig vereiste) verduisteringsschermen. Installatie bestaande uit scherminstallatie voor beweegbare gevelscherming inclusief energiebesparend doek met een energiebesparing van tenminste 40% en montagekosten.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

energie-extensieve glastuinbouwondernemingen.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking van subsidie:

a. de door de aanvrager te maken kosten voor het materieel, bestaande uit:

– het bedieningsmechanisme, inclusief bedieningssoftware;

– het gevelschermdoek;

– het dradenbed, en

– het overige voor de werking van het systeem noodzakelijk materieel (bijvoorbeeld montagematerieel zoals kabels, schroeven of bouten);

b. de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit:

– de door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het monteren van het materieel in een kas, zodanig dat de functie van het gevelscherm volledig kan worden benut, of

– de door de aanvrager gemaakte kosten voor eigen arbeid om het materieel in de kas te monteren, zodanig dat het gevelscherm volledig kan worden benut.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot gevelscherm gaat vergezeld van:

a. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van het gevelscherm, waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

b. bedrijfskaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte opstanden van de onderneming en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft;

c. de eindafrekening van de energieleverancier over het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieverlening wordt aangevraagd.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot het gevelscherm gaat vergezeld van:

a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat het gevelscherm volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

§ 11. Verticale ventilatoren

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Verticale ventilatoren voor de energiezuinige vochtregulatie onder (vrijwel) gesloten energieschermen met voorkoming van kouval en beperking van de kans op natslag (condensatie) met als doel de benodigde stookenergie te reduceren. Verticale ventilatoren inclusief montage en ondersteunende software.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

energie-extensieve glastuinbouwondernemingen.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking van subsidie:

a. de door de aanvrager te maken kosten voor het materieel, bestaande uit:

– het bedieningsmechanisme, inclusief bedieningssoftware;

– de verticale ventilatoren;

– het overige voor de werking van het systeem noodzakelijk materieel (bijvoorbeeld montagematerieel zoals kabels, schroeven of bouten);

b. de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit:

– de door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het monteren van het materieel in een kas, zodanig dat de functie van de verticale ventilator volledig kan worden benut, of

– de door de aanvrager gemaakte kosten voor eigen arbeid om het materieel in de kas te monteren, zodanig dat de verticale ventilator volledig kan worden benut.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot de verticale ventilator gaat vergezeld van:

a. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van de verticale ventilator, waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

b. bedrijfskaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte opstanden van de onderneming en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft;

c. de eindafrekening van de energieleverancier over het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieverlening wordt aangevraagd.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot de verticale ventilator gaat vergezeld van:

a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat de verticale ventilator volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

4. In HOOFDSTUK 2, onder letter A, in onderdeel a, wordt na ‘energiesystemen’ ingevoegd:, niet zijnde semi-gesloten kassystemen, .

5. In HOOFDSTUK 2, onder letter C, in de 2e alinea, komt onderdeel d te luiden:

kosten voor aanschaf van koeltorens voor andere doeleinden dan het laden van koude;.

6. In HOOFDSTUK 3, onder letter C, sub-onderdeel a, wordt in de opsomming bij het eerste gedachtestreepje ‘filterwanden met omkasting’ vervangen door: filterwanden met behuizing.

7. In HOOFDSTUK 3, onder letter C, wordt onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. in afwijking van onderdeel a, komen de volgende kosten als bedoeld in onderdeel a, eerste en derde streepje niet voor subsidie in aanmerking:

– pompen en pompputten die dienen voor de aanvoer van grondwater;

– kosten die direct verband houden met ventilatie en klimaatbeheersing in stallen, zoals stalventilatoren en het aanleggen van centrale afzuigkanalen

– kelders voor de opslag van vloeistoffen voor zover ze een opslagduur van zes maanden te boven gaan.

8. In HOOFDSTUK 3, onder letter D, komt het eerste onderdeel a te luiden:

a. een op naam van de aanvrager gestelde offerte van een leverancier van de installatie. De offerte is per type luchtwasser zodanig gespecificeerd dat de verschillende onderdelen expliciet herkenbaar zijn;

9. In HOOFDSTUK 3, onder letter D, komt onderdeel c te luiden:

c. een plattegrond van de stal van waarin de plaats van de luchtwasser en bijbehorende ventilator is gemarkeerd.

10. Na HOOFDSTUK 3 wordt een hoofdstuk toegevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 4. INVESTERINGEN IN INTEGRAAL DUURZAME STALLEN EN HOUDERIJSYSTEMEN

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

landbouwondernemingen met een of meer stalruimten waarbinnen dieren worden gehouden.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In aanvulling op artikel 2:40, eerste lid, komen in aanmerking voor subsidie de door de aanvrager in verband met de verbetering van het welzijn van landbouwhuisdieren te maken extra kosten – ten opzichte van kosten in gangbare investeringen in stallen en houderijsystemen – voor:

a. de bouw, inrichting of verbetering van integraal duurzame stallen en houderijsystyemen, en

b. het noodzakelijke materieel voor de werking van de integraal duurzame stal of het integraal duurzame houderijsysteen, waaronder de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het bouwen en monteren van het materieel waardoor de functie van de intergraal duurzame stal of het intergraal duurzame houderijsysteem volledig kan worden benut.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening, voorschotverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot een integraal duurzame stal of houderijsysteem gaat vergezeld van:

a. een op naam van de aanvrager gestelde offerte van een bouwer of leverancier van de stal of het houderijsysteem waarop in ieder geval de typering van de stal of het houderijsysteem en de installatie en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

b. een verklaring van een bank dat de onderneming levensvatbaar is, en

c. een bedrijfskaart met daarop ingetekend alle stallen van de onderneming en de stalruimten waarop de investering betrekking heeft.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot een integraal duurzame stal of houderijsysteem gaat vergezeld van:

a. facturen of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat de stal of het houderijsysteem volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen kostenonderdelen is aangegeven, en

b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

E. Verplichtingen van de subsidieontvanger als bedoeld in artikel 2:39.

De integraal duurzame stal of het integraal duurzame houderijsysteem is uiterlijk 2 jaar na subsidieverlening geïnstalleerd.

Artikel II

In het Openstellingsbesluit LNV-subsidies2 worden aan artikel 63, tweede lid, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, de volgende onderdelen toegevoegd:

c. € 167.442 voor landbouwondernemingen die in de provincie Drenthe gevestigd zijn;

d. € 93.023 voor landbouwondernemingen die in de provincie Overijssel gevestigd zijn;

e. € 186.047 voor landbouwondernemingen die in de provincie Gelderland gevestigd zijn;

f. € 95.433 voor landbouwondernemingen die in de provincie Utrecht gevestigd zijn;

g. € 232.558 voor landbouwondernemingen die in de provincie Noord-Holland gevestigd zijn;

h. € 372.393 voor landbouwondernemingen die in de provincie Noord-Brabant gevestigd zijn.

Artikel III

Artikel 3 van de Subsidieregeling Nieuwe Agrarische Schadeverzekeringen 20033 komt te luiden:

Artikel 3

1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, kunnen door verzekeraars worden ingediend in de periode van 7 april 2008 tot en met 25 april 2008.

2. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, kunnen door verzekeraars worden ingediend in de periode van 7 april 2008 tot en met 25 april 2008.

Artikel IV

Artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling visvergunning4 komt te luiden:

b. de visserijactiviteiten van een vissersvaartuig definitief worden beëindigd als bedoeld in artikel 23 van verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (PbEU L223) en ten aanzien van de beëindiging door de Minister of door de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verleend.

Artikel V

Artikel 11 van de Beschikking visserij visserijzone, zeegebied en kustwateren5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het negende lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. de visserijactiviteiten van een vissersvaartuig definitief worden beëindigd als bedoeld in artikel 23 van verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (PbEU L223) en ten aanzien van de beëindiging door de Minister of door de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verleend.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

11. De vergunning, bedoeld in het vijfde lid, voor zover deze ziet op visserij in de Oosterschelde, wordt ingetrokken indien de visserijactiviteiten van een vissersvaartuig definitief worden beëindigd als bedoeld in artikel 23 van verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (PbEU L223) en ten aanzien van de beëindiging door de Minister of door de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verleend.

Artikel VI

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 16-11-2007
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, G. Verburg.

Toelichting

§ 1. Inleiding

Deze wijzigingsregeling wijzigt de Regeling LNV-subsidies (hierna: de Regeling), het Openstellingsbesluit LNV-subsidies, de Subsidieregeling Nieuwe Agrarische Schadeverzekeringen 2003, de Regeling visvergunning en de Beschikking visserij visserijzone, zeegebied en kustwateren.

De Regeling is op 1 april 2007 in werking getreden en is bedoeld als integraal stelsel voor de subsidies die kunnen worden verstrekt door de Minister van LNV. Het algemene oogmerk van het opzetten van dit integrale stelsel is vermindering van regeldruk, eenduidigheid van begrippen, het stroomlijnen van procedures en vereenvoudiging van de uitvoering. In de toelichting bij de Regeling LNV-subsidies zijn de doelstellingen en achtergronden van de regeling uitgebreid uiteengezet.

Gestreefd wordt zoveel mogelijk subsidiemogelijkheden onder te brengen in de Regeling. In dat kader is ingevolge de wijzigingsregeling in artikel 1:2, tweede lid, van de Regeling, de mogelijkheid opgenomen subsidies te verstrekken ten behoeve van de duurzame exploitatie van de levende aquatische rijkdommen en een duurzame aquacultuur (artikel I, onderdeel B). Binnen de visserijsector gaat het immers niet alleen om concurrentiekracht, maar ook om een duurzame wijze van produceren. Ook zijn ingevolge de wijzigingsregeling de concrete subsidiemogelijkheden (de modules) voor de visserijsector ingevuld in – het tot nu toe daarvoor gereserveerde – Hoofdstuk 4 van de Regeling (artikel I, onderdeel BB). Hiermee wordt tevens uitvoering gegeven aan de nieuwe Europese steunkaders voor de visserijsector: verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (PbEU L 223) (hierna: de EVF-verordening) en verordening (EG) nr. 498/2007 van de Commissie van 26 maart 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds (PbEU L 120).

In paragraaf 2 van deze toelichting wordt uitvoerig ingegaan op de achtergrond van Hoofdstuk 4 (Visserij) van de Regeling. Vervolgens wordt in paragraaf 3 ingegaan op de wijzigingen die zijn doorgevoerd in Hoofdstuk 3 (Natuur, landelijk erfgoed en recreatie) van de Regeling; dit betreft met name de wijzigingen die gevolgen hebben voor de subsidievoorwaarden en voor de werkwijze van de Stichting tot behoud van Particuliere Historische Buitenplaatsen.

In paragraaf 4 is de artikelsgewijze toelichting opgenomen, waarin – voor zover noodzakelijk – de wijzigingsbepalingen nader zijn toegelicht. Voor wat betreft de Regeling betreft dit, naast enkele technische en redactionele aanpassingen, met name de nieuwe subsidiemogelijkheid voor investeringen in stallen en houderijsystemen op het gebied van dierenwelzijn – ingevoegd onder de reeds opgenomen module Bedrijfsmodernisering van Hoofdstuk 2 van de Regeling (Concurrerende landbouw) – en de nieuwe visserijmodules van Hoofdstuk 4.

Met de publicatie van de Regeling eerder dit jaar (Stcrt. 33) zijn de administratieve lasten die – bij openstelling van alle subsidies – op kunnen treden tengevolge van Hoofdstuk 2 en 3 van de Regeling inzichtelijk gemaakt. Het toen niet ingevulde Hoofdstuk 4 (Visserij) maakte daar dus geen onderdeel van uit: in paragaaf 2 van deze toelichting wordt nader op de administratieve lasten van dit ‘ingevulde‘ hoofdstuk ingegaan. Met de wijzigingen van Hoofdstuk 2 komen – binnen de bestaande module ‘bedrijfsinvesteringen ‘– een viertal nieuwe subsidiemogelijkheden voor investeringen beschikbaar: één op het terrein van dierenwelzijn en een drietal extra opties voor investeringen gericht op energiebesparing in de glastuinbouw. Subsidieaanvragers zullen een keuze maken uit de nieuwe en reeds bestaande subsidiemogelijkheden voor investeringen. In de praktijk vindt geen stapeling plaats en daardoor ook geen verzwaring van de administratieve lasten. De nieuwe titel 10 (Behoud zeldzame landbouwhuisdierrassen) van Hoofdstuk 3 betreft een subsidie aan één stichting (Stichting Zeldzame Huisdieren); dit onderdeel leidt daarom niet tot administratieve lasten voor ondernemingen of burgers.

§ 2. Visserij

Bij de publicatie van de Regeling was Hoofdstuk 4 gereserveerd voor subsidies ten behoeve van de visserij. Op het moment van opstellen en inwerkingtreding van de Regeling was er namelijk nog onvoldoende duidelijkheid over de wijze van toepassing en uitvoering van de regels betreffende het Europees visserijfonds. De betreffende verordeningen zijn gepubliceerd op 15 augustus 2006 en 10 mei 2007. Onder de voorwaarden van en overeenkomstig de procedures gesteld in het kader van het Europees visserijfonds mogen de lidstaten steun verlenen aan de visserijsector, zonder dat deze steun wordt beschouwd als staatssteun. De procedures inzake staatssteun hoeven dus ook niet doorlopen worden. Tevens financiert de Europese Unie een deel van de kosten van subsidies die worden verstrekt binnen de kaders van het Europees visserijfonds, tot een maximum van 48,8 miljoen euro voor de periode 2007–2013. De doelstellingen van het Europees Visserijfonds zijn onder andere bevordering van een duurzaam evenwicht tussen de levende aquatische rijkdommen en de vangstcapaciteit van de vissersvloot, bevordering van duurzame ontwikkeling van de binnenvisserij, versterking van de concurrentiekracht en ontwikkeling van economisch levensvatbare ondernemingen en bevordering van de bescherming en verbetering van het milieu en de natuurlijke rijkdommen.

De maatregelen die op grond van het Europees Visserijfonds kunnen worden gesubsidieerd zijn verdeeld in 5 prioritaire zwaartepunten:

– maatregelen voor de aanpassing van de communautaire visserijvloot (Titel IV, Hoofdstuk I, van de EVF-verordening);

– aquacultuur, binnenvisserij, verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten (Titel IV, Hoofdstuk II, van de EVF-verordening);

– maatregelen van gemeenschappelijk belang (Titel IV, Hoofdstuk III, van de EVF-verordening);

– duurzame ontwikkeling van visserijgebieden (Titel IV, Hoofdstuk IV, van de EVF-verordening);

– technische bijstand (Titel IV, Hoofdstuk V, van de EVF-verordening)

Een van de voorwaarden in het kader van het Europees Visserijfonds is dat de lidstaten in een Nationaal Strategisch plan en in een Operationeel Programma aangeven op welke wijze zij, gelet op de doelstellingen van het Europees Visserijfonds, het beschikbare budget in willen zetten voor de visserijsector. Daarbij houdt iedere lidstaat rekening met de kenmerken van de eigen vloot en de specifieke omstandigheden in dat land. Ook in het Nederlandse Nationaal Strategisch plan en Operationeel Programma zijn de kenmerken van en de verschillende uitdagingen voor de Nederlandse visserijsector opgenomen. De belangrijkste uitdagingen waar de visserijsector het hoofd aan moet bieden, zijn de teruglopende quota, de hoge brandstofprijzen en de gevolgen van de verschillende visserijmethoden op het milieu en het ecosysteem.

Het thans ingevulde Hoofdstuk 4 van de Regeling bevat de subsidiemogelijkheden op grond van het Europees Visserijfonds die de komende jaren ingezet kunnen worden ten behoeve van de visserij. Ten algemene zijn de subsidiemogelijkheden er op gericht om de visserijsector te ondersteunen bij het aangaan van de uitdagingen waar zij voor staat. In de Beleidsbrief Visserij die op 28 september 2007 aan de Tweede Kamer is gestuurd, zijn de doelstellingen van het visserijbeleid voor de periode 2007-2013 en de daarop gerichte inzet van de subsidiemogelijkheden van het Europees Visserijfond verder uiteengezet.

Feitelijke effectuering:

Hoofdstuk 4 van de Regeling LNV-subsidies regelt de mogelijkheid om in beginsel subsidie te verstrekken voor bepaalde activiteiten. De feitelijke mogelijkheid om aanvragen in te dienen is echter afhankelijk van de publicatie van een openstellingsbesluit voor Hoofdstuk 4 en van de vereiste goedkeuring van de Europese Commissie. Op dit laatste zal hieronder nader worden ingegaan. In een openstellingsbesluit worden een subsidieplafond en een periode voor het indienen van een aanvragen voor subsidieverlening vastgesteld. Ook kunnen nadere voorschriften worden gesteld. In de toelichting bij artikel 1:3 van de Regeling is dit nader toegelicht. De verwachting is dat openstelling van Hoofdstuk 4 aan het einde van 2007 kan worden geëffectueerd. Voor het aanvragen van een garantstelling is in artikel 4:60 een aparte overgangsbepaling opgenomen.

Goedkeuring Europese Commissie:

Het Operationeel programma ter uitvoering van het Europees Visserijfonds behoeft goedkeuring van de Europese Commissie, alvorens daaraan uitvoering kan worden gegeven. Deze goedkeuring zal nog niet zijn gegeven ten tijde van vaststelling en inwerkingtreding van onderhavige regeling. Aangezien de goedkeuring van het Operationeel programma naar verwachting niet voor begin 2008 zal worden gegeven, is voor een aantal onderdelen een staatssteunmelding gedaan om openstelling van het hoofdstuk visserij in 2007 en voor het moment van goedkeuring van het Operationeel programma mogelijk te maken. In de toelichting bij het nog te publiceren nieuwe openstellingsbesluit voor de Regeling zal hier nader op in worden gegaan.

De openstelling van de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot verlening van een subsidie waarbij sprake is van staatssteun, geschiedt dus pas nadat de vereiste goedkeuring van die onderdelen door de Europese Commissie is verkregen.

Administratieve lasten:

Per opengestelde subsidie vloeien naar schatting de volgende administratieve lasten voort:

Module

Verlening

Aantal

Vaststelling

Aantal

Totaal

Relatieve administratieve lasten

Hoofdstuk 4

      

Titel 2, par. 1

€ 187

25

€ 1.518

25

€ 42.606

0,1 %

Titel 2, par. 2

€ 125

200

€ 74

180

€ 38.292

3,6 %

Titel 3, par. 1

€ 3.659

23

€ 5.040

15

€ 159.749

4,3 %

Titel 3, par. 2

€ 2.837

10

€ 4.644

8

€ 65.526

6,0 %

Titel 3, par. 3

€2.837

8

€ 4.644

5

€ 45.919

5,3 %

Titel 4, par. 1

€ 362

20

€ 281

10

€ 26.119

3,7 %

Titel 4, par. 2

€ 3.602

20

€ 5.040

15

€ 74.857

3,2 %

Titel 4, par. 3

€ 2.837

10

€ 5.040

5

€ 53.573

4,9 %

Titel 4, par. 4

€ 2404

10

  

€ 24.040

1,2 %

Totaal

    

€ 530.683

 

Bij elkaar opgeteld zijn de administratieve lasten ten gevolge van de onderhavige wijzigingsregeling naar schatting maximaal € 530.683. Bij de totale administratieve lasten kunnen een aantal kanttekeningen worden geplaatst. De eerste is dat het overzicht een schatting geeft van de administratieve lasten die zich kunnen voordoen indien alle subsidies uit Hoofdstuk 4 zouden zijn opengesteld. Op voorhand is echter niet voor alle subsidies duidelijk of en wanneer zij worden opengesteld, alsmede wat voor beperkingen daar eventueel nog aan worden gesteld. Dit zal per jaar verschillen. In dit verband is het vrijwel zeker dat de totale administratieve lasten jaarlijks lager zullen uitvallen dan hierboven is gesteld, maar niet hoeveel. Gelet hierop zal zonodig ook in het openstellingsbesluit nader inzicht worden gegeven in de administratieve lasten die daarmee zijn gemoeid.

Ten tweede zijn de doelgroepen van de subsidies divers van aard: van individuele vissers, tot rederijen, afslagen, eigenaren van vaartuigen, viskwekers, handelaren, verwerkende industrie en samenwerkingsverbanden tussen visserijondernemingen en maatschappelijke organisaties.

Tot slot draagt onderhavige regeling bij aan de vermindering van de door ondernemers en burgers beleefde lasten die niet altijd in euro’s zijn te kwantificeren, maar wel belangrijk zijn. Onder meer de introductie van steeds nieuwe regelingen, alsmede verschillen in voorwaarden waaraan moet worden voldaan, zijn bronnen van ergernis. Doordat regelingen zijn samengevoegd in een uniform en bestendig kader, waarin zoveel mogelijk rekening is gehouden met toekomstige subsidiemogelijkheden, worden die lasten verminderd. De onderhavige wijzigingsregeling leidt dan ook tot intrekking van 4 bestaande regelingen.

Met uitzondering van aanvragen voor de definitieve beëindiging van visserijactiviteiten en voor een garantstelling, worden alle aanvragen ingediend bij het LNV-loket. Vanaf 2008 zullen alle subsidieaanvragen via het LNV-loket lopen. Ook wordt onderzocht of op termijn aanvragen via internet ingediend kunnen worden.

Onderhavige regeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal).

§ 3. Natuur, landelijk erfgoed en recreatie

Stichting historische buitenplaatsen:

De definitie van de ‘beschermde historische buitenplaats’ is aangepast. In de nieuwe definitie wordt de koppeling met de Monumentenwet 1988 gelegd (artikel I, onderdeel O) Hierdoor is het vereiste uit de oorspronkelijke definitie dat ‘de buitenplaats een compositorisch geheel moet vormen met een tuin of park’ overbodig geworden. Dit is immers al een vereiste wil een buitenplaats als beschermd monument op grond van de Monumentenwet 1988 kunnen worden aangemerkt. De elementen uit de oude definitie die in directe relatie staan met de subsidiabele activiteiten zijn naar artikel 3:21, tweede lid, en artikel 3:27, tweede lid, van de Regeling verschoven (artikelen I, onderdelen Q en W).

Aan artikel 3:20 van de Regeling is een lid toegevoegd, waardoor ook buitenplaatsen die nog niet de gehele procedure voor aanwijzing als beschermd monument hebben doorlopen voor de subsidie, bedoeld in paragraaf 2 (behoud), in aanmerking komen (artikel I, onderdeel O). Artikel 3:21, tweede lid, onderdeel a, sub 2, van de Regeling kon daarmee vervallen (artikel I, onderdeel P).

Het derde lid van artikel 3:21 van de Regeling is vervangen door een lid waarin is gepreciseerd welke projecten van de Stichting voor subsidie in aanmerking komen. Nadere voorschriften zijn opgenomen in het nieuwe artikel 3:21a van de Regeling (artikel I, onderdeel Q). Deze aangescherpte criteria zijn opgesteld na overleg met de Stichting en sluiten direct aan bij de bestaande praktijk van subsidieverstrekking. De eis dat een beheerplan moet worden overgelegd, die was opgenomen in het oude artikel 3:21, tweede lid, onderdeel c, van de Regeling geldt niet meer voor de subsidieaanvraag voor een project dat het regulier onderhoud van een historische buitenplaats betreft.

De aanvraag moet voortaan vergezeld gaan van een jaarcontract tussen de particuliere eigenaar en de Stichting en een meerjarenplan, in plaats van een beheerplan. Uit een jaarcontract moet duidelijk naar voren komen, dat, en welke, werkzaamheden door de Stichting worden uitgevoerd op verzoek van de particuliere eigenaren. Een meerjarenplan biedt duidelijkheid over de uit te voeren onderhoudswerkzaamheden voor een langere periode. Het meerjarenplan is een toepassingsgericht programma van werkzaamheden, terwijl het beheerplan een visie bevat op de eisen waaraan het beheer moet voldoen.

In artikel 3:21a, tweede lid, van de Regeling wordt de betrokkenheid van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) bij de beoordeling van de beheerplannen voorzien. In de praktijk is deze betrokkenheid er geweest sinds het begin van de subsidieverstrekking voor het behoud van historische buitenplaatsen. In verband met de bijzondere expertise bij OCW, en de verantwoordelijkheid van de Minister van OCW voor de aanwijzing van monumenten onder de Monumentenwet 1988 is deze betrokkenheid gewenst.

Artikel 3:22 van de Regeling is gewijzigd, omdat met de eis dat voor het reguliere onderhoud een jaarcontract met de Stichting moet zijn afgesloten, de eis dat de particuliere eigenaar moet verklaren dat het project op zijn verzoek wordt uitgevoerd overbodig is geworden (artikel I, onderdeel R). In het gewijzigde artikel wordt de eis gesteld dat een activiteitenplan of werkprogramma wordt overgelegd voor de door de Stichting uit te voeren projecten. Daarmee wordt de Minister in grote lijnen op de hoogte gebracht van de activiteiten die de Stichting in de planning heeft staan.

Artikel 3:23 van de Regeling is aangepast om de verplichtingen van de Stichting beter te laten aansluiten bij het onderscheid dat wordt gemaakt tussen de projecten die het regulier onderhoud van historische buitenplaatsen betreffen en de projecten die betrekking hebben op het opstellen van beheerplannen (artikel I, onderdeel S).

De belangrijkste wijziging in het eerste lid van artikel 3:24 van de Regeling is dat de Stichting bij de indiening van een aanvraag tot subsidievaststelling een lijst moet overleggen van beschermde historische buitenplaatsen waarvoor een jaarcontract is afgesloten (artikel I, onderdeel T). Die lijst geeft een inzicht in het aantal buitenplaatsen waarop de Stichting projecten uitvoert. Het in het oude tweede lid gestelde plafond is in de praktijk overbodig gebleken, omdat de aanvragen dit bedrag altijd ver overschrijden. Een accountantsverklaring is voortaan altijd vereist. De Stichting geeft met het overleggen van een afschrift van een beheerplan aan de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschappen en Monumenten (RACM) aan dat het beheerplan compleet is. Bij de beoordeling van de aanvraag tot subsidievaststelling kan op de kennis die bij RACM aanwezig is, worden teruggevallen.

Naar aanleiding van een evaluatie van de subsidiemodule voor de versterking van natuur- en bosbeheer bij bos- en landgoedeigenaren, waarin naar voren kwam dat een aantal doelstellingen van de subsidieregeling inmiddels zijn gerealiseerd, worden de artikelen 3:51 en 3:52 van de Regeling gewijzigd (artikel I, onderdelen Y en Z). Zo zijn houtveilingen, -winkels en -banken inmiddels opgezet. Deze subsidie wordt daarom voor 2008 geschrapt. De doelstelling van de subsidieverstrekking ter verbetering van advisering en opleiding is gepreciseerd naar de advisering en opleiding van bos- en natuureigenaren met een bezit kleiner dan 250 hectare. Met artikel 3:51, tweede lid, onderdeel c, van de Regeling wordt de ruimte geboden om de Unie van Bosgroepen een vergoeding te verstrekken voor het verzamelen van natuurgegevens, zoals bijvoorbeeld ten behoeve van beheerplannen voor Natura-2000-gebieden.

De wijzigingen van artikel 3:52 zien op een vereenvoudiging van de weergave van de subsidiabele kosten. Onder het gewijzigde onderdeel b kunnen ook huisvestingskosten, kosten van verbruikte materialen of hulpmiddelen en reis- en verblijfskosten, zoals voorheen opgesomd in artikel 3:52, onderdeel b, c en e, worden gedekt.

Met de invoering van de Wet Inrichting Landelijk Gebied op 1 januari 2007 is de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het soortenbeleid overgegaan naar de provincies. Tegen die achtergrond is titel 7 van hoofdstuk 3 komen te vervallen (artikel I, onderdeel X).

Met de invoeging van de module Behoud zeldzame landbouwhuisdierenrassen in de Regeling (artikel I, onderdeel AA) is een grondslag geboden voor het verstrekken van subsidies aan de Stichting Zeldzame Huisdierrassen voor het aanstellen van begeleiders van stamboek- , ras- en fokverenigingen. Deze begeleiders kunnen de genoemde organisaties hulp bieden bij onder andere het opstellen van strategische plannen voor het behoud van zeldzame landbouwhuisdierenrassen en bij het verbeteren van contacten tussen diverse verenigingen. Doel van deze opzet is de structurele versterking van de rol van stamboek-, ras- en fokverenigingen.

§ 4. Artikelsgewijs

Hoofdstukken 1, 2 en 3 van de Regeling:

Artikel I, onderdeel C (artikel 1:9 van de Regeling)

Via deze wijziging kan voortaan bij een subsidieaanvraag door een samenwerkingsverband voor een project worden volstaan met een heldere beschrijving van de afspraken die tussen de deelnemers van het samenwerkingsverband zijn gemaakt voor de uitvoering van het project. Dit betekent dat de deelnemers voortaan geen contracten meer hoeven op te sturen. Deze wijziging is met name relevant voor de modules ‘demonstratieprojecten’ (artikel 2:14, eerste lid, van de Regeling) en ‘samenwerking bij innovatie’ (artikel 2:32, eerste lid, van de Regeling).

Artikel I, onderdeel, D (artikel 1:15 van de Regeling)

In artikel 1:15 van de Regeling is bepaald hoe de maximale vergoeding van de loonkosten wordt bepaald, ingeval deze voor subsidie in aanmerking komen. Met deze wijziging is aangesloten op de systematiek zoals die al voor Hoofdstuk 3 van de Regeling werd toegepast.

Artikel I, onderdeel E (artikel 1:16 van de Regeling)

Op grond van Verordening (EG) nr. 1857/2006, negende lid, mogen subsidies voor investeringen in landbouwbedrijven – voor zover die onder de vrijstelling van deze verordening vallen – per onderneming over een periode van drie fiscale jaren in totaal niet meer bedragen dan € 400.000 (of € 500.000 indien de onderneming gelegen is in een probleemgebied). Ingevolge artikel I, onderdeel E, is dit vereiste vastgelegd in de Regeling. Dit subsidieplafond is uitsluitend van toepassing op investeringssubsidies die worden verleend op grond van de artikelen 2:42, eerste lid (jonge agrariërs), 2:47, eerste lid (verhoging van de toegevoegde waarde) en Bijlage 2 (Hoofdstukken 1 en 4) van de Regeling.

Artikel I, onderdelen H en I (artikelen 2:7 en 2:8 van de Regeling)

Met deze wijzigingen zijn enkele communautaire eisen die voortvloeien uit het Plattelandsontwikkelingsprogramma – en voorheen in het Openstellingsbesluit LNV-subsidies waren opgenomen – in de Regeling vastgelegd. In het openstellingsbesluit voor 2008 zullen deze eisen dus niet meer worden opgenomen.

Artikel I, onderdeel J (artikel 2:42 van de Regeling)

Ingevolge deze wijziging is in de Regeling een minimum subsidiebedrag vastgesteld voor subsidies verleend aan jonge landbouwers voor investeringen. Hiermee wordt de onwenselijke situatie voorkomen dat te kleine investeringen, die niet passen in de doelstelling van deze module, voor subsidie worden voorgedragen.

Artikel I, onderdeel N (artikel 3:9 van de Regeling)

Artikel 3:9 van de Regeling vervalt met deze wijziging. Na de wijziging van artikel 1:15 van de Regeling (artikel I, onderdeel D) is de berekeningswijze van de vergoeding van kosten voor eigen personeel die in 3:9 was opgenomen inmiddels generiek van toepassing voor alle LNV-modules.

Artikel I, onderdeel U (artikel 3:25 van de Regeling)

Artikel 3:25 van de Regeling is gewijzigd om aan te geven dat 80% van de door de Stichting gemaakte kosten voor de uitvoering van de projecten kunnen worden vergoed. De overige 20% verhaalt de Stichting in de praktijk op de particuliere eigenaren op basis van de jaarcontracten.

Artikel I, onderdeel V (artikel 3:26 van de Regeling)

Artikel 3:26 vervalt. Deze plafonds zijn voortaan, overeenkomstig artikel 1:3 van de Regeling, opgenomen in het openstellingsbesluit.

Artikel I, onderdeel BB, Hoofdstuk 4 van de Regeling (Visserij)

Titel 1, artikel 4:1

(Algemene bepalingen)

Dit artikel bevat algemene bepalingen voor hoofdstuk 4. Artikel 4:1, tweede lid, bepaalt op grond van artikel 55, vijfde lid, van de EVF-verordening dat kosten voor huisvesting niet in aanmerking komen voor de subsidies die op grond van hoofdstuk 4 kunnen worden verstrekt. Dit is een aanvulling op de kosten die ingevolge artikel 1:15 niet voor subsidie in aanmerking komen, en in voorkomend geval op de kosten die in de diverse titels uit dit hoofdstuk zijn aangewezen als niet-subsidiabel.

Artikel 4:1, derde lid, bepaalt op grond van artikel 56 van de EVF-verordening dat de Minister de bevoegdheid heeft om subsidie geheel of gedeeltelijk terug te vorderen tot vijf jaar na het moment van subsidievaststelling. Deze bepaling is er op gericht om misbruik van subsidie te voorkomen, bijvoorbeeld in de situatie dat subsidieontvangers direct na ontvangst van de beschikking tot subsidievaststelling de investering voor een ander doel benutten.

Titel 2, artikelen 4:2 tot en met 4:8

(Beëindigen visserijactiviteiten)

De mogelijkheid van subsidiëren van het definitief beëindigen van de visserijactiviteiten van een vissersvaartuig is opgenomen in artikel 23 van de EVF-verordening. Dit wordt ook aangeduid als sanering en is een van de klassieke middelen om de capaciteit van de vissersvloot te verminderen en meer in overeenstemming te brengen met de omvang van de bestanden. Dit onderdeel van hoofdstuk 4 is grotendeels gebaseerd op de Regeling capaciteitsvermindering 2005. Voor het bepalen van de rangorde van de aanvragen is in artikel 4:3 een tendersystematiek opgenomen, waarbij de vaartuigen die naar verhouding de laagste vergoeding vragen, het hoogst worden gerangschikt. Op deze wijze kan met een bepaald budget meer capaciteit uit de vloot genomen worden. Voor een vaartuig kan in ieder geval niet meer subsidie worden gegeven dan de maximale vergoeding, die wordt berekend op grond van artikel 4:7. Indien de Minister besluit dit onderdeel open te stellen, zal in het openstelllingsbesluit onder meer het subsidiebedrag per brutoton worden bepaald.

Titel 2, artikelen 4:9 tot en met 4:14

(sociaal-economische maatregelen)

De mogelijkheid van subsidiëren van sociaal-economische maatregelen ten behoeve van door ontwikkelingen in de visserij getroffen vissers, is opgenomen in artikel 27 van de EVF-verordening. Artikel 4:9, tweede lid, bepaalt dat de aanvraag voor omscholing naar een beroep buiten de visserij en vervroegde uittreding uit de visserij afgewezen wordt, indien de aanvrager reeds op grond van eerdere subsidieregelingen subsidie heeft ontvangen voor dit type activiteiten. De essentie van deze subsidiabele activiteiten is immers dat de subsidieontvanger niet langer actief is binnen de visserij. Tevens is bepaald dat de aanvraag voor deze activiteiten wordt afgewezen indien de aanvrager tevens een aanvraag heeft ingediend voor sanering van een vissersvaartuig. In dat geval heeft de aanvrager als ondernemer immers zijn eigen toekomstmogelijkheden in de hand.

Aan de subsidies, bedoeld in artikel 4:9, eerste lid, onderdelen b, c en d, is in artikel 4:11 de voorwaarde verbonden dat de vissers hun beroepsactiviteit als visser tijdelijk of permanent niet uitoefenen. Indien de Minister besluit dit onderdeel open te stellen, zal in het openstelllingsbesluit onder meer worden bepaald op welke wijze de subsidieontvanger dit zal moeten aantonen.

In artikel 4:11, eerste lid, is een uitzondering opgenomen op artikel 1:2, tweede lid. Bij dit type maatregelen, bijvoorbeeld het vervroegd uittreden uit de visserij, kan het immers voorkomen dat een visser zijn visserijactiviteiten al gestopt heeft, voordat hij een subsidieaanvraag heeft ingediend.

In artikel 4:14, tweede lid, is bepaald welke maatregel wordt getroffen indien de subsidieontvanger niet voldoet aan artikel 4:11, vierde lid. In geval van overtredingen van andere voorwaarden van de regeling kunnen op grond van Afdeling 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht maatregelen worden genomen.

Titel 3, artikelen 4:15 tot en met 4:21

(Innovatieprojecten)

Titel 3 bevat de subsidiemogelijkheden die zijn opgenomen in prioritair zwaartepunt 3 van het Europees Visserijfonds betreffende maatregelen van gemeenschappelijk belang. Onder zwaartepunt 3 is subsidie mogelijk voor maatregelen van gemeenschappelijk belang die verder reiken dan de maatregelen die normaliter door particuliere ondernemingen worden genomen en die bijdragen tot de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Maatregelen zijn binnen het Europees Visserijfonds van gemeenschappelijk belang als ze bijdragen aan het belang van een groep van begunstigden of van het algemene publiek. Deze maatregelen kunnen onder meer betrekking hebben op innovatieprojecten, waarvan de voorwaarden voor subsidiering van deze maatregelen zijn opgenomen in artikel 41 van de EVF-verordening.

Onder dit artikel kan een aanvraag worden ingediend door een visserijonderneming, een beroepsorganisatie in de zin van Titel IV, hoofdstuk III van de EVF-verordening en samenwerkingsverbanden tussen deze organisaties en een maatschappelijke organisatie op het gebied van visserij. Beroepsorganisaties zijn bijvoorbeeld de bestaande belangenbehartigende beroepsorganisaties op gebied van visserij. Maatschappelijke organisaties op het gebied van visserij zijn bijvoorbeeld de gangbare organisaties die zich vanuit ideëel of wetenschappelijk oogmerk bezighouden met visserij in relatie tot natuur en milieu.

Het project wordt uitgevoerd in partnerschap met een wetenschappelijke of technische instantie. Een technische instantie is een organisatie of onderneming die beschikt over de benodigde technische kennis voor het begeleiden van innovaties in de visserij en aquacultuur. Daarnaast is op grond van artikel 4:18 adequate wetenschappelijke begeleiding van het project voorgeschreven. Dit betreft begeleiding op wetenschappelijk niveau, door deskundigen met voldoende kennis die vanuit een onafhankelijke positie het project begeleiden. Dit kan dezelfde organisatie of onderneming zijn waarmee het project in partnerschap wordt uitgevoerd. De informatie verkregen met het project wordt op grond van artikel 4:18 openbaar gemaakt in een verslag van afdoende kwaliteit. Dit verslag bevat niet enkel de feitelijke resultaten van de verschillende activiteiten, maar verbindt daar op basis van wetenschappelijke inzichten ook bredere conclusies aan.

Voor de rangschikking van de aanvragen wordt op grond van artikel 4:17 een tendersystematiek toegepast. Het Visserij Innovatie Platform is aangewezen als beoordelingscommissie en adviseert de Minister over de rangschikking van de aanvragen. Indien er specifieke kennis nodig is voor de rangschikking van bepaalde categorieën aanvragen, kan in een openstellingbesluit een andere beoordelingscommissie worden ingesteld. Teneinde te voorkomen dat de toepassing van commerciële technieken wordt gesubsidieerd, wordt op grond van artikel 4:21 het subsidiebedrag verlaagd met de winst die de subsidieontvanger maakt door de uitvoering van het project. Het gaat daarbij om de extra winst die een ondernemer naar het oordeel van de Minister maakt ten opzichte van de winst gemaakt met reguliere bedrijfsactiviteiten zonder uitvoering van het project. In een openstellingsbesluit voor dit onderdeel kunnen nadere voorschriften hieromtrent worden opgenomen, onder meer ter bepaling van de extra winst.

Titel 3, artikelen 4:22 tot en met 4:27

(Collectieve acties)

Collectieve acties zijn ook maatregelen van gemeenschappelijk belang in de zin van prioritair zwaartepunt 3. De voorwaarden voor subsidiering van deze maatregelen zijn opgenomen in artikel 37 van de EVF-verordening.

Het algemene oogmerk van dit onderdeel van de regeling is om samenwerking tussen de verschillende partners betrokken bij de visserij te bevorderen. Derhalve is in artikel 4:22, tweede lid, bepaald dat voor de subsidie in aanmerking komen een visserijonderneming, een erkende beroepsorganisatie en samenwerkingsverbanden tussen deze organisaties en een maatschappelijke organisatie op het gebied van visserij. Voor de rangschikking van de aanvragen wordt op grond van artikel 4:24 een tendersystematiek toegepast. De bij de rangschikking gebruikte criteria geven voorrang aan maatregelen van gemeenschappelijk belang. Het Visserij Innovatie Platform is aangewezen als beoordelingscommissie en adviseert de Minister over de rangschikking van de aanvragen. Indien er specifieke kennis nodig is voor de rangschikking van bepaalde categorieën aanvragen, kan in een openstellingbesluit een andere beoordelingscommissie worden ingesteld.

Titel 3, artikelen 4:28 tot en met 4:34

(Kwaliteit, rendement en nieuwe markten)

Maatregelen ter bevordering van kwaliteit en rendement en de ontwikkeling van nieuwe markten voor visserijproducten zijn eveneens maatregelen van gemeenschappelijk belang in de zin van prioritair zwaartepunt 3. De voorwaarden voor subsidiering van deze maatregelen zijn opgenomen in artikel 40 van de EVF-verordening. Bevorderen van kwaliteit en rendement vallen samen. Een kwalitatief beter visserijproduct heeft meer marktwaarde, evenals een product dat gevangen is met een methode die een gering milieueffect heeft. Dergelijke maatregelen leveren de consument een beter product op, geven de visser een betere economische positie en leiden tot een lagere belasting van het milieu. Als een visser een hogere prijs kan krijgen voor zijn producten, hoeft hij immers een kleinere hoeveelheid aan land te brengen om zijn benodigde inkomsten te behalen. Op deze wijze kan de druk op de visbestanden afnemen. Ook de ontwikkeling van nieuwe markten voor visserijproducten kan de visserijsector meer economisch perspectief geven, door diversificatie van werkzaamheden. Bijvoorbeeld het voorzien van de markt met soorten die onderbevist zijn, kan de druk op de overbeviste soorten wegnemen terwijl de visser wel zijn inkomsten behoudt. Ook onder dit artikel kan een aanvraag worden ingediend door een visserijonderneming, een erkende beroepsorganisatie en samenwerkingsverbanden tussen deze organisaties en een maatschappelijke organisatie op het gebied van visserij. Voor de rangschikking van de aanvragen wordt op grond van artikel 4:30 een tendersystematiek toegepast. Het Visserij Innovatie Platform is aangewezen als beoordelingscommissie en adviseert de Minister over de rangschikking van de aanvragen. Indien er specifieke kennis nodig is voor de rangschikking van bepaalde categorieën aanvragen, kan in een openstellingbesluit een andere beoordelingscommissie worden ingesteld.

Titel 4, artikelen 4:35 tot en met 4:40

(Investeringen in vissersvaartuigen)

De mogelijkheid van subsidiëren van het moderniseren en het aanbrengen van voorzieningen aan boord van vissersvaartuigen is opgenomen in artikel 25 van de EVF-verordening. Ten algemene gaat het om investeringen aan boord die leiden tot een veiliger situatie voor de visser, producten van een betere kwaliteit of reductie van de belasting voor het milieu. De subsidie mag niet leiden tot meer vaartuigen en tot vaartuigen die meer vis kunnen vangen of aan boord houden. Voor de investeringen ter verbetering van selectiviteit van vistuig en investeringen voor het vervangen van de hoofdmotor van een vaartuig zijn in artikel 4:36 nadere voorwaarden bepaald.

Titel 4, artikelen 4:41 tot en met 4:47

(Investeringen in aquacultuur)

De mogelijkheid van subsidiëren van de bouw, de uitbreiding, de uitrusting en de modernisering van productie-installaties voor aquacultuur is opgenomen in artikel 29 van de EVF-verordening. Bij deze artikelen gaat het om productieve investeringen in aquacultuur. Dat betekent dat subsidie wordt toegekend voor toepassing van technieken en processen die getest zijn en zich bewezen hebben. Subsidie voor ontwikkelen en toepassing van nieuwe technologieën en methoden die zich nog in de testfase bevinden, is mogelijk op grond van de artikelen 4:35 tot en met 4:40 van de regeling.

Op grond van artikel 4:41 kan subsidie verstrekt worden voor de diversificatie van productie naar nieuwe vissoorten. Dit zijn soorten die in Nederland niet of nauwelijks worden geproduceerd. Bij eventuele openstelling van dit onderdeel zal in het openstelllingsbesluit nader worden bepaald wat hier onder verstaan wordt.

Titel 4, artikelen 4:48 tot en met 4:53

(Investeringen in verwerking en afzet)

De mogelijkheid van subsidiëren van de bouw, de uitbreiding, de uitrusting en de modernisering van ondernemingen op het gebied van verwerking en afzet is opgenomen in de artikelen 34 en 35 van de EVF-verordening. Op grond van artikel 4:48 is ook subsidie mogelijk voor de ontwikkeling van innovatieve productiemethoden van verwerking en afzet. Deze mogelijkheid bestaat naast die van de artikelen 4:15 tot en met 4:21. Op grond van die artikelen is ook subsidie mogelijk voor innovatieve technologieën in de verwerking en afzet. Zodra er sprake is van testen van innoverende technologieën is verstrekken van subsidie enkel nog mogelijk op grond van en onder de voorwaarden van de artikelen 4:15 tot en met 4:21. Voor de rangschikking van de aanvragen wordt op grond van artikel 4:49 een tendersystematiek toegepast. Het Visserij Innovatie Platform is aangewezen als beoordelingscommissie en adviseert de Minister over de rangschikking van de aanvragen. Indien er specifieke kennis nodig is voor de rangschikking van bepaalde categorieën aanvragen, kan in een openstellingbesluit een andere beoordelingscommissie worden ingesteld.

Titel 4, artikelen 4:54 tot en met 4:60

(Garantstelling)

In deze artikelen zijn de inhoudelijke onderdelen van de Regeling garantstelling visserij opgenomen. Het uitgangspunt is immers dat de subsidieregelingen op de beleidsterreinen van het Ministerie van LNV zoveel mogelijk ondergebracht worden in de Regeling LNV-subsidies. Dit sluit aan bij het kabinetsbeleid, dat onder meer is gericht op het verminderen van regelgeving, vergroten van de overzichtelijkheid van het wetgevingscomplex en het verminderen van lasten voor burgers. Inhoudelijk zijn de artikelen van de Regeling garantstelling niet gewijzigd. Dit onderdeel is gericht op de noodzakelijke transitie van de sector tot een duurzame visserij. Voor deze transitie zijn investeringen nodig. Het verstrekken van een garantstelling ondersteunt financieel gezonde bedrijven in de garnalen- en kottersector, die over onvoldoende zekerheden beschikken om de financiering rond te krijgen van deze vereiste investeringen. Op grond van de overgangsbepaling in artikel 4:60, eerste lid, blijft het mogelijk om in 2007 aanvragen in te dienen voor een garantstelling. Het tweede lid van artikel 4:60 ziet op de raamovereenkomst gesloten tussen de Minister en twee kredietinstellingen in het kader van de Regeling garantstelling visserij. De garantstelling kan namelijk alleen verstrekt worden voor een lening bij een kredietinstelling waarmee de Minister een raamovereenkomst heeft gesloten. Het tweede lid van artikel 4:60 is opgenomen om zeker te stellen dat de bestaande raamovereenkomst voldoende grondslag biedt voor het verlenen van een garantstelling in het kader van de Regeling LNV-subsidies.

Artikel I, onderdelen CC en DD (artikelen 6:2 en 6:3 van de Regeling)

Met de opname van subsidies op het gebied van visserij in de Regeling LNV-subsidies, kunnen een aantal bestaande subsidieregelingen worden ingetrokken, namelijk de Vergoedingsregeling voor uittreding van vissers uit de visserij 2002,

Vergoedingsregeling voor uittreding van vissers uit de visserij 2003,

Subsidieregeling capaciteitsvermindering IJsselmeervisserij en innovatie aquacultuur en de Regeling garantstelling visserij.

Nog lopende verplichtingen voor begunstigden van deze regelingen blijven in stand door een technische wijziging van de in artikel 6:3 opgenomen overgangsbepaling

Artikel I, onderdeel EE (Bijlage 2 bij de Regeling)

In artikel 2:37 van de Regeling is bepaald dat subsidie kan worden verleend voor investeringen ten behoeve van bedrijfsmodernisering. Het grootste deel van de investeringen die op grond van deze module ‘bedrijfsinvesteringen’ van Hoofdstuk 2 (Concurrerende landbouw) van de Regeling voor subsidie in aanmerking komt, is nader uitgewerkt in Bijlage 2 bij de Regeling. Het gaat hierbij om investeringen gericht op energiebesparing (Hoofdstuk 1 van Bijlage 2), de marktintroductie van energie-innovaties (Hoofdstuk 2 van Bijlage 2) en gecombineerde luchtwassystemen (Hoofdstuk 3 van Bijlage 2). Met de toevoeging van Hoofdstuk vier aan Bijlage 2 worden nu ook investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen mogelijk gemaakt. Hiermee wordt beoogd de veehouders te stimuleren tot het nemen van maatregelen op het gebied van dierenwelzijn die verdergaan dan de wettelijke eisen. Gangbare investeringen komen niet voor subsidieverlening in aanmerking. Tegelijkertijd wordt beoogd de huisvesting van dieren in de veehouderij te laten voldoen aan maatschappelijke randvoorwaarden ten aanzien van milieu, diergezondheid, arbeidsomstandigheden, landelijke inpasbaarheid en economische haalbaarheid. Deze subsidie is een uitwerking van de nota dierenwelzijn die de Minister van LNV op 12 oktober 2007 naar de Tweede Kamer heeft gezonden (Kamerstukken II 2007/08, 28286, nr. 76).

Tevens zijn de volgende wijzigingen in Bijlage 2 doorgevoerd. In Hoofdstuk 1, dat betrekking heeft op de investeringen gericht op energiebesparing in de glastuinbouw, zijn met de paragrafen 9 tot en met 11 drie innovatie type investeringen toegevoegd: investeringen in hogedruk vernevelingssystemen ten behoeve van kaskoeling, gevelschermen en verticale ventilatoren. Hiermee is een completere lijst investeringen gericht op energiebesparing beschikbaar; het betreft de – vanwege de onrendabele top – minder courante investeringen. Doel is de energietransitie te versnellen.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in de hoofdstukken 2 en 3 (marktintroductie energie-innovaties en gecombineerde luchtwassystemen) ter verdere verduidelijking van de subsidievoorwaarden enkele – meer technische – wijzigingen door te voeren op basis van de ervaringen die afgelopen jaar zijn opgedaan met de openstelling van deze onderdelen.

Artikel II

Door deze wijziging van artikel 63 van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies zijn additionele middelen beschikbaar door de in dat artikel genoemde provincies voor de module ‘jonge landbouwers’ (verhoging subsidieplafond).

Artikel III

Door deze wijziging kunnen vorst- of regenschadeverzekeraars aanvragen indienen op grond van de Subsidieregeling Nieuwe Agrarische Schadeverzekeringen 2003 om in aanmerking te komen voor een garantie indien zij een dergelijke verzekering aanbieden.

Artikelen IV en V

De wijzigingen in de Regeling visvergunning en in de Beschikking visserij visserijzone, zeegebied en kustwateren zijn aanpassingen van verwijzingen naar de betrokken Europese verordening. Tevens is een bepaling opgenomen dat de vergunning voor het vissen met sleepnetten in de Oosterschelde wordt ingetrokken, indien het vissersvaartuig subsidie ontvangt voor het definitief beëindigen van de visserijactiviteiten.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

  • 1

    Stcrt. 2007, 33; laatstelijk gewijzigd bij regeling van 20 juni 2007, Stcrt. 118.

  • 2

    Stcrt. 2007, 49; laatstelijk gewijzigd bij besluit van 15 augustus 2007, Stcrt. 163.

  • 3

    Stcrt. 2003; laatstelijk gewijzigd bij regeling van 13 juli 2007, Stcrt. 133.

  • 4

    Stcrt. 2003, 252; laatstelijk gewijzigd bij regeling van 25 januari 2007, Stcrt. 21.

  • 5

    Stcrt. 1977, 255; laatstelijk gewijzigd bij regeling van 5 juli 2006, Stcrt. 134.

Naar boven