16 november 2007
Nr. FM 2007-01491 M
Directie Financiële Markten
De Minister van Financiën,
Handelend in overeenstemming met de Minister van Justitie;
Gelet op de artikelen 2, vijfde lid, en 8a van de Wet identificatie bij dienstverlening en artikel 17b van de Wet melding ongebruikelijke transacties;
Besluit:
Artikel I
De Uitvoeringsregeling Wet identificatie bij dienstverlening en Wet melding ongebruikelijke transacties1 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede ‘een onderneming of instelling als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, onder a of b’ vervangen door: een onderneming of instelling als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, onder a, b, c, of d.
2. In het tweede lid wordt de zinsnede ‘is aangesloten bij een effectenbeurs die’ vervangen door: lid is van of deelnemer aan een handelsplatform dat.
B
Artikel 8a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:
d. voor zover het betreft naleving door instellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 6°, van de Wet identificatie bij dienstverlening: de ambtenaren die daarmee door de Minister van Financiën belast zijn;.
2. Het eerste lid, onderdeel k, komt te luiden:
k. voor zover het betreft de naleving door personen of organisaties als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van het koninklijk besluit van 24 februari 2003 tot aanwijzing van instellingen en diensten in het kader van de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties (Stb. 94): de ambtenaren die daarmee door de Minister van Financiën belast zijn;.
3. Het tweede lid, onderdeel d, komt te luiden:
d. voor zover het betreft naleving door instellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 6°, van de Wet identificatie bij dienstverlening: de ambtenaren die daarmee door de Minister van Financiën belast zijn;.
4. Het tweede lid, onderdeel l, komt te luiden:
l. voor zover het betreft naleving door personen of organisaties als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van hetkoninklijk besluit van 24 februari 2003 tot aanwijzing van instellingen en diensten in het kader van de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties (Stb. 94): de ambtenaren die daarmee door de Minister van Financiën belast zijn;.
Artikel II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Door deze regeling zijn twee artikelen van de Uitvoeringsregeling Wet identificatie bij dienstverlening en Wet melding ongebruikelijke transacties (hierna: de uitvoeringsregeling) aangepast.
De eerste wijziging betreft het aanpassen van artikel 4, eerste lid. Bij het aanpassen van de uitvoeringsregeling aan de Wet op het financieel toezicht (Wft), was abusievelijk de vrijstelling van de identificatieplicht ten aanzien van de ondernemingen, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, onder c en d, van de Wid niet in de uitvoeringsregeling opgenomen. Dit is thans hersteld.
Voorts is de terminologie van artikel 4, tweede lid, aangepast aan de terminologie zoals die gebruikt wordt in de Wft.
De wijzigingen van artikel 8 houden verband met het feit dat in het vervolg ambtenaren van de Belastingdienst optreden als toezichthouder op de uitvoering van de identificatie- en meldingsplicht door handelaren in zaken van grote waarde en door makelaars voor zover deze bemiddelen bij het tot stand brengen en het sluiten van overeenkomsten inzake onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen. Voorheen werd het toezicht op deze groepen uitgeoefend door de FIOD-ECD. De FIOD-ECD kan als bijzondere opsporingsdienst echter ook strafrechtelijk opsporingsonderzoek naar overtreding van de meldingsplicht verrichten. De wijziging beëindigt de situatie dat één orgaan met zowel toezichtstaken als opsporingstaken is belast. Voornoemde wijziging is in lijn met het kabinetsstandpunt inzake de scheiding van toezicht en opsporing (zie ook de memorie van toelichting bij de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, Kamerstukken II, 2004/05, 30 182, nr. 3). Daarom is in de regeling de voorheen bestaande aanwijzing van de ambtenaren van de FIOD-ECD komen te vervallen. In de praktijk zijn thans ambtenaren van de Belastingdienst belast met het toezicht, aangezien deze al een relatie met en kennis hebben van de onder toezicht staande groepen.