Regeling zekerheidstelling voor de levering van gas aan vergunninghouders

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 12 november 2007, nr. WJZ 7127814, houdende regels inzake het stellen van zekerheden voor de levering van gas aan vergunninghouders (Regeling zekerheidstelling voor de levering van gas aan vergunninghouders)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 66c Gaswet;

Besluit:

Artikel 1

Indien een leverancier van gas aan een vergunninghouder een zekerheid vraagt, is deze zekerheid ten hoogste gelijk aan de nominale waarde van de verwachte levering van gas of diensten gedurende de eerstvolgende twee maanden van levering.

Artikel 2

Deze regeling is niet van toepassing op overeenkomsten tussen een leverancier van gas en een vergunninghouder die vóór de inwerkingtreding van deze regeling zijn gesloten.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 4

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling zekerheidsstelling voor de levering van gas aan vergunninghouders.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 12 november 2007.
De Minister van Economische Zaken, M.J.A. van der Hoeven.

Toelichting

Artikel 66c van de Gaswet biedt de mogelijkheid om bij een ministeriële regeling regels te stellen over de voorwaarden die gasleveranciers hanteren ten opzichte van vergunninghouders. Vergunninghouders zijn marktpartijen die gas leveren aan kleinverbruikers (eindverbruikers met een jaarafname kleiner dan 170.000 m3). Uit de toelichting bij het artikel blijkt dat onder de voorwaarden in ieder geval vallen de bankgaranties die worden gesteld voor de levering van gas. Deze ministeriële regeling is hiermee een uitwerking van artikel 66c van de Gaswet.

Deze regeling stelt een maximale hoogte aan de zekerheid die door een leverancier van gas wordt gevraagd aan een vergunninghouder. Doel van deze regeling is het verkleinen van de toetredingsdrempel op de gasmarkt. Een zekerheid kan voor nieuwe toetreders een barrière zijn om de gasmarkt te betreden. Door middel van het stellen van een maximale hoogte aan de gevraagde zekerheid wordt deze belemmering voor nieuwe toetreders ingeperkt.

Deze zekerheid wordt vaak gegeven in de vorm van een bankgarantie. Andere mogelijkheden zijn bijvoorbeeld het afgeven van een garantstellingverklaring door het moederbedrijf of een vooruitbetaling.

De hoogte van de zekerheid is maximaal gelijk aan de nominale waarde van twee maanden levering van gas en/of diensten. Indien een overeenkomst bijvoorbeeld bepaalt dat gaslevering start op 1 januari 2009 dan geldt de maximale zekerheid van 1 januari tot en met 1 maart. Is het dan bijvoorbeeld twee dagen later dan geldt de maximale zekerheid van 3 januari tot en met 3 maart. De maximale hoogte van de zekerheid schuift steeds op. Het gaat hier om de nominale waarde van de levering, ofwel de verwachte waarde op het moment van levering zonder rekening te houden met eventuele inflatie.

Deze regeling geldt alleen voor nieuwe overeenkomsten tussen een leverancier van gas en een vergunninghouder.

Bij het vervaardigen van deze regeling hebben verschillende overwegingen een rol gespeeld en zijn verschillende alternatieven onderzocht. Een belangrijke afweging omvat de keuze tussen het ingrijpen in het systeem van vrije contractenonderhandeling tussen partijen op de gasmarkt en het beperken van barrières voor nieuwe partijen om deze markt te betreden. Een verlaging van de toetredingsdrempels kan een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de markt en wordt daarom wenselijk geacht. Er is dan ook gekozen een maximum te stellen aan de door de gasleverancier te vragen zekerheid. Hierbij is eveneens een inschatting gemaakt van het risico dat gasleveranciers bij een beperking van deze zekerheidsstelling zouden kunnen besluiten om niet aan bepaalde vergunninghouders te leveren of om een hogere risicopremie door te berekenen in de gasprijzen. Dit risico lijkt echter beperkt; er zijn geen signalen dat leveranciers dergelijke maatregelen zullen nemen.

Artikel 66 van de Gaswet bepaalt dat de Minister van EZ telkens na vier jaar een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de Gaswet in de praktijk aan de Staten-Generaal zendt. De NMa is met de uitvoering van deze evaluatie belast. Bij de evaluatie van de Gaswet kan deze regeling worden betrokken.

De ministeriële regeling is aan de NMa voorgelegd ter toetsing op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Hieruit blijkt dat deze regeling uitvoerbaar en handhaafbaar is en dat hiervoor geen extra personele capaciteit of budget vereist is. De overige opmerkingen van de NMa zijn waar mogelijk in de regeling meegenomen.

De ministeriële regeling heeft geen effect op de administratieve lasten voor de marktpartijen.

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven

Naar boven