Wijziging Kaderbesluit CSG

Besluit van 28 september 2007 houdende de wijziging van het Kaderbesluit CSG

Het College voor Sociale Geneeskunde,

Gelet op Richtlijn 2005/36/EG, artikel 14, tweede lid, onder d. van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en artikel 12, eerste lid van de Regeling specialisten geneeskunst van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst;

Gezien het advies van het Federatiebestuur van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde en de Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie;

Besluit:

I

Het Kaderbesluit CSG wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel A.1., aanhef en onder dd. komt te luiden:

dd. Richtlijn 2005/36/EG: Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (Pb Nr. L 255 van 30/09/2005 blz. 0022 - 0142).

B

Aan Hoofdstuk A. Algemene bepalingen wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel A.5. Doorwerking toekomstige wijzigingen EG-regelgeving

Een wijziging van Richtlijn 2005/36/EG gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

C

Artikel D.1. komt te luiden:

Voor inschrijving in één van de registers van specialisten komt in aanmerking:

a. Een arts die met goed gevolg in Nederland de opleiding in een specialisme, bedoeld in artikel A.3. heeft gevolgd en voltooid;

b. Een arts, onderdaan van een der landen behorende tot de EER of Zwitserland, die in het bezit is van een in bijlage V.1, punt 5.1.3. van Richtlijn 2005/36/EG vermelde opleidingstitel van bedrijfsarts, verzekeringsarts of arts voor maatschappij en gezondheid;

c. Een arts, onderdaan van een der landen behorende tot de EER of Zwitserland, die in het bezit is van een andere opleidingstitel dan genoemd in artikel A.3., en die op grond van Richtlijn 2005/36/EG recht heeft op inschrijving;

d. Een arts die in het bezit is van een bewijs van het voltooid hebben van een buiten Nederland gevolgde opleiding op wie Richtlijn 2005/36/EG niet van toepassing is en die voldoet aan de eisen voor inschrijving zoals neergelegd in artikel D.4a;

e. Een arts die met goed gevolg een individueel scholingsprogramma als bedoeld in paragraaf II-B heeft gevolgd en voltooid;

f. Een specialist die in het bezit is van een bewijs van het voltooid hebben van een in Nederland gevolgde opleiding tot specialist die voor een ander specialisme geregistreerd wil worden dan het specialisme waarvoor hij reeds is ingeschreven en die met goed gevolg een individueel scholingsprogramma als bedoeld in artikel D.4b. heeft gevolgd en voltooid.

D

Paragraaf II-A komt te luiden:

Paragraaf II-A Aanvraag registratie

E

Het opschrift van artikel D.3. komt te luiden:

D.3. Registratie op basis van Richtlijn 2005/36/EG

F

Artikel D.3. komt te luiden:

1. Indien een arts als bedoeld in artikel D.1., onder b. in een specialistenregister wenst te worden ingeschreven, meldt hij zich schriftelijk bij de SGRC. De aanvraag gaat vergezeld van:

a. een bewijs dat hij is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG;

b. een bewijs van het voltooid hebben van een opleiding tot bedrijfsarts, verzekeringsarts of arts voor maatschappij en gezondheid, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het land van oorsprong of herkomst.

2. De SGRC schrijft de arts, bedoeld in het eerste lid, na ontvangst van de stukken, genoemd in het eerste lid, in.

3. Indien een arts als bedoeld in artikel D.1., onder c. in een specialistenregister wenst te worden ingeschreven, meldt hij zich schriftelijk bij de SGRC. De aanvraag gaat vergezeld van:

a. een bewijs dat hij is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG;

b. een bewijs van het hebben gevolgd en voltooid van een opleiding in een specialisme met een inhoud en een duur die tenminste gelijkwaardig is aan de Nederlandse opleiding in een specialisme als bedoeld in artikel A.3., afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het land van oorsprong of herkomst;

c. documenten waaruit blijkt over welke beroepservaring hij beschikt alsmede welke aanvullende opleiding en medische bij- en nascholing hij gevolgd heeft. De arts verschaft de SGRC de gegevens en bescheiden die de SGRC voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht en waarover de arts redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

4. Op basis van de in het derde lid overgelegde documenten beoordeelt de SGRC of de door de arts gevolgde en voltooide opleiding gelijkwaardig is aan de Nederlandse opleiding in het betreffende specialisme.

5. Indien de SGRC van oordeel is dat van gelijkwaardigheid als bedoeld in het vierde lid, sprake is, schrijft zij de arts in. Indien de SGRC van oordeel is dat van gelijkwaardigheid geen sprake is wijst zij het verzoek tot inschrijving af en kan zij toestemming verlenen voor het volgen van een individueel scholingprogramma als bedoeld in paragraaf II-C.

G

Artikel D.4. wordt vernummerd tot artikel D.4c.

H

Er wordt een artikel D.4a. toegevoegd, luidende:

D.4a. Registratie anders dan op basis van Richtlijn 2005/36/EG

1. Indien een arts, als bedoeld in artikel D.1., onder d, in een specialistenregister wenst te worden ingeschreven, meldt hij zich schriftelijk bij de SGRC. De aanvraag gaat vergezeld van:

a. een bewijs van inschrijving in het register, als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG;

b. een bewijs van het gevolgd en voltooid hebben van een opleiding in een specialisme als bedoeld in artikel A.3. met een inhoud en duur die ten minste gelijkwaardig is aan de Nederlandse opleiding in het betreffende specialisme, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het land van oorsprong of herkomst;

c. een bewijs dat hij gerechtigd is tot de beroepsuitoefening in het betreffende specialisme in het land van herkomst en

d. een bewijs dat hij de Nederlandse taal beheerst als bedoeld in artikel D.8b.

2. De arts dient een bewijs te overleggen dat hij vanaf het moment van voltooiing van de opleiding tenminste 16 uur per week in het betreffende specialisme werkzaam is geweest.

3. De SGRC gaat na in hoeverre de elders gevolgde en voltooide opleiding gelijkwaardig is aan de Nederlandse opleiding in het betreffende specialisme. De arts verschaft de SGRC de gegevens en bescheiden die de SGRC voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht en waarover de arts redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

4. Indien de SGRC op grond van het bepaalde in artikel D.6. van oordeel is dat de door de arts elders gevolgde en voltooide opleiding gelijkwaardig is aan de Nederlandse opleiding in het betreffende specialisme, en hij ook voor het overige voldoet aan de vereisten, genoemd in het eerste en tweede lid, verleent de SGRC de arts toestemming een individueel scholingsprogramma als bedoeld in paragraaf II-B aan te vangen. De SGRC bepaalt in dat geval conform artikel D.7. de tijdsduur van het individueel scholingprogramma.

I

Er wordt een artikel 4b. toegevoegd, luidende:

D.4b. Registratie zij-instromers

1. Indien een specialist, als bedoeld in artikel D.1., onder f, in een ander specialistenregister ingeschreven wil worden, meldt hij zich schriftelijk bij de SGRC. De aanvraag gaat vergezeld van:

a. een bewijs van inschrijving in het register, als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG en

b. een bewijs van inschrijving een register van specialisten als bedoeld in artikel 14, tweede lid Wet BIG.

2. De specialist dient een bewijs te overleggen dat hij in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag tenminste in totaal één jaar werkzaam is geweest op een deelgebied van het sociaal-geneeskundig specialisme waarvoor hij geregistreerd wil worden.

3. De SGRC gaat na of de specialist voldoet aan de vereisten, genoemd in het eerste en tweede lid. De specialist verschaft de SGRC de gegevens en bescheiden die de SGRC voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht en waarover de arts redelijkerwijs kan beschikken.

4. Indien de specialist voldoet aan de vereisten, genoemd in het eerste en tweede lid, verleent de SGRC de arts toestemming een individueel scholingprogramma als bedoeld in paragraaf II-C aan te vangen. De SGRC bepaalt in dat geval conform artikel D.9. de tijdsduur van het individueel scholingsprogramma.

J

Artikel D.4c. komt te luiden:

D.4c. Registratie na individueel scholingsprogramma

1. De arts, bedoeld in artikel D.1., eerste lid onder d. of e., of de specialist, bedoeld in artikel D.1., eerste lid onder f., wendt zich aan het eind van het individueel scholingsprogramma tot de SGRC voor registratie in een van de registers van sociaal-geneeskundigen. Hij verschaft de SGRC de gegevens en bescheiden die de SGRC voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht en waarover de arts redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De arts of specialist overlegt:

a. een bewijs van inschrijving in het register, als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG, en

b. een verklaring van de opleider resp. het opleidingsinstituut dat hij in staat is het betreffende sociaal-geneeskundig specialisme in Nederland zelfstandig en naar behoren uit te oefenen.

2. Indien de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, meer dan drie maanden na het afgeven van de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onder b, bij de SGRC wordt ingediend dient de arts of de specialist aan te tonen dat hij voldoet aan de eisen voor herregistratie, zoals neergelegd in titel III.

3. De SGRC schrijft de arts of de specialist na ontvangst van stukken bedoeld in het eerste en tweede lid en met inachtneming van het bepaalde in de Regeling in het betreffende register van sociaal-geneeskundigen in.

K

Paragraaf II-B komt te luiden:

Paragraaf II-B Individueel scholingsprogramma voor in het buitenland opgeleide sociaal-geneeskundig specialisten

L

Artikel D.6. komt te luiden:

D.6. Gelijkwaardig

De elders gevolgde en voltooide opleiding, bedoeld in de artikelen D.3., derde lid en D.4a., derde lid, is gelijkwaardigheid indien:

a. de opleidingsduur ten minste twee jaar bedraagt;

b. de opleiding training in een voor de sociale geneeskunde relevante functie omvat en

c. de opleiding theoretisch onderwijs omvat dat qua inhoud en omvang vergelijkbaar is met de betreffende Nederlandse opleiding tot sociaal-geneeskundige.

M

Artikel D.7. komt te luiden:

Artikel D.7. Individueel scholingsprogramma

1. Er is een individueel scholingsprogramma dat tot doel heeft een arts als bedoeld in de artikelen D.3., vierde lid en D.4a. zodanig te scholen dat hij de medische zorg in het betreffende specialisme zelfstandig en op verantwoorde wijze kan uitvoeren.

2. De duur van het individuele scholingsprogramma bedraagt ten minste één en ten hoogste twee jaar en bedraagt tezamen met de reeds gevolgde specialistenopleiding minimaal vier jaar.

3. De duur van het individueel scholingsprogramma, bedoeld in het tweede lid, betreft een programma waarbij de werkzaamheden van de betreffende arts een volledige werkweek omvatten. Bij deeltijd wordt deze periode naar rato van de deeltijd aangepast.

4. Het individuele scholingsprogramma wordt gevolgd bij een opleider in een opleidingsinrichting en bij opleidingsinstituten.

5. Het opleidingsinstituut geeft, zodra de arts het individueel scholingsprogramma met goed gevolg heeft afgesloten, aan de arts een verklaring af voor de SGRC ten behoeve van de registratie, aan de hand van een door de SGRC vastgesteld model, waaruit blijkt dat de arts geacht kan worden en in staat te zijn de medische zorg in het betreffende specialisme zelfstandig en op verantwoorde wijze kan uitvoeren.

N

Artikel D.8. wordt vernummerd tot artikel D.8a.

O

Artikel D.8a. komt te luiden:

Artikel D.8a. Inhoud individueel scholingprogramma

1. Het opleidingsinstituut stelt in overleg met de opleider het individueel scholingsprogramma, bedoeld in de artikelen D.3., vierde lid en D.4a. op.

2. Bij het opstellen van het individueel scholingsprogramma wordt rekening gehouden met de uitgangssituatie van de betreffende arts. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de voor de betreffende opleiding geldende toetsmethoden.

3. Het individueel scholingsprogramma omvat in ieder geval:

a. een praktische en theoretische oriëntatie op de relevante wetgeving op het terrein van de volksgezondheid in het algemeen en het Nederlandse zorgstelsel, in het bijzonder betrekking hebbend op het betreffende sociaal-geneeskundig specialisme;

b. voortgangs-, evaluatie- en toetsmomenten.

4. Nadat het opleidingsinstituut het individueel scholingsprogramma heeft opgesteld vraagt hij ter zake goedkeuring aan de SGRC.

P

Er wordt een artikel D.8b. toegevoegd, luidende:

D.8b. Beheersing Nederlandse taal

Inschrijving in het register, bedoeld in artikel D.1. onder d., alsmede de aanvraag van een individueel scholingsprogramma, bedoeld in artikel D. 4a., kan eerst geschieden nadat de arts op een door de SGRC aangegeven wijze heeft aangetoond een zodanige kennis van de Nederlandse taal in woord en geschrift alsmede voldoende luistervaardigheid te hebben verworven, dat een goede communicatie met patiënten, collegae en andere medewerkers in de gezondheidszorg gewaarborgd is.

Q

Artikel D.9. komt te luiden:

Artikel D.9. Individueel scholingsprogramma voor zij-instromers

1. Er is een individueel scholingsprogramma dat tot doel heeft een specialist als bedoeld in artikel D.4b. zodanig bij te scholen dat hij de medisch zorg in het betreffende specialisme zelfstandig en op verantwoorde wijze kan uitvoeren.

2. De duur van het individuele scholingsprogramma bedraagt ten minste één en ten hoogste drie jaar en bedraagt tezamen met de reeds gevolgde specialistenopleiding minimaal vier jaar.

3. De duur van het individueel scholingsprogramma, bedoeld in het tweede lid, betreft een programma waarbij de werkzaamheden van de betreffende specialist een volledige werkweek omvatten. Bij deeltijd wordt deze periode naar rato van de deeltijd aangepast.

4. Het individuele scholingsprogramma wordt gevolgd bij een opleider in een opleidingsinrichting en bij opleidingsinstituten.

5. Het opleidingsinstituut geeft, zodra de specialist het individueel scholingsprogramma met goed gevolg heeft afgesloten, aan de specialist een verklaring af voor de SGRC ten behoeve van de registratie, aan de hand van een door de SGRC vastgesteld model, waaruit blijkt dat de specialist geacht kan worden en in staat te zijn de medische zorg in het betreffende specialisme zelfstandig en op verantwoorde wijze kan uitvoeren.

6. In specifieke besluiten worden aanvullende voorschriften gesteld.

R

Artikel D.10. komt te luiden:

Artikel D.10. Inhoud individueel scholingprogramma voor zij-instromers

1. Het opleidingsinstituut stelt in overleg met de opleider het individueel scholingsprogramma, bedoeld in artikel D.4b. op.

2. Bij het opstellen van het individueel scholingsprogramma wordt rekening gehouden met de uitgangssituatie van de betreffende specialist. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de voor de betreffende opleiding geldende toetsmethoden.

3. Het individueel scholingsprogramma bestaat uit cursorisch onderwijs en praktijkopleiding of stages en kent voortgangs-, evaluatie- en toetsmomenten.

4. Nadat het opleidingsinstituut het individueel scholingsprogramma heeft opgesteld vraagt hij ter zake goedkeuring aan de SGRC.

S

Artikel D.24, derde lid komt te luiden:

3. Voor herintreding zij de artikelen D.12., D.13. en D.14 van toepassing.

T

De toelichting komt te luiden:

Algemeen

Dit besluit tot wijziging van het Kaderbesluit CSG vloeit voort uit de verplichting om Richtlijn 2005/36/EG van her Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties in de regelgeving van de colleges van de KNMG te implementeren. Deze richtlijn vervangt een aantal zgn. sectorale richtlijnen betreffende de beroepen van o.a. artsen en richtlijnen betreffende de beroepen die niet onder de sectorale richtlijnen vallen.

Personen die hun beroepskwalificaties in een lidstaat van de Europese Unie hebben behaald wordt gegarandeerd dat zij toegang hebben tot hetzelfde beroep in een andere lidstaat en dit kunnen uitoefenen met dezelfde rechten als de onderdanen van dat land. De toegang tot het beroep van arts/specialist wordt afhankelijk gesteld van het bezit van een bepaalde opleidingstitel, waardoor wordt gegarandeerd dat de betrokkene een opleiding heeft gevolgd die aan de vastgestelde minimumeisen voldoet. Daarvoor is een stelsel van onderlinge erkenning van diploma’s, certificaten en andere titels ontwikkeld. Automatische erkenning leidt er toe dat de betrokken arts in het betreffende register van specialisten moet worden ingeschreven. Voor alle onder het CSG ressorterende specialismen is het beginsel van automatische erkenning van toepassing. Artsen die onderdaan zijn van een land behorend tot de EER of Zwitserland en die in het bezit zijn van een opleidingstitel in een ander, niet door het CSG als specialisme aangewezen specialisme, kunnen op grond van het zgn. algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels in het betreffende register van specialisten worden ingeschreven.

De richtlijn is van toepassing op alle onderdanen van een lidstaat. Er is gekozen voor een algemene verwijzing naar de richtlijn. De SGRC dient bij concrete verzoeken tot inschrijving in een register van specialisten het Europese recht zelfstandig en rechtstreeks toe te passen.

Artikelsgewijs

Artikel D.1.

Dit artikel is onder b. tot en met f. aangepast. De onderdelen b. en c. hebben betrekking op Richtlijn 2005/36/EG: onderdeel b. regelt de registratie van bedrijfsartsen, verzekeringsartsen en artsen voor maatschappij en gezondheid, onderdeel c. regelt de registratie van andere, gelijkwaardige, specialismen op grond van het algemeen stelstel. Onder d. vallen de artsen op wie de richtlijn niet van toepassing is. Onder f. tenslotte vallen verzoeken tot registratie van reeds in Nederland ingeschreven specialisten die een registratie in een (ander) sociaal-geneeskundig specialisme verzoeken dan waarvoor zij reeds zijn ingeschreven.

Artikel D.3.

Dit artikel heeft enerzijds betrekking op de arts wiens specialistendiploma op grond van Richtlijn 2005/36/EG automatisch wordt erkend zodat hij kan worden ingeschreven in één van de drie sociaal geneeskundige specialistenregisters. En anderzijds op de arts wiens specialistendiploma kan worden erkend via het algemeen stelsel. In dat geval beoordeelt de SGRC of de door de arts in één van de landen van de EER of Zwitserland gevolgde en voltooide opleiding gelijkwaardig is aan de desbetreffende opleiding in Nederland. De onderdaan van één van de lidstaten van de EER resp. Zwitserland die in het bezit is van een diploma in een sociaal-geneeskundig specialisme dat niet voorkomt op de lijst van automatisch erkende specialistendiploma’s van Richtlijn 2005/36/EG dienen om voor registratie in aanmerking te kunnen komen, met goed gevolg een individueel scholingsprogramma af te ronden. Dit besluit kent voor deze artsen niet de mogelijkheid een beoordelingsstage te volgen. Een beoordelingsstage is een beperkte periode van praktische werkzaamheid waarbij wordt beoordeeld of de elders voltooide opleiding gelijkwaardig is aan de opleiding in Nederland. Is daarvan sprake dan leidt dit tot registratie in het gewenste register van specialisten. Blijkt dat van gelijkwaardigheid geen sprake is, dan kan de stage gevolgd worden door een individueel scholingsprogramma. Dat er voor de sociaal-geneeskundige specialismen wordt afgezien van een bepaling over een beoordelingsstage is gelegen in het feit dat op voorhand vaststaat dat de betreffende arts niet beschikt over de vereiste kennis van de Nederlandse wet- en regelgeving die betrekking heeft op het betreffende sociaal-geneeskundig specialisme. Een programma van scholing op dit punt is derhalve nodig. Overigens is het argument om de beoordelingsstage niet te regelen niet nieuw; ook de eerdere regelgeving van het CSG over de registratie kende de beoordelingsstage niet.

Artikel D.4a.

In het tweede lid is opgenomen dat de arts dient aan te tonen dat hij vanaf het moment van voltooiing tot aan de aanvraag tot registratie tenminste 16 uur per week in het betreffende specialisme werkzaam is geweest. Dit is een verzwaring van de voorheen geldende regelgeving waarbij werd geëist dat de arts in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag tenminste in totaal één jaar werkzaam moest zijn geweest op het gebied van het betreffende sociaal-geneeskundige specialisme. De 16-uurs eis is gelijk aan hetgeen wordt vereist van de in Nederland opgeleide en ingeschreven specialist die voor (her)registratie in aanmerking wil komen. Door het opnemen van deze eis worden gelijke gevallen gelijk behandeld.

D.4a. en D.8b.

In artikel D.4a., eerste lid, onder d., wordt vereist dat de betreffende arts de Nederlandse taal beheerst en dat hij dat op grond van artikel D.8b. dient aan te tonen. Om in aanmerking te komen voor een registratie als arts, dient deze arts sedert december 2005 een zgn. assessment te volgen en te voltooien. Eén onderdeel van dit assessment is een taaltoets. Om in aanmerking te kunnen komen voor een registratie als specialist, dient deze arts zijn bewijs van inschrijving als arts in het BIG-register te overleggen. Dat houdt in dat het merendeel van de in dit artikel bedoelde artsen die na de inwerkingtreding van Richtlijn 2005/36/ EG een aanvraag tot inschrijving indienen bij de SGRC, het assessment heeft doorlopen en derhalve ook de taaltoets heeft behaald. Het CSG is zich er van bewust dat het in dat geval disproportioneel is om van de betreffende arts te verlangen om in het kader van de specialistenregistratie aan te tonen dat hij de Nederlandse taal beheerst. Dat blijkt immers al uit de registratie als arts. Toch valt nu nog niet uit te sluiten dat er artsen zijn wiens (verzoek tot) inschrijving in het BIG-register dateert van voor december 2005 en van wie dus niet kan worden gezegd dat uit deze inschrijving blijkt dat zij de Nederlandse taal beheersen. Het is daarom dat vooralsnog van deze arts wordt vereist dat hij aantoont het Nederlands te beheersen.

Artikel D.9.

In dit besluit is, net als voorheen, een regeling getroffen voor de specialist die reeds in een register van specialisten van de MSRC, HVRC of SGRC is ingeschreven, en die in een (ander) specialistenregister wil worden ingeschreven, de zgn. zij-instromer. Duidelijker dan voorheen is in het tweede lid aangegeven dat de totale opleidingsduur niet minder dan vier jaar kan bedragen, zijnde de minimumduur van sociaal-geneeskundige specialismen in de richtlijn.

II Publicatie

1. Dit besluit wordt gelijktijdig met het besluit van de Minister, inhoudende de instemming van dit besluit, gepubliceerd in de Staatscourant.

2. In het officiële orgaan van de KNMG wordt mededeling gedaan van dit besluit.

III Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 20 oktober 2007.

Utrecht, 28 september 2007.
N.S. Klazinga,
voorzitter CSG.
V.J. Schelfhout-van Deventer,
secretaris colleges.

Naar boven