Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2007/34)

Besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 5 november 2007, nr. 2007/34, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C24/Sudan Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

Het asielbeleid ten aanzien van Sudan

1 Achtergrond

Deze landenparagraaf bevat het landgebonden asielbeleid voor Sudan. Het landgebonden asielbeleid is een uitwerking van het algemene beleid van C1 tot en met C23 en kan niet worden gezien als een uitzonderingsregeling. De algemene wet- en regelgeving blijft steeds de basis voor de individuele beoordeling van een asielaanvraag.

De beleidsconclusies in deze landenparagraaf zijn mede gebaseerd op het algemeen ambtsbericht van de Minister van BuZa van juli 2007 over de situatie in Sudan (zie de website van het Ministerie van BuZa).

De beleidsconclusies zijn tevens gebaseerd op de uitspraak van het Europese Hof voor de rechten van de Mens van 11 januari 2007 (Salah Sheekh). Naar aanleiding hiervan is besloten om de niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur aan te wijzen als kwetsbare bevolkingsgroep in de zin van C2/3.1.3.

2 Besluitmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Sudan geldt geen besluit in de zin van artikel 43 Vw.

3 Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen

3.1 Politieke of religieuze opposanten

Personen die zich sterk profileren op politiek of religieus gebied, kunnen rekenen op negatieve bejegening door de veiligheidsdiensten. Dit geldt ook wanneer zij vanuit het buitenland terugkeren naar Sudan. Voorbeelden van sterke politieke of religieuze profilering zijn het deelnemen aan demonstraties en oppositionele bijeenkomsten of het zich kritisch (in woord en geschrift) uitlaten over regeringsbeleid. De negatieve bejegening door de veiligheidsdiensten kan variëren van intimidatie, het beperken van de bewegingsvrijheid tot arrestatie en (meerdere) detenties, waarbij marteling en mishandeling voorkomt. Het kan hierbij onder meer gaan om (prominente) intellectuelen, studentenleiders, journalisten, advocaten, mensenrechtenactivisten, activisten van oppositionele of niet-geregistreerde partijen, activisten van vakbonden, activisten van verzetsbewegingen, politieke tegenstanders uit het buitenland en niet-moslims.

Gelet op het vorenstaande kan een persoon die zich sterk profileert op politiek of religieus terrein op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd.

3.2 Niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur

In Darfur wordt door de autoriteiten hard opgetreden tegen personen verdacht van banden met de rebellen. Met name niet-Arabische bevolkingsgroepen kunnen hiermee te maken krijgen. Het is mogelijk dat zij slachtoffer worden van willekeurige arrestaties, detenties, martelingen en mishandelingen. Bij terugkeer vanuit het buitenland naar Sudan lopen met name zij een verhoogd risico op onderzoek door de veiligheidsdienst. Zij worden als snel als vermeend aanhanger van de Darfurese rebellenbeweging gezien.

Vluchtelingschap

Gelet op het vorenstaande komt een persoon die behoort tot een niet-Arabische bevolkingsgroep uit Darfur al snel op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd.

De vluchtelingrechtelijke vervolging dient op de normale wijze aannemelijk te worden gemaakt, waarbij de vrees voor vervolging te herleiden dient te zijn tot één van de gronden van het Verdrag. De activiteiten van de betrokkene die leiden tot de conclusie dat er sprake is van vluchtelingrechtelijke vervolging kunnen zowel hebben plaatsgevonden in Darfur als elders in Sudan.

Kwetsbare minderheidsgroepen

De niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur worden voorts aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep in de zin van C2/3.1.3.

Dit houdt in dat de vreemdeling die behoort tot deze groep met op zichzelf beperkte individuele indicaties reeds aannemelijk kan maken dat bij terugkeer een schending van artikel 3 EVRM dreigt.

Het is niet vereist dat de vreemdeling persoonlijk te maken heeft gehad met een behandeling die op zichzelf voldoet aan de omschrijving van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw. Ook indien er sprake is van mensenrechtenschendingen in de naaste omgeving van de vreemdeling bij personen die behoren tot de betreffende kwetsbare minderheidsgroep, kan dit voldoende grond zijn om zulks aan te nemen. Daarbij wordt niet van de vreemdeling verlangd dat hij aannemelijk maakt dat de betreffende mensenrechtenschendingen zijn ingegeven door het behoren tot de betreffende kwetsbare minderheidsgroep.

Categoriale bescherming

Indien geen vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, b of c, Vw, wordt verleend, is een beleid van categoriale bescherming van toepassing, zie hieronder.

Tot Darfur worden gerekend de deelstaten Noord-, West- en Zuid-Darfur.

3.3 Niet-moslims

Er zijn geen aanwijzingen dat het enkel individueel belijden van andere religies dan de islam tot ernstige problemen leidt met de Sudanese autoriteiten. Dit is dan ook onvoldoende reden om tot statusverlening over te gaan.

Afvalligen van de islam kunnen te maken krijgen met intensieve verhoren, intimidatie en foltering door de autoriteiten. Voor afvalligheid van de islam kan de doodstraf worden opgelegd.

Indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij als gevolg van zijn bekering vanuit de islam problemen te vrezen heeft van de zijde van de autoriteiten, kan hij, gelet op het vorenstaande, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw.

3.4 Vrouwen

Het normale beleid, zoals onder andere weergegeven in C2/2.11, C2/3.2 en C14/3.3 is van toepassing.

Genitale verminking

Genitale verminking komt in het noorden nog steeds op grote schaal voor. Ook in het oosten en westen vindt genitale verminking plaats. In het zuiden wordt over het algemeen geen genitale verminking gepraktiseerd, alhoewel het voorkomt dat in het noorden woonachtige Zuid-Sudanezen alsmede Afrikaanse gemeenschappen uit de Southern Blue Nile en Nuba zich aan de tradities in het noorden aanpassen. Genitale verminking vindt plaats in de kindertijd, meestal in de leeftijd tussen vier en tien jaar. De Sudanese regering is tegen vrouwenbesnijdenis en uit dat ook vaker in het openbaar. Echter, de overheid biedt geen mogelijkheid tot het zich onttrekken aan genitale verminking.

In het geval van verminking kan er geen vlucht- of vestigingsalternatief worden tegengeworpen ten aanzien van Sudan. Dit geldt ook indien de vrees voor vervolging dan wel het risico van een onmenselijke behandeling niet afkomstig is van de autoriteiten. Indien echter op grond van de individuele verklaringen van betrokkene blijkt dat zij zich elders staande heeft kunnen houden onder naar plaatselijke maatstaven gemeten normale omstandigheden, kan van betrokkene worden verlangd dat zij hier naar toe terugkeert.

Hoger opgeleide vrouwen afkomstig uit een grote(re) stad zullen hun dochters veelal niet laten besnijden. Zij krijgen daar doorgaans geen problemen mee vanuit hun sociale omgeving. Onder hoger opgeleide vrouwen moet gedacht worden aan vrouwen met een universitaire of hogere beroepsopleiding. Volgens het ambtsbericht hebben laaggeschoolde vrouwen op het platteland evenwel weinig keus. Het enkele feit dat betrokkene een hoger opgeleide moeder is, betekent niet dat er op voorhand geen sprake meer kan zijn van een reëel risico in de zin van artikel 3 EVRM. Indien op grond van de verklaringen van betrokkene aannemelijk is dat er sprake is van sociale druk, kan dit leiden tot de conclusie dat er sprake is van een reëel risico dat (de dochter van) betrokkene wordt besneden.

Indien een Sudanees meisje nog niet is besneden en dit in Sudan niet kan ontlopen, kan bij terugkeer naar Sudan sprake zijn van een reëel risico als bedoeld in artikel 3 EVRM. Dit kan ook gelden voor in Nederland geboren meisjes, die bij terugkeer naar Sudan bedreigd worden met genitale verminking. In dergelijke gevallen kan op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd worden verleend. Hierbij wordt niet verlangd dat zij zich tot de autoriteiten heeft gewend voor bescherming.

De ouder die genitale verminking van zijn dochter vreest, kan eveneens op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd.

(Seksueel) Geweld tegen vrouwen

Blijkens het ambtsbericht wordt in Sudan het gebruik van geweld tegen vrouwen, bijvoorbeeld slaan, niet gezien als een misdaad. Dit geldt zowel in Zuid- als in Noord-Sudan. Tegen deze vorm van geweld treedt de overheid niet op. Vrouwen kunnen zich hieraan in de praktijk niet onttrekken door zich elders in het land te vestigen.

In Sudan is er voorts nauwelijks of geen bescherming tegen seksueel geweld. Aangifte bij de politie is mogelijk maar vrouwen durven dit vaak niet en bovendien wordt het ze moeilijk gemaakt. Ingeval de vrouw wel aangifte doet bij de politie loopt zij het risico gearresteerd te worden op grond van valse beschuldigingen en/of overspel.

Vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor geweldpleging in Sudan, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hierbij wordt niet verlangd dat zij zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming.

3.5 Dienstplichtigen en deserteurs

Het normale beleid, zoals weergegeven in C2/2.12 is van toepassing.

In Sudan wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds onttrekking aan de dienstplicht en anderzijds desertie. Van onttrekking is sprake indien iemand probeert onder een oproep voor de nationale dienstplicht uit te komen en niet op de basistraining verschijnt. Van desertie kan eerst sprake zijn indien iemand is gerekruteerd en is begonnen aan de dienstplicht, met inbegrip van de basistraining. Op dienstplichtigen en deserteurs is het militaire strafrecht van toepassing.

Onttrekking aan de dienstplicht kan met een geldboete en/of met een gevangenisstraf van twee tot drie jaar worden bestraft. Deze bestraffing is niet als onevenredig zwaar aan te merken. Daarnaast is het niet aannemelijk dat er sprake is van discriminatoire bestraffing. Voor gewetensbezwaarden bestaat geen mogelijkheid om ter vervanging van de dienstplicht een niet-militaire dienstplicht te vervullen.

Gelet op het vorenstaande is een beroep op onttrekking aan de dienstplicht in beginsel niet voldoende om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw, tenzij de betrokkene wegens ernstige en onoverkomelijke gewetensbezwaren tot zijn onttrekking komt. Het is aan de betrokkene om dit aannemelijk te maken.

Desertie kan met maximaal de doodstraf worden bestraft. Aannemelijk is dat een deserteur aan het front de doodstraf opgelegd kan krijgen. Een deserteur in het relatief veilige noorden van Sudan zal eerder een gevangenisstraf opgelegd krijgen. Welke straffen in de praktijk worden opgelegd en of de doodstraf ten uitvoer is gebracht, is niet bekend. Niet kan worden uitgesloten dat deserteurs discriminatoir worden bestraft, worden mishandeld en/of worden geëxecuteerd. Het is aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat er sprake is van een discriminatoire bestraffing. In het geval mishandeling, executie of de doodstraf niet kan worden uitgesloten, dient de bestraffing wegens desertie als onevenredig zwaar te worden aangemerkt.

Gelet op het vorenstaande kan een persoon die een beroep doet op desertie in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw.

4 Traumatabeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/4.2 is van toepassing. Voor het overige zijn er met betrekking tot Sudan geen bijzonderheden.

5 Categoriale bescherming

Asielzoekers uit Sudan komen behoudens contra-indicaties op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel (zie C2/5) indien de betrokkene behoort tot de niet-Arabische bevolkingsgroepen uit de deelstaten Noord-, West- en Zuid-Darfur, tenzij de betrokkene direct voorafgaande aan zijn vertrek uit Sudan gedurende langere tijd probleemloos in het noorden van Sudan heeft verbleven.

Met gedurende langere tijd wordt een periode van tenminste zes maanden bedoeld. Met probleemloos wordt gedoeld op de situatie dat er geen aanleiding bestaat de betrokkene in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, b of c, Vw.

De zuidelijke niet-Arabische bevolkingsgroepen komen niet aanmerking voor categoriaal beschermingsbeleid. Aan hen kan een verblijfsalternatief in het noorden worden tegengeworpen.

6 Verdere beleidsconclusies en aandachtspunten

6.1 Vlucht- en/of vestigingsalternatief

Ten aanzien van Sudan wordt geen binnenlands vlucht- en/of vestigingsalternatief tegengeworpen. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat dit niet geldt voor het verblijfsalternatief, dat conform de hierboven beschreven wijze kan worden tegengeworpen.

6.2 Veilig land van herkomst

Sudan wordt niet beschouwd als veilig land van herkomst.

6.3 Veilig derde land / land van eerder verblijf

Sudan wordt niet beschouwd als veilig derde land.

6.4 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Het beleid zoals neergelegd in C4/3.11.3 is van toepassing. Ten aanzien van de volgende groepen zou sprake kunnen zijn van artikel 1F-gedragingen: hoge (deelstaat)regeringsfunctionarissen, leden van veiligheidsdiensten, politiefunctionarissen, (para)militairen, leden van Arabische milities, leden van verzetsbewegingen (bijvoorbeeld strijders van Sudan People’s Liberation Movement/Army) en kindsoldaten.

Voor de procedure omtrent getuigen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid wordt verwezen naar C11/3.1.

6.5 Legale uitreis

In beginsel kunnen personen uit Sudan vrij het land in- en uitreizen. Het komt evenwel voor dat de Sudanese regering de uitreis weigert aan politieke tegenstanders.

7 Opvangmogelijkheden Amv’s

Ten aanzien van Amv’s uit Sudan kan niet op voorhand worden geconcludeerd dat adequate opvang aanwezig is. De aanwezigheid van adequate opvang dient per individueel geval te worden vastgesteld. Het algemene beleid is van toepassing. Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn, tenzij betrokkene zich zelfstandig kan handhaven.

8 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Sudan geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 5 november 2007.
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaalWetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Toelichting

Algemeen

Op 11 januari 2007 heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens uitspraak gedaan in de zaak die de Somaliër Salah Sheekh had aangespannen tegen Nederland. Naar aanleiding van deze uitspraak is in C2/3.1.3 van de Vreemdelingencirculaire vastgelegd dat in de landenparagrafen van C24 kwetsbare groeperingen kunnen worden aangewezen. Het gaat daarbij om kwetsbare minderheidsgroepen waarvan is geoordeeld dat de algehele situatie in het land van herkomst van dien aard is, dat een dreigende schending van artikel 3 EVRM ook wordt aangenomen indien er sprake is van op zichzelf beperkte individuele indicaties.

In dit WBV worden de niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur als degelijke minderheidsgroeperingen aangewezen. In deze landenparagraaf is, gelezen in samenhang met C2/3.1.3, aangegeven hoe de toetsing aan artikel 3 EVRM ten aanzien van deze groepen plaatsvindt.

Tevens is in dit WBV een passage toegevoegd over vrouwen die in Sudan te maken hebben met (seksuele) geweldpleging.

Tot slot zijn de teksten geschrapt die betrekking hebben op Sudanezen die via Egypte naar Nederland reizen. Deze teksten waren gebaseerd op een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken uit 2001 en daarmee bestond het risico dat de informatie inmiddels verouderd was. Aangezien de bedoelde situatie in de uitvoeringspraktijk zich nauwelijks meer voordoet, is ervoor gekozen de informatie niet meer te actualiseren.

Benadrukt wordt dat het hier geen beleidswijziging betreft. Indien blijkt dat een Sudanese asielzoeker via Egypte naar Nederland is gereisd, zal zijn aanvraag op individuele merites worden beoordeeld met toepassing van het algemene beleid inzake land van eerder verblijf (artikel 31, tweede lid, onder i, Vw)

De Staatssecretaris van Justitie

namens deze:

de directeur-generaalWetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven