Wijziging Subsidieregeling kinderopvang in verband met vaststelling aanvraagtijdvak, beleidsvoornemens en subsidieplafonds voor subsidiëring in 2007

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 januari 2007, nr. AV/A&Z/2007/2614, tot wijziging van de Subsidieregeling kinderopvang in verband met de vaststelling van een aanvraagtijdvak, de beleidsvoornemens en subsidieplafonds voor subsidiëring in het jaar 2007

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 3 en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

Artikel I

De Subsidieregeling kinderopvang1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel b, wordt vervangen door:

b. aanvraagtijdvak: het tijdvak, bedoeld in artikel 5, eerste lid, waarbinnen aanvragen om projectsubsidie kunnen worden ingediend;.

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onderdeel b, wordt ‘krachtens artikel 6 bedoelde beleidsvoornemens’ vervangen door: in artikel 5 genoemde beleidsvoornemens.

2. In het zevende lid wordt ‘een krachtens artikel 6 vastgesteld aanvraagtijdvak’ vervangen door: het aanvraagtijdvak.

C

Artikel 5 wordt vervangen door:

Artikel 5

Vaststelling aanvraagtijdvak, subsidieplafonds en beleidsvoornemens voor het jaar 2007

1. Voor het kalenderjaar 2007 kunnen aanvragen voor projectsubsidie worden ingediend in de periode van 2 april 2007 tot en met 2 mei 2007.

2. De aanvragen voor het tijdvak, genoemd in het eerste lid, hebben uitsluitend betrekking op de volgende beleidsvoornemens:

a. bevordering van de kwaliteit van de kinderopvang;

b. bevordering samenwerking kinderopvangvoorzieningen met andere jeugdvoorzieningen;

c. stimulering en ontwikkeling van innovaties binnen dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang;

d. verbetering van het bereik en de toegankelijkheid van kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang.

3. Subsidie wordt slechts verleend voor projecten met een maximumduur van 18 maanden.

4. Het totale budget voor projectsubsidie voor het jaar 2007 bedraagt € 4.200.000. Daarvan bedraagt het subsidiebedrag dat beschikbaar wordt beschikbaar gesteld voor:

a. het beleidsvoornemen, bedoeld in het tweede lid, onder a: € 1.400.000;

b. het beleidsvoornemen, bedoeld in het tweede lid, onder b: € 1.400.000;

c. de beleidsvoornemens, bedoeld in het tweede lid, onder c en d: € 1.400.000.

5. Het maximum te subsidiëren bedrag per subsidieontvanger bedraagt € 250.000.

D

Artikel 6 vervalt.

E

Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt ‘subsidieplafonds, bedoeld in artikel 6, tweede lid,’ vervangen door: subsidieplafonds, genoemd in artikel 5, vierde lid.

2. In het vierde lid wordt ‘een aanvraagtijdvak’ vervangen door: het aanvraagtijdvak.

F

In artikel 10, eerste lid, onder a, wordt ‘aan de op grond van de bij en krachtens deze regeling gestelde eisen’ vervangen door: aan de bij deze regeling gestelde eisen.

G

In artikel 12 worden onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid, het oorspronkelijke eerste en tweede lid vervangen door:

1. De Minister verleent bij de subsidieverlening een voorschot van maximaal 80% van de te verlenen subsidie.

Artikel II

1. Het Besluit van de Minister van Sociale Zaken en werkgelegenheid van 28 april 2005, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/A&Z/2005/31182 tot vaststelling van een aanvraagtijdvak, beleidsvoornemens en subsidieplafonds voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling kinderopvang (Stcrt. 89) onderscheidenlijk de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 23 januari 2006, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/A&Z/2005/87537, tot vaststelling van een aanvraagtijdvak, beleidsvoornemens en subsidieplafonds voor subsidiëring in het jaar 2006 op grond van de Subsidieregeling kinderopvang (Stcrt. 21) worden ingetrokken.

2. Het besluit onderscheidenlijk de regeling, genoemd in het eerste lid, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van deze regeling, blijven van toepassing op de afwikkeling van de subsidie, voor zover verleend op grond van dat besluit onderscheidenlijk die regeling.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 26 januari 2007.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.J. de Geus.

Toelichting

Algemeen

Op grond van artikel 6, eerste lid, van de tot nu toe geldende Subsidieregeling kinderopvang (hierna: de subsidieregeling) worden de aanvraagtijdvakken waarbinnen aanvragen om projectsubsidie kunnen worden ingediend, door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) vastgesteld en bekend gemaakt in de Staatscourant. Hetzelfde geldt voor de ten aanzien van elk aanvraagtijdvak vast te stellen subsidieplafonds en beleidsvoornemens waarvoor subsidie kan worden aangevraagd. De vaststelling en bekendmaking geschiedde tot nu toe bij afzonderlijke regeling van de Minister van SZW. Uit een oogpunt van vereenvoudiging van regelgeving is ervoor gekozen bedoelde regelingen te integreren. De onderhavige wijzigingsregeling strekt mede daartoe.

Artikelsgewijs

Artikel I

De wijzigingen in de onderdelen A, B en D tot en met F zijn technisch van aard en vloeien rechtstreeks voort uit het samenvoegen van de hiervoor bedoelde regelingen.

In onderdeel C (artikel 5) is de vaststelling van het aanvraagtijdvak, subsidieplafonds en beleidsvoornemens voor het jaar 2007 geregeld.

Aanvraagtijdvak (artikel 5, eerste lid)

In het eerste lid is het aanvraagtijdvak vastgesteld van 2 april tot en met 2 mei 2007. Mocht na afloop van deze periode blijken dat, rekening houdende met het subsidieplafond, de mogelijkheid bestaat een tweede aanvraagtijdvak vast te stellen, dan zal dit zo spoedig mogelijk daarna plaatsvinden. Op aanvragen die gedurende het aanvraagtijdvak zijn ingediend, wordt – op grond van 8, vierde lid, van de subsidieregeling – uiterlijk 13 weken na sluiting van het aanvraagtijdvak beslist.

Beleidsvoornemens (artikel 5, tweede lid)

a. Bevordering van de kwaliteit van de kinderopvang

De bevordering van de kwaliteit was ook in de tranches 2005 en 2006 van de Subsidieregeling kinderopvang één van de prioritaire onderwerpen. De urgentie van dit onderwerp is nog steeds groot. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de resultaten van een onderzoek naar de mogelijkheden voor verbetering van de (proces)kwaliteit in kinderdagverblijven (onderzoek in opdracht van SZW door Bureau Bartels BV; Amersfoort, 19 juli 2006). Ook uit het grote aantal aanvragen dat met de tranche 2006 voor het thema kwaliteit is ingediend blijkt de behoefte aan projecten die de kwaliteit van kinderopvang bevorderen. Een van de aanbevelingen uit het onderzoek door Bureau Bartels is het verbeteren van de (pedagogische) kwaliteit van kinderopvang, onderschreven door de kinderopvangsector. Over dit onderwerp kunnen projecten worden ingediend. Een andere aanbeveling uit het onderzoek is de aansluiting tussen opleiding en (pedagogische) praktijk. Projecten die de afstemming tussen kinderopvang en ROC’s tot onderwerp hebben, worden eveneens uitgenodigd subsidie aan te vragen.

De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de kinderopvang ligt in de eerste plaats bij de ondernemers in de kinderopvang. De verdere ontwikkeling van de kwaliteit van de kinderopvang dient dan ook vanuit de kinderopvangsector plaats te vinden. Het kabinet spreekt kinderopvangondernemers aan op deze verantwoordelijkheid. Met het subsidiëren van projecten die de kwaliteit van het aanbod versterken wil het kabinet kinderopvangondernemers ondersteunen.

Zoals voor alle projecten geldt die op grond van de Subsidieregeling kinderopvang worden gehonoreerd, is een belangrijke voorwaarde, dat de behoefte en het draagvlak binnen de kinderopvangsector voor het betreffende project is aangetoond. Projecten die slechts gericht zijn op het verbeteren van de kwaliteit van de eigen kinderopvangorganisatie vallen dus buiten de werkingssfeer van de Subsidieregeling kinderopvang. Daarnaast is het belangrijk dat de kwaliteitsverbetering die met een project wordt beoogd – bijvoorbeeld in de vorm van een product of methodiek – kan worden overgedragen aan andere kinderopvangorganisaties.

b. Bevordering van de samenwerking van kinderopvangvoorzieningen met andere jeugdvoorzieningen

Gezien het belang van samenwerking tussen kinderopvang en andere jeugdvoorzieningen heeft het kabinet voor projecten die deze samenwerking bevorderen eenzelfde bedrag uitgetrokken als voor bevordering van kwaliteit. Kinderopvang kan als maatschappelijke voorziening een belangrijke rol spelen in de samenwerking met andere jeugdvoorzieningen die een rol spelen in de ontwikkeling van het (jonge) kind. Goede samenwerking tussen kinderopvangvoorzieningen en andere jeugdvoorzieningen is hierbij van wezenlijk belang. Naast het ideële motief (het is goed voor de doelgroep) kan samenwerken ook een efficiëntie motief hebben (samenwerken, omdat het goedkoper is).

Bij dagopvang wordt hierbij specifiek gedacht aan initiatieven die de samenwerking tussen kinderopvang en peuterspeelzalen bevorderen, bijvoorbeeld met als doel het aanbieden van programma’s voor- en vroegschoolse educatie (VVE) aan de kinderen met een (taal)⁠achterstand die de peuterspeelzaal en de dagopvang bezoeken.

Als gevolg van de motie-Van Aartsen/Bos (Kamerstukken II 2004/05, 30 300, nr. 14), krijgen basisscholen met ingang van het schooljaar 2007–2008 de taak om de aansluiting met buitenschoolse opvang te regelen. Daarmee zijn de schijnwerpers tevens gericht op samenwerkingsverbanden tussen kinderopvangorganisaties en basisscholen. Projecten die de ontwikkeling van deze samenwerking bevorderen, vallen eveneens onder de noemer van dit onderwerp. Daarnaast kan gedacht worden aan samenwerkingsprojecten tussen kinderopvangorganisaties en voorzieningen en activiteiten op gebied van sport, cultuur, techniek of welzijn.

Ook voor projecten die vallen onder de noemer samenwerking geldt als voorwaarde, dat de behoefte aan het project en het draagvlak hiervoor binnen de kinderopvangsector moet zijn aangetoond. Projecten die slechts gericht zijn op het tot stand brengen van samenwerking tussen de eigen organisatie en een naburige peuterspeelzaal of school vallen hier dus niet onder. Daarnaast is het belangrijk dat de methode van samenwerking zoals beoogd met het project kan worden overgedragen aan andere kinderopvangorganisaties die willen gaan samenwerken met bijvoorbeeld peuterspeelzalen of scholen.

Naast bovenstaande primaire aandachtsgebieden kan voor 2007 ook projectsubsidie worden aangevraagd voor:

c. Stimulering en ontwikkeling van innovaties binnen dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang

Verbreding en vernieuwing van het aanbod bij dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang zijn onderwerpen waaraan in dit verband kan worden gedacht. Met name het ontwikkelen van opvang specifiek gericht op oudere kinderen is hierbij een aandachtspunt.

d. Verbetering van het bereik en de toegankelijkheid van kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang

Onder dit beleidsthema worden met name projecten uitgenodigd een aanvraag in te dienen die de toegankelijkheid van kinderopvang bevorderen voor kinderen met een (taal)achterstand en kinderen met een handicap.

In tegenstelling tot beleidsthema b, waar het o.a. gaat om de samenwerking tussen kinderopvang en peuterspeelzalen in relatie tot het aanbod VVE, gaat het bij onderhavig thema om projecten waar de pedagogische aspecten van VVE centraal staan.

Subsidieplafonds (artikel 5, vierde lid)

Op grond van het vierde lid is voor subsidie voor het jaar 2007 in totaal € 4.200.000 beschikbaar. Het budget wordt ingezet voor een aantal aandachtsgebieden. Primair gaat in 2007 de aandacht uit naar de bevordering van de kwaliteit van kinderopvang en de bevordering van de samenwerking van kinderopvangvoorzieningen met andere jeugdvoorzieningen.

Onderdeel G (artikel 12)

De wijziging van artikel 12 in dit onderdeel strekt tot een automatische bevoorschotting in geval van subsidieverlening. Dit betekent dat geen aanvraag om een voorschot (meer) hoeft te worden gedaan.

Artikel II

Het eerste lid regelt de intrekking van het besluit van de Minister van SZW tot vaststelling van een aanvraagtijdvak, subsidieplafonds en beleidsvoornemens 2005 respectievelijk de regeling van de Minister van SZW tot vaststelling van een aanvraagtijdvak, subsidieplafonds en beleidsvoornemens 2006.

Het tweede lid bevat een overgangsbepaling op grond waarvan de in het eerste lid genoemde regelingen van toepassing blijven, voor zover nodig voor de afwikkeling van de subsidie op grond van genoemde regelingen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.J. de Geus

  • 1

    Stcrt. 2005, 81; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 23 januari 2006 (Stcrt. 21).

Naar boven