Regeling uitkering dienstongevallen politie

18 oktober 2007

Nr. 2007-0000348962

DGV/POL/AB

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 54a, vierde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. besluit: het Besluit algemene rechtspositie politie;

b. ambtenaar: de ambtenaar, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van het besluit;

c. bevoegd gezag: het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het besluit;

d. dienstongeval: een dienstongeval als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel z, van het besluit;

e. invaliditeit: het objectief medisch vast te stellen blijvende gehele of gedeeltelijke functieverlies van een orgaan of enig ander deel van het lichaam;

f. smartengeld: een vergoeding ter hoogte van een met inachtneming van deze regeling vast te stellen uitkeringspercentage van het bedrag genoemd in artikel 54a, eerste lid, van het besluit.

Artikel 2

1. De ambtenaar die een dienstongeval heeft gehad dat heeft geleid of kan leiden tot invaliditeit:

a. meldt het dienstongeval zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen 150 dagen na het dienstongeval schriftelijk aan het bevoegd gezag;

b. licht het bevoegd gezag zo volledig mogelijk in over het dienstongeval;

c. stelt zich direct onder geneeskundige behandeling;

d. doet al het mogelijke om een spoedig herstel te bevorderen, onder meer door de aanwijzingen van de behandelend arts op te volgen en

e. verleent zijn medewerking aan de vaststelling van de ontstane invaliditeit.

2. Indien de ambtenaar niet handelt overeenkomstig het eerste lid, onderdelen a tot en met d, kan alleen recht op smartengeld ontstaan indien:

a. hij in redelijkheid aantoont dat de ontstane invaliditeit uitsluitend het gevolg is van het dienstongeval en

b. het bevoegd gezag als gevolg van dit verzuim niet in zijn belangen is geschaad.

3. Een ander kan namens de ambtenaar voldoen aan het eerste lid, onderdelen a en b, en het tweede lid, onderdeel a, mits die ander geacht kan worden de belangen van de ambtenaar te vertegenwoordigen.

4. Onderzoekskosten die voortvloeien uit het tweede lid, onderdeel a, komen voor rekening van de ambtenaar.

Artikel 3

1. Het bevoegd gezag wijst een deskundige aan die de als gevolg van het dienstongeval ontstane mate van invaliditeit van de ambtenaar vaststelt aan de hand van de Guides to the Evaluation of Permanent Impairment van de American Medical Association. De vaststelling vindt plaats zodra voorzienbaar is dat de toestand van de ambtenaar niet meer zal verbeteren of verslechteren, doch uiterlijk twee jaar na het dienstongeval.

2. Het smartengeld is gelijk aan de in procenten vastgestelde mate van invaliditeit, tenzij op grond van artikel 4 een hoger uitkeringspercentage wordt vastgesteld.

3. Indien de ambtenaar anders dan als gevolg van het dienstongeval overlijdt voordat het uitkeringspercentage kan worden vastgesteld, wordt uitgekeerd naar het bedrag dat naar verwachting zou zijn uitgekeerd.

4. Het bevoegd gezag draagt de kosten van de vaststelling, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4

1. Het smartengeld wordt met inachtneming van onderstaande uitkeringspercentages vastgesteld bij algehele amputatie of volledig verlies van het gebruiksvermogen van:

Beide benen of voeten

100%

Beide armen of handen

100%

Beide nieren

100%

Een arm of hand en een been of voet tezamen

100%

Het gezichtsvermogen van beide ogen

100%

Algehele verlamming

100%

De verstandelijke vermogens

100%

Een arm in het schoudergewricht

85%

Een arm in het ellebooggewricht of tussen elleboog- en schoudergewricht

75%

Een arm tussen pols- en ellebooggewricht

70%

Een been in het heupgewricht

75%

Een been in het kniegewricht of tussen knie- en heupgewricht

70%

Een been in het enkelgewricht, een been tussen enkel- en kniegewricht of een voet

65%

De onderkaak

50%

Het gezichtsvermogen van één oog

50%

Een lens

15%

Het gehoor van beide oren

75%

Het gehoor van één oor

35%

Een duim

25%

Iedere andere vinger

15%

Een grote teen

15%

Iedere andere teen

7,5%

Een nier

20%

De milt

10%

Een long

35%

De tong

50%

Het spraakvermogen

50%

De baarmoeder

10%

De baarmoeder en de eierstokken

30%

Een teelbal

5%

Beide teelballen

30%

Het mannelijk lid

40%

Het reukvermogen

10%

De smaak

10%

2. Bij gedeeltelijke amputatie of gedeeltelijk verlies van het gebruiksvermogen wordt een evenredig deel van het genoemde uitkeringspercentage vastgesteld. Bij amputatie of volledig verlies van het gebruiksvermogen van één of meer vingers van een hand bedraagt het uitkeringspercentage nooit meer dan bij verlies van de arm tussen pols en ellebooggewricht.

3. Het bevoegd gezag wijst een deskundige voor de vaststelling van het uitkeringspercentage op grond van dit artikel.

Artikel 5

1. Indien op grond van artikel 3 of artikel 4 een uitkeringspercentage is vastgesteld en het dienstongeval tevens heeft geleid tot arbeidsongeschiktheid, wordt een tweede uitkeringspercentage vastgesteld, tenzij de ambtenaar het bevoegd gezag schriftelijk verzoekt niet tot vaststelling daarvan over te gaan..

2. Het bevoegd gezag wijst een deskundige aan die het tweede uitkeringspercentage vaststelt aan de hand van de in het derde lid opgenomen tabel. Daarbij wordt uitgegaan van de mate van arbeidsongeschiktheid zoals bepaald door het ter zake van de uitvoering van de arbeidsongeschiktheidsregelingen bevoegde orgaan. De vaststelling vindt plaats zodra voorzienbaar is dat de mate van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van het dienstongeval niet meer zal toenemen of afnemen, doch uiterlijk drie jaar na het dienstongeval.

3. Het onderstaande uitkeringspercentage van het bedrag, genoemd in artikel 54a, eerste lid, van het besluit wordt vastgesteld bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van:

Arbeidsongeschiktheidstabel

Percentage arbeidsongeschiktheid

Uitkerings-

percentage

5

5

6

5,8

7

6,5

8

7,3

9

8

10

8,8

11

9,5

12

10,3

13

11

14

11,8

15 < 25

12,5

25 < 35

25

35 < 45

37,5

45 < 55

50

55 < 65

62,5

65 < 80

80

80 of meer

100

4. Het bevoegd gezag draagt de kosten van de vaststelling, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 6

1. Bij een post-whiplashsyndroom ten gevolge van een dienstongeval waarbij medisch objectief geen lichamelijke afwijkingen kunnen worden vastgesteld, wordt slechts smartengeld toegekend indien overeenkomstig de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie sprake is van invaliditeit als bedoeld in die richtlijnen.

2. Het bevoegd gezag wijst een deskundige aan die de in het eerste lid bedoelde mate van invaliditeit vaststelt. Het uitkeringspercentage is gelijk aan de vastgestelde mate van invaliditeit.

3. Het bevoegd gezag draagt de kosten van de vaststelling, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 7

1. De ambtenaar die als gevolg van een dienstongeval mogelijk een besmetting met het Humane Immunodificiency Virus (HIV) heeft opgelopen, meldt het dienstongeval dat de vermoedelijke aanleiding was voor de besmetting schriftelijk binnen 5 × 24 uur aan het bevoegd gezag en laat zich binnen één week na dat dienstongeval testen op de besmetting. Hij onderwerpt zich aan een tweede test op een daarvoor medisch geïndiceerd tijdstip.

2. Indien vast komt te staan dat tussen de eerste en de tweede test seroconversie heeft plaatsgevonden, wordt aangenomen dat de besmetting een gevolg is van het dienstongeval en wordt naar keuze van de ambtenaar

a. een zesde deel van het in artikel 54a, eerste lid, van het besluit genoemde bedrag aan hem uitgekeerd of

b. het in artikel 54a, tweede lid, van het besluit genoemde bedrag aan zijn nabestaanden uitgekeerd indien hij binnen 20 jaar als gevolg van de besmetting overlijdt.

3. De ambtenaar maakt de keuze, bedoeld in het tweede lid, binnen acht weken nadat is vast komen te staan dat seroconversie heeft plaatsgevonden.

4. Het bevoegd gezag draagt de kosten van de in het eerste lid bedoelde testen.

Artikel 8

1. De in artikel 2, eerste lid, onder a, en artikel 7, eerste lid, bedoelde meldingen gelden als aanvraag tot vergoeding van smartengeld.

2. Indien sprake is van een dienstongeval wordt de beschikking op de aanvraag genomen uiterlijk drie weken nadat de mate van invaliditeit is vastgesteld, tenzij met toepassing van artikel 5 een tweede uitkeringspercentage wordt vastgesteld. In dat geval wordt de beschikking uiterlijk drie weken na de vaststelling van het tweede uitkeringspercentage genomen.

3. Indien sprake is van een verzoek als bedoeld in artikel 5, eerste lid, wordt de beschikking genomen uiterlijk drie weken nadat de mate van invaliditeit is vastgesteld of, indien het verzoek na vaststelling van de invaliditeit is ingediend, uiterlijk drie weken na het verzoek.

Artikel 9

In het geval geheel of gedeeltelijk ten onrechte smartengeld is toegekend op grond van door de ambtenaar of zijn vertegenwoordiger, bedoeld in van artikel 2, derde lid, verstrekte gegevens waarvan zij wisten of moesten weten dat deze gegevens onjuist waren, kan het bevoegd gezag het besluit tot toekenning van smartengeld herzien of intrekken.

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling smartengeld dienstongevallen politie.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, G. ter Horst.

Toelichting

Algemeen

In het akkoord arbeidsvoorwaarden en werkgelegenheid sector politie van 24 februari 1997 is een afspraak neergelegd over de verantwoordelijkheid van de werkgever voor het financiële risico bij een dienstongeval. Deze afspraak houdt in dat indien een dienstongeval of beroepsziekte leidt tot overlijden of invaliditeit van de ambtenaar er recht onsataat op smartengeld. Deze afspraak is geformaliseerd met de invoeging van artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) bij Besluit van 9 maart 1999, houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie in verband met verantwoordelijkheid van de politiewerkgever bij dienstongeval van ambtenaren van politie (Stb. 1999, 131). In artikel 54a, eerste lid, van het Barp is bepaald dat bij invaliditeit, die voortvloeit uit een dienstongeval of beroepsziekte de ambtenaar een smartengelduitkering tot maximum van € 136.100,– krijgt vergoed. Bij overlijden ten gevolge van dienstongeval ontvangen de erfgenamen van de ambtenaar op grond van artikel 54a, tweede lid, van het Barp een overlijdensuitkering van netto € 68.100,–. De smartegengelduitkering voor invaliditeit ten gevolge van dienstongeval is afhankelijke van de mate van invaliditeit van de ambtenaar. Artikel 54a is ingevoerd met terugwerkende kracht tot 24 februari 19997, de datum van ondertekening van het akkoord In arbeidsvoorwaarden en werkgelegenheid sector politie.

De sector politie heeft een collectieve dienstongevallenverzekering afgesloten. Deze verzekering biedt de korpsen dekking tegen het risico dat ten gevolge van een dienstongeval een ambtenaar aanspraak maakt op smartengelduitkering op grond van artikel 54a van het Barp. In de polisvoorwaarden van deze verzekering zijn voor de vaststelling van de hoogte van de smartengelduitkering bij invaliditeit uitkeringspercentages voor de mate van invaliditeit opgenomen. In de afgelopen periode zijn bij aanspraken op grond van artikel 54a van het Barp aan de hand van deze collectieve dienstongevallenverzekering smartengelduitkeringen aan politieambtenaren toegekend. Materieel is dus alvast uitvoering gegeven aan deze regeling. De aanspraak op smartengelduitkering van de ambtenaar rust op het bevoegd gezag, In deze regeling, is voorzover het dienstongevallen betreft, is de aanspraak op smartengeld bij invaliditeit ten gevolge van een dienstongeval uitgewerkt. Vanwege het feit dat in de afgelopen periode aan de hand van de collectieve dienstongevallenverzekering uitvoering is gegeven aan de aanspraken op grond van artikel 54a van het Barp, is ervoor gekozen aan de thans voorliggende regeling geen terugwerkende kracht te verbinden. Overigens behoudt de sector politie de collectieve dienstongevallenverzekering ter dekking van het risico.

Artikelsgewijs

Artikelen 2 tot en met 5

Een dienstongeval kan direct, maar ook op later moment leiden tot het ontstaan van invaliditeit. (Het is m.i onnodig om uit te weiden over het dienstongeval van ambtenaar die al een bepaalde mate van invaliditeit had; los van het feit dat dit niet vaak zal voorkomen, is uit de regeling duidelijk dat het alleen gaat om wat er als gevolg van een dienstgeval ontstaat) De ambtenaar meldt een dienstongeval zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen 150 dagen te geschieden om het bevoegd gezag in staat te stellen te bepalen of daadwerkelijk sprake is van een dienstongeval. De schriftelijke melding geldt als aanvraag van een besluit tot toekenning van smartengeld (zie ook artikel 8, eerste lid). Op deze aanvraag zijn de bepalingen over de aanvraag van besluiten in afdeling 4.1.1. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. De ambtenaar moet naast de informatie over de oorzaak en toedracht van het dienstongeval (desgevraagd) ook andere gegevens en bescheiden moet verschaffen die voor beslissing noodzakelijk zijn, zoals de aard en omvang van het letsel. Indien de benodigde (medische) gegevens ondanks rappel niet worden verschaft, kan het bevoegd gezag met een beroep op artikel 4:5 van de Awb besluiten de aanvraag niet verder te behandelen.

Indien de ambtenaar niet voldoet aan de in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met d, opgenomen verplichtingen zal hij, wil een recht op smartengeld kunnen ontstaan, in redelijkheid moeten aantonen dat de ontstane of toegenomen invaliditeit uitsluitend het gevolg is van het dienstongeval. Het feit dat hij zich niet onder behandeling heeft gesteld of de voorschriften van de behandelende artsen niet heeft opgevolgd, mag dus niet leiden of hebben geleid tot het ontstaan of de toename van zijn invaliditeit. De kosten die de ambtenaar maakt om aan te tonen dat de ontstane of toegenomen invaliditeit uitsluitend een gevolg is van het dienstongeval worden niet gedragen door het bevoegd gezag.

Om het percentage van de smartengelduitkering te kunnen bepalen, stelt een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige de aan het dienstongeval toe te rekenen invaliditeit medisch objectief vast zodra dit mogelijk is. Een termijn van ten hoogste twee jaar na het dienstongeval wordt daarvoor voldoende geacht. De mate van ontstane of toegenomen invaliditeit ten gevolge van het dienstongeval wordt vastgesteld aan de hand van de Guides to the Evaluation of Permanent Impairment van de American Medical Association. Deze zogenoemde AMA-schaal wordt in Nederland algemeen gebruikt bij de vaststelling van invaliditeit bij letsel. In het geval dat de invaliditeit is omschreven in de Gliedertaxe, zoals opgenomen in artikel 4, is niet relevant dat toepassing van de AMA-schaal zou hebben geleid tot een hoger of lager uitkeringspercentage. Dan wordt uitgekeerd naar het in de Gliedertaxe opgenomen uitkeringspercentage. Het moge duidelijk zijn dat het totale uitkeringspercentage dat met toepassing van de Gliedertaxe tot stand komt niet meer kan bedragen dan het in artikel 54a, eerste lid, van het Barp opgenomen maximumbedrag.

(Ik begrijp de verhouding tussen de AMA-schaal en de Gliedertaxe niet. Graag uitleggen hoe dat zit)

Wanneer is vastgesteld dat sprake is van ontstane of toegenomen invaliditeit en het dienstongeval ook heeft geleid tot arbeidsongeschiktheid, wordt naast het uitkeringspercentage op grond van de opgetreden mate van invaliditeit, een tweede uitkeringpercentage vastgesteld. De ambtenaar kan echter verzoeken om geen tweede uitkeringspercentage vast te stellen. Dat verzoek zou hij bijvoorbeeld kunnen doen als het uitkeringspercentage op grond van de mate van invaliditeit al zo hoog is dat onaannemelijk is dat het tweede uitkeringspercentage nog hoger zal zijn.

(De verhouding tussen de vaststelling van het eerste uitkeringspercentage – het smartengeld – en het tweede – de arbeidsongeschiktheidsuitkering – begrijp ik niet. Waarom bestaan die niet naast elkaar? Ik weet niet beter dan dat smartengeld immateriële schade is. Arbeidsongeschiktheidsschade is materiële schade. Ik vind het vreemd dat je geen recht meer zou hebben op arbeidsongeschiktheidsschade omdat het schadebedrag lager is dan het bedrag dat als smartengeld wordt uitgekeerd. Kortom, hier is meer uitleg nodig.

Uitgangspunt bij deze vaststelling van een tweede uitkeringspercentage vormt het arbeidsongeschiktheidspercentage zoals dat in het kader van de arbeidsongeschiktheidsregelingen is vastgesteld. De deskundige bepaalt vervolgens in hoeverre dit arbeidsongeschiktheidspercentage rechtstreeks en onlosmakelijk het gevolg is van het dienstongeval. Het in artikel 5, tweede lid, bedoelde uitvoeringsorgaan dat in het kader van de arbeidsongeschiktheidsregelingen het arbeidsongeschiktheidspercentage bepaalt, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Indien zowel een uitkeringspercentage wegens invaliditeit als een uitkeringspercentage wegens arbeidsongeschiktheid zijn vastgesteld, wordt het smartengeld berekend naar het hoogste percentage. Bij de vaststelling van de uitkeringspercentages bestaat geen beleidsvrijheid voor het bevoegde gezag.

Artikel 6

Indien sprake is van een post-whiplashsyndroom waarbij geen lichamelijke afwijkingen kunnen worden geconstateerd, kan op basis van dit artikel een vergoeding worden toegekend als een deskundige op basis van de richtlijnen van de Nederlandse vereniging voor Neurologie vaststelt dat er sprake is van invaliditeit in de zin van die richtlijnen. Het uitkeringspercentage is gelijk aan de vastgestelde mate van invaliditeit.

Artikel 7

Om te kunnen vaststellen of een HIV-besmetting bij het uitoefenen van de politietaak is opgelopen, is directe melding door de ambtenaar van politie van het desbetreffende voorval onontbeerlijk. Het laten uitvoeren van een test is noodzakelijk om te kunnen bepalen of daadwerkelijke besmetting heeft plaatsgevonden.

Indien is vastgesteld dat sprake is van een HIV-besmetting dient de ambtenaar ingevolge het tweede lid binnen acht weken een keuze te maken tussen de toekenning van een uitkering van een zesde deel van het smartengeld dat in artikel 54a van het besluit maximaal kan worden toegekend of de uitkering van dat volledige bedrag indien hij binnen 20 jaar als gevolg van de besmetting overlijdt. Het eenmalige bedrag van een zesde deel van het in artikel 54a, eerste lid, van het Barp genoemde maximumbedrag kan worden beschouwd als afkoop van onzekerheden. Van een HIV-besmetting is het juiste tijdstip van de besmetting niet eenduidig is vast te stellen en het manifest worden van de gevolgen zich pas later of mogelijk in het geheel niet zal voordoen en de omvang van de gevolgen van de besmetting ook, mede gelet op de ontwikkelingen in de medische wetenschap, niet op voorhand met zekerheid zijn aan te geven. Voor de volledigheid wordt vermeld dat in het geval dat bij de ambtenaar naast de HIV-besmetting tevens sprake is van (toegenomen) invaliditeit ten gevolge van het dienstongeval, de totale uitkering in geen geval meer kan bedragen dan het in artikel 54a, eerste lid, van het Barp opgenomen maximumbedrag.

Artikel 8

Op grond van artikel 8, eerste lid, wordt de melding aangemerkt als een aanvraag tot de uitkering van smartengeld. Uiteraard is afdeling 4.1.1. van de Algemene wet bestuursrecht hierop van toepassing. In artikel 8, tweede en derde lid, zijn de beslistermijnen aangegeven in het geval sprake is van een dienstongeval.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

Naar boven