Regeling reserves VO 2007

Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 oktober 2007, nr. VO/F-2007/31684, houdende wijziging van de Regeling Jaarverslag scholen voor voortgezet onderwijs met ingang van het verslagjaar 2002 ten behoeve van meer gespecificeerde toelichtingen in de jaarverslaglegging (Regeling reserves VO 2007)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op artikel 18, vijfde lid, van het Bekostigingsbesluit W.V.O.;

Besluit:

Artikel I

Wijziging van de Regeling jaarverslag scholen voor voortgezet onderwijs met ingang van het verslagjaar 2002

A

In artikel 3 wordt na ‘vastgestelde model’ toegevoegd: , voor zover in deze regeling niet anders is bepaald.

B

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 3a

Toelichting Eigen vermogen

1. Het bevoegd gezag dient in het financieel jaarverslag in de toelichting op de balanspost Bestemmingsreserve aan te geven:

a. het bedrag van iedere bestemmingsreserve,

b. de specifieke bestemming van iedere bestemmingsreserve,

c. op welke termijn aanwending van iedere bestemmingsreserve wordt voorzien,

d. of het bevoegd gezag zelf of derden de specifieke bestemming van de bestemmingsreserve hebben aangebracht en

e. bij door derden aangebrachte bestemmingsreserve de voorwaarden die bij de specifieke bestemmingsreserve zijn gesteld en door wie.

2. Het bevoegd gezag dient in het financieel jaarverslag in de toelichting op de balanspost Algemene reserve aan te geven wat de voorgenomen bestemming is, onderscheiden naar algemene reserves die

a. zijn vastgelegd in materiële vaste activa,

b. zijn bedoeld voor het afdekken van toekomstige risico’s in de financiële bedrijfsvoering en

c. beschikbaar zijn als financieringsbron voor nieuwe activiteiten en investeringen.

3. Het verloop van iedere balanspost van het Eigen vermogen dient in de toelichting in een sluitend overzicht uiteen te worden gezet.

Artikel II

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2007.

Artikel III

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling reserves VO 2007.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M van Bijsterveldt-Vliegenthart.

Toelichting

Algemeen

Inleiding

OCW heeft de regels voor de jaarverslaggeving voor bevoegde gezagsorganen van scholen voor voortgezet onderwijs vastgelegd in de Regeling Jaarverslag scholen voor voortgezet onderwijs met ingang van het verslagjaar 2002. Ondanks deze regeling bestaat er discussie over de vraag hoe de financiële positie en in het bijzonder de reservepositie van scholen voor voortgezet onderwijs moet worden toegelicht en beoordeeld.

Met het oog op die discussie is het van groot belang dat bevoegde gezagen hun reserve positie goed en transparant verantwoorden. Daarbij kan het begrip weerstandvermogen als hulpmiddel dienen. Het weerstandsvermogen is het eigen vermogen uitgedrukt in een percentage van alle baten in een jaar inclusief de financiële baten en exclusief de buitengewone baten. Met de VO-raad zijn signaleringsgrenzen voor het weerstandsvermogen afgesproken van 10% en 40%. Die signaleringsgrens kan door alle belanghebbenden als een eerste signaal gebruikt worden om de reservepositie van het bevoegd gezag te beoordelen. Scholen zijn hierover door zowel de VO-raad (brief van 17 januari 2007) als OCW (brief van 23 januari 2007) geïnformeerd, tevens heeft OCW de Tweede Kamer hierover een brief gestuurd (28 februari 2007).

Over het verslagjaar 2006 is scholen gevraagd op vrijwillige basis een meer specifieke toelichting te geven op hun financiële positie. Deze regeling voorziet erin, zoals eerder toegezegd, het bevoegd gezag te verplichten in de toelichting op de jaarrekening een duidelijke verantwoording te geven op de onderdelen van het Eigen vermogen, de Algemene reserve en de Bestemmingsreserves. Onder jaarrekening wordt mede verstaan de geconsolideerde jaarrekening. Om eventuele misverstanden te voorkomen is het van belang te weten dat het bevoegd gezag dat onderwijs verzorgt in meerdere onderwijssectoren in de toelichting conform artikel 3a aangeeft welke gedeelte van de reserve kan worden toegekend aan de onderscheiden onderwijssectoren.

Een voorbeeld van het specifiek moeten verantwoorden is dat, naast de overige verplichte informatie, in de toelichting op elke afzonderlijke reserve dient te worden aangegeven of het bevoegd gezag (bestemmingsreserve) dan wel een derde (bestemmingsfonds), de specifieke bestemming van de reserve heeft aangebracht. Een ander voorbeeld is dat het bevoegd gezag bij de toelichting op de algemene reserves die zijn bedoeld voor het afdekken van toekomstige risico’s in de financiële bedrijfsvoering aangeeft welke risico’s worden onderscheiden bij de categorie leerlingen, personeel, materieel en overige en waarom een dekking uit de algemene reserve passend is.

De situatie met ingang van het verslagjaar 2008

In overleg met o.a. vertegenwoordigers van de betrokken instellingen en met de Raad voor de Jaarverslaggeving wordt een algemene aanpassing van de inrichtingsvereisten van de jaarverslaggeving voorbereid voor alle uit ’s Rijks kas bekostigde onderwijsinstellingen, welke aanpassing is bedoeld met ingang van het verslagjaar 2008 van toepassing te zijn. De in deze regeling vermelde voorschriften voor de toelichting zijn de opmaat voor die algemene aanpassing.

Op grond van de aangepaste inrichtingsvoorschriften zal dan bijvoorbeeld in de balans of, net als in deze regeling, in de toelichting het eigen vermogen zodanig moeten worden gepresenteerd, dat daaruit blijkt welk gedeelte vrij besteedbaar is en welk gedeelte is vastgelegd. Het beleid van het bevoegd gezag met betrekking tot de omvang en de functie (bestedingsvoornemen) van het vrij besteedbaar vermogen dient daarnaast te worden verwoord.

Er zal voorts een duidelijk onderscheid moeten worden aangebracht tussen onderdelen van het eigen vermogen die al dan niet met publieke middelen zijn opgebouwd.

Delen van het eigen vermogen, waaraan door het bevoegd gezag of door anderen een voorgenomen bestemming is gegeven, worden als bestemmingsreserve dan wel bestemmingsfonds aangeduid en afzonderlijk toegelicht. Met dit onderscheid maakt het bevoegd gezag de voorgenomen besteding van delen van de balanspost eigen vermogen helder. Overigens is de bovenstaande aanpassing niet onderwijsspecifiek. Op grond van de inrichtingsvoorschriften van de Raad voor de Jaarverslaggeving is het aanbrengen van het onderscheid tussen algemene reserves, bestemmingsfondsen en bestemmingreserves voorgeschreven voor alle organisaties zonder winststreven.

Hetzelfde geldt voor het aanbrengen van de onderverdeling van deze reserves naar herkomst ‘publiek’ dan wel ‘privaat of niet-publiek’.

Administratieve lasten

Tot en met het verslagjaar 2006 zijn aan het bevoegd gezag geen specifieke voorwaarden gesteld over de wijze waarop het zijn financiële positie in het jaarverslag moest toelichten. Het bevoegd gezag werd wel geacht een gedegen onderbouwing van zijn financiële positie te leveren. Met deze regeling worden voor het verslagjaar 2007 voorwaarden gesteld aan de wijze van de onderbouwing van de financiële positie.

Nu het gaat om een andere wijze van inrichten van de onderbouwing die niet als zodanig leidt tot een uitbreiding van de verplichte onderbouwing van de financiële positie, is er geen sprake van een extra administratieve last voor het bevoegd gezag. Deze regeling is derhalve niet ter toetsing aan Actal voorgelegd.

Desondanks kan het zo zijn dat het bevoegd gezag deze regeling wel als een administratieve lastenverzwaring ervaart omdat in de huidige praktijk blijkt dat de toelichting op de financiële positie summier is.

Vaste verandermomenten

Deze regeling voorziet in een aanpassing van de Regeling Jaarverslaglegging scholen voor voortgezet onderwijs met ingang van het verslagjaar 2002. Deze aanpassing betreft de verantwoording over het kalenderjaar 2007. Bij toepassing van een vaste inwerkingtredingsdatum en invoeringstermijn van ten minste 3 maanden – volgens het uitgangspunt van kabinetsbeleid Vaste Verander Momenten, zoals verwoord in Kamerstukken II, vergaderjaar 2006/07, 29 515, nr. 181, – zou inwerkingtreding pas op 1 januari 2008 mogelijk zijn bij publicatie van de regeling op 1 oktober 2007.

Nu de regeling verandering wenst te brengen in de verslaglegging over het kalenderjaar 2007, zoals na overleg met de schoolbesturen aan de Kamer is toegezegd, is het maatschappelijk en politiek onwenselijk, van invoering per 1 januari 2007 af te wijken. In verband hiermee treedt deze regeling zo spoedig mogelijk na publicatie in werking en werkt terug tot 1 januari 2007.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Naar boven