Wijziging Regeling zorgverzekering

Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 24 januari 2007, nr. Z/F-2743630, houdende wijziging van de Regeling zorgverzekering in verband met de vaststelling van het maximum bijdrageloon per loontijdvak voor de jaren 2006 en 2007, het vastleggen van de grondslagaanwasmethode voor 2007 alsmede het vastleggen van vergoedingen voor de commissieleden van het CVZ

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 43, derde lid, 47 en 59, negende lid, onderdeel a, van de Zorgverzekeringswet;

Besluit:

Artikel I

In de Regeling zorgverzekering worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Na artikel 5.9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.10

1. Het bedrag, bedoeld in artikel 43, derde lid, van de Zorgverzekeringswet, dat voor de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage per loontijdvak ten hoogste in aanmerking wordt genomen, wordt voor het jaar 2006 vastgesteld op:

Loontijdvak

Maximum bijdrage-inkomen

Dag

115

Week

575

Vier weken

2 300

Maand

2 501,25

Kwartaal

7 503,75

Jaar

30 015

2. In afwijking van het eerste lid wordt het bedrag, bedoeld in artikel 43, derde lid, van de Zorgverzekeringswet, dat voor de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage per loontijdvak ten hoogste in aanmerking wordt genomen, voor werknemers als bedoeld in artikel 63, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 vastgesteld op:

Loontijdvak

Maximum bijdrage-inkomen

Dag

130,50

Week

652,50

Vier weken

2 610

Maand

2 827,60

Kwartaal

 

3. In afwijking van het eerste lid wordt het bedrag, bedoeld in artikel 43, derde lid, van de Zorgverzekeringswet, dat voor de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage per loontijdvak ten hoogste in aanmerking wordt genomen, voor werknemers als bedoeld in artikel 63, eerste lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 vastgesteld op:

Loontijdvak

Maximum bijdrage-inkomen

Dag

122,51

Week

612,55

Vier weken

2 450,20

Maand

2 654,55

Kwartaal

 

B

Artikel 5.10 komt met ingang van 1 januari 2007 te luiden:

Artikel 5.10

1. Het bedrag, bedoeld in artikel 43, derde lid, van de Zorgverzekeringswet, dat voor de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage per loontijdvak ten hoogste in aanmerking wordt genomen, wordt voor het jaar 2007 vastgesteld op:

Loontijdvak

Maximum

Dag

117,32

Week

586,64

Vier weken

2 346,59

Maand

2 551,91

Kwartaal

7 655,75

Jaar

30 623

2. In afwijking van het eerste lid wordt het bedrag, bedoeld in artikel 43, derde lid, van de Zorgverzekeringswet, dat voor de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage per loontijdvak ten hoogste in aanmerking wordt genomen, voor werknemers als bedoeld in artikel 63, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 vastgesteld op:

Loontijdvak

Maximum bijdrage-inkomen

Dag

133,72

Week

668,62

Vier weken

2 674,49

Maand

2 897,43

Kwartaal

 

3. In afwijking van het eerste lid wordt het bedrag, bedoeld in artikel 43, derde lid, van de Zorgverzekeringswet, dat voor de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage per loontijdvak ten hoogste in aanmerking wordt genomen, voor werknemers als bedoeld in artikel 63, eerste lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 vastgesteld op:

Loontijdvak

Maximum bijdrage-inkomen

Dag

124,99

Week

624,95

Vier weken

2 499,83

Maand

2 708,32

Kwartaal

 

4. De inkomensafhankelijke bijdrage die op grond van paragraaf 5.2 van de Zorgverzekeringswet is verschuldigd wordt, per loontijdvak met inachtneming van artikel 43, derde lid, van de Zorgverzekeringswet, berekend over het verschil tussen het bijdrage-inkomen, bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel a, van die wet, dat de werknemer in het bijdragebetalingstijdvak heeft genoten tot en met dat loontijdvak en het bijdrage-inkomen, bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel a, van die wet, dat de werknemer in dat bijdragebetalingstijdvak heeft genoten tot en met het aan dat loontijdvak voorafgaande loontijdvak.

C

Paragraaf 1 van hoofdstuk 6 komt te luiden:

§ 1

Vergoedingen commissieleden College zorgverzekeringen

Artikel 6.1.1

1. De leden van door het College zorgverzekeringen ingestelde commissies, niet zijnde bestuursleden van het College zorgverzekeringen, ontvangen voor het bijwonen van vergaderingen per dagdeel waarin wordt vergaderd een vergoeding van € 190,59.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder dagdeel verstaan de delen van de dag waarvan het eerste aanvangt op het tijdstip van aanvang van de eerste bijgewoonde vergadering en het tweede en derde aanvangen nadat vanaf dat tijdstip vijf respectievelijk tien uren zijn verstreken.

3. In afwijking van het eerste lid kan het College zorgverzekeringen ten behoeve van leden van een commissie een hogere vergoeding vaststellen. Deze vergoeding behoeft vooraf de toestemming van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel 6.1.2

1. De vergoeding, bedoeld in artikel 6.1.1 wordt, ingeval het lid gebruik maakt van een eigen vervoermiddel en zijn woonhuis is gelegen in een gemeente die meer dan 10 kilometer is verwijderd van de gemeente waarin de vergadering wordt gehouden, vermeerderd met een vergoeding van € 0,27 voor elke afgelegde kilometer.

2. De vergoeding, bedoeld in artikel 6.1.1 wordt, ingeval het lid gebruik maakt van een openbaar vervoermiddel en zijn woonhuis is gelegen in een gemeente die meer dan 10 kilometer is verwijderd van de gemeente waarin de vergadering wordt gehouden, vermeerderd met:

a. de kosten voor een retourbiljet (1e klasse) van het gebruikte openbaar vervoer;

b. de gemaakte kosten voor plaatselijk vervoer in de gemeente, waarin de vergadering wordt gehouden.

Artikel II

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2007.

2. Artikel I, onderdeel A, werkt terug tot en met 1 januari 2006.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, J.F. Hoogervorst.

Toelichting

1. Inleiding

Op grond van artikel 43, derde lid, van de Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het bedrag aan van dezelfde inhoudingsplichtige ontvangen loon als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel a, van de Zvw vastgesteld, dat bij de berekening van het bijdrage-inkomen per loontijdvak maximaal in aanmerking wordt genomen. In artikel I, onderdelen A en B van onderhavige regeling vindt deze vaststelling plaats voor respectievelijk de jaren 2006 en 2007. Onder punt 2 wordt hierop nader ingegaan.

Daarnaast is deze regeling gebaseerd op artikel 59, negende lid, onderdeel a, van de Zorgverzekeringswet (de vergoeding van commissieleden van het College zorgverzekeringen). Hierop wordt verder ingegaan onder punt 3.

2. Grondslagaanwasmethode

Om het juiste bedrag van de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw te kunnen berekenen moet gebruik worden gemaakt van de systematiek van voortschrijdend cumulatief rekenen (VCR).

Tot 2007 waren twee methoden toegestaan voor het voortschrijdend cumulatief rekenen, de cumulatieve premiemethode en de grondslagaanwasmethode. De cumulatieve premiemethode houdt in dat de inkomensafhankelijke bijdrage wordt berekend over het cumulatieve bijdrage-inkomen tot en met het laatste loontijdvak. Dit bedrag wordt vervolgens verminderd met de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage over het cumulatieve bijdrage-inkomen tot het laatste loontijdvak.

De grondslagaanwasmethode houdt in dat de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw wordt berekend over de aanwas (toename) van de bijdragegrondslag. Onder bijdragegrondslag wordt verstaan het loon waarover inkomensafhankelijke bijdrage Zvw wordt geheven, dus na toepassing van artikel 43, derde lid, van de Zvw. De aanwas van de bijdragegrondslag is vervolgens het verschil tussen de cumulatieve bijdragegrondslag tot en met dat loontijdvak en de cumulatieve bijdragegrondslag tot en met het loontijdvak daaraan voorafgaand. Hierbij wordt uiteraard alleen gelet op het loon in het bijdragebetalingstijdvak (meestal het kalenderjaar).

Het hierbij maximaal in aanmerking te nemen bijdrage-inkomen wordt steeds bepaald door het loontijdvakmaximum te vermenigvuldigen met het aantal verstreken loontijdvakken (inclusief het tijdvak waarover de berekening plaatsvindt). Het maximumbijdrage-inkomen voor de verschillende loontijdvakken wordt afgeleid van het jaarmaximum en tot twee cijfers achter de komma afgekapt.

Het onderscheid tussen de cumulatieve premiemethode en de grondslagaanwasmethode is dat bij de cumulatieve premiemethode wordt uitgegaan van het verschil tussen de inkomensafhankelijke bijdragen en bij de grondslagaanwasmethode van het verschil tussen de bijdrage-inkomens.

Ter verduidelijking volgt hieronder een voorbeeld van de grondslagaanwasmethode.

Voorbeeld grondslagaanwasmethode

Een werknemer heeft een maandloon van € 2200 en krijgt naast zijn maandloon in de maand februari een bonus van zijn werkgever ter waarde van € 1000. Het maximum bijdrage-inkomen voor een maand bedraagt € 2500.

Deze werknemer betaalt in de maand januari over € 2200 inkomensafhankelijke bijdrage Zvw (het maandloon blijft onder het maximum bijdrage-inkomen van € 2500).

In de maand februari bedraagt het bijdrage-inkomen van deze werknemer € 3200 (maandloon van € 2200 plus de bonus van € 1000). Om de inkomensafhankelijke bijdrage voor de maand februari te berekenen dient het maandloon van januari hierbij opgeteld te worden. De bijdragegrondslag is dan € 5400. Dit wordt echter gemaximeerd op € 5000 (2 x maandmaximum à € 2500), zodat in de maand februari inkomensafhankelijke bijdrage wordt geheven wordt over € 2800 (€ 5000 minus het al belaste bedrag van € 2200).

Voor de maand maart geldt een maandloon van € 2200. Totale bijdragegrondslag bedraagt € 7600 (bijdrage-inkomen van de maanden januari, februari en maart). Met inachtneming van het maandmaximum voor de loontijdvakken januari, februari en maart (3x maandmaximum à € 2500) wordt in de maand maart inkomensafhankelijke bijdrage geheven over € 2500 (€ 7500 minus het al belaste bedrag van € 5000).

De methode van VCR heeft tot gevolg dat een inhaaleffect kan ontstaan bij extra loonbetalingen. Bij een bonus, vakantiegeld of andere extra loonbetalingen kan het nettoloon in de maanden na de uitbetaling wisselen door de herrekening met VCR.

Vanaf 1 januari 2007 kan nog maar één systematiek, die van de grondslagaanwasmethode, gehanteerd worden. Dat is eenduidiger voor de uitvoeringspraktijk en de handhaving door de Belastingdienst wordt hierdoor eenvoudiger. In het vierde lid van het in artikel I, onderdeel B, van deze regeling opgenomen artikel 5.10 van de Regeling zorgverzekering wordt geregeld dat de grondslagaanwasmethode als enige methodiek voor het voortschrijdend cumulatief rekenen kan worden gebruikt.

De grondslagaanwasmethode is overigens niet nieuw. In de meeste salarisadministraties wordt een dergelijke systematiek al toegepast.

In bepaalde sectoren ontvangen werknemers over vakantiedagen en soms ook over verlof- en feestdagen geen loon. Ook ontvangen zij geen vakantie-uitkering. In plaats daarvan ontvangen zij bij iedere loonbetaling vakantiebonnen, die op bepaalde momenten bij een vakantiebonnenfonds kunnen worden verzilverd. Belastingheffing over de waarde van de vakantiebonnen vindt plaats op het moment van verstrekking. Bij de verzilvering van de bonnen wordt geen belasting geheven. Deze werknemers ontvangen hun jaarloon dus over minder loontijdvakken in het kalenderjaar dan voor de gewone werknemer het geval is. De standaard loonbelastingtabellen zijn erop afgestemd dat het loon gedurende het gehele kalenderjaar wordt genoten. Over iedere maand en week wordt zo bijvoorbeeld 1/12 c.q. 1/52 van het jaarbedrag aan heffingskorting genoten. Ook de progressie in het tarief wordt over het gehele jaar verdeeld. Door de vaststelling van afzonderlijke loonbelastingtabellen voor werknemers met vakantiebonnen die zijn berekend met een afwijkende tijdsevenredige factor wordt bereikt dat de belastingheffing voor deze werknemers op het punt van heffingskorting en tarief op jaarbasis toch zo goed mogelijk plaatsvindt.

Artikel 5.10, tweede en derde lid (artikel I, onderdelen A en B) van deze regeling geeft voor deze werknemers het maximum bijdrage-inkomen per loontijdvak aan voor de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage van de Zvw.

3. Vergoedingen commissieleden College zorgverzekeringen

De Regeling bezoldiging en beheerskosten bestuursorganen volksgezondheid is op 1 januari 2006 in werking getreden. Op grond van artikel 19, onderdeel d, en artikel 20, derde lid, van deze regeling zijn de artikelen 6.1.1 tot en met 6.1.8 van de Regeling zorgverzekering per 1 januari 2007 ingetrokken. Deze artikelen regelden de vergoedingen en de rechtspositie van de leden van het College zorgverzekeringen (CVZ) alsmede de vergoedingen van door het CVZ ingestelde commissieleden.

Voor de leden van het CVZ geldt met ingang van 1 januari 2007 hetgeen geregeld is in de Regeling bezoldiging en beheerskosten bestuursorganen volksgezondheid. Deze regeling bevat geen regels voor de vergoedingen van commissieleden. Het is de bedoeling om degelijke regels ook niet meer te treffen voor het CVZ. Artikel 59, negende lid, onderdeel a, van de Zorgverzekeringswet verplicht echter nu nog dat deze regels worden getroffen. In het wetsvoorstel ‘verzwaren incassoregime premie en andere maatregelen zorgverzekering’ (Kamerstukken II 2006/07, 30918 nrs. 1–3) wordt voorgesteld de artikelen 59 en 60 van de Zorgverzekeringswet zo te wijzigen, dat er niet meer over commissies wordt gesproken, dus ook niet over een ministeriële regeling voor vergoedingen van commissieleden. Dan gaat het CVZ zelf over het regelen van de vergoedingen van commissieleden. De kosten hiervan zijn onderdeel van de beheerskosten van het CVZ. Deze beheerskosten worden ingevolge artikel 72, eerste lid, Zorgverzekeringswet, door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vastgesteld.

4. Terugwerkende kracht

Artikel I, onderdeel A, werkt terug tot en met 1 januari 2006. Abusievelijk heeft de vaststelling van deze bedragen voor het jaar 2006 nog niet plaatsgevonden. Met onderhavige regeling wordt hierin voorzien. Overigens waren deze bedragen voor 2006 al wel gepubliceerd door de Belastingdienst zodat inhoudingsplichtigen al met deze bedragen bekend waren. In de praktijk is in 2006 reeds met deze bedragen gewerkt.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J.F. Hoogervorst

Naar boven