Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2007, 21 pagina 10 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2007, 21 pagina 10 | Overig |
15 november 2006
nr. C/S&A/06/3029
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Justitie
Gelet op artikel 5, tweede lid, onder b, van de Archiefwet 1995;
De Raad voor Cultuur gehoord (advies van de Raad voor Cultuur van 4 april 2006, arc-2006.03203/6 );
Besluiten:
De bij dit besluit gevoegde ‘selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de minister Justitie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Bestuurlijk en financiële organisatie lagere overheden over de periode vanaf 1945’ en de daarbij behorende toelichting worden vastgesteld.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende selectielijst en toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.
Den Haag, 15 november 2006.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
namens deze:
de algemene rijksarchivarisArchiefachterstanden PWAA, M.W. van Boven.De Minister van Justitie,
namens deze:
de project directeurProject Wegwerken, A. van der Kooij.
Instrument voor de selectie – ter vernietiging dan wel blijvende bewaring – van de administratieve neerslag op het terrein van Bestuurlijke en financiële organisatie lagere overheden vanaf 1945
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Algemene Zaken
Ministerie van Financiën
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Ministerie van Buitenlandse Zaken
Ministerie van Economische Zaken
Ministerie van Defensie
Ministerie van Justitie
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
PWAA / Rotterdam
versie november 2006
AMvB: Algemene Maatregel van Bestuur
AR: Algemene Rekenkamer
art.: artikel
BoN: Bestuur op Niveau
BSD: basis selectiedocument
BZK: Binnenlandse Zaken
DG: directoraat-generaal
DGOB: Directoraat generaal Openbaar Bestuur
EFRO: Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling
EROP: Europees Ruimtelijke Ontwikkelingsperspectief
ESF: Europees Sociaal Fonds
GS: Gedeputeerde Staten
GSB: Groot Stedenbeleid
IPO: Interprovinciaal Overleg
KB: Koninklijk Besluit
KIR: (adviescommissie) Kostenverrekening en Informatierelaties
KNHG: Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap
KPL : (Wet) Kapitaaluitgaven Publiekrechtelijke Lichamen
MIO: Methode van Institutioneel Onderzoek
MvT: Memorie van Toelichting
OCW: Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
PCDIN: Permanente Commissie Documentaire Informatieverzorging
PIVOT: Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn
PS: Provinciale Staten
Rbb: Raad voor het binnenlands bestuur
ROB: Raad voor het Openbaar Bestuur
RIO: Rapport Institutioneel Onderzoek
SER: Sociaal Economische Raad
SG: secretaris-generaal
Stb.: Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Stcrt.: Nederlandse Staatscourant
TK: Tweede Kamer
VINEX: Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra
VNG: Vereniging van Nederlandse Gemeenten
VROM: Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu
Wgr: Wet Gemeenschappelijke Regeling
WRR: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
WVC: Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
ZBO: Zelfstandig Bestuurs Orgaan
Een Basis Selectiedocument (BSD) is de vorm waarin een of meerdere selectielijst(en), bedoeld in artikel 5 van de Archiefwet 1995 (Stb. 277), worden vastgesteld. Een selectielijst biedt de grondslag voor het vernietigen dan wel het ter blijvende bewaring overbrengen van de neerslag van handelingen van een zorgdrager en de onder hem ressorterende actoren. Een BSD kan bestaan uit één of meer selectielijsten.
Een BSD is gebaseerd op een vastgesteld Rapport Institutioneel Onderzoek (RIO) en bestrijkt dezelfde periode als dit rapport. Eventuele afwijkingen hiervan worden in het verslag van het driehoeksoverleg verantwoord.
Een BSD bevat in principe dezelfde handelingen als het RIO dat aan het BSD ten grondslag ligt. Eventuele afwijkingen hierop worden in het verslag van het gevoerde driehoeksoverleg verantwoord. Indien het RIO een begin- en eindperiode vermeldt wordt de eindperiode niet overgenomen in het BSD, omdat dit ten onrechte zou suggereren dat alle handelingen afgesloten zijn. Een dergelijke wijziging heeft een praktisch nut en betekent geen nader institutioneel onderzoek.
Het handelingenblok wijkt in zoverre af van dat van het RIO dat een veld voor de waardering wordt toegevoegd (zie leeswijzer onder 3.8).
In het veld ‘waardering’ wordt aangegeven of de administratieve neerslag hiervan bewaard dan wel vernietigd moet worden, en welk bewaarcriterium of vernietigingstermijn gehanteerd wordt. De waardering B (= bewaren) betekent dat de neerslag voor permanente bewaring wordt overgebracht naar de Rijksarchiefbewaarplaatsen. De waardering V (= vernietiging) betekent dat de neerslag wordt vernietigd. Op welke termijn dat gebeurt, wordt bij de waardering vermeld. Bij voorkeur wordt ook het ingangsmoment vastgelegd (bijv. 3 jaar na vaststelling nieuwe regeling). Zonder nadere aanduiding gaat de vernietigingstermijn in direct na afsluiting van de zaak waarop een dossier betrekking heeft.
Anders dan in het RIO worden in het BSD de handelingen per actor geordend. Indien een BSD bestaat uit lijsten voor actoren onder verschillende zorgdragers, worden deze per zorgdrager geordend. Hiermee wordt uitdrukking gegeven aan het uitgangspunt dat een selectielijst een eenheid is, bevattende handelingen van een zorgdrager en de onder hem ressorterende actoren. Anders gezegd: een selectielijst kan opgebouwd zijn uit (deel)lijsten voor verschillende actoren die onder dezelfde zorgdrager ressorteren.
Het BSD heeft de volgende functies:
• de selectielijsten in het BSD bieden de grondslag voor de vernietiging en overbrenging van archiefbescheiden waarvoor een zorgdrager verantwoordelijk is (Archiefwet 1995, art. 5, eerste lid);
• voor de zorgdrager is het BSD bovendien van belang voor de bedrijfsvoering en als mogelijke basis voor archiefordening volgens bedrijfsprocessen;
• voor de zorgdrager dient het BSD als verantwoording tegenover de recht- en bewijszoekende burger, die de mogelijkheid heeft tijdens de terinzagelegging invloed uit te oefenen op het bewaar- en vernietigingsbeleid (Archiefbesluit 1995, art. 2, eerste lid, onder d);
• voor de minister belast met het cultuurbeleid (vertegenwoordigd door de Algemeen Rijksarchivaris) is het BSD de verantwoording inzake het bewaar- en vernietigingsbeleid vanuit cultureel-historisch belang (Archiefbesluit 1995, art. 2, eerste lid, onder c);
• voor het Nationaal Archief is het BSD (tezamen met het RIO) het uitgangspunt voor de Institutionele Toegangen.
Archiefbescheiden kunnen verschillende functies vervullen. Overheidsorganen kunnen archiefbescheiden opmaken of gebruiken voor de bedrijfsvoering, om zichzelf te verantwoorden of een ander ter verantwoording te roepen en als bewijsmiddel.
Voor burgers is het belang van archiefbescheiden gelegen in het streven naar democratische controle (de burger moet de overheid ter verantwoording kunnen roepen), in de mogelijke functie van archiefbescheiden als bewijsmiddel en in het feit dat archiefbescheiden deel uitmaken van het cultureel erfgoed en voor historisch onderzoek van belang zijn.
Vanuit het bedrijfsvoerings- en verantwoordingsbelang van archiefbescheiden geredeneerd, kan elk archiefstuk vernietigd worden op het moment dat het voor het archiefvormend orgaan niet meer nuttig is. Het historisch belang van bepaalde bescheiden kan echter van blijvende aard zijn. Om dat belang te beschermen schrijft de Archiefwet 1995 aan de Nederlandse overheidsorganen voor dat zij archiefbescheiden slechts mogen vernietigen op grond van een officieel vastgestelde selectielijst, het Basis Selectiedocument (BSD). Het Archiefbesluit 1995 geeft uitvoerige regels om de zorgvuldigheid bij de totstandkoming van de lijsten te waarborgen.
Een basisselectiedocument kan niet los gezien worden van het daaraan ten grondslag liggende rapport institutioneel onderzoek (RIO). In een RIO wordt van een bepaald beleidsterrein de context beschreven samen met de handelingen van de actoren die binnen het beleidsterrein actief zijn. Een actor is een (overheids)orgaan dat verantwoordelijk is voor bepaalde handelingen. Alle handelingen van een bepaalde actor worden in het RIO beschreven in een logische samenhang met de handelingen van de andere actoren binnen het beleidsterrein.
De context en de logische samenhang bieden de mogelijkheid om tot een zo verantwoord mogelijke selectie van handelingen te komen.
Het BSD heeft tot doel voor de Minister van Binnenlandse Zaken als zorgdrager aan te geven of neerslag voortvloeiend uit handelingen zoals beschreven in het ‘rapport institutioneel onderzoek’ (RIO) op een bepaald beleidsterrein voor blijvende bewaring in aanmerking komt of vernietigd kan worden.
Onder neerslag wordt verstaan: alle gegevens voortvloeiend uit een handeling, onafhankelijk van de drager van die gegevens zoals papier, films, tapes of floppies.
In een BSD zijn de handelingen primair geordend op actor. Hierdoor staan alle handelingen van een actor op een bepaald beleidsterrein bij elkaar. Voor deze herordening is gekozen om voor organen bruikbare selectiedocumenten te kunnen maken.
Definitie van het beleidsterrein Bestuurlijke en financiële organisatie lagere overheden
Het beleidsterrein Bestuurlijke en financiële organisatie lagere overheden behandelt de rol van de centrale overheid ten aan aanzien van de lagere overheden op bestuurlijk en financieel vlak. Onder ‘lagere overheden’ worden verstaan de twaalf provincies en de gemeenten.
Afbakening van het beleidsterrein
Het onderzoek naar het beleidsterrein ‘bestuurlijke en financiële organisatie lagere overheden’ heeft raakvlakken met institutionele onderzoeken op andere beleidsterreinen. Hieronder worden de rapporten genoemd waarin deze onderzoeken zijn vervat. Zij gaan vergezeld van een opsomming van onderwerpen die de bedoelde verwantschap vertonen en in die rapporten behandeld worden.
Zie hoofdstuk 9 van het ‘Rapport institutioneel onderzoek naar het beleidsterrein Constitutionele Zaken’, PIVOT-rapport nummer 68, voor een handeling inzake de voorbereiding van wetgeving
– tot wijziging dan wel herziening van de Provinciale Wet en de provinciewet,
– tot wijziging respectievelijk herziening van de gemeentewet,
– met betrekking tot gemeenschappelijke regelingen,
– met betrekking tot de indeling van het grondgebied1 ,
– met betrekking tot de financiering van lagere overheden.
De handelingen over de twee laatste onderwerpen behelzen ook de voorbereiding van AMvB’s.
Dit rapport behandelt tevens de volgende ‘naburige’ onderwerpen:
– de benoeming en ambtsinstructie van de Commissaris van de Koningin;
– benoeming, schorsing en ontslag van de burgemeester;
– de Raad voor het binnenlands bestuur/Raad voor het Openbaar Bestuur;
– (andere handelingen inzake) de voorbereiding van relevante wetgeving en AMvB’s;
– (een handeling met betrekking tot) de instelling van provincies, gemeenten en
– waterschappen;
– de rechtspositie van gekozen politieke bestuurders en de organisatie van verkiezingen;
– Provinciale Statenverkiezingen.
Naar het ‘Rapport institutioneel onderzoek naar het beleidsterrein Waterstaat’, PIVOT-rapport nummer 28, zij verwezen voor:
– de rol van het Rijk (dat wil zeggen: de Minister van Verkeer en Waterstaat) ten aanzien van de inrichting en samenstelling der waterschappen;
– de handelingen en problematiek (voorbereiding wetgeving tot instelling openbare lichamen, benoeming van landdrosten, uitoefening van bevoegdheden, advisering met betrekking tot het bestuur) met betrekking tot de openbare lichamen in de IJsselmeerpolders.
Het ‘Rapport institutioneel onderzoek naar het beleidsterrein Politie (deel II)’, PIVOT-rapport nummer 31 bespreekt de regeling van bevoegdheden van de burgemeester vanaf 1957 met betrekking tot handhaving van de openbare orde.
De organisatie van de Rijksoverheid is een beleidsterrein dat zal worden behandeld in een uitsluitend daaraan gewijd, nog te verschijnen Rapport institutioneel onderzoek.
Het grotestedenbeleid neemt een aparte plaats in waar het de begrenzing van het onderzoek betreft. Omdat dit beleid zich richt op de verbetering van de bestuurlijke en sociaal-economische positie van de grote steden, heeft het veel raakvlakken met andere beleidsterreinen, zoals de ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer, economie, milieu, volkshuisvesting, minderheden, werkloosheidsbestrijding, enz. Op al deze beleidsterreinen wordt of is een PIVOT-onderzoek uitgevoerd, waarbij dieper op de materie wordt ingegaan dan op deze plaats mogelijk is. Dit onderzoek beperkt zich tot de veranderingen op bestuurlijk niveau en de coördinerende rol van de Minister van Binnenlandse Zaken daarbij.
Het taakgebied waartoe het beleidsterrein behoort
In het beleid voor het openbaar bestuur worden twee dimensies onderscheiden. In de eerste plaats de organisatorische inrichting van het openbaar bestuur, waarbij het gaat om een evenwichtige toedeling van taken en bevoegdheden tussen overheden en om de bestuurlijke schaal. De tweede dimensie is de werkwijze, het functioneren van de overheid. Een kwalitatief hoogwaardig openbaar bestuur – structuur en werkwijze is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het Rijk en de decentrale overheden.
Het beleidsterrein Bestuurlijke en financiële organisatie lagere overheden behoort tot taakgebied Organisatie openbaar bestuur.
In werkelijkheid zijn de organisatie en het functioneren van het openbaar bestuur uiteraard nauw met elkaar verbonden. Dat komt bijvoorbeeld tot uiting in het grotestedenbeleid. Dit beleid omvat zowel een verruiming van bevoegdheden en middelen voor de grote steden, als een voortvarende ‘cultuuromslag’ in de beleidsuitvoering om kansen te benutten en problemen te lijf te gaan.
De doelstellingen van de overheid op het beleidsterrein
Nederland wordt veelal gekarakteriseerd als een gedecentraliseerde eenheidsstaat. Bij een gedecentraliseerde eenheidsstaat is er sprake van ‘een wisselwerking tussen zelfstandige, maar onderling afhankelijke en derhalve gebonden eenheden’.2 Er is sprake van drie bestuurslagen:
• De rijksoverheid, bestaande uit de beide Kamers van de Staten-Generaal en regering (koningin en ministers);
• De twaalf provincies met als vertegenwoordigend orgaan de Provinciale Staten en als dagelijks bestuur Gedeputeerde Staten en de Commissaris van de Koningin;
• De gemeenten met de gemeenteraad als vertegenwoordigend orgaan en het College van Burgemeester en Wethouders.
Het karakter van een eenheidsstaat komt hierin tot uiting dat enkele belangrijke taken en bevoegdheden zijn gecentraliseerd. De wetgevende macht wordt gevormd door Koningin en Staten-Generaal, de uitvoerende macht berust bij de Kroon, en er geldt één rechtsstelsel. Aan de andere kant worden aan Provinciale Staten en de gemeenteraden de regeling en het bestuur van de eigen huishouding overgelaten. Deze territoriale en financiële decentralisatie geeft deze lichamen een zekere autonomie op vrijwel alle gebieden waar de overheid mee te maken heeft. Daarnaast is er de zogenaamde functionele decentralisatie, waarbij bepaalde lichamen, zorg dragen voor de behartiging van bepaalde belangen. Dit zijn waterschappen, product- en bedrijfsschappen en andere lichamen met verordenende bevoegdheid. Ze worden ook wel aangeduid als doelcorporaties.
Om haar taken naar behoren te kunnen vervullen moet de centrale overheid, die functioneert op het niveau van de eenheidsstaat, tot organisatorische splitsingen overgaan. Zo zijn onder meer de departementen ontstaan. De verantwoordelijkheid van de overheid strekte zich steeds meer uit over allerlei aspecten van de samenleving, de overheidstaken werden complexer en de ministeries hebben zich in toenemende mate verzelfstandigd. Dit noodzaakte tot een zo zinvol mogelijke verspreiding van overheidstaken over de ministeries en een goed verlopende samenwerking en coördinatie.
De centrale overheid maakt tevens gebruik van gedeconcentreerde diensten. Deze regionaal gespreide onderdelen van de ministeries vallen hiërarchisch gezien weliswaar onder de centrale overheid, maar hebben ook decentrale kenmerken. Ten slotte treft men bij de lagere overheden diensten aan met grote zelfstandigheid waardoor ook hier de coördinatie en afstemming de nodige aandacht vraagt.3
De bevoegdheid om het bestuur op een bepaald niveau in te richten berust in beginsel bij het betreffende bestuur. Voor de organisatie van de rijksoverheid is dit dus de regering. Deze bevoegdheid is onderworpen aan parlementaire controle. Bij de lagere bestuurslagen worden sommige zaken ook bij wet geregeld.
De karakterisering van Nederland als gedecentraliseerde eenheidsstaat geldt vanaf 1848. Daarbij zijn drie kenmerken van belang. Eén van de kenmerken daarbij is autonomie. Door de toenemende bemoeienis van de rijksoverheid is dit begrip echter verwaterd. In dit kader valt ook de term medebewind. Dit is de verplichting van de staatsonderdelen om mee te werken aan de uitvoering van regelingen van een hogere bestuurslaag. De afbakening tussen enerzijds autonomie en anderzijds medebewind is niet statisch, maar staat onder invloed van politieke en maatschappelijke ontwikkelingen. Ten slotte is er bij een gedecentraliseerde eenheidsstaat de noodzaak tot toezicht op een lagere bestuurslaag. (repressief toezicht: o.a. schorsing of vernietiging van besluiten van lagere overheden; preventief toezicht: goedkeuring vooraf door hogere overheid)4
In de huidige bestuursverhoudingen is er sprake van complementair bestuur. Bestuurslagen dienen elkaar aan te vullen en te corrigeren bij de uitvoering van taken en bevoegdheden. Daarbij zijn er zowel centraliserende als deconcentrerende tendensen. Anderzijds streeft de overheid er naar om overheidstaken zoveel mogelijk gedecentraliseerd en dichtbij de burger moeten worden gebracht.
Dwars door centralisatie en territoriale decentralisatie heen neemt het functioneel bestuur in omvang en betekenis toe. Bepaalde belangen worden in eigen bestuurlijke organisaties ondergebracht. Ook richten gemeenten, maar ook rijk en provincies stichtingen en verenigingen op ter uitvoering van bepaalde overheidstaken.
Maatschappelijke ontwikkelingen hebben bij deze tendensen een rol gespeeld. Ook de opvattingen over wat aan het particulier initiatief kan en aan de overheid moet worden toevertrouwd zijn veranderd. Het takenpakket van de overheid is enerzijds groter geworden. Anderzijds is zij soms bereid taken af te stoten aan particulier initiatief of die daar te laten, hoewel er dan vaak wel (financiële) banden blijven bestaan.5 Deze veranderingen in het takenpakket van de overheid en de opvattingen over de vervulling ervan zijn van invloed op de organisatie van de Rijksoverheid.
De actoren op het beleidsterrein, voor zover hun selectielijsten in het BSD zijn opgenomen
Hier wordt alleen een overzicht gegeven. Voor nadere informatie over afzonderlijke actoren zij verwezen naar het complete actorenoverzicht.
Actoren waarvoor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zorgdrager is
Minister van Binnenlandse Zaken
Minister voor Grotesteden- en Integratiebeleid
Minister voor Nederlands-Antilliaanse zaken
Beheerscommissie gegevensbestand specifieke uitkeringen
Commissie onderzoek herziening verdeelmaatstaven algemene uitkering Gemeentefonds
Commissie voor de comptabiliteitsvoorschriften
Commissie voor de gemeentelijke comptabiliteitsvoorschriften
Commissie voor de provinciale comptabiliteitsvoorschriften
Externe Commissie Grote Stedenbeleid (Commissie Montijn)
Interdepartementale Commissie Grotestedenbeleid
Interdepartementale commissie openbaar bestuur
Raad van advies voor de gemeentefinanciën (1955–1960)
Raad voor de Territoriale Decentralisatie
Rijkscommissaris van advies voor de gemeentefinanciën
Werkgroep herziening gemeentewet (Werkgroep Van Kinschot)
Actoren waarvoor de Minister van Algemene Zaken zorgdrager is
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)
Minister van Buitenlandse Zaken
Minister van Defensie
Minister van Financiën
Minister van Jusstitie
Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Minister van Verkeer en Waterstaat
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu
Van de actoren die hiertoe behoren, zijn wel handelingen geformuleerd, maar niet gewaardeerd, omdat volgens de Methode Institutioneel Onderzoek in een BSD alleen actoren worden opgenomen die vallen onder de centrale rijksoverheid.
De doelstelling van het Nationaal Archief bij de selectie van overheidsarchieven is dat de belangrijkste bronnen van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig worden gesteld voor blijvende bewaring. Met het te bewaren materiaal moet het mogelijk zijn om een reconstructie te maken van de hoofdlijnen van het handelen van de rijksoverheid ten opzichte van haar omgeving, maar ook van de belangrijkste historisch-maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor zover deze zijn te reconstrueren uit overheidsarchieven.
Deze selectiedoelstelling wordt in het BSD toegepast op het beleidsterrein Bestuurlijke en financiële organisatie lagere overheden.
Dit BSD Bestuurlijke en financiële organisatie lagere overheden behandelt de periode 1945–1999. In die jaren was de Minister van Binnenlandse Zaken verantwoordelijk voor het archiefbeheer van het beleidsterrein Bestuurlijke en financiële organisatie lagere overheden en daarmee ook voor het laten opstellen en vaststellen van een BSD.
Om de selectiedoelstelling te bereiken worden de handelingen in het BSD gewaardeerd aan de hand van de onderstaande algemene selectiecriteria. Deze criteria zijn in 1997 door het Convent van Rijksarchivarissen vastgesteld en geaccordeerd door PC DIN en KNHG.
Handelingen die worden gewaardeerd met B(ewaren)
1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen
Toelichting: Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.
2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieronder valt ook het toetsen van en het toezien op beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid.
3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren
Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.
4. Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.
5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt
Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.
6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten
Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.
Naast de algemene criteria kunnen door de zorgdrager(s) en het Nationaal Archief, eveneens binnen het kader van de selectiedoelstelling, gezamenlijk beleidsterrein-specifieke criteria worden geformuleerd. Deze criteria worden doorlopend genummerd, waarbij wordt aangesloten bij de zes algemene criteria (dus vanaf 7).
Conform het Archiefbesluit 1995, art. 5, onder d 1° worden in het BSD de algemene criteria en eventuele beleidsterrein-specifieke criteria opgesomd om verantwoording te geven van de wijze waarop toepassing is gegeven aan het selectiebeleid.
Overigens verlangt art. 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 (Stb. 1995, 276) dat selectielijsten de mogelijkheid bieden om neerslag die met een V is gewaardeerd in speciale gevallen te bewaren op grond van een uitzonderingscriterium. Hiertoe wordt de volgende formule in het BSD opgenomen:
Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.
De toepassing van de vernietigingstermijnen is als volgt:
a. een dossier wordt afgesloten (bijv. op 30 januari 1999);
b. de bijbehorende vernietigingstermijn wordt hierbij opgeteld (bijv. 10 jaar);
c. het dossier wordt bewaard tot en met 31 december 2009 (1999 + 10);
d. de betrokken directeur wordt in de loop van dat jaar (in dit voorbeeld 2009) op de hoogte gesteld van de voorgenomen vernietiging van dit dossier;
e. het dossier wordt vernietigd per 2 januari 2010, tenzij de betrokken directeur zwaarwichtige redenen heeft voor uitstel van vernietiging (administratief of juridisch belang).
Verslag van de vaststellingsprocedure
In 2004 is het ontwerp-BSD door N. Gietema van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties namens de betrokken zorgdragers aan destijds de Staatssecretaris van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC).
Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RVC is verstuurd.
Vanaf 1 september 2006 lag de selectielijst gedurende acht weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van het Nationaal Archief evenals bij de rijksarchieven in de provincie / regionaal historische centra, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.
Op 1 november 2006 bracht de RvC advies uit (arc-2006.03203/6) hetwelk geen aanleiding heeft gegeven tot wijzigingen in de ontwerp-selectielijst.
Daarop werd het BSD op 15 november 2006 door de algemene rijksarchivaris namens de Minister van Onderwijs, Cultuur voor de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (C/S&A/06/3022) en de Project Directeur Project Wegwerken Archiefachterstanden (conform het convenant d.d. 30 mei 2006) namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (C/S&A/06/3017), de Minister van Buitenlandse Zaken (C/S&A/06/3018), de Minister van Economische Zaken (C/S&A/06/3019), de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (C/S&A/06/3020), de Minister van Defensie (C/S&A/06/3021), de Minister van Algemene Zaken (C/S&A/06/3023), de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (C/S&A/06/3024), de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (C/S&A/06/3025), de Minister van Verkeer en Waterstaat (C/S&A/06/3026), de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (C/S&A/06/3027), de Minister van Financiën (C/S&A/06/3028) en de Minister van Justitie (C/S&A/06/3029) vastgesteld.
(X): Dit is het volgnummer van de handeling.
Dit nummer is overgenomen uit het RIO. Als het volgnummer van één of meerdere handelingen in het BSD afwijkt van het oorspronkelijke RIO-nummer, dan wordt deze vermeld in een concordans.
Handeling: Dit is een complex van activiteiten die een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid.
In de praktijk komt een handeling meestal overeen met een procedure of een werkproces.
Bijvoorbeeld:
Het voorbereiden, coördineren en bepalen van het beleid inzake geluidshinder.
Periode: Hier staat het tijdvak vermeld gedurende welke jaren de handeling is verricht. Is geen specifiek beginjaar bekend dan wordt een beginjaar geschat, of 1945 – genoemd. Wanneer er geen eindjaar staat vermeld wordt de handeling nog steeds uitgevoerd.
Grondslag: Dit is de wettelijke basis op grond waarvan de actor de handeling verricht, indien bekend,.
kan op twee manieren worden vermeld.
• de naam (citeertitel) van de wet, de Algemene Maatregel van Bestuur, het Koninklijk Besluit of de ministeriële regeling;
• het betreffende artikel en lid daarvan;
• de vindplaats of bron;
• wijzigingen in de grondslag en het vervallen hiervan.
Bijvoorbeeld:
Reclasseringsregeling 1947, art. 9, lid 2 (Stb. 1947, H 423), Reclasseringsregeling 1970, art. 8, lid, lid 3 (Stb. 1969, 598), gewijzigd 1978 (Stb. 1978, 254), vervallen in 1986 (Stb. 1986, 1)
• naam van de wet, de algemene Maatregel van bestuur, het Koninklijk Besluit of ministeriële regeling;
• het betreffende artikel en het lid daarvan.
De overige gegevens (vindplaats, wijzigingen of vervallen kunnen worden vermeld in een overzicht van geraadpleegde wetten)
Bijvoorbeeld:
Reclasseringsregeling 1947, art. 9, lid 2, Reclasseringsregeling 1970, art. 8, lid 3
NB: Met vindplaats wordt de vermelding in het staatsblad of staatscourant bedoeld. Het verdient de voorkeur de vindplaats van de grondslag op te nemen in het handelingenblok. Een andere mogelijkheid is de vindplaats in het overzicht van wet- en regelgeving te vermelden. Duidelijk moet zijn op welke versie van een wet- of regeling een handeling gebaseerd is.
Wanneer er geen wettelijke grondslag voor een handeling bestaat, kan de bron (interne regelgeving, beleidsnota’s) worden genoemd waarin de betreffende handeling staat vermeld.
Product: Hier achter staat het product vermeld waarin de handeling resulteert of zou moeten resulteren.
Opsommingen geven een indicatie van de producten en zijn niet altijd uitputtend. Vaak wordt volstaan met een algemeen omschreven eindproduct Toepassing is afhankelijk van de zorgdrager.
Opmerking: Deze aanvullende informatie wordt slechts vermeld wanneer (een onderdeel van) het handelingenblok toelichting behoeft.
Waardering Waardering van de handeling in B (bewaren) of V (vernietigen).
Indien vernietigen, dan vermelding van de vernietigingstermijn, zonodig aangevuld met een bewerkingsinstructie, bijvoorbeeld: ‘v 5 jaar na voltooiing project’.
Indien bewaren, dan vermelding van het gehanteerde selectiecriterium.
Eventueel een nadere toelichting op de waardering.
Een uitgangspunt van PIVOT ten aanzien van een institutioneel onderzoek is dat dit zich niet beperkt tot een beschrijving van het handelen van een afzonderlijke instelling, maar dat de beschrijving zich uitstrekt over het handelen van de verschillende actoren van de rijksoverheid die op een bepaald beleidsterrein een rol spelen. Dit betekent dus dat niet alleen de actoren die onder de Minister van Binnenlandse Zaken vallen worden meegenomen in dit onderzoek, maar ook die actoren die daarbuiten vallen en wel tot de rijksoverheid behoren.
Actoren die worden voorafgegaan door * zijn geen actor in de zin van PIVOT. Van de belangrijkste actoren binnen deze groep wordende handelingen wel weergegeven. Deze actoren zijn aangeduid met *’.
Actoren waarvoor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zorgdrager is
Minister van Binnenlandse Zaken
De minister is en was de belangrijkste actor op het beleidsterrein van de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden. Zijn taak op dit terrein is de bevordering van een doelmatig, doeltreffend en democratisch openbaar bestuur. Hiertoe richt zijn beleid zich op de inrichting, werking en financiering van het binnenlands bestuur, in het bijzonder de provincies en gemeenten, en voorts op decentralisatie, grote stedenbeleid (tot 1998)6 , sociale vernieuwing en de indeling van het grondgebied.
Minister voor Grote steden- en Integratiebeleid
Deze houdt zich sinds 1998 bezig met het grote stedenbeleid. De coördinerende bevoegdheden van de minister zijn groter dan die van zijn voorganger, de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken7 . Anders dan deze heeft de minister budgettaire medeverantwoordelijkheid voor rijksuitgaven op het gebied in kwestie.
Minister voor Nederlands-Antilliaanse zaken
Samen met de Minister van Buitenlandse Zaken was deze minister in de jaren tachtig betrokken bij de uitbreiding van de territoriale zee van het Koninkrijk der Nederlanden in de Nederlandse Antillen, alsmede bij de vaststelling van de zeegrens tussen de Nederlandse Antillen en Aruba.
Adviescommissie ex artikel 285, tweede lid, Gemeentewet.
Ingesteld op 7 april 1994 (Stcrt. van 14 april 1994/72). Opvolger van de Adviescommissie Wet algemene regels herindeling. Taak was de Minister van Binnenlandse Zaken te adviseren omtrent het oordeel dat aan hem werd gevraagd in het kader van artikel 285, tweede lid, eerste volzin, van de Gemeentewet. [Het archief wordt na beëindiging van de werkzaamheden bewaard door het Ministerie van Binnenlandse Zaken.]
Adviescommissie Kostenverrekening en Informatierelaties.
Ingesteld op 1 februari 1998 (Stcrt. 1998/227). Taak was de regering uiterlijk 31 juli 1998 een eenmalig advies te geven over de vraag of en, zo ja, op welke wijze de financiële gevolgen van verplichte informatieverstrekking door gemeenten en provincies aan departementen en zelfstandige bestuursorganen kunnen worden gecompenseerd. Voorzitter was dhr. Tops, hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Brabant. [Na opheffing van de cie. is het secretariaatsarchief overgedragen aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken.]
Adviescommissie Wet algemene regels herindeling.
Ingesteld op 25 november 1992 (Stcrt. van 9 december 1992/239). Taak was de Minister van Binnenlandse Zaken te adviseren omtrent het oordeel dat aan hem werd gevraagd door colleges van burgemeester en wethouders over een voorstel van Gedeputeerde Staten als bedoeld in artikel 83 van de Wet algemene regels herindeling. In deze commissie zaten vooral (oud-)burgemeesters, en voorts onder meer medewerkers van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De commissie werd opgevolgd door de Adviescommissie ex artikel 258, tweede lid, Gemeentewet (Stcrt. van 14 april 1994/72), die bijna identiek was samengesteld. [Het archief zou na beëindiging van de werkzaamheden worden bewaard door het Ministerie van Binnenlandse Zaken.]
Beheerscommissie gegevensbestand specifieke uitkeringen.
In 1981 ingesteld. Taak: het beleidsmatige beheer van het gegevensbestand specifieke uitkeringen. Dat wil zeggen: het actualiseren van de gegevens, de feitelijke aanpak van de gegevensverkrijging op de departementen, de splitsing van het gegevensbestand in een historisch en een lopend deel, de uitbesteding van de gegevensverwerking voor zover die niet in eigen beheer kan worden gerealiseerd, en de gegevensverstrekking. [De Minister van Binnenlandse Zaken voert het secretariaat.]
Op 1 juni 1981 is bij beschikking van 26 mei 1981 (Stcrt. 1981/104) door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken de Commissie Christiaanse ingesteld. De commissie kreeg een drieledige opdracht:
• onderzoek naar de omvang, samenstelling en de inhoud van het belastinggebied van provincies en gemeenten;
• advies over mogelijke inkrimping van het rijksbelastinggebied in verband met een uitbreiding van het belastinggebied van de provincies en gemeenten;
• onderzoeken of de formeelrechterlijke bepalingen inzake de heffing en de invordering van de belastingen aanpassing behoefden.
Commissie onderzoek herziening verdeelmaatstaven algemene uitkering Gemeentefonds.
Ingesteld in 1981 ter begeleiding van door het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven te verrichten onderzoek naar de gemeentelijke financiën, en ter advisering daarover aan de betrokken bewindslieden. [Het secretariaat lag mogelijk bij de Raad voor de gemeentefinanciën – vertegenwoordigers van het secretariaat van de Raad hebben nl. zitting in de Commissie]
Zorgdrager is de Minister van Binnenlandse Zaken.
Commissie reorganisatie bestuur regio Rotterdam.
Ingesteld in 1994 voor een periode van vier jaar (Kaderwet bestuur in verandering, Stb.1994/396, art. 37 e.v.). Deze commissie bereidde de totstandkoming voor van een overeenkomst tussen de besturen in deze regio (gemeentebestuur van Rotterdam, bestuur van de provincie Zuid-Holland, bestuur van het regionaal openbaar lichaam). Bovendien bevorderde zij de goede uitvoering van die overeenkomst. De Minister van Binnenlandse Zaken was voorzitter-lid. [Het archief wordt bij opheffing van de commissie overgedragen aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken.]
Commissies voor de provinciale comptabiliteitsvoorschriften
De commissies adviseerden de Minister van Binnenlandse Zaken over de werking en inrichting van provinciale begrotingen, rekeningen en de controle daarop. In 1994 werd de laatste, sinds 1980 bestaande provinciale commissie samengevoegd met de gemeentelijke commissie. Zie: Commissie voor de comptabiliteitsvoorschriften.
Zorgdrager is de Minister van Binnenlandse Zaken.
Commissie voor de gemeentelijke comptabiliteitvoorschriften
Ingesteld in 1950 (bij beschikking van de Minister van Binnenlandse Zaken van 5 januari 1950 nr. 32485). Deze adviseerde de Minister van Binnenlandse Zaken over alle onderwerpen die te maken hebben met de werking en de inrichting van de gemeentebegroting, de gemeenterekening en de controle daarop. Deze commissie heeft talloze adviezen uitgebracht. Belangrijkste doel daarvan was het brengen van eenheid in de begrotings- en rekeningsopzet van de gemeenten. In 1994 is deze commissie samengevoegd met de provinciale commissie. Zie: Commissie voor de comptabiliteitsvoorschriften.
Zorgdrager is de Minister van Binnenlandse Zaken.
Commissie voor de comptabiliteitsvoorschriften.
In 1994 ontstaan uit het samengaan van de gemeentelijke commissie voor de comptabiliteitsvoorschriften en de provinciale commissie voor de comptabiliteitvoorschriften. De voorzitter en overige leden van de commissie worden benoemd en ontslagen door de minister.
Zorgdrager is de Minister van Binnenlandse Zaken.
* Commissie Grotestedenbeleid (Visitatiecommissie Brinkman)
Deze commissie adviseerde over de samenwerking tussen de steden en het rijk. Dit advies mondde uit in het rapport ‘Groot onderhoud der steden: Samenwerking in samenhang’. [Het secretariaat van de commissie werd gevoerd door BenA Groep Beleidsonderzoek en -Advies bv.]
* Gemengde werkgroep grote steden (commissie Schuyt)
Deze ambtelijke werkgroep adviseerde de Minister van Binnenlandse Zaken over de vraag hoe op korte termijn de bestuurskracht en de bestuursvrijheid van het plaatselijke bestuur kon worden vergroot. Het advies van deze werkgroep, verwoord in het rapport ‘Een Schuyt, die tegen de stroom wordt opgeroeyt’, verscheen in 1982 en werd gezien als een belangrijke stap voorwaarts binnen het kader van het grote stedenbeleid.
Externe Commissie Grote Stedenbeleid (Commissie Montijn)
Deze commissie werd ingesteld op 13 juni 1988 door de Minister van Binnenlandse Zaken en stond onder voorzitterschap van de heer J.A.P. Montijn. De taak van de commissie bestond uit het adviseren van de regering en de colleges van burgemeester en wethouders van de vier grote steden over de inrichting, inhoud, effectiviteit en voortgang van het grote stedenbeleid, in het bijzonder ter versterking van de sociaal-economische positie van de steden. Op 7 maart 1989 werd het rapport ‘Grote steden, grote kansen’ uitgebracht. [De Minister van Binnenlandse Zaken is zorgdrager.]
Interdepartementale Commissie Grotestedenbeleid
Deze commissie adviseert en doet voorstellen aan de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid, de Raad voor het Grote Stedenbeleid, de Ministerraad of de vakminister inzake de ontwikkeling en de uitvoering van het grotestedenbeleid. Hierbij schenkt zij bijzondere aandacht aan de interdepartementale en interbestuurlijke samenhang in dat beleid. De commissie vormt het ambtelijk voorportaal van de Raad voor het Grote Stedenbeleid. [Het secretariaat van de commissie berust bij de directie Interbestuurlijke Betrekkingen en Informatievoorziening van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.]
Interdepartementale Commissie Openbaar Bestuur
Ingesteld 12 april 1999 (Stcrt. 1999/84) als opvolger van de Interdepartementale commissie binnenlands bestuur. De commissie is ambtelijk voorportaal voor de Raad voor Justitie, Bestuur en Veiligheid voor zover het betreft de voorbereiding van de besluitvorming in die raad over belangrijke wetgeving en beleidsonderwerpen op het terrein van de inrichting en het functioneren van het openbaar bestuur. Tevens heeft de commissie tot taak de Minister van Binnenlandse Zaken en de minister die het aangaat te adviseren over zowel bestaande als voorgenomen wet- en regelgeving en beleidsinitiatieven.
Raad van advies voor de gemeentefinanciën (1955–1960)
Deze raad is de opvolger van de Rijkscommissie van advies voor de gemeentefinanciën en de voorloper van de Raad voor de gemeentefinanciën. Hij werd ingesteld bij de wet van 8 januari 1955, Stb.1955/17. Zijn taak bestond uit het gevraagd of ongevraagd adviseren van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Financiën, alsmede de overige Hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur, over de uitvoering van de Wet van 8 Januari 1955 betreffende de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten voor de jaren 1953 tot en met 1957 (Stb.1955/17), en over de onderwerpen waarbij de financiën der gemeenten in betekenende mate waren betrokken.
Zorgdrager is de Minister van Binnenlandse Zaken.
Raad voor de financiële verhoudingen
Bij de Wet op de Raad voor de financiële verhoudingen 21 februari 1997, is deze raad ingesteld. Deze raad is geen ongewijzigde voortzetting van de Raad voor de gemeentefinanciën die bij de Herzieningswet adviesstelsel 1993/94, 24232 (Stb.) is opgeheven. De raad adviseert bij ‘majeure’ vraagstukken, m.a.w. alleen bij zaken waarbij of grote bedragen of grote (veel) belangen mee gemoeid zijn, en over Provinciale financiën
Overigens bestaat er geen verplichting voor de overheid om advies bij de Raad in te winnen.
Raad voor de gemeentefinanciën
De Raad voor de gemeentefinanciën, ingesteld bij de Financiële-Verhoudingswet 1960 en voortgezet onder de Financiële-Verhoudingswet 1984, adviseerde de ministers over aangelegenheden van algemene aard waaraan belangrijke financiële consequenties voor de gemeenten zijn verbonden. Publiekrechtelijke lichamen waren verplicht de door de Raad gevraagde informatie te verschaffen.
De voorlopers van de Raad, de Rijkscommissie van advies voor de gemeentefinanciën (1929–1955) en de Raad van advies voor de gemeentefinanciën (1955–1960), hadden in feite dezelfde taak.
Raad voor de Territoriale Decentralisatie.
Ingesteld in 1964 (Wet van 25 juni 1964, Stb. 1964/236). Taak was de ministers desgevraagd of uit eigen beweging van advies te dienen over aangelegenheden betreffende territoriale decentralisatie. Ten minste de helft van de leden was afkomstig uit de kringen van het provinciaal en het gemeentelijk bestuur. In 1980 hield de Raad op te bestaan (Stb. 1979/784).
Zorgdrager is de Minister van Binnenlandse Zaken.
Raad voor het binnenlands bestuur.
Opgericht in 1980 (Stb. 1979/784). Opgeheven en opnieuw ingesteld in 1986 (Stb. 1986/104). Taak: advisering aan de ministers en, vanaf 1986, de Tweede Kamer inzake de hoofdpunten van de inrichting en werking van het binnenlands bestuur. Tot 1986 werd ook geadviseerd over kwesties in het kader van decentralisatie. Over het bestuur in grootstedelijke gebieden bracht de Raad op 8 maart 1989 het rapport ‘Het bestuur in grootstedelijke gebieden’ uit.
*Raad voor het openbaar bestuur
Ingesteld bij wet van 12 december 1996 (Stb. 1996/623). Zij heeft tot taak het adviseren van de regering en de beide Kamers van de Staten Generaal over de inrichting en het functioneren van de overheid met het oog op het vergroten van haar doeltreffendheid en doelmatigheid en met bijzondere aandacht voor de uitgangspunten van de democratische rechtstaat.
Het BSD voor Constutionele Zaken, dat nog niet is vastgesteld, behandelt de Raad voor het openbaar bestuur.
Raad voor het Grote Stedenbeleid
Deze raad is in de Ministerraad van 2 oktober 1998 ingesteld ter versterking van de (coördinatie)structuur van het grote stedenbeleid te versterken. De raad bereidt de besluiten inzake het grotestedenbeleid in de Ministerraad voor.
Rijkscommissie van advies voor de gemeentefinanciën
Bij de wet van 15 juli 1929 ingesteld betreffende de financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten (Stb. 1929/388) en had tot taak de Ministers van Financiën en Binnenlandse Zaken en de Hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur te adviseren over de vaststelling van de uitkeringen aan de gemeenten en over andere onderwerpen inzake gemeentefinanciën. Deze commissie bestond tot 1955 (Stb. 1955/17, art. VII) en ging vooraf aan de Raad van advies voor de gemeentefinanciën.
Zorgdrager was de Minister van Binnenlandse Zaken
Werkgroep Herziening Gemeentewet (Werkgroep Van Kinschot).
Ingesteld in 1977 door de Minister van Binnenlandse Zaken (beschikking van 14 maart 1977). Samengesteld uit onder meer rijks-, provincie- en gemeenteambtenaren, medewerkers van universiteiten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Taak: het, zo mogelijk binnen een jaar, voorbereiden van een nieuwe gemeentewet met memorie van toelichting. Op 31 maart 1978 bracht de werkgroep een tussentijds rapport uit. Op 20 oktober 1980 verscheen het eindrapport.
Actoren waarvoor de Minister van Algemene Zaken zorgdrager is
In 1949 werd door de commissie voor de westelijke grenzen van Duitsland een protocol ondertekend naar aanleiding waarvan de oostelijke grens van ons land een reeks correcties onderging door toevoeging van Duits grondgebied. Een aantal gemeenten onderging hierdoor gebiedsuitbreiding. Voor een gedeelte van het toegevoegde gebied werden echter drostambten ingesteld. Zo ontstond ten zuidoosten van de gemeente Zevenaar het drostambt Elten en ten oosten van de gemeenten Nieuwstadt en Sittard het drostambt Tudderen (Tüddern).
De Ministerraad was betrokken bij de benoeming van landdrosten in drostambten.
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
Zij adviseert de regering sinds 1990 over het grote stedenbeleid. Het advies in kwestie verscheen in het rapport ‘Van de stad en de rand’. Zorgdrager is de Minister van Algemene Zaken.
Minister van Buitenlandse Zaken
Deze hield zich midden jaren tachtig bezig met de grenzen van de Nederlandse territoriale zee. Voorts was hij in die tijd, samen met de Minister van Nederlands-Antilliaanse zaken, betrokken bij de uitbreiding van de territoriale zee van het Koninkrijk der Nederlanden in de Nederlandse Antillen, alsmede bij de vaststelling van de zeegrens tussen de Nederlandse Antillen en Aruba.
Tot in 1957 was in de gemeentewet opgenomen dat de burgemeester bij handhaving van de openbare orde bevoegd was de hulp van krijgsvolk te vorderen. Deze vordering werd gericht tot het door de Minister van Defensie aan te wijzen gezag. De burgemeester gaf van de vordering terstond kennis aan de Commissaris van de Koningin. De burgemeester bepaalde, zoveel mogelijk in overleg met het aangewezen gezag, de sterkte en de soort van het krijgsvolk. Werden ze het niet eens, dan besliste de burgemeester, behoudens beroep van het aangewezen gezag op de met de uitvoering van de gemeentewet belaste minister (de Minister van Binnenlandse Zaken en Landbouw). Hangende de beslissing van deze minister werd, voor zover mogelijk, aan de vordering van de burgemeester gevolg gegeven.
Voor het vaststellen van bebouwingsgegevens zijn luchtfoto’s nodig. De Minister van Defensie moet toestemming geven voor het maken daarvan.
Minister van Economische Zaken
Vanaf 1995 draagt de Minister van EZ, samen met de Minister van BZK (vanaf minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid) regelingen voor voor het verstrekken van uitkeringen ter realisering van de projecten inzake het grote stedenbeleid. Ook voert de minister sinds 1996 overleg over de verdeling van de Europese middelen. Sinds 1994 (1945?) is de Minister van EZ mede-verantwoordelijk voor het bij AMvB aangeven hoe financiële gevolgen van de verplichting tot informatieverstrekking worden gecompenseerd.
Deze minister is een belangrijke actor op het deelterrein van de financiële organisatie van de lagere overheden. Meestal is hij mede-actor van de Minister van Binnenlandse Zaken.
Deze minister is als vakminister betrokken bij het beleidsterrein bestuurlijk en financiële organisatie lagere overheden.
Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit
In 1994 werd door de Europese Commissie het Urban-initiatief gelanceerd, een communautair initiatief om achterstandswijken in de Europese steden een sociaal-economische impuls te geven. De door de Europese Commissie gereserveerde gelden voor het Urban-programma (URBAN I) werden conform de afspraken in het convenant door de Europese structuurfondsen (het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling) (EFRO) en het Europees Sociaal Fonds (ESF) toegekend aan o.a. de wijken Delfshaven in Rotterdam en Lombok in Utrecht (alleen EFRO) als de wijk Bijlmermeer in Amsterdam en de Schilderswijk in Den Haag (zowel EFRO als ESF).
De Minister van LNV bepaalt samen met de Minister voor het Grote Stedenbeleid de verdeling van de Europese Middelen.
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Uit het Gemeentefonds, ingesteld in 1931, werden jaarlijks betalingen aan gemeenten verricht ten behoeve van de algemene uitkering en enige doel-uitkeringen. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bepaalde mede welke gemeenten recht hadden op een uitkering.
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Uit het Gemeentefonds, ingesteld in 1931, werden jaarlijks betalingen aan gemeenten verricht ten behoeve van de algemene uitkering en enige doel-uitkeringen. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid leverde kwantitatieve gegevens aan ter berekening van enkele van die uitkeringen.
Minister van Verkeer en Waterstaat
De minister is mede-actor van de Minister van Binnenlandse Zaken ten aanzien van onderwerpen die met de Waterstaat te maken hebben.
Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu
Begin jaren zestig werd de noodzaak gevoeld het beleid van de gemeentebesturen te coördineren, hetgeen vanaf 1965 resulteerde in de instelling van gewesten. De Minister van Volkshuisvesting bereidde wetgeving voor met betrekking tot instelling en opheffing van gewesten en de bevoegdheden ervan.
Uit het Gemeentefonds, ingesteld in 1931, werden jaarlijks betalingen aan gemeenten verricht ten behoeve van de algemene uitkering en enige doel-uitkeringen. Het Ministerie van Volkshuisvesting bepaalde mede welke gemeenten recht hadden op een uitkering.
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Uit het Gemeentefonds, ingesteld in 1931, werden jaarlijks betalingen aan gemeenten verricht ten behoeve van de algemene uitkering en enige doel-uitkeringen. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport leverde kwantitatieve gegevens aan ter berekening van enkele van die uitkeringen.
Dit zijn provincies, gemeenten, en waterschappen. Binnen dit beleidsterrein moeten zij zich verantwoorden aan controlerende instanties, zoals Rijk en Gedeputeerde Staten.
De commissaris wordt benoemd door de Kroon en maakt deel uit van het provinciaal bestuur. Hij is voorzitter van Gedeputeerde Staten en tevens is hij de vertegenwoordiger van het Rijk in de provincie. Hij heeft het toezicht over de ambtelijke organisatie en over eventuele provinciale bedrijven.
Het college van Gedeputeerde Staten vormen het dagelijks bestuur van een provincie. Haar voornaamste taak is het voorbereiden en uitvoeren van besluiten van Provinciale Staten. Provinciale Staten kunnen aan Gedeputeerde Staten bevoegdheden van henzelf overdragen, bijvoorbeeld de bevoegdheid tot het maken van verordeningen of het houden van toezicht op een ander publiekrechtelijk lichaam.
In dit BSD komen de GS van de volgende drie provincies nader in beeld:
• Gedeputeerde Staten van Noord Brabant
• Gedeputeerde Staten van Overijssel
• Gedeputeerde Staten van Zuid Holland
Zij vormen het algemeen bestuur van de provincie. Alle bevoegdheid met betrekking tot regeling en bestuur van de provinciale huishouding die door de wet niet aan Gedeputeerde Staten of de Commissaris van de Koningin is toegekend, valt toe aan Provinciale Staten. Als voornaamste taken hebben zij het vaststellen van het provinciaal beleid en het toezien op de uitvoering ervan.
In dit BSD komen de PS van twee provincies nader in beeld:
• Provinciale Staten van Noord Brabant
• Provinciaal bestuur Zuid Holland
*’ Voorbereidingslichaam Provincie Flevoland
Dit openbaar lichaam is ingesteld in 1985 door de Minister van Binnenlandse Zaken (Wet instelling provincie Flevoland, Stb. 1985/360, art. 16). Tot de datum van instelling van de nieuwe provincie verrichte dit lichaam de handelingen en nam zij besluiten die nodig waren opdat het bestuur van deze provincie vanaf de instelling zijn taken kon verrichten.
Het voorbereidingslichaam bestond uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter.
DEEL A. Actoren waarvoor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zorgdrager is
1. Minister van Binnenlandse Zaken
Handeling: Het voorbereiden, mede-vaststellen en coördineren van het beleid betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1945–
Product: nota Sociale Vernieuwing, opdracht en Handreiking
Waardering: B (1,2)
Handeling: Het evalueren van het beleid betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1945–
Product: Notities, evaluaties
Waardering: B (2)
Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wet- en regelgeving betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1945–
Grondslag: Wetten, algemene maatregelen van bestuur, koninklijke besluiten
Product: Wet, algemene maatregel van bestuur, koninklijk besluit
Opmerking: Het betreft hier wet- en regelgeving die niet als product van een andere handeling in dit onderzoek zijn opgenomen.
Waardering: B (1)
Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1945–
Product: Serie jaarverslagen, kwartaalverslagen, maandverslagen
Opmerking: Vanaf 1998 wordt deze handeling met betrekking tot grote steden- en integratiebeleid door de Minister van Grote steden- en Integratiebeleid uitgevoerd.
Waardering: B (3)
Handeling: Het beantwoorden van Kamervragen en het anders op verzoek incidenteel informeren van leden van of commissies uit de Kamers der Staten-Generaal betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1945–
Grondslag: Grondwet 1938/1946/1948, art. 97; Grondwet 1953/1956/1963/1972, art. 104; Grondwet 1983/1987/1995, art. 68
Product: Brief, notitie
Waardering: B (2, 3)
Handeling: Het informeren van de Commissies voor de Verzoekschriften en andere tot onderzoeken van klachten bevoegde commissies uit de Kamers der Staten-Generaal en de Nationale Ombudsman naar aanleiding van klachten over de uitvoering of de gevolgen van het beleid betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1945–
Waardering: B (3)
Handeling: Het beslissen op beroepschriften naar aanleiding van beschikkingen betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden en het voeren van verweer in beroepschriftprocedures voor administratiefrechtelijke organen
Periode: 1945–
Product: Beschikking, verweerschrift
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het mede-voorbereiden van het vaststellen, wijzigen en intrekken van internationale regelingen betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden en het presenteren van Nederlandse standpunten in intergouvernementele organisaties
Periode: 1945–
Product: Internationale regeling, nota, rapport
Waardering: B (1)
Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1945–
Product: Brief, notitie
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten op het beleidsterrein financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1945–
Product: Voorlichtingsmateriaal
Opmerking: Zie voor het voorbereiden en vaststellen van het voorlichtingsbeleid handeling 1.
Waardering: B (5) 1 exemplaar (N.B.: van het voorlichtingsmateriaal wordt één exemplaar bewaard; de andere voorbereidende stukken worden vernietigd)
V 5 jaar overige neerslag
Handeling: Het vaststellen van de opdracht en het eindproduct van een intern of extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1945–
Product: Offerte, brief, rapport
Waardering: B (1, 2)
Handeling: Het begeleiden van intern en extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1945–
Product: Notitie, notulen, brief
Opmerking: Vanaf 1998 wordt deze handeling met betrekking tot grote steden- en integratiebeleid door de Minister van Grote steden- en Integratiebeleid uitgevoerd.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het verzamelen van gegevens ten behoeve van intern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1945–
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het financieren van extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1945–
Product: Rekening, declaratie
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het op aanvraag om ondersteuning verstrekken van subsidies aan personen, bedrijven en instellingen die actief zijn op het beleidsterrein financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1945–
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het (bij KB) instellen van commissies voor advisering over het beleid en wet- en regelgeving ten aanzien van de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1945–
Grondslag: Beschikking van de Minister van Binnenlandse Zaken van 5 januari 1950, nr. 32485; Provinciale comptabiliteitsvoorschriften 1979, art. 28; Provinciewet 1992, art. 188 lid 1
Producten: – Instellingsbeschikking Werkgroep Herziening Gemeentewet, Stcrt. 22 maart 1977/57, p.17;
– Instellingsbeschikking Externe Commissie Grote Stedenbeleid, 13 juni 1988, nr. IBI88/11/U15, Stcrt. 1988/126;
– Instelling adviescommissie Wet algemene regels herindeling, Stcrt. van 9 december 1992/239;
– Instelling adviescommissie ex artikel 285, tweede lid, Gemeentewet, Stcrt. van 14 april 1994/72;
– Besluit adviescommissie KIR, Stcrt. 1998/227; Besluit BIO98/U97;
– Instelling Interdepartementale commissie Grote Stedenbeleid, 21 januari 1999, nr. GSB98/U59716, Stcrt. 1999/3
Waardering: B (4)
Handeling: Het (bij KB) benoemen van leden, plaatsvervangende leden, secretaris en adjunct-secretaris(sen) van adviescommissies
Periode: 1945–
Grondslag: Koninklijk Besluit, instellingsbeschikking
Waardering: V 5 jaar na einde benoeming
Handeling: Het instellen, wijzigen en opheffen van organisatie-eenheden op het beleidsterrein financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1945–
Product: Instellingsbeschikking van 21 januari 1999, nr. GSB98/U59716, directie Grote Stedenbeleid (GSB), Stcrt. 1999/32
Waardering: B (4)
Handeling: Het voorbereiden van, deelnemen aan en rapporteren over de vergaderingen van nationale en internationale commissies, werkgroepen, advies- en overlegorganen op het beleidsterrein bestuurlijke en financiële organisatie van de lagere overheden, waarvan het voorzitterschap en/of het secretariaat bij Binnenlandse Zaken berust
Periode: 1945–
Opmerking: Voorbeelden zijn de Interdepartementale Commissie Openbaar Bestuur en de Interdepartementale Commissie Grotestedenbeleid
– Vanaf 1998 wordt deze handeling met betrekking tot grote steden- en integratiebeleid door de Minister van Grote steden- en Integratiebeleid uitgevoerd.
Waardering: B (1)
Handeling: Het op het beleidsterrein van de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden deelnemen aan een advies- of overlegcommissie waarvan het voorzitterschap en/of secretariaat niet bij het ministerie berust
Periode: 1945–
Opmerking: Voorbeeld is de interdepartementale Commissie Ontwikkeling Beleidsanalyse (Stcrt. 1971/213/p.3).
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het deelnemen aan het bestuur van privaatrechtelijke instellingen op het gebied van de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1945–
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het oprichten en in stand houden van privaatrechtelijke instellingen op het gebied van de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1945–
Opmerking: Te denken valt aan stichtingen die door de overheid (mede) zijn opgericht ten behoeve van een beleidsdoelstelling.
Waardering: B (4)
Handeling: Het voeren van gestructureerd overleg op het beleidsterrein van de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1945–
Opmerking: Voorbeelden zijn overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO). Voorbeelden met betrekking tot het grote stedenbeleid zijn: overleg met de vier grote gemeenten en overleg met de G 21 of de G5 (aanleungemeenten).
Waardering: B (1,2)
Handeling: Het voeren van overleg met mede-ministers over maatregelen en voornemens met betrekking tot het rijksbeleid inzake gemeenten
Periode: 1994–
Grondslag: Gemeentewet, art. 116.2
Opmerking: – Het betreft hier mede-ministers die verantwoordelijk zijn voor de maatregelen en voornemens in kwestie.
Waardering: V 5 jaar
2.1.1. Indeling grondgebied, Rijk
Handeling: Het vaststellen, wijzigen en intrekken van beoordelingsnormen, beleidsregels en wetsinterpreterende regels betreffende de indeling van het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden
Periode: 1945–
Grondslag: Bestuurlijk/financieel model gemeentelijke herindelingen (21-5-1985)
Product: Circulaire van 21 mei 1985, BBS85/U542, DGBB, aan de Colleges van Gedeputeerde Staten betreffende Bestuurlijk/financieel model gemeentelijke herindelingen
Waardering: B (1)
Handeling: Het corrigeren van de oostelijke grens van het Koninkrijk der Nederlanden door toevoeging van Duits grondgebied
Periode: 1949, 1963
Grondslag: Grenscorrectiebesluit 1949, art. 1; Grenscorrectiewet, 1951 art. 3; Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag 1963, art. 2–3
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot goedkeuring van overeenkomsten die voortvloeien uit het tussen Nederland en Duitsland gesloten Grensverdrag
Periode: 1963–
Grondslag: Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag, Stb. 1963/238, art. 22
Product: Besluit van 30 januari 1995, houdende goedkeuring van een overeenkomst inzake het onderhoud van de Rode Beek, de Grensgraaf, de vroegere Rigolbach en de Ruisscherbeek, Stb. 1995/207
Opmerking: Het Besluit van 30 januari 1995 behelst de op 24 maart 1994 te Sittard ondertekende overeenkomst tussen het Duitse Rodebachverband en het Nederlandse waterschap Roer en Overmaas.
Waardering: B (5)
Handeling: Het instellen van drostambten
Periode: 1949
Grondslag: Grenscorrectiebesluit 1949, art. 3.1 en 3.2
Product: Instellingsbeschikkingen
Waardering: B (4)
Handeling: Het instellen, samenstellen en bepalen van de bevoegdheid en werkwijze van een commissie van advies die een landdrost in een drostambt moet bijstaan
Periode: 1949–1963
Grondslag: Grenscorrectiebesluit 1949, art. 40; Grenscorrectiewet 1951, art. 39.4
Product: Instellingsbeschikkingen
Waardering: B (4)
Handeling: Het toekennen van vergoedingen aan gemeenten in het kader van bij het Koninkrijk der Nederlanden gevoegd gebied
Periode: 1963
Grondslag: Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag, art. 4
Product: Beschikkingen
Opmerking: Hierbij waren de in art. 3 van de Grenscorrectiewet genoemde gemeenten betrokken. Daaronder bevonden zich ook de drostambten Elten en Tudderen. Het betrof vergoedingen wegens nog niet afgeschreven kapitaalsuitgaven ten behoeve van en in verband met de krachtens de Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag aan het Rijk toegevoegde gebieden, alsmede een vergoeding van de kosten van de ter uitvoering van het met Duitsland in 1960 gesloten Grensverdrag nog te verrichten werken. De vergoedingen kwamen ten laste van de Rijksbegroting.
Waardering: V 10 jaar
2.2.1. Indeling grondgebied, provincie
Handeling: Het voorbereiden van een wijziging van de provinciale indeling
Periode: 1945–
Grondslag: Wet algemene regels herindeling, Stb. 1984/475, zoals gewijzigd 13 mei 1991, art. 86; Provinciewet 1992/1998, art. 278
Opmerking: – De minister nodigt de betrokken provinciebesturen uit om de voorbereiding van de desbetreffende wijziging ter hand te nemen, reageren zij echter niet binnen 3 maanden, dan kan de minister de voorbereiding zelf doen.
– Zie voor het voorbereiden van wetgeving en AMvB’s inzake de provinciale indeling het PIVOT-rapport nr. 68: Constitutionele zaken, Een institutioneel onderzoek over de periode 1945–1997, vastgesteld februari 2000.
Waardering: B (1)
Handeling: Het instellen van het voorbereidingslichaam provincie Flevoland
Periode: 1985–1986
Grondslag: Wet instelling provincie Flevoland, art. 16.1
Waardering: B (4)
Handeling: Het toevoegen van niet-provinciaal ingedeeld gebied ten zuidwesten van de dijk Lelystad-Enkhuizen aan de provincie Noord-Holland
Periode: 1986
Grondslag: Wet instelling provincie Flevoland, art. 2.3
Waardering: B (1)
Handeling: Het opstellen van overzichten van de door het Rijk uitgeoefende provincietaken en de daarmee gemoeide ambtelijke functies, rechten en verplichtingen
Periode: 1985
Grondslag: Wet instelling provincie Flevoland, art. 32.1, art. 33.1
Product: Overzichten
Opmerking: Het betreft hier provincietaken voor zover deze betrekking hadden op het gebied van de provincie Flevoland.
Het dagelijks bestuur van het Voorbereidingslichaam Provincie Flevoland moest op het tijdstip van zijn benoeming over deze overzichten kunnen beschikken. Het overzicht vermeldde tevens de kosten van het Rijk van de uitoefening van de in het overzicht genoemde taken, alsmede de boekwaarde van de rechten en verplichtingen.
Ook de colleges van burgemeester en wethouders van Almere, Dronten, Lelystad en Zeewolde stelden elk een dergelijk overzicht op.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een KB ter aanwijzing van de onroerende rijkseigendommen die overgaan naar de provincie Flevoland
Periode: 1985–1986
Grondslag: Wet instelling provincie Flevoland, art. 36.1
Waardering: B (5)
Handeling: Het aanwijzen van de roerende rijkseigendommen die overgaan naar de provincie Flevoland
Periode: 1985–1986
Grondslag: Wet instelling provincie Flevoland, art. 36.2
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het treffen van een voorziening voor de voorbereidingskosten van de instelling van de provincie Flevoland
Periode: 1985
Grondslag: Wet instelling provincie Flevoland, art. 54
Waardering: V 30 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een KB ter beslissing in geschillen omtrent de toepassing van de Wet instelling provincie Flevoland
Periode: 1985–1986
Grondslag: Wet instelling provincie Flevoland, art. 67
Waardering: B (5)
2.2.2. Inrichting en samenstelling provincie
Handeling: Het vaststellen van het aantal Provinciale Statenleden van de provincie Flevoland
Periode: 1985
Grondslag: Wet instelling provincie Flevoland, art. 10
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een KB ter goedkeuring van het reglement van orde van Provinciale Staten
Periode: 1945–1962
Grondslag: Provinciale wet, art. 84
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een KB ter aanwijzing van de plaats waar Provinciale Staten vergaderen
Periode: 1945–1962
Grondslag: Provinciale wet, art. 63.2
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een KB ter machtiging van de Commissaris van de Koningin Provinciale Staten op te roepen tot een buitengewone zitting
Periode: 1945–1962
Grondslag: Provinciale wet, art. 66
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot vaststelling van het aantal Gedeputeerde Statenleden in de provincie Flevoland
Periode: 1985–1986
Grondslag: Wet instelling provincie Flevoland, art. 15.2
Product: KB van 29 januari 1987
Waardering: V 10 jaar na intrekking
Handeling: Het voorbereiden van AMvB’s waarbij regels worden gesteld omtrent benoeming, schorsing, ontslag e.d. van de Commissaris van de Koningin
Periode: 1994–
Grondslag: Provinciewet 1992/1998, art. 61.4 en 61.5, art. 72.1
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van een KB waarbij de Commissaris van de Koningin wordt toegestaan elders in de provincie zijn vaste woonplaats te hebben
Periode: 1962–1993
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 56.2
Opmerking: Vooraf worden Gedeputeerde Staten gehoord.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het (bij KB) geven van toestemming aan de Commissaris van de Koningin langere tijd buiten zijn provincie te verblijven
Periode: 1945–
Grondslag: Besluit van de 28sten September 1850, houdende vaststelling van een reglement betreffende het hooger beroep aan de Hoogen Raad der Nederlanden, van de arresten in burgerlijke zaken, in eersten aanleg gewezen door het Hoog-Geregtshof van Nederlandsch Indie, art. 19 (Stb. 1850 no. 62); Provinciewet 1992/1998, art. 71.1
Opmerking: Toestemming van de minister was nodig bij een afwezigheid van langer dan achtenveertig uur, toestemming van de Kroon bij een afwezigheid van langer dan veertien dagen. Tegenwoordig is alleen toestemming nodig van de minister, en wel bij een verblijf van langer dan zes weken buiten de provincie.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een KB ter vervanging van de Commissaris van de Koningin
Periode: 1945–1994
Grondslag: Provinciale wet, art. 35; Provinciewet 1962, art. 62.2
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot machtiging van een bijzondere commissie van Provinciale Staten haar werkzaamheden na sluiting van de statenzitting voort te zetten
Periode: 1945–1962
Grondslag: Provinciale wet, art. 95.3
Waardering: B (5)
Handeling: Het verlenen van ontheffing aan een lid van Provinciale Staten of de Commissaris van de Koningin voor het rechtstreeks of middelijk aangaan van overeenkomsten waarbij belangenverstrengeling optreedt
Periode: 1994–
Grondslag: Provinciewet 1992/1998, art. 15.2, art. 68
Opmerking: Bij Wijziging Gemeentewet, Provinciewet en Wet gemeenschappelijke regelingen (Stb. 1998/433) art. II, is art. 15.1, onderdeel 3e gewijzigd.
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een KB ter goedkeuring van een instructie voor Gedeputeerde Staten
Periode: 1945–1962
Grondslag: Provinciale wet, art. 150
Waardering: V 10 jaar
2.3.1. Indeling grondgebied gemeente
Handeling: Het besluiten dat rechten, lasten en verplichtingen van een openbaar lichaam of gemeente overgaan op een gemeente
Periode: 1945–
Grondslag: Wet van 25 maart 1971, art. 8 lid 2; Stb. 1979/378, art. 8.2; Stb. 1983/ 328, art. 11.3; Wet van 12 december 1985, Stb. 1985/648, art. 4.1
Opmerking: – Het betreft het openbaar lichaam of de gemeente waarvan het grondgebied van de nieuwe gemeente deel uitmaakte.
– Een activiteit onder deze handeling is de vaststelling van het bedrag en de wijze van betaling ter zake van de verrekening van hiermee gemoeide kosten.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het doen van opgaven aan hypotheekbewaarders ter verandering van de tenaamstelling in de kadastrale leggers in het kader van de overgang van onroerende zaken op een gemeente
Periode: 1945–
Grondslag: o.a. Stb. 1962/11, art. 8.2; Wet van 25 maart 1971, art. 13.2; Stb. 1979/378, art. 8.4; Stb. 1983/328, art. 11.6, art. 16.2; Wet van 12 december 1985, Stb. 1985/648, art. 4.3
Opmerking: Met betrekking tot rijkseigendommen is de minister actor.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot behandeling van een beroep, ingesteld door een lagere overheid, tegen een beslissing van de Minister van Binnenlandse Zaken in het kader van de instelling van een gemeente
Periode: 1945–
Grondslag: o.a. Wet van 25 maart 1971, art. 11
Waardering: B (5)
Handeling: Het besluiten tot de uitoefening van aan de Provincie toekomende bevoegdheden ten aanzien van een nieuwe gemeente
Periode: 1971–
Grondslag: o.a. Wet van 25 maart 1971, art. 4 lid 1; Stb. 1979/378, art.4.1; Stb. 1983/328, art. 4.1
Product: besluit
Waardering: B (5)
Handeling: Het aan de Commissaris van de Koningin overdragen van bevoegdheden ten aanzien van een nieuwe gemeente
Periode: 1971–
Grondslag: Wet van 25 maart 1971, art. 4.2; Stb. 1979/378, art. 4 lid 2; Stb. 1983/328, art. 4.2
Product: Uitoefening bevoegdheden Commissaris van de Koningin in de provincie Gelderland in de gemeente Dronten, Stcrt. 1973/241/p.2; Uitoefening bevoegdheden Commissaris van de Koningin in Gelderland in de gemeente Dronten, Stcrt. 1974/178; Regeling uitoefening bevoegdheden Commissaris der Koningin ten aanzien van de gemeente Lelystad, Stcrt 1979/245/p.4
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot aanwijzing van de rijkseigendommen die in eigendom, beheer en onderhoud op een nieuwe gemeente overgaan
Periode: 1945–
Grondslag: o.a. Stb. 1962/11, art. 8.1; Wet van 25 maart 1971, art. 13.1; Besluit van 22 mei 1974, art. 1; Stb. 1979/378, art. 13.1; Besluit van 22 juni 1983, art. 1.1; Stb. 1983/328, art. 16.1
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een KB waarbij wordt beslist dat gemeentelijke verzoeken tot wijziging van gemeentegrenzen niet verder in behandeling worden genomen
Periode: 1960 en wellicht eerder–1993
Grondslag: gemeentewet, zoals gewijzigd bij de wet van 14 april 1960, Stb. 176,
Waardering: B (5)
Handeling: Het beoordelen of Gedeputeerde Staten gemeentebesturen in voldoende mate de gelegenheid hebben gegeven te reageren op voorstellen tot vaststelling van ontwerpregelingen ter voorbereiding van wijzigingen van de gemeentelijke indeling
Periode: 1994–
Grondslag: Gemeentewet, art. 282.2
Product: Behoorlijkheidstoetsingen, instellingsbesluiten, benoemingen
Opmerking: Hieronder valt ook de instelling van een commissie van onafhankelijke deskundigen ter uitvoering van een ‘behoorlijkheidtoetsing’.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het besluiten tot wijziging van gemeentegrenzen
Periode: 1994–
Grondslag: Gemeentewet, art. 285.2
Product: AMvB’s
Opmerking: Grenscorrecties door de minister komen bij AMvB tot stand. In het geval van de recente Den Haag-annexatie werd in eerste instantie de Provincie verzocht de grenscorrectie door te voeren. Na strubbelingen gaf deze de zaak terug aan de minister, die vervolgens besloot de procedure zelf uit te voeren.
Waardering: B (1)
Handeling: Het beoordelen van inspraakreacties op een voorgenomen wijziging van de gemeentelijke indeling
Periode: 1994–
Product: o.m. burgerbrieven Haaglanden
Waardering: V 5 jaar
2.3.2. Inrichting en samenstelling gemeente
Handeling: Het vaststellen, wijzigen en intrekken van beoordelingsnormen, beleidsregels en wetsinterpreterende regels betreffende burgemeesters
Periode: 1945–
Product: – Circulaire no. MNBK/8200458 (18-10-1982) (betreft het wonen binnen de gemeente)
– Procedure bij burgemeestersbenoemingen (Stcrt. 1983, nr. 86)
– Ontheffing aan burgemeesters tot wonen buiten de gemeente
– Verhuiskostenvergoeding van burgemeesters bij verlaten van ambtswoning (17-7-1987)
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB voor het stellen van nadere regels omtrent de te volgen procedure bij (her)benoemingen van burgemeesters
Periode: 1994–
Grondslag: Gemeentewet, art. 61.4 en 61.5
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een KB waarbij bepaald wordt welke onderscheidingstekenen burgemeesters dragen en bij welke gelegenheden
Periode: 1945–
Grondslag: gemeentewet 1851, art. 76.1; gemeentewet 1931, art. 83; Gemeentewet, art. 76
Product: KB van 16 november 1852, Stb. 201, ‘houdende bepalingen omtrent de door den Burgemeester te dragen onderscheidingsteekenen’
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden en intrekken van een KB ter bepaling van het kostuum dat burgemeesters desgewenst bij plechtige gelegenheden kunnen dragen
Periode: 1945–1994
Product: KB van 24 februari 1853, ‘mededeelende het costuum, hetwelk de burgemeesters, des verkiezende, bij plegtige gelegenheden kunnen dragen’; Besluit ambtskostuum burgemeesters
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot verlening van ontheffing van de verplichting voor burgemeesters de eigen gemeente tot woonplaats te hebben
Periode: 1945–1993
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 81.2
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot verlening van ontheffing van de verplichting voor gemeentesecretarissen de eigen gemeente tot woonplaats te hebben
Periode: 1945–1993
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 106.1
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het geven van toestemming aan burgemeesters langere tijd buiten hun gemeente te verblijven
Periode: 1945–1994
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 82.1; Gemeentewet, art. 72.1
Opmerking: Voor 1994 was toestemming van de Commissaris nodig bij een afwezigheid van langer dan acht dagen, en toestemming van de minister bij een afwezigheid van langer dan een maand. Vanaf 1994 is de Commissaris de enige actor en betreft het een periode langer dan zes weken.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot aanwijzing van gemeenten waar het ontvangersambt door dezelfde persoon wordt uitgeoefend
Periode: 1945–1966
Grondslag: gemeentewet 1931, zoals gewijzigd bij de wet van 22 april 1937, Stb. 311, art. 113.3
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot benoeming, schorsing of ontslag van gemeenteontvangers
Periode: 1945–1966
Grondslag: gemeentewet 1931, zoals gewijzigd bij de wet van 22 april 1937, Stb. 311, art. 113.4
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot verlening van ontheffing van de verplichting voor gemeenteontvangers de eigen gemeente tot woonplaats te hebben
Periode: 1945–1993
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 114.1
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het vaststellen, wijzigen en intrekken van beoordelingsnormen, beleidsregels en wetsinterpreterende regels betreffende nevenfuncties van openbare ambtsdragers
Periode: 1945–
Product: Publikatie van gegevens over nevenfuncties van openbare ambtsdragers, Stcrt. 1988, nr. 144
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot machtiging van burgemeesters tot uitoefening van een functie die volgens de wet onverenigbaar wordt geacht met hun ambt
Periode: 1945 – 1993
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 69.2
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot machtiging van gemeentesecretarissen tot uitoefening van een functie die volgens de wet onverenigbaar wordt geacht met hun ambt
Periode: 1945–1993
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 69.2, art. 106.1, art. 114.1
Opmerking: Deze handeling kan ook betrekking hebben op het machtigen van de secretaris van een gewest.
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot machtiging van gemeenteontvangers tot uitoefening van een functie die volgens de wet onverenigbaar wordt geacht met hun ambt
Periode: 1945–1993
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 114
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot aanwijzing van gemeenten waarin de burgemeester ook de functie van gemeentesecretaris bekleed
Periode: 1945–1993
Grondslag: gemeentewet 1931, zoals gewijzigd bij de wet van 29 november 1935 tot verlaging van de openbare uitgaven, Stb. 685, art. 2.2
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot aanwijzing van gemeenten waar de burgemeester of gemeentesecretaris ook het ambt van gemeenteontvanger bekleedt
Periode: 1945–1966
Grondslag: gemeentewet 1931, zoals gewijzigd bij de wet van 29 november 1935 tot verlaging van de openbare uitgaven, Stb. 685, art. 105.2
Opmerking: Omvat ook het intrekken van aanwijzingen. (3.2, 105.2)
Waardering: B (5)
2.4.1. Inrichting en samenstelling regionaal
Handeling: Het, eventueel in overeenstemming met de Minister van Verkeer en Waterstaat, voorbereiden van een AMvB waarbij voorschriften worden gegeven omtrent gemeenschappelijke regelingen
Periode: 1984–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, o.a. art. 3.6, art. 27.5, art. 33.3, art. 57.5
Opmerking: Het kan ook voorschriften betreffen omtrent de vaststelling van een samenwerkingsgebied.
Waardering: B (1)
Handeling: Het (bij KB) benoemen van de voorzitter van een bij gemeenschappelijke regeling ingesteld orgaan
Periode: 1950–1984
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1950/K 120, art. 3, art. 18, art. 25
Waardering: V 5 jaar na beëindiging benoeming
Handeling: Het aan een bestuurslid van een bij gemeenschappelijke regeling ingesteld openbaar lichaam verlenen van ontheffing van het verbod overeenkomsten aan te gaan die tot belangenverstrengeling kunnen leiden
Periode: 1984–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 20.2, art. 41.1, art. 52.1
Product: Beschikkingen
Opmerking: Gedeputeerde Staten zijn actor in geval van een openbaar lichaam dat bij intergemeentelijke regeling is opgesteld. De Minister van Binnenlandse Zaken verleent ontheffing wanneer sprake is van een interprovinciale regeling, een regeling tussen gemeenten en provincies, of een regeling tussen gemeenten, provincies en waterschappen.
Het betreft bijvoorbeeld het verbod werk aan te nemen ten behoeve van het openbaar lichaam of het verbod onderhands onroerende goederen van het openbaar lichaam te verwerven.
Waardering: B (5)
Handeling: Het (bij KB) goedkeuren van een gemeenschappelijke regeling
Periode: 1950–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1950/K 120, art. 6.1, art. 11.2, art. 27, art. 20; Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 35.13, art. 36.1, art. 38.2, art. 60.1, art. 82.1, art. 92.1, Kaderwet bestuur in verandering, art. 7.1
Opmerking: – Deze handeling omvat ook goedkeuring van wijziging, verlenging en opheffing van een gemeenschappelijke regeling, alsmede van de toetreding en uittreding van een deelnemer.
– Goedkeuring gebeurt bij KB. Voor regelingen tussen gemeenten geldt echter dat Gedeputeerde Staten actor zijn, tenzij het een regeling tussen burgemeesters betreft. In dat geval is de Commissaris actor.
– Tot 1984 gold voor regelingen tussen gemeenten in de situatie waarin de betrokken gemeenten in verschillende provincies lagen, dat de minister, na overleg met Gedeputeerde Staten, een KB voorbereidde. Dit gebeurde eveneens wanneer De Kroon Provinciale Staten had verzocht een gemeenschappelijke regeling op te leggen.
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een KB waarbij Provinciale Staten worden uitgenodigd gemeenten aan te wijzen waarvan de besturen een gemeenschappelijke regeling moeten treffen, wijzigen of opheffen
Periode: 1984–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 100.1
Product: Ministeriële regeling
Opmerking: De voordracht vindt plaats door de vakminister in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken.
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een KB waarbij rechtspersonen bevoegd worden verklaard een gemeenschappelijke regeling te treffen met rechtspersoonlijkheid bezittende lichamen die een dergelijke regeling uitvoeren
Periode: 1950–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1950/K 120, art. 30.1; Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 93
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot opheffing van een gemeenschappelijke regeling waaraan gemeenten uit de agglomeratie Eindhoven deelnemen, of waarbij wordt bepaald dat de agglomeratie in plaats van deze gemeenten aan de regeling deelneemt
Periode: 1976–1985
Grondslag: Wet agglomeratie Eindhoven, art. 39.3
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het voorbereiden van wetgeving met betrekking tot instelling en opheffing van gewesten
Periode: ca. 1963–1985
Producten: – Wet openbaar lichaam Rijnmond, Stb. 1964/427;
– Wet agglomeratie Eindhoven, Stb. 1976/344;
– Wet opheffing agglomeratie Eindhoven, Stb. 1985/690;
– Wet opheffing openbaar lichaam Rijnmond, Stb. 1986/47
Opmerking: De Minister van Volkshuisvesting speelde alleen een rol bij de voorbereiding van de Wet openbaar lichaam Rijnmond.
Waardering: B (1,5)
Handeling: Het bepalen van de eerste vergaderdag van de raad van een gewest
Periode: 1964–1965, 1976
Grondslag: o.a. Wet openbaar lichaam Rijnmond, art. 69.1; Wet agglomeratie Eindhoven, art. 91.2
Opmerking: In deze vergadering werden de geloofsbrieven onderzocht.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het voorbereiden van wet- en regelgeving met betrekking tot bestuurlijke samenwerkingsvormen anders dan een gemeenschappelijke regeling
Periode: 1945–
Bron: Handelingen TK 1990–1991, 21 062 nr. 4
Product: Wetten, AMvB’s
Opmerking: Zo werd begin jaren negentig een interim-wet inzake de vorming van structurele boven-lokale/regionale bestuursvormen voorbereid. Deze wet is echter niet tot stand gekomen.
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB waarbij gemeenten worden toegevoegd aan de agglomeratie Eindhoven
Periode: 1976–1986
Grondslag: Wet agglomeratie Eindhoven, art. 3.1
Waardering: B (1)
Handeling: Het afsluiten van convenanten met de grote steden en de middelgrote steden
Periode: 1995–1997
Waardering: B (5)
Handeling: Het deelnemen aan internationale symposia over het grote stedenbeleid binnen Europa
Periode: 1996–1997
Product: Correspondentie, uitnodigingen, brochures
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Financiën en Minister van Economische Zaken, voordragen van regelingen voor het verstrekken van uitkeringen ter realisering van de projecten inzake het grote stedenbeleid
Periode: 1995–1997
Product: o.m. Eenmalige bijdrageregeling Stadseconomie Grote Stedenbeleid, 15 december 1995, nr. GSB/386, Stcrt. 1995/248
Opmerking: Bij de eenmalige bijdrageregeling Stadseconomie Grote Stedenbeleid was door de Minister van Binnenlandse Zaken overeenstemming bereikt met de Minister van Financiën en de Minister van Economische Zaken.
Waardering: B (5)
Handeling: Het voordragen van een regeling voor het verstrekken van bijdragen aan programma’s i.h.k.v. de Europese structuurfondsen
Periode: 1996–1997
Product: Regeling bijdragen URBAN-programma’s, 18 december 1996, Stcrt. 1996/249
Opmerking: De URBAN-programma’s werden uitgevoerd door de gemeenten Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht.
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van bijdragen aan expertgroepen van de Europese Commissie inzake het grote stedenbeleid en het opstellen van verslagen over de geleverde bijdrage
Periode: 1996–1997
Product: Notities, agenda’s, verslagen, departementale standpunten
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van Raadswerkgroepen met betrekking tot het grote stedenbeleid en het opstellen van verslagen van deze vergaderingen
Periode: 1996–1997
Product: – instructies
– departementale standpunten
Opmerking: Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg gevoerd worden met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven.
Waardering: B (5) verslagen
V 3 jaar overige neerslag
Handeling: Het opstellen van Nederlandse standpunten en bijdragen ten behoeve van het grote stedenbeleid aan internationale commissies, niet zijnde de Europese Commissie
Periode: 1996–1997
Product: Notities, agenda’s, verslagen, departementale standpunten
Waardering: B (1)
Handeling: Het aangaan van en leveren van bijdragen aan bilaterale samenwerkingsverbanden met landen binnen Europa
Periode: 1996–1997
Product: Notities, agenda’s, verslagen, departementale standpunten
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het deelnemen aan Comité’s van Toezicht en Stuurgroepen/Technische Comité’s voor de uitvoering van de URBAN-programma’s.
Periode: 1996–1997
Product: Agenda’s, verslagen, departementale standpunten
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het, in overeenstemming met de Ministers van Economische Zaken en Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, verdelen van de Europese middelen
Periode: 1996–1997
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het verstrekken van uitkeringen ter realisering van de projecten inzake het grote stedenbeleid
Periode: 1995–1997
Grondslag: o.m. Eenmalige bijdrageregeling Stadseconomie Grote Stedenbeleid, 15 december 1995, nr. GSB/386, Stcrt. 1995/248, art. 7
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het verstrekken van bijdragen aan URBAN-programma’s
Periode: 1996–1997
Grondslag: Regeling bijdragen URBAN-programma’s, 18 december 1996, Stcrt. 1996/249, art. 2 en 3
Opmerking: Deze programma’s werden uitgevoerd door de gemeenten Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het terugvorderen van bijdragen aan URBAN-programma’s
Periode: 1996–1997
Grondslag: Regeling bijdragen URBAN-programma’s, 18 december 1996, Stcrt. 1996/249, art. 6, 7 en 10
Opmerking: Deze programma’s werden uitgevoerd door de gemeenten Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een ontwerpbesluit tot vaststelling van een samenwerkingsgebied
Periode: 1984–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 3.1
Product: Ontwerpbesluiten, agenda’s, notulen
Opmerking: Deze handeling wordt gezamenlijk uitgevoerd. Ook vindt overleg plaats met de betrokken gemeentebesturen.
Waardering: B (5) ontwerpbesluit,
V 5 jaar overige neerslag
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB ter vaststelling van een samenwerkingsgebied
Periode: 1994–
Grondslag: Kaderwet bestuur in verandering, art. 3.1
Produkt: AMvB’s
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het vaststellen van de indeling in samenwerkingsgebieden
Periode: 1994–
Grondslag: Kaderwet bestuur in verandering, art. 4.1 en 4.3
Opmerking: De minister is actor wanneer Provinciale Staten niet (tijdig) tot vaststelling overgaan.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het besluiten dat bepaalde bevoegdheden niet in een gemeenschappelijke regeling tussen gemeenten in een samenwerkingsgebied behoeven te worden opgenomen danwel voorlopig niet behoeven te worden uitgeoefend
Periode: 1994–
Grondslag: Kaderwet bestuur in verandering, art. 19
Opmerking: Het besluit wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken in overeenstemming met de betrokken ministers genomen.
Waardering: B (5)
Handeling: Het rapporteren aan de commissie reorganisatie bestuur regio Rotterdam met betrekking tot het samenwerkingsgebied Rotterdam
Periode: 1994–1998
Grondslag: Kaderwet bestuur in verandering, art. 39.2
Opmerking: Elk van de betrokken besturen – dat wil zeggen ook het gemeentebestuur van Rotterdam en het bestuur van het regionaal openbaar lichaam – had de plicht de commissie te informeren over de uitvoering van het werkprogramma, dat onderdeel was van de overeenkomst.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het, op voorstel van de raad van een gewest, voorbereiden van een AMvB waarbij de bevoegdheden van dat gewest worden verruimd
Periode: 1965–1985
Grondslag: Wet openbaar lichaam Rijnmond, art. 31.1; Wet agglomeratie Eindhoven, art. 39.2
Opmerking: – Voor het voorstel was instemming nodig van de raden van ten minste de helft van de betrokken gemeenten.
– De Minister van Volksgezondheid was mede-actor ten aanzien van Rijnmond.
Waardering: B (1)
Handeling: Het aanwijzen van rechten en verplichtingen die bij de opheffing van het openbaar lichaam Rijnmond overgaan op gemeenten, alsmede het aanwijzen van die gemeenten
Periode: 1986
Grondslag: Wet opheffing openbaar lichaam Rijnmond, art. 12.2
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het aanwijzen van taken en bevoegdheden van het samenwerkingsorgaan Agglomeratie Eindhoven
Periode: 1976
Grondslag: Wet agglomeratie Eindhoven, art. 90.1
Opmerking: Deze taken en bevoegdheden werden verricht respectievelijk uitgeoefend tot de dag waarop de raad, het college van voorzitter en gedelegeerden, en de voorzitter van de Agglomeratie Eindhoven in functie traden.
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB waarbij taken en bevoegdheden van vakministers en van het provinciaal bestuur van Noord-Brabant worden aangewezen als taken en bevoegdheden van het bestuur van de agglomeratie Eindhoven
Periode: 1976–1985
Grondslag: Wet agglomeratie Eindhoven, art. 65.1
Opmerking: Hierbij werd een regeling getroffen omtrent de financiële gevolgen van een aanwijzing.
Waardering: B (1,5)
2.5.1. Raad voor de Territoriale Decentralisatie
Handeling: Het instellen en samenstellen van de Raad voor de Territoriale Decentralisatie
Periode: 1964–1980
Grondslag: Wet van 25 juni 1964, art. 1 3
Product: Instellingsbesluiten, benoemingen
Opmerking: De voorzitter werd op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken door de Kroon benoemd. De overige leden, waaronder zich de adviserende leden bevonden, werden benoemd door de minister. Onder deze handeling valt ook de benoeming van secretarissen van de Raad.
Waardering: B (4)
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB omtrent de samenstelling, werkwijze en bevoegdheid van de Raad voor de Territoriale Decentralisatie
Periode: 1964–1980
Grondslag: Wet van 25 juni 1964, art. 5
Product: Besluit van 30 december 1964, houdende nadere regelen omtrent de werkwijze en de bevoegdheid van de Raad voor de Territoriale Decentralisatie, Stb. 1964/578
Waardering: B (1)
2.5.2. Raad voor het binnenlands bestuur
Handeling: Het instellen, wijzigen en opheffen van een Raad voor het binnenlands bestuur
Periode: 1980–1997
Grondslag: Wet Raad voor het binnenlands bestuur (Stb. 1979/784), art. 2.1
Opmerking: – Met ‘samenstelling’ wordt onder meer bedoeld: het bij Koninklijk Besluit benoemen en ontslaan van de voorzitter en de aanwijzing van plaatsvervangende voorzitters.
– De rol van de vakministers beperkte zich tot het benoemen en aanwijzen van vertegenwoordigers van hun departement in de Raad.
– De benoeming van de secretaris van de Raad, die daarvan geen lid is, wordt ook tot deze handeling gerekend.
Waardering: B (4)
V 5 jaar na einde benoeming
3.1.2. De financiering van openbare lichamen
Handeling: Het vaststellen van regelgeving betreffende de financiering van lagere overheden
Periode: 1945–
Producten: – Regeling vaste schuld lagere overheid, Stcrt. van 24 dec. 1986, 252, no. 386-14127;
– Regeling kasgeldlimiet lagere overheid, Stcrt. van 24 dec. 1986, 252, no. 386-14127;
– Regeling modelstaten financieringsgegevens lagere overheid, Stcrt. van 24 dec. 1986, 252, no. 386-14127;
– regeling overgangstermijn Wet financiering lagere overheid, Stcrt. van 24 dec. 1986, 252, no. 386-14127
Waardering: B (1,5)
Handeling: Het aanwijzen van openbare lichamen die geen (of: niet alle) gegevens behoeven te verstrekken ter uitvoering van de Wet financiering lagere overheid
Periode: 1987–
Grondslag: Besluit gegevens financiering lagere overheid, Stb. 1986/662, art. 1.3
Product: Regeling vrijstelling financieringsgegevens lagere overheid, Stcrt. van 24 dec. 1986, no. 386-14127, Stcrt. 252
Waardering: B (5)
Handeling: Het beslissen dat een publiekrechtelijk lichaam financieringsmiddelen moet gebruiken om de overschrijding van de kasgeldlimiet ongedaan te maken
Periode: 1963–1987
Grondslag: Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen, art. 2.3
Product: Beschikkingen
Opmerking: Een dergelijke beslissing kon worden genomen bij een overschrijding van 50% of meer, of wanneer de overschrijding een half jaar lang voortduurde.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het (bij KB) goedkeuren van besluiten van publiekrechtelijke lichamen tot het ramen van uitgaven (ten laste van de kapitaaldienst van hun begrotingen)
Periode: 1963–1987
Grondslag: Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen, art. 2.1
Opmerking: Dit gebeurt wanneer vaste financiering is verzekerd.
Waardering: B (5)
Handeling: Het bepalen dat besluiten van publieke lichamen tot het ramen van kapitaaluitgaven geen goedkeuring behoeven
Periode: 1963–1987
Grondslag: Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen, art. 2.4
Opmerking: Dit gebeurde al of niet op verzoek van het betrokken publieke lichaam. Ten aanzien van de provincie gebeurde dit door de Kroon/bij KB.
Dit is in feite een ontheffing van de eis (voorwaarde voor goedkeuring) van vaste financiering voor een nieuwe kapitaaluitgave.
Waardering: V 30 jaar
Handeling: Het aan openbare lichamen verlenen van vergunning tot overschrijding van de kasgeldlimiet
Periode: 1987–
Grondslag: Wet financiering lagere overheid, art. 4.2
Product: Circulaire van 30 jan. 1987, no. BMV87/U12
Opmerking: Dit gebeurt met inachtneming van ministeriële regels.
Vergunningverlening door een minister vindt plaats als het gaat om openbare lichamen waarvan de begroting onderworpen is aan toezicht door de regering. De aanvraag wordt gedaan bij de Minister van Binnenlandse Zaken. Ten aanzien van de overige openbare lichamen zijn Gedeputeerde Staten vergunningverlener.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het (bij ministeriële regeling) vaststellen van maxima voor het aangaan en garanderen van geldleningen door openbare lichamen
Periode: 1963–
Grondslag: Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen, art. 4.1, art. 5.1; Wet financiering lagere overheid, art. 7.1
Waardering: V 30 jaar
Handeling: Het aanwijzen van instellingen waarbij publieke lichamen leningen mogen aangaan die aan een maximum gebonden zijn
Periode: 1963–1987
Grondslag: Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen, art. 5.1
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het verlenen van ontheffing aan publieke lichamen in het kader van de vaststelling van maxima voor geldleningen en de aanwijzing van leningverstrekkende instellingen
Periode: 1963–1987
Grondslag: Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen, art. 5.1
Product: Beschikkingen
Waardering: V 30 jaar
Handeling: Het verlenen van vergunningen voor het aangaan en garanderen van geldleningen
Periode: 1987–
Grondslag: Wet financiering lagere overheid, art. 7.5
Product: Beschikkingen
Waardering: V 30 jaar
Handeling: Het vaststellen, wijzigen en intrekken van beoordelingsnormen, beleidsregels en wetsinterpreterende regels betreffende de financiële verhouding tussen het Rijk en de lagere overheden
Periode: 1945–
Product: o.m.
Circulaire van 18 juli 1984, BMV84/U829, betreffende aanvullende bijdragen en aanvullende uitkeringen
Regeling vaststelling bedragen per eenheid Provinciefonds 1992, Stcrt. van 14 april 1994/72
Waardering: B (1, 5)
Handeling: Het overleggen met vakministers over en coördineren van aangelegenheden met belangrijke financiële consequenties voor publiekrechtelijke lichamen
Periode: 1945–
Grondslag: Besluit belangrijke aangelegenheden financiën lagere overheid, Stcrt. 1973/123/p. 4
Opmerking: In 1973 werd aan de Minister van Binnenlandse Zaken een coördinerende taak toegekend bij de behandeling van belangrijke aangelegenheden waarbij de financiën van de lagere overheid zijn betrokken. Deze coördinerende rol werd in 1973 in een besluit vastgelegd, maar bestond, zij het in mindere mate, al veel langer. Doel was de verbetering van de samenhang van het beleid. Het betreft vraagstukken die in de ogen van de Ministerraad een krachtige samenhangende aanpak op velerlei gebied vroegen: volkshuisvesting, stadsvernieuwing, beheersing van de ontwikkeling van het verkeer, het openbaar vervoer, het onderwijs, de vergrijzing van de bevolking, de zorg voor speciale groepen, ook van buiten de landsgrenzen, en vooral ook de welzijnstaak in oude stadswijken.
Waardering: B (5)
3.1.3. Comptabiliteitsvoorschriften
Handeling: Het voorbereiden van AMvB’s voor provinciale en gemeentelijke comptabiliteitsvoorschriften
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale Wet 1928, art. 108 en 118, art. 123; Provinciewet 1962, art. 123; art. 132.2, art. 134.1 en 134.3, art. 135.3, art. 137.3, art. 140.3, art. 143; Provinciewet 1992/1998, art. 190; gemeentewet 1931, art. 123.2, art. 241; Gemeentewet 1992, art. 185.4, art. 186
Producten: – Besluit van den 13den maart 1928, tot uitvoering van artikel 118 en 123 der Provinciale Wet, Stb. 1928/57;
– Provinciale comptabiliteitsvoorschriften 1947, Stb. 1947/H 315;
– Provinciale comptabiliteitsvoorschriften 1979, Stb. 1979/324 (o.m. gewijzigd: Stb. 1984/499);
– Gemeentelijke Begrotingsvoorschriften 1931 en Rekeningsvoorschriften 1931, zoals gewijzigd bij het Besluit van 6 mei 1949, Stb. 1949/J195, en bij het Besluit van 1950/K261;
– KB van 5 oktober 1982, Stb. 594
– Besluit comptabiliteitsvoorschriften 1995, Stb. 1994/363
Opmerking: Vanaf 1995 geldt één gezamenlijke AMvB, en daarmee één gezamenlijke handeling voor Provincie en Gemeente.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het instellen van een commissie voor de gemeentelijke comptabiliteitsvoorschriften
Periode: 1950–1994
Grondslag: Beschikking van de Minister van Binnenlandse Zaken van 5 januari 1950, nr. 32485
Waardering: V 10 jaar na opheffing
Handeling: Het vaststellen, wijzigen en intrekken van beoordelingsnormen, beleidsregels en wetsinterpreterende regels betreffende interne financiële aangelegenheden van lagere overheden
Periode: 1945–
Producten: – Circulaire van 13 januari 1978, FB77/U630, betreffende diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen
– Circulaire van 12 augustus 1981, FB81/U594, betreffende diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen
– Circulaire van 20 augustus 1987, FB87/U301, betreffende woonforensenbelasting, Stcrt. 172
Waardering: B (1)
3.1.4. Eigen inkomsten gemeenten en provincies
Handeling: Het instellen, wijzigen en opheffen van commissies of werkgroepen met betrekking tot provinciale en gemeentebelastingen
Periode: 1945–
Product: o.m.
Commissie Oud
Commissie Christiaanse, ingesteld op 1 juni 1981 bij beschikking van 26 mei 1981 (Stcrt. 1981/104)
Werkgroep commissie Haks
Interdepartementale werkgroep provinciaal belastinggebied
Commissie inzake de gemeentelijke belastingen
Besluit adviescommissie KIR, Stcrt 1998, nr. 227
Waardering: B (4)
3.1.5. Kostenverrekening informatie uitwisseling
Handeling: Het bij AMvB aangeven hoe financiële gevolgen van de verplichting tot informatieverstrekking worden gecompenseerd
Periode: 1945–
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 215.6; gemeentewet, zoals gewijzigd bij de wet van 22 april 1937, Stb. 311, art. 215; Gemeentewet 1994/1998, art. 119.1-4, art. 120.1; Provinciewet 1992/1998, art. 117.4
Opmerking: Er wordt bij of krachtens de wet bij AMvB geregeld in welke gevallen een gemeente of provincie verplicht is tot het verstrekken van systematische informatie aan de vakminister. In die maatregel kan worden bepaald, op voordracht van de Minister van Economische Zaken en in overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken, dat deze gegevens ten behoeve van statistische doeleinden aan het Centraal Bureau voor de Statistiek worden verstrekt.
Voorbereiding van een AMvB gebeurt in overleg. Voor 1994 was alleen de Minister van Binnenlandse Zaken actor.
Waardering: B (1)
Handeling: Het instellen, wijzigen of opheffen van de adviescommissie Kostenverrekening en Informatierelaties
Periode: 1998
Grondslag: Besluit adviescommissie KIR, Stcrt 1998, nr. 227
Waardering: Komt te vervallen
Handeling: Het voorbereiden van een KB voor de samenstelling en instructie van de Rijkscommissie van advies voor de gemeentefinanciën respectievelijk de Raad van advies voor de gemeentefinanciën
Periode: 1945–1960
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1929, art. 37.2; Financiële-Verhoudingswet 1929, zoals gewijzigd bij de wet van 8 jan. 1955, Stb. 1955/17, art. 37
Product: Besluit van 13 mei 1955 tot vaststelling van het Reglement voor de Raad van advies voor de gemeentefinanciën, Stb. 1955/17
Opmerking: – De samenstelling omvat de benoeming van de leden en de aanwijzing respectievelijk de benoeming van een voorzitter. De instructie respectievelijk het reglement regelt de werkwijze van de commissie respectievelijk raad.
– Bij deze handeling was ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) betrokken. Haar rol beperkte zich tot de voordracht voor benoeming van de helft der leden van de Raad.
– Deze handeling kan ook het verlenen van ontslag omvatten.
Waardering: V 5 jaar na einde lidmaatschap
Handeling: Het samenstellen van de Raad voor de gemeentefinanciën
Periode: 1960–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 19.4, art. 21 lid 1; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 40, art. 42.3, art. 43.1, art. 44.1, art. 53
Opmerking: – De voorzitter en de gewone leden worden benoemd door het bestuur van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de adviserende leden door de – Ministers van Financiën en Binnenlandse Zaken.
– Deze handeling kan ook het verlenen van ontslag omvatten. Zo konden beide ministers van 1960–1984 buitengewone leden ontslaan.
– De VNG kon in deze periode, als activiteit onder deze handeling, het aantal leden verhogen, waarvoor goedkeuring nodig was van beide andere actoren.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het ontvangen van de jaarlijkse begroting van de Raad voor de gemeentefinancien, alsmede een afrekening van de kosten over het verstreken kalenderjaar.
Periode: 1963–1997
Grondslag: Financiele-Verhoudingsbesluit 1960, art. 25.1
Financiele-Verhoudingsbesluit 1984, art. 16
Waardering: V 7 jaar na ontvangst
Handeling: Het goedkeuren van benoeming en ontslag door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van de voorzitter van de Raad voor de gemeentefinanciën
Periode: 1960–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 21.1; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 44.1
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het goedkeuren van de verhoging door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van het aantal leden van de Raad voor de gemeentefinanciën
Periode: 1960–1984
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 19.5
Opmerking: Het bestuur van de VNG kon eventueel meer dan negen gewone leden benoemen. Bij de Financiële-Verhoudingswet 1984 werd het aantal gewone leden op elf gebracht. De Raad en de VNG beschouwden dit aantal als niet voor verdere verhoging vatbaar.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het beoordelen van het reglement van orde voor de werkzaamheden van de raad voor de gemeentefinanciën
Periode: 1963–1997
Grondslag: Financiele-Verhoudingsbesluit 1960, art. 25.1
Financiele-Verhoudingsbesluit 1984, art. 16
Waardering: V 10 jaar na intrekking van het reglement
Handeling: Het raadplegen van de Raad voor de gemeentefinanciën en zijn voorloper inzake gemeentefinanciën
Periode: 1945–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1929, art. 37.3; Financiële-Verhoudingswet 1929, zoals gewijzigd bij de wet van 8 jan. 1955, Stb. 1955/17, art. 37.2; Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 25.1; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 41.1
Opmerking: Het betreft plannen en maatregelen die belangrijke financiële gevolgen voor de gemeenten hebben
Waardering: B (1)
Handeling: Het vaststellen van de vergoeding voor kosten van de Raad voor de gemeentefinanciën
Periode: 1960–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 23-24; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 46; Financiële-Verhoudingsbesluit 1984, art. 16.2
Opmerking: De Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG) dient jaarlijks bij de Ministers van Financiën en Binnenlandse Zaken een begroting en een afrekening in ter zake van de kosten van de Raad voor de gemeentefinanciën. Het betreft secretariaats- en vergaderkosten en kosten betreffende het jaarsalaris van of de vergoeding voor de voorzitter van de Raad.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het kennisnemen van benoeming en ontslag van (buitengewone) leden van de Commissie van Advies.
Periode: 1945–1997
Grondslag: Financiele-Verhoudingsbesluit 1935, art. 41.1
Financiele-Verhoudingsbesluit 1948, art. 31.3 en 32.1
Financiele-Verhoudingsbesluit 1953, art. 14.3
Financiele-Verhoudingsbesluit 1960, art. 24.1 en 24.2
Waardering: V 5 jaar na beëindiging lidmaatschap
Handeling: Het inwinnen van advies van de Commissie van Advies
Periode: 1945–
Grondslag: Financiele-Verhoudingsbesluit 1935, art. 43.1
Financiele-Verhoudingsbesluit 1948, art. 34.1
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van een KB waarbij de voorzitter en de andere leden van de Raad voor de financiële verhoudingen worden benoemd
Periode: 1997–
Grondslag: Kaderwet adviescolleges art. 10
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het voordragen van de voorzitter en andere leden van de Raad ter benoeming aan de Kroon
Periode: 1997–
Bron: Memorie van Toelichting op de Wet op de Raad voor de financiële verhoudingen 1997
Opmerking: Over de voordracht zal overleg gevoerd worden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Inter Provinciaal Overleg (IPO).
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het vergoeden van door de Raad voor de financiële verhoudingen gemaakte kosten
Periode: 1997–
Bron: Memorie van Toelichting op de Wet op de Raad voor de financiële verhoudingen 1997
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het vaststellen van het jaarlijkse werkprogramma van de Raad voor de financiële verhoudingen in het Periodiek onderhoudsrapport (POR)
Periode: 1997–
Grondslag: Kaderwet
Waardering: V 10 jaar
3.2.1. Eigen inkomsten provincie
Handeling: Het voorbereiden van een KB ter goedkeuring van het besluit een provinciale belasting in te voeren, te wijzigen of af te schaffen
Periode: 1945–1998
Grondslag: Provinciale wet 1928, art. 126undecies lid 1; Provinciewet 1962, art. 145.2; Provinciewet 1992, art. 220.2
Waardering: B (5)
Handeling: Het jaarlijks, in overleg bepalen van het stijgingspercentage van de opcenten op de motorrijtuigenbelasting
Periode: 1962–
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 147.4; Provinciewet 1992/1998, art. 222.4
Product: onder meer Beschikking van 16 september 1986, Stcrt. 1986/186
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het in overleg aanwijzen van provincies waar houders van motorrijtuigen worden geacht te wonen of te zijn gevestigd in verband met de heffing van opcenten op de motorrijtuigenbelasting
Periode: 1962–
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 152.6; Provinciewet 1992, art. 228.6; Provinciewet 1998, art. 222a.4
Opmerking: Deze aanwijzing gebeurt in bijzondere gevallen.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB inzake de heffing en de opbrengst van opcenten op de motorrijtuigenbelasting
Periode: 1962–1995
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 152.10; Provinciewet 1992, art. 228.10
Opmerking: Met ingang van 1995 is de Wet op de Motorrijtuigenbelasting in werking getreden.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB waarbij de gevallen worden aangewezen waarin door de Provincie rechten kunnen worden gevorderd zonder dat deze voor belastingen worden gehouden
Periode: 1962–1998
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 148.4; Provinciewet 1992, art. 223.4
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB waarbij voorschriften worden gegeven voor vrijdom van provinciale belastingen
Periode: 1962–1998
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 151.1; Provinciewet 1992, art. 227
Opmerking: Deze vrijdom kan worden genoten door vertegenwoordigers en functionarissen van vreemde mogendheden en volkenrechtelijke organisaties, alsmede door hun personeel en gezinsleden.
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB waarbij nadere regels inzake de belastingen worden gegeven
Periode: 1998–
Grondslag: Provinciewet 1998, art. 226, 232h
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het gezamenlijk vaststellen van regels waarbij vrijstelling van provinciale belastingen wordt verleend
Periode: 1998–
Grondslag: Provinciewet 1998, art. 229a, 229b
Opmerking: – Dit gebeurt slechts in gevallen waarin het volkenrecht of het internationaal gebruik daartoe noodzaakt.
– Een aangewezen provincieambtenaar kan een in de belastingverordening voorziene vrijstelling ambtshalve verlenen.
Waardering: B (5)
Handeling: Het in overleg vaststellen van regels waarbij in ruimere mate kwijtschelding van provinciale belasting wordt verleend, in afwijking van wat door Provinciale Staten is bepaald
Periode: 1998–
Grondslag: Provinciewet 1998, art. 232e .4
Waardering: B (5)
3.2.2. Provinciefonds (tot 1998)
Handeling: Het jaarlijks vaststellen van de begroting van het Provinciefonds
Periode: 1948–1997
Grondslag: Provinciale wet, zoals gewijzigd bij de wet van 25 november 1948, Stb. 1948/I513, art. 126septies decies lid 2; Provinciewet 1962, art. 159; Provinciewet 1992, art. 234
Opmerking: Het vaststellen gebeurt bij wet.
Waardering: B (5)
Handeling: Het vaststellen van uitkeringen aan de provincies
Periode: 1945–1997
Grondslag: Provinciale wet, zoals gewijzigd bij de wet van 25 november 1948, Stb. 1948/I513, art. 126septies decies lid 1, art. 126undevicies lid 6; Provinciewet 1962, art. 160b, art. 160f lid 2; Provinciewet 1992, art. 238 lid 2, art. 239 lid 1
Opmerking: Vanaf 1948 betreft het uitkeringen uit het Provinciefonds.
Het vaststellen van betalingsschema’s is een activiteit onder deze handeling.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van AMvB’s met betrekking tot uitkeringen uit het Provinciefonds
Periode: 1948–1997
Grondslag: Provinciale wet, zoals gewijzigd bij de wet van 25 november 1948, Stb. 1948/I513, art. 126undevicies lid 6; Provinciewet 1962, art.160d lid 3, art. 160h lid 2; Provinciewet 1992, art. 241 lid 5 en 6
Product: Besluit van 3 juli 1964 tot uitvoering van artikel 160 der Provinciewet, Stb. 1964/261 (ingetrokken: Stb. 1981/413); Besluit van 22 mei 1981 tot uitvoering van artikel 160 der Provinciewet, Stb. 1981/413 (ingetrokken: Stb. 1986/400); Besluit van 19 juni 1986 tot uitvoering van de artikelen 160d, derde lid, en 160h, tweede lid, van de Provincie, Stb. 1986/400; Besluit uitkering Provinciefonds, Stb. 1995/212
Opmerking: Vanaf 1998 wordt bij de voorbereiding tot het vaststellen van een uitkering de in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure gevolgd (Financiële-verhoudingswet 1997, art. 9 lid 2)
Waardering: B (1)
Handeling: Het jaarlijks verrichten van betalingen uit het Provinciefonds
Periode: 1945–1997
Grondslag: Provinciale wet 1928, zoals gewijzigd bij de wet van 25 november 1948, Stb. 1948/I513, art. 126undevicies; Provinciewet, zoals gewijzigd bij de wet van 26 oktober 1983, Stb. 1983/575, art.160b lid 1; Provinciewet 1992, art. 238 lid 1
Waardering: V 10 jaar
3.3.1. Eigen inkomsten gemeente
Handeling: Het voorbereiden van AMvB’s voor het geven van aanvullende regels inzake heffing en invordering van gemeentelijke belastingen
Periode: 1970–
Grondslag: gemeentewet, zoals gewijzigd bij de wet van 24 december 1970 (Stb. 1970/ 608) tot wijziging van de bepalingen inzake gemeentelijke en provinciale belastingen, art. 303; Gemeentewet, art. 257; Gemeentewet, zoals gewijzigd bij de Invoeringswet van de wet materiële belastingbepalingen Gemeentewet, art. 246a
Product: Besluit gemeentelijke onroerendgoedbelastingen, Stb. 1971/ 616; Besluit gegevensverstrekking gemeentelijke belastingheffing, Stb. 1995/346
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot goedkeuring van raadsbesluiten tot invoering, wijziging of afschaffing van een gemeentelijke belasting
Periode: 1945–1996
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 271.1; Gemeentewet, art. 218.1
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van AMvB’s voor aanwijzing van gevallen waarin door een gemeente bepaalde rechten kunnen worden gevorderd zonder dat deze als belastingen worden aangemerkt
Periode: 1970–1996
Grondslag: gemeentewet, zoals gewijzigd bij de wet van 24 december 1970 tot wijziging van de bepalingen inzake gemeentelijke en provinciale belastingen, art. 277.4; Gemeentewet, art. 227.4
Waardering: B (1)
Handeling: Het vaststellen van regelgeving betreffende de gemeentelijke onroerend-zaakbelasting
Periode: 1970–1996
Grondslag: gemeentewet, zoals gewijzigd bij de wet van 24 december 1970 tot wijziging van de bepalingen inzake gemeentelijke en provinciale belastingen, art. 273.4 en 273.7; art. 302.1d en 302.3; Gemeentewet, art. 220.9 en 220.12; art. 258.2; Besluit gemeentelijke onroerendgoedbelastingen, art. 7.3; art. 10.2; art. 14; Besluit gemeentelijke onroerendgoedbelastingen, zoals gewijzigd bij besluit van 10 september 1973, Stb. 458, art. 2, lid 3; art. 10, lid 2
Producten: Regeling van de minister en de Staatssecretaris van Financiën van 19 januari 1978, no. 078/94, Stcrt. 15 (Eerste uitvoeringsbeschikking gemeentelijke onroerendgoedbelastingen 1978) [actor: Minister van Financiën]; Tweede Uitvoeringsbeschikking gemeentelijke onroerendgoedbelastingen
Opmerking: Deze regels worden gesteld bij AMvB of bij ministeriële regeling.
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB waarbij regels worden gesteld inzake werkzaamheden en/of kosten ter zake van naheffingsaanslagen in het kader van de parkeerbelastingen
Periode: 1994–
Grondslag: Gemeentewet, art 234.7; art. 235.13 en 235.15
Product: o.a.
– Besluit van 15 december 1998 tot wijziging van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (Stb. 1998/696)
– Besluit van 9 april 1999 houdende wijziging van het besluit gegevensverstrekking gemeentelijke belastingheffing en van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen in verband met de aanpassing aan de 3e tranche Awb (Stb. 1999/179)
Opmerking: Die werkzaamheden omvatten overbrenging, bewaring, verkoop, eigendomsoverdracht en vernietiging van voertuigen, alsmede hetgeen voor de uitvoering van de bevoegdheid tot overbrenging en in bewaring stellen nodig is, zoals het inrichten en aanhouden van een register. Onder de hier bedoelde kosten zijn mede begrepen de kosten van de eventuele nasleep van de heffing.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het bepalen van gevallen waarin colleges van burgemeester en wethouders kennis moeten geven van de overbrenging en bewaring van voertuigen met betrekking waartoe parkeerbelasting verschuldigd is
Periode: 1994–
Grondslag: Gemeentewet, art. 235.9
Product: Beschikkingen
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB waarbij voorschriften worden gegeven betreffende het verlenen van vrijdom van plaatselijke belastingen
Periode: 1945–1970
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 289
Product: Besluit van 13 mei 1957 betreffende vrijstelling van gemeentelijke belastingen voor vertegenwoordigers van andere mogendheden en voor vertegenwoordigers en functionarissen van volkenrechtelijke organisaties (Stb. 1957, 173)
Waardering: B (1)
Handeling: Het in overleg vaststellen van regelgeving betreffende vrijstelling van gemeentelijke belastingen
Periode: 1970–
Grondslag: wet van 24 december 1970 tot wijziging van de bepalingen inzake gemeentelijke en provinciale belastingen (Stb. 1970/608), art. 290; Gemeentewet, art. 243
Product: – Beschikking diplomatieke vrijstellingen gemeentelijke belastingen, Stcrt. 1978/42
– Eerste beschikking bijzondere internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen
– Tweede beschikking bijzondere internationale vrijstelling gemeentelijke belastingen
– Derde beschikking bijzondere internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen)
Waardering: B (5)
3.3.2. Gemeentefonds (tot 1998)
Handeling: Het instellen van het Gemeentefonds
Periode: 1948
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1929, zoals gewijzigd bij de Wet van 15 Juli 1948, art. 1.1
Waardering: B (4)
Handeling: Het indienen van wetsontwerpen tot vaststelling of wijziging van de begroting van het Gemeentefonds
Periode: 1945–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 3.3; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 26
Opmerking: Tot 1998 is het overleggen aan de Staten-Generaal van begrotingsadviezen van de Raad voor de gemeentefinanciën een activiteit onder deze handeling. Daarna wordt advies ingewonnen bij de Raad voor de Financiële Verhoudingen.
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van AMvB’s met betrekking tot uitkeringen uit het Gemeentefonds
Periode: 1945–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1929, art. 7; Wet van 8 jan. 1955, Stb. 1955/17; gemeentewet, zoals gewijzigd bij de wet van 22 december 1983, Stb. 649, art. 237b.1 en 8; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 11.1, art. 12.2, art. 16.3 en 16.4, art. 18.3, art. 37.2, art. 38.2; Gemeentewet, art. 182.1 en 182.7, art. 183.3
Producten: o.a. – Besluit verfijningen algemene uitkering 1984 (Stb. 1984, 179);
– Besluit interdepartementale bijdragen achterstandsgebiedenbeleid, Stb. 1988/160;
– Besluit wijziging tijdelijke verfijning laag inkomen, Stb. 1995/584;
– Besluit integratie-uitkering kinderopvang Gemeentefonds, Stb. 1996/346
Opmerking: Vanaf 1998 wordt bij de voorbereiding tot het vaststellen van een uitkering de in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure gevolgd (Financiële-verhoudingswet 1997, art. 9 lid 2)
Waardering: B (1)
Handeling: Het overleggen met gemeenten over de financiële gevolgen van beleidsvoornemens van het Rijk die tot een taak- of activiteitenwijziging van gemeenten leidt
Periode: 1984–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 2.3
Opmerking: In een dergelijk overleg kunnen vooral de motivering, de compensatie en de wijze van bekostiging nader worden bezien.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het bepalen van het rentepercentage voor de jaarlijkse rentevergoeding over de reserve van het Gemeentefonds
Periode: 1945–1984
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 14
Opmerking: De rentevergoeding kwam ten laste van de Rijksbegroting. Vanaf 1984 wordt alle geld verdeeld en is er dus geen reserve meer.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het in overeenstemming met de Minister van Defensie stellen van eisen aan luchtfoto’s met behulp waarvan bebouwingsgegevens worden vastgesteld
Periode: 1984–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingsbesluit 1984, art. 2
Waardering: B (5)
Handeling: Het aanwijzen van gemeenten als groeikernen in het kader van de verkrijging van een verfijningsuitkering uit het Gemeentefonds
Periode: 1975–1997
Grondslag: Besluit verfijningen algemene uitkering 1984, art. 2.1.1 lid 1; art. 2.1.3 lid 1
Opmerking: Omvat ook de verlenging van de aanwijzing. Met de Financiële-verhoudingswet 1997 zijn verfijningen vervallen door de invoering van een nieuw verdeelsysteem.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het verstrekken van kwantitatieve gegevens aan de Minister van Financiën in het kader van de berekening van verfijningsuitkeringen uit het Gemeentefonds
Periode: 1984–1997
Grondslag: Besluit verfijningen algemene uitkering 1984, art. 2.4.3 lid 2
Opmerking: Het betreft gegevens over de sociale structuur van een gemeente, die niet kunnen worden ontleend aan publicaties van organisaties als het Centraal Bureau voor de Statistiek, het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds en de Gemeenschappelijke Medische Dienst.
Met de Financiële-verhoudingswet 1997 zijn verfijningen vervallen door de invoering van een nieuw verdeelsysteem.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het in overleg met de Minister van Onderwijs vaststellen van bedragen waaruit de uitkering uit het Gemeentefonds ter bestrijding van gemeentelijke onderwijskosten is samengesteld
Periode: 1960–1984
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 5
Opmerking: Het betrof bijvoorbeeld een bedrag per lokaal in verband met de uitgaven voor onderhoud, verlichting, verwarming en schoonmaak van schoolgebouwen.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het vaststellen van uitkeringen aan gemeenten (uit het Gemeentefonds)
Periode: 1945–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingsbesluit, art. 6.1, art. 12.2, art. 25.1, art. 27.1; Financiële-Verhoudingswet 1929, art. 10.2; Financiële-verhoudingsbesluit 1948, art. 5.3, art. 11.1, art. 18.1, art. 23.1, art. 29.4; Financiële-Verhoudingsbesluit 1953, art. 6.1; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 8.1, art. 9.1, art. 29.1
Product: Beschikking
Opmerking: Ter vaststelling van de algemene uitkering worden elk jaar voor elke gemeente de uitkeringsbasis en het uitkeringspercentage vastgesteld. Andere activiteiten zijn onder meer het vaststellen van bebouwingsgegevens en het vaststellen van betalingsschema’s.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het verrichten van betalingen aan gemeenten (uit het Gemeentefonds)
Periode: 1945–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1929, art. 3; Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 5.1; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 5; art. 27
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het aanwijzen van deskundigen ter verkrijging van gegevens die ten grondslag liggen aan de algemene uitkering aan gemeenten
Periode: 1984–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 5
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het jaarlijks vaststellen van bedragen per eenheid voor de algemene verdeelmaatstaven en de verfijningen
Periode: 1984–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 13.1
Producten: – Beschikking tot vaststelling van de bedragen per eenheid voor het uitkeringsjaar 1984, Stcrt. 34, 11-2-1985
– Beschikking tot vaststelling van de bedragen per eenheid voor het uitkeringsjaar 1985, Stcrt. 26, 27-1-1986
– Beschikking tot vaststelling van de bedragen per eenheid voor het uitkeringsjaar 1986, Stcrt. 83, 8-4-1987
– Beschikking tot vaststelling van de bedragen per eenheid voor het uitkeringsjaar 1995, Stcrt. 2 (1996), 20-12-1995
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het in bijzondere gevallen verlenen van ontheffing van wetsbepalingen in het Financiële-Verhoudingsbesluit 1953 bij toekenning van verhogingen van de algemene uitkering
Periode: 1960–1984
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 32.4
Product: Beschikking
Opmerking: Het betrof bepalingen met betrekking tot de ingangsdatum van de verhogingen.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het opbouwen, beheren en actualiseren van een gegevensbestand van specifieke uitkeringen
Periode: 1984–1997
Grondslag: Instelling beheerscommissie gegevensbestand specifieke uitkeringen, Stcrt. 1981/100/p.9; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 37.1
Product: Jaarlijks overzicht
Opmerking: – De samenstelling van het overzicht van de specifieke uitkeringen kan houvast geven bij de periodieke evaluatie daarvan. Voor aanvang van elk begrotingsjaar publiceren de ministers dit overzicht. Het wordt tegelijkertijd aangeboden aan de Staten-Generaal.
– Indien de commissie niet tot een besluit kan komen, beslissen de ministers. Hiertoe raadplegen zij de Raad voor de gemeentefinanciën.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het vaststellen van betalingsschema’s op basis van door vakministers verstrekte gegevens met betrekking tot door hen vastgestelde uitkeringen aan gemeenten
Periode: 1984–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 39
Product: Betalingsschema’s
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van wetgeving met betrekking tot sociale vernieuwing
Periode: 1994–1997
Product: Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing, Stb. 1993/682
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB met betrekking tot sociale vernieuwing
Periode: 1994–1997
Grondslag: Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing, art. 2; art. 3.1 en 3.2; art. 4; art. 6.2; art. 26
Product: Uitvoeringsbesluit stimulering sociale vernieuwing, Stb. 1993/737
Waardering: B (1)
Handeling: Het afsluiten van convenanten met gemeenten in het kader van de sociale vernieuwing
Periode: 1990–1991
Grondslag: Memorie van Toelichting op de Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing
Product: Convenanten
Opmerking: Omvat ook het wijzigen en beëindigen van convenanten.
In de tweede helft van 1990 werd met circa 350 gemeenten een convenant afgesloten. Dit aantal groeide uiteindelijk tot circa 500.
Waardering: B (5)
Handeling: Het instellen van het fonds sociale vernieuwing
Periode: 1993
Grondslag: Memorie van toelichting bij de Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing
Opmerking: Het fonds stond aanvankelijk bekend als de ‘doeluitkering sociale vernieuwing’.
Waardering: B (4)
Handeling: Het in overleg met de vakminister beslissen op gemeentelijke verzoeken af te mogen wijken van wettelijke voorschriften inzake sociale vernieuwing
Periode: 1994–1997
Grondslag: Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing, art. 14.1
Product: Beschikking
Opmerking: Het betreft voorschriften over de besteding van de rijksbijdrage en de reservering van niet-bestede gelden. Afwijking moest in het belang zijn van de sociale vernieuwing.
Waardering: B (5)
Handeling: Het periodiek informeren van de Staten-Generaal over sociale vernieuwing
Periode: 1991–1997
Grondslag: Besluit sociale vernieuwing, art. 10.2 en 10.3; Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing, art. 15
Product: Verslagen
Opmerkin: – Het betrof een financieel verslag over de besteding van de doeluitkering respectievelijk de Rijksbijdrage door de gemeenten in kwestie. Verder betrof het een verslag over (de uitkomsten van) het beleid inzake sociale vernieuwing.
– Het ontvangen van rapportages van convenantgemeenten is een activiteit onder deze handeling.
Waardering: B (2,3)
Handeling: Het vaststellen van bedragen per eenheid voor de verdeelmaatstaven van de Rijksbijdrage inzake sociale vernieuwing
Periode: 1994–1997
Grondslag: Uitvoeringsbesluit stimulering sociale vernieuwing, art. 9
Product: Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken van 30 december 1993, nr. SVN92/12/U105, tot vaststelling van bedragen in het kader van de stimulering sociale vernieuwing, Stcrt. 250
Waardering: V 5 jaar
3.3.5. Aanvullende uitkeringen
Handeling: Het aan noodlijdende gemeenten verlenen van voorschotten, financiële bijdragen en garanties met betrekking tot door anderen te verlenen voorschotten
Periode: 1945–1961
Grondslag: Wet van den 22sten December 1933, tot steun aan noodlijdende gemeenten, art. 1, art. 4.1
Opmerking: – Het kon zowel een renteloos als een rentedragend voorschot betreffen. Rentedragende voorschotten en garanties werden alleen in bijzondere gevallen verleend.
– De voorschotten hadden een ander karakter dan de ‘voorlopige uitkeringen’ uit het Gemeentefonds. Deze werden verleend in afwachting van de vaststelling van de uitkering in kwestie.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het verlenen van aanvullende bijdragen en aanvullende uitkeringen aan gemeenten
Periode: 1960–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 12.1 en 12.2; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 12.1 en 12.6; Financiële-Verhoudingsbesluit 1984, art. 9.5
Opmerking: – Het opleggen van bijzondere voorschriften aan gemeenten wie een aanvullende bijdrage is verleend of die daarom hebben verzocht, is een activiteit onder deze handeling.
– Onder verlening wordt ook verstaan: het weigeren, verminderen, intrekken e.d. van een aanvullende bijdrage of uitkering.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het verlenen van ontheffing aan gemeenten die een aanvullende bijdrage krijgen met betrekking tot het verbod besluiten te nemen die bepaalde financiële consequenties hebben
Periode: 1984–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingsbesluit 1984, art. 10.3
Product: Beschikking
Opmerking: Het kan ook gaan om gemeenten waarvan het verzoek om een aanvullende bijdrage nog loopt. De ontheffing kan voor bepaalde uitgaven en onder voorwaarden worden verleend.
Waardering: V 10 jaar
3.4.1. Gemeentefonds en provinciefonds vanaf 1998
Handeling: Het overleggen met provincies en gemeenten over de financiële gevolgen van beleidsvoornemens van het Rijk die tot een taak- of activiteitenwijziging van gemeenten leidt
Periode: 1998–
Grondslag: Financiële-verhoudingswet 1997 art. 2
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het, bij AMvB, regelen van tijdelijk in de begroting van de fondsen op te nemen bedragen om aan provincies en gemeenten uit te keren op een andere wijze dan door middel van de algemene uitkering
Periode: 1998–
Grondslag: Financiële-verhoudingswet 1997, art. 13
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het bij of krachtens AMvB vaststellen van nadere regels omtrent het verzamelen en vaststellen van gegevens ten behoeve van de uitkeringen
Periode: 1998–
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1997, art. 22.c
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het indienen van wetsontwerpen tot vaststelling van een bedrag aan middelen van het Rijk ten behoeve van elk fonds
Periode: 1998–
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1997, art. 4
Waardering: B (1)
Handeling: Het beheren van de begroting van het Gemeente- en Provinciefonds
Periode: 1998–
Grondslag: Financiële-verhoudingswet 1997, art. 3.2
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het verdelen van algemene uitkeringen over de provincies en gemeenten aan de hand van in de wet genoemde verdeelmaatstaven
Periode: 1998–
Grondslag: Financiële-verhoudingswet 1997, art. 7 en 8
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van AMvB’s met betrekking tot het hanteren van welke verdeelmaatstaven en hoe deze worden gehanteerd
Periode: 1998–
Grondslag: Financiële-verhoudingswet 1997, art. 8.3, art. 17
Opmerking: Krachtens de maatregel kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van de bij de bepaling gebruikte begrippen en omtrent de wijze van telling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf. De maatregel treedt niet eerder in werking dan 8 weken na publicatie in het Staatsblad.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het vaststellen van bedragen per eenheid, die behoren bij de verdeelmaatstaven over ieder uitkeringsjaar
Periode: 1998–
Grondslag: Financiële-verhoudingswet 1997, art. 9.1
Product: Ministeriële Beschikking
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het vaststellen van de algemene uitkeringen uit het Gemeente- en Provinciefonds over ieder uitkeringsjaar aan de provincies en gemeenten.
Grondslag: Financiële-verhoudingswet 1997, art. 10
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het verrichten van betalingen aan gemeenten en provincies uit het Gemeente- en Provinciefonds
Periode: 1998
Grondslag: Financiële-verhoudingswet 1997, art. 15
Waardering: V 10 jaar
3.4.2. Specifieke uitkeringen van het Rijk aan gemeenten en provincies vanaf 1998
Handeling: Het voorbereiden van een wet tot regeling van een specifieke uitkering uit het Gemeente- of Provinciefonds
Periode: 1998–
Grondslag: Financiële-verhoudingswet 1997, art. 17 en 18
Waardering: B (5)
Handeling: Het publiceren van jaarlijkse overzichten van de specifieke uitkeringen uit het Gemeente- en Provinciewet
Periode: 1998–
Grondslag: Financiële-verhoudingswet 1997, art. 20
Product: Jaarlijkse overzichten
Waardering: V 10 jaar
3.4.3. Aanvullende uitkering (artikel 12)
Handeling: Het, op aanvraag van de gemeente, verlenen van een aanvullende uitkering over een uitkeringsjaar uit het Gemeente- of Provinciefonds
Periode: 1998–
Grondslag: Financiële-verhoudingswet 1997, art. 12
Product: Beschikking
Opmerking: – Het opleggen van bijzondere voorschriften aan gemeenten wie een aanvullende bijdrage is verleend of die daarom hebben verzocht, is een activiteit onder deze handeling.
– Onder verlening wordt ook verstaan: het weigeren, verminderen, intrekken e.d. van een aanvullende bijdrage of uitkering.
Waardering: V 10 jaar
3.5.1. Begroting en jaarrekening provincie intern
Handeling: Het voorbereiden van een KB ter goedkeuring van provinciale begrotingen
Periode: 1962–1994
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 127.1, art. 130.1, art. 134.3
Waardering: B (5)
Handeling: Het goedkeuren van provinciale begrotingen
Periode: 1994–
Grondslag: Provinciewet 1992/1998, art. 207.1
Waardering: V 15 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een KB ter goedkeuring inzake uitgaven van het provinciaal bestuur zonder dat de provinciale begroting is goedgekeurd
Periode: 1945–1994
Grondslag: Provinciale wet, zoals gewijzigd bij de wet van 22 april 1937, Stb. 1937/311; Provinciale wet, art. 111; Provinciewet 1962, art. 128.2, art. 134.3
Opmerking: Hierbij kon ook worden ingestemd met de ontvangst van inkomsten
Waardering: B (5)
Handeling: Het toestemmen in uitgaven van het provinciaal bestuur zonder dat de provinciale begroting is goedgekeurd
Periode: 1994–
Grondslag: Provinciewet 1992/1998, art. 212.1
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een KB ter goedkeuring inzake verplichte uitgaven dan wel een bedrag voor onvoorziene uitgaven op een provinciale begroting of het bevelen tot het doen van die uitgaven
Periode: 1945–1994
Grondslag: Provinciale wet, art. 112.1; Provinciewet 1962, art. 129.1 en 129.3; art. 134.3
Waardering: B (5)
Handeling: Het brengen van verplichte uitgaven dan wel een bedrag voor onvoorziene uitgaven op een provinciale begroting of het bevelen tot het doen van die uitgaven
Periode: 1994–
Grondslag: Provinciewet 1992/1998, art. 198.1
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een KB ter goedkeuring van vermindering van niet-verplichte uitgaven op een provinciale begroting
Periode: 1945–1994
Grondslag: Provinciale wet, art. 112.2; Provinciewet 1962, art. 129.2
Waardering: B (5)
Handeling: Het verminderen van niet-verplichte uitgaven op een provinciale begroting
Periode: 1994–
Grondslag: Provinciewet 1992/1998, art. 198.2
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een KB ter goedkeuring voor het persoonlijk aansprakelijk stellen van leden van Provinciale Staten tegenover de provincie, voor een uitgave waaraan goedkeuring onthouden wordt
Periode: 1962–1994
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 131.1, art. 134.3
Waardering: B (5)
Handeling: Het persoonlijk aansprakelijk stellen van leden van Provinciale Staten tegenover de provincie, voor een uitgave waaraan goedkeuring onthouden wordt
Periode: 1994–
Grondslag: Provinciewet 1992/1998, art. 214.1
Waardering: B (5)
Handeling: Het instellen van rechtsvorderingen tot schadevergoeding in geval van aansprakelijkheid van leden van Provinciale Staten tegenover de provincie
Periode: 1994–
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 131.2, art. 134.3; Provinciewet 1992/1998, art. 214.3
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een KB ter goedkeuring van het besluit van Provinciale Staten om aan Gedeputeerde Staten toe te staan uit de post voor onvoorziene uitgaven bedragen over te schrijven naar andere uitgaafposten op een provinciale begroting
Periode: 1962–1994
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 132.1, art. 134.3
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een KB ter goedkeuring van de aanwijzing door Provinciale Staten van onderdelen van de provinciale huishouding als tak van dienst
Periode: 1962–1994
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 133.1
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB waarbij regels worden gegeven voor de instelling van takken van dienst
Periode: 1994–
Grondslag: Provinciewet 1992/1998, art. 200.1
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het aan Provinciale Staten verlenen van ontheffing van de verplichting een provinciale rekening binnen een bepaalde termijn vast te stellen
Periode: 1980–1994
Grondslag: Provinciale comptabiliteitsvoorschriften 1979, art. 22.3
Product: Beschikking
Opmerking: Gedeputeerde Staten doen het verzoek tot ontheffing.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB waarbij voorschriften worden gegeven omtrent de inrichting van provinciale rekeningen
Periode: 1962–1994
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 135.3, art. 140.3
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een KB ter goedkeuring van het besluit van Provinciale Staten een provinciale rekening vast te stellen
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet, art. 121; Provinciewet 1962, art. 137.1, art. 141.2; Provinciewet 1992/1998, art. 207
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB waarbij nadere voorschriften worden gegeven ter verkrijging van goedkeuring door de Kroon van het besluit van Provinciale Staten een provinciale rekening vast te stellen
Periode: 1962–1994
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 137.3, art. 141.2
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een KB ter aanwijzing van een vertegenwoordiger van de provincie in geval van rechtsgedingen waarbij schadevergoeding wordt geëist van de voorzitter en de leden van Gedeputeerde Staten
Periode: 1962–1994
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 139.4, art. 141.2
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB waarbij ontheffing wordt verleend van de verplichting op een bevelschrift tot betaling uit de provinciale kas de desbetreffende begrotingspost te vermelden
Periode: 1945–1994
Grondslag: Provinciale wet 1928, art. 123; Provinciewet 1962, art. 143
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB waarbij nadere regels worden gegeven omtrent de gegevensverstrekking aan de Provincie over de in het komende begrotingsjaar te verwachten uitkeringen
Periode: 1983–1994
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 144c.3; art. 144d.2
Opmerking: Het kan bijvoorbeeld de samenstelling betreffen van het overzicht van de regelingen op grond waarvan uitkeringen worden verstrekt.
Waardering: B (1)
3.6.1. Begroting en jaarrekening gemeente intern
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot behandeling van een beroep, ingesteld door een gemeenteraad, tegen een besluit van Gedeputeerde Staten met betrekking tot de gemeentelijke begroting
Periode: 1945–1994
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 244; Gemeentewet, art. 194.3, art. 204.1
Opmerking: Het kan hier besluiten betreffen die voortvloeien uit de weigering van de gemeente wettelijke plichten ten aanzien van de gemeentelijke begroting na te komen. Tot en met 1993 kon beroep worden ingesteld tegen de weigering van Gedeputeerde Staten de begroting goed te keuren.Het kan ook het besluit betreffen preventief toezicht in te stellen met betrekking tot een gemeentelijke begroting of wijziging daarvan.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot behandeling van een beroep, ingesteld door gemeenteraadsleden, tegen het besluit van Gedeputeerde Staten hen tegenover de gemeente aansprakelijk te stellen voor het besluit een spoedeisende uitgave te doen
Periode: 1966–1994
Grondslag: gemeentewet, zoals gewijzigd bij de wet van 15 december 1966, Stb. 564, art. 248a.2, Gemeentewet, art. 210.2
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een KB ter goedkeuring van een besluit of een regeling inzake afzonderlijke financiële gemeentelijke huishoudingen
Periode: 1945–1993
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 254.2 en 254.3
Opmerking: – Gedeputeerde Staten wordt hierbij eerst gehoord.
– Het betreft hier ofwel een raadsbesluit waarbij afzonderlijke lasten en inkomsten in bepaalde afdelingen van een gemeente worden toegelaten, ofwel de door Gedeputeerde Staten getroffen regeling van de verhouding tussen de algemene en de afzonderlijke financiële gemeentelijke huishoudingen.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB waarbij regels worden gegeven voor gemeenten die een bedrijf of een andere tak van dienst instellen
Periode: 1994–1996
Grondslag: Gemeentewet, art. 196.1
Opmerking: Deze handeling is vervallen bij de Wet van 6 juni tot vaststelling van bedragen in verband met uitkeringen uit het Provinciefonds voor de uitkeringsjaren 1992 en 1993 alsmede wijziging van de Provinciewet, de Gemeentewet, de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de nieuwe comptabiliteitsvoorschriften voor provincies en gemeenten (Stb. 1996/313)
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot behandeling van een beroep, ingesteld door een lid van een college van burgemeester en wethouders, tegen het besluit van de gemeenteraad onrechtmatig geachte uitgaven buiten de gemeenterekening te laten
Periode: 1994
Grondslag: Gemeentewet, art. 198.4
Waardering: B (1)
3.6.2. Administratie en controle gemeenten intern
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB ten aanzien van het verlenen van ontheffing van de verplichting tot vermelding van de begrotingspost op de bevelschriften tot betaling
Periode: 1945–1993
Grondslag: gemeentewet, zoals gewijzigd bij de wet van 22 april 1937, Stb. 311, art. 121.2
Waardering: B (5)
Handeling: Het geven van voorschriften omtrent de inrichting van verslagen van de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding van de gemeente
Periode: 1950–1993
Grondslag: gemeentewet, zoals gewijzigd bij de wet van 13 december 1950, Stb. K 575, art. 265quater lid 4
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het aanvragen van vernietiging van ingediende verzoeken om een ontheffing van artikel 1506 van het Burgerlijk Wetboek
Periode: 1945–
Grondslag: Burgerlijk wetboek, art. 1506
Opmerking: Dit betreft een aanvullende handeling op verzoek van de CAS, aangezien niet alle onderwerpen uit de oude vernietigingslijsten ook in de selectielijsten voorkomen.
Waardering: V 5 jaar
3.7.2. Financiële verhouding Rijk–gewesten
Handeling: Het aan pre-gewesten verlenen van bijdragen en uitkeringen in de algemene kosten van die pre-gewesten
Periode: 1971–
Grondslag: Rijksbijdrageregeling pre-gewesten, art. 2.1; art. 4; toelichting; Bijdrageregeling pre-gewesten 1981, art. 2.1; art.4
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB waarbij regels worden gesteld met betrekking tot gewesten
Periode: 1965–1985
Grondslag: Wet openbaar lichaam Rijnmond, art. 55; Wet agglomeratie Eindhoven, div.art.
Product: Financieel besluit openbaar lichaam Rijnmond 1965, Stb. 1966/61; Besluit agglomeratie Eindhoven, Stb. 1977/4; Financieel besluit openbaar lichaam Rijnmond, Stb. 1908/614
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het vaststellen van uitkeringen aan gewesten
Periode: 1976–1986
Grondslag: Wet openbaar lichaam Rijnmond; Wet agglomeratie Eindhoven, art. 68; Besluit agglomeratie Eindhoven, art. 12.4 en 12.6
Opmerking: Het verrichten van betalingen is een activiteit onder deze handeling.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het jaarlijks vaststellen van het maximum van de provinciale bijdrage aan de gemeenten die deel uitmaken van het openbaar lichaam Rijnmond
Periode: 1979–1986
Grondslag: Financieel besluit openbaar lichaam Rijnmond, Stb. 1980/614, art. 3.2
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het (al of niet bij KB) goedkeuren van provinciale besluiten
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet, art. 98.1, art. 133, art. 151; Provinciewet 1962, art. 82.3, art. 91, art. 93.1, art. 100; Provinciewet 1992, art. 254, art. 259.1; Provinciewet 1998, art. 259
Opmerking: De vakminister doet de voordracht tot goedkeuring door de Kroon. Een voordracht tot onthouding van goedkeuring door de Kroon wordt door of mede door de Minister van Binnenlandse Zaken gedaan.
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een KB ter bepaling van de mate waarin besluiten van Gedeputeerde Staten geen goedkeuring van de Kroon behoeven
Periode: 1962–1994
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 92
Opmerking: Het betrof besluiten betreffende het aangaan van geldleningen, het uitlenen van gelden en het aangaan van rekening-courant-overeenkomsten, en besluiten betreffende het waarborgen der renten en aflossingen van geldleningen, door anderen aan te gaan.
Waardering: B (5)
Handeling: Het, in overleg, voorbereiden van een KB tot schorsing of vernietiging van een provinciaal besluit
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet, art. 32.2, art. 166, art. 169; Provinciewet 1962, art. 104.3, art. 165, art. 169.3, Provinciewet 1992/1998, art. 261, art. 267.1, art. 271.1
Product: Besluit van 4 mei 1965 tot vernietiging van een artikel der verordening, regelende de behandeling door Gedeputeerde Staten van Friesland van administratieve geschillen, Stb. 1965/197
Opmerking: Onder deze besluiten vallen ook door provinciale ambtenaren uitgevoerde besluiten, alsmede uitspraken door Gedeputeerde Staten in beroepszaken, ingesteld tegen uitvoering van deze besluiten. De voordracht tot vernietiging wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken of mede door deze minister gedaan.
Waardering: B (5)
4.2.2. Gemeentelijke besluiten
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot schorsing of vernietiging van een gemeentelijk besluit
Periode: 1945–
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 185; Gemeentewet, art. 268; art. 278.1
Opmerking: De voordracht tot vernietiging wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken of mede door deze minister gedaan. Het betreft gemeentelijke besluiten die met het recht of het algemeen belang in strijd zijn.
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB ter goedkeuring van besluiten van gemeentebesturen tot instelling of verandering van jaarmarkten of gewone marktdagen
Periode: 1945–1987
Grondslag: Provinciale wet, art. 144; gemeentewet 1931, art. 229
Waardering: V 10 jaar
4.3.1. Bestuursdwang vanwege het Rijk
Handeling: Het (bij KB) aan de Commissaris van de Koningin opdragen medewerking te verlenen aan de uitvoering van een wet of AMvB
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet, art. 129; Provinciewet 1962, art. 97
Opmerking: Tot 1992 gebeurde dit bij KB.
Waardering: B (5)
Handeling: Het geven van aanwijzingen aan een gemeentebestuur
Periode: 1994–
Grondslag: Gemeentewet, art. 108.2
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het doen vaststellen van een plan of een beleidsverslag door een gemeentebestuur
Periode: 1994–
Grondslag: Gemeentewet, art. 110.2
Product: Beschikking
Waardering: V 10 jaar
4.3.4. Bestuursdwang ten aanzien van gemeenschappelijke regelingen
Handeling: Het (bij KB) aanwijzen van gemeenten waarvan de besturen een gemeenschappelijke regeling moeten treffen, wijzigen of opheffen
Periode: 1984–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 99.1; art. 100.3
Opmerking: Aanwijzing gebeurt alleen als een zwaarwegend openbaar belang dit vereist. Een aanwijzing kan ook de toetreding tot of uittreding uit een regeling betreffen. Wanneer Provinciale Staten niet tijdig ingaan op de uitnodiging van de Kroon tot het verrichten van een aanwijzing, bereidt de Minister een KB voor.
Waardering: B (5)
Handeling: Het (bij KB) aan gemeenten opleggen van een onderlinge gemeenschappelijke regeling
Periode: 1950–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1950/K 120, art. 11.1-3; Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 99.2 en 99.5; Kaderwet bestuur in verandering, art. 23.1; art. 24.1; art. 26
Product: Besluit van 7 juni 1995, tot oplegging van de Gemeenschappelijke regeling Bestuur Regio Utrecht, Stb. 1995/311
Opmerking: – De gemeenten kunnen in een samenwerkingsgebied liggen.
– Onder ‘opleggen’ wordt ook verstaan de wijziging of opheffing van een bestaande regeling, de toetreding tot of de uittreding uit een regeling.
Oplegging gebeurde tot 1984 door Provinciale Staten. Vanaf 1984 gebeurt het, op aanwijzing van Provinciale Staten, door Gedeputeerde Staten. Liggen de betrokken gemeenten echter in verschillende provincies, dan gebeurt het opleggen door de Kroon (de minister bereidt een KB voor). Bleven Provinciale Staten ten aanzien van het opleggen in gebreke, dan gebeurde het opleggen eveneens door de Kroon. De Commissaris treedt in de plaats van Gedeputeerde Staten (voor 1984: Provinciale Staten) wanneer het een regeling tussen uitsluitend burgemeesters betreft.
Waardering: B (5)
Handeling: Het (bij KB) geven van opdracht aan besturen van gemeenten aan wie een onderlinge gemeenschappelijke regeling wordt opgelegd daarover in overleg te treden
Periode: 1950–1984
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1950/K 120, art. 12
Opmerking: Wanneer de regeling is opgelegd vanwege de Kroon, vindt ook de opdracht tot overleg vanwege de Kroon plaats. Bij een regeling tussen burgemeesters treedt de Commissaris van de Koningin in de plaats van Provinciale Staten.
Waardering: V 10 jaar Ministerie van VWS
V 5 jaar overige actoren
Handeling: Het geven van een aanwijzing aan Gedeputeerde Staten ter zake van het opnieuw opleggen van een gemeenschappelijke regeling tussen gemeenten in een samenwerkingsgebied
Periode: 1994–
Grondslag: Kaderwet bestuur in verandering, art. 25.1
Opmerking: De Minister van Binnenlandse Zaken handelt in overeenstemming met de betrokken ministers.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het uitnodigen van Gedeputeerde Staten het bestuur van een regionaal openbaar lichaam een aanwijzing te geven hoe een bevoegdheid of taak moet worden uitgeoefend
Periode: 1994–
Grondslag: Kaderwet bestuur in verandering, art. 28.1
Opmerking: De vakminister handelt in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het geven van een aanwijzing aan het bestuur van een regionaal openbaar lichaam hoe een bevoegdheid of taak moet worden uitgeoefend.
Periode: 1994–
Grondslag: Kaderwet bestuur in verandering, art. 28.3
Opmerking: Wanneer Gedeputeerde Staten geen gevolg geven aan de uitnodiging van de vakminister en de Minister van Binnenlandse Zaken tot het geven van een aanwijzing, geven zij, in overeenstemming met elkaar, de aanwijzing zelf.
Waardering: V 5 jaar
4.4 Geschillen en beroepsmogelijkheden
Handeling: Het voorbereiden van een KB ter beslissing in een geschil tussen lagere overheden
Periode: 1945–
Grondslag: o.a. Provinciale wet, art. 148; gemeentewet 1931, art. 235; Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb.1950/K 120, art. 6.2; art. 7.1; art. 21; art. 28; Provinciewet 1962, art. 86.1; art. 121; gemeentewet, zoals gewijzigd bij de wet van 2 maart 1966, Stb. 94, art. 105.4; Wet agglomeratie Eindhoven, art. 51.2; art. 86.1; Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 36.4; Gemeentewet, art. 264
Opmerking: Een gemeente kan bijvoorbeeld beroep instellen tegen een beslissing van het provinciaal bestuur.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het beslissen op een beroep, ingesteld door vanwege de Minister van Defensie aangewezen gezag, tegen de beslissing van een burgemeester inzake de sterkte of de soort van het krijgsvolk dat ter beteugeling van verstoring van de openbare orde is gevorderd
Periode: 1945–1957
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 218.2
Product: Beschikking
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een KB ter beslissing in geschillen omtrent de toepassing van een gemeenschappelijke regeling
Periode: 1984–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 42; art. 53; art. 75; art. 85
Waardering: B (5)
Handeling: Het beslissen in geschillen betreffende de vaststelling van een samenwerkingsgebied
Periode: 1984–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 4; Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, zoals gewijzigd Stb. 1984/668, art. I, sub D
Product: Beschikking
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het schorsen van een besluit tot vaststelling van een samenwerkingsgebied
Periode: 1984–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 4.5
Opmerking: Op verzoek van een belanghebbend provinciaal bestuur kan een voorlopige voorziening worden getroffen.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het beslissen op een bezwaarschrift van Gedeputeerde Staten tegen de ontwerp-beschikking tot vaststelling van een uitkering uit het Provinciefonds
Periode: 1948–
Grondslag: Besluit van 19 juni 1986 tot uitvoering van de artikelen 160d, derde lid, en 160h, tweede lid, van de Provinciewet, art. 4.3
Product: Beschikking
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot behandeling van een beroep door Gedeputeerde Staten tegen de vaststelling van een uitkering uit het Provinciefonds
Periode: 1948–
Grondslag: Besluit van 19 juni 1986 tot uitvoering van de artikelen 160d, derde lid, en 160h, tweede lid, van de Provinciewet, art. 6.1
Opmerking: Het bezwaar moet zich richten tegen de vaststelling van het aantal eenheden (zoals het aantal inwoners of hectaren land van een gemeente). Tot dusverre vond een dergelijk beroep niet plaats.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het beslissen op bezwaarschriften van gemeenten tegen de vaststelling van uitkeringen uit het Gemeentefonds
Periode: 1945–
Grondslag: Financieele-Verhoudingsbesluit, art. 13.2; art. 24.3, art. 25.4; art. 28.2, 36bis4; Financiële-Verhoudingsbesluit 1948, art. 6.2, art. 10.3; art. 12.2; art. 19, art. 26.2; Financiële-Verhoudingsbesluit 1953, art. 7.2; Financiele Verhoudingsbesluit, art. 17.3, art. 21.4; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 22.1; art. 31.1
Product: Beschikking
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het voorbereiden van AMvB’s waarbij gemeentebesturen in de gelegenheid worden gesteld bij de Ministers van Financiën en Binnenlandse Zaken bezwaar te maken tegen de vaststelling van gegevens die ten grondslag liggen aan verfijningen
Periode: 1984–
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 30.1
Opmerking: Bezwaar wordt gemaakt bij de beide actoren, aangezien zij de beheerders van het Gemeentefonds zijn. Het bezwaarschrift wordt ingediend bij de Minister van Financiën.
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot behandeling van een beroep, ingesteld door een gemeentebestuur, tegen de vaststelling van een uitkering uit het Gemeentefonds
Periode: 1984–
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 34.1; art. 38.3
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het beslissen op beroepschriften van Commissarissen van de Koningin tegen besluiten van Gedeputeerde Staten in het kader van uitkeringen uit het Gemeentefonds
Periode: 1945–
Grondslag: Financieele-Verhoudingsbesluit, art. 24.3; Financiële-Verhoudingsbesluit 1948, art. 10.3
Product: Beschikking
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het, gezamenlijk met de Minister van Financiën, stellen van nadere regels omtrent de jaarlijks door gemeenten aan het CBS te verstrekken gegevens inzake de vastgestelde waarden van onroerende zaken.
Periode: 1997-
Grondslag: Besluit financiele verhouding Rijk-gemeenten, art. 2
Besluit financiele verhouding, art. 2
Waardering: B (1)
Handeling: Het, gezamenlijk met de Minister van Financiën, kennisgeven van de provincies en gemeenten van:
1. de verwachte bedragen per eenheid over het uitkeringsjaar;
2. de verwachte uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar;
3. de verwachte ontwikkeling van de uitkeringsfactor over de 4 jaren na het uitkeringsjaar.
Periode: 1998-
Grondslag: Besluit financiele verhouding Rijk-gemeenten, art. 3
Besluit financiele verhouding, art. 3
Waardering: V 5 jaar na het uitkeringsjaar
Handeling: Het, gezamenlijk met de Minister van Financiën, vaststellen van de historische vergoeding per gemeente voor huisvesting van onderwijs.
Periode: 1997-
Grondslag: Besluit integratie-uitkering huisvesting onderwijs en verrekening sportterreinen gemeentefonds, art. 2.2
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het, gezamenlijk met de Minister van Financiën, verstrekken van een uitkering aan gemeenten, in verband met de toevoeging aan het gemeentefonds van middelen betreffende onderwijs in de jaren 1997 t/m 2001.
Periode: 1997-
Grondslag: Besluit integratie-uitkering huisvesting onderwijs en verrekening sportterreinen gemeentefonds, art. 4.1
Waardering: V 5 jaar
2. Minister voor Grote steden- en Integratiebeleid
Handeling: Het voorbereiden, mede-vaststellen en coördineren van het beleid betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1998–
Product: nota Sociale Vernieuwing, opdracht en Handreiking
Waardering: B (1, 2)
Handeling: Het evalueren van het beleid betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1998–
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wet- en regelgeving betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1998–
Grondslag: Wetten, algemene maatregelen van bestuur, koninklijke besluiten
Opmerking: Het betreft hier wet- en regelgeving die niet als product van een andere handeling in dit onderzoek zijn opgenomen.
Waardering: B (1)
Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1998–
Opmerking: Series jaarverslagen, kwartaalverslagen, maandverslagen
Waardering: B (3)
Handeling: Het beantwoorden van Kamervragen en het anders op verzoek incidenteel informeren van leden van of commissies uit de Kamers der Staten-Generaal betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1998–
Grondslag: Grondwet 1938/1946/1948, art. 97; Grondwet 1953/1956/1963/1972, art. 104; Grondwet 1983/1987/1995, art. 68
Waardering: B (2, 3)
Handeling: Het informeren van de Commissies voor de Verzoekschriften en andere tot onderzoeken van klachten bevoegde commissies uit de Kamers der Staten-Generaal en de Nationale Ombudsman naar aanleiding van klachten over de uitvoering of de gevolgen van het beleid betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1998–
Waardering: B (3)
Handeling: Het beslissen op beroepschriften naar aanleiding van beschikkingen betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden en het voeren van verweer in beroepschriftprocedures voor administratiefrechtelijke organen
Periode: 1998–
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het mede-voorbereiden van het vaststellen, wijzigen en intrekken van internationale regelingen betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden en het presenteren van Nederlandse standpunten in intergouvernementele organisaties
Periode: 1998–
Waardering: B (1)
Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1998–
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten op het beleidsterrein financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1998–
Opmerking: Zie voor het voorbereiden en vaststellen van het voorlichtingsbeleid handeling 1.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het vaststellen van de opdracht en het eindproduct van een intern of extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1998–
Waardering: B (5)
Handeling: Het begeleiden van intern en extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1998–
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het verzamelen van gegevens ten behoeve van intern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1998–
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het financieren van extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1998–
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het op aanvraag om ondersteuning verstrekken van subsidies aan personen, bedrijven en instellingen die actief zijn op het beleidsterrein financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1998–
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het (bij KB) instellen van commissies voor advisering over het beleid en wet- en regelgeving ten aanzien van de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1998–
Grondslag: Beschikking van de Minister van Binnenlandse Zaken van 5 januari 1950, nr. 32485; Provinciale comptabiliteitsvoorschriften 1979, art. 28; Provinciewet 1992, art. 188 lid 1
Producten: – Instellingsbeschikking Werkgroep Herziening Gemeentewet, Stcrt. 22 maart 1977/57, p. 17;
– Instellingsbeschikking Externe Commissie Grote Stedenbeleid, 13 juni 1988, nr. IBI88/11/U15, Stcrt. 1988/126;
– Instelling adviescommissie Wet algemene regels herindeling, Stcrt. van 9 december 1992/239;
– Instelling adviescommissie ex artikel 285, tweede lid, Gemeentewet, Stcrt. van 14 april 1994/72;
– Besluit adviescommissie KIR, Stcrt. 1998/227; Besluit BIO98/U97;
– Instelling Interdepartementale commissie Grote Stedenbeleid, 21 januari 1999, nr. GSB98/U59716, Stcrt. 1999/32
Waardering: B (5)
Handeling: Het (bij KB) benoemen van leden, plaatsvervangende leden, secretaris en adjunct-secretaris(sen) van adviescommissies
Periode: 1998–
Grondslag: Koninklijk Besluit, instellingsbeschikking
Waardering: V 5 jaar na einde benoeming
Handeling: Het instellen, wijzigen en opheffen van organisatie-eenheden op het beleidsterrein financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1998–
Product: Instellingsbeschikking van 21 januari 1999, nr. GSB98/U59716, directie Grote Stedenbeleid (GSB), Stcrt. 1999/32
Waardering: B (4)
Handeling: Het voorbereiden van, deelnemen aan en rapporteren over de vergaderingen van nationale en internationale commissies, werkgroepen, advies- en overlegorganen op het beleidsterrein bestuurlijke en financiële organisatie van de lagere overheden, waarvan het voorzitterschap en/of het secretariaat bij Binnenlandse Zaken berust
Periode: 1998–
Opmerking: Voorbeelden zijn de Interdepartementale Commissie Openbaar Bestuur en de Interdepartementale Commissie Grotestedenbeleid
– Vanaf 1998 wordt deze handeling met betrekking tot grote steden- en integratiebeleid door de Minister van Grote steden- en Integratiebeleid uitgevoerd.
Waardering: B (1)
Handeling: Het op het beleidsterrein van de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden deelnemen aan een advies- of overlegcommissie waarvan het voorzitterschap en/of secretariaat niet bij het ministerie berust
Periode: 1998–
Opmerking: Voorbeeld is de interdepartementale Commissie Ontwikkeling Beleidsanalyse (Stcrt. 1971/213/p.3).
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het deelnemen aan het bestuur van privaatrechtelijke instellingen op het gebied van de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1998–
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het oprichten en in stand houden van privaatrechtelijke instellingen op het gebied van de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1998–
Opmerking: Te denken valt aan stichtingen die door de overheid (mede) zijn opgericht ten behoeve van een beleidsdoelstelling.
Waardering: B (4)
Handeling: Het voeren van gestructureerd overleg op het beleidsterrein van de financiële en bestuurlijke organisatie van de lagere overheden
Periode: 1998–
Opmerking: Voorbeelden zijn overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO). Voorbeelden met betrekking tot het grote stedenbeleid zijn: overleg met de vier grote gemeenten en overleg met de G 21 of de G5 (aanleungemeenten).
Waardering: B (1,2)
Handeling: Het voeren van overleg met mede-ministers over maatregelen en voornemens met betrekking tot het rijksbeleid inzake gemeenten
Periode: 1998–
Grondslag: Gemeentewet, art. 116.2
Opmerking: – Het betreft hier mede-ministers die verantwoordelijk zijn voor de
maatregelen en voornemens in kwestie.
Waardering: V 5 jaar
2.4.1 Inrichting en samenstelling regionaal
Handeling: Het afsluiten van convenanten met de grote steden en de middelgrote steden
Periode: 1998 –
Waardering: B (5)
Handeling: Het deelnemen aan internationale symposia over het grote stedenbeleid binnen Europa
Periode: 1998 –
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Financiën en Minister van Economische Zaken, voordragen van regelingen voor het verstrekken van uitkeringen ter realisering van de projecten inzake het grote stedenbeleid
Periode: 1998–
Product: o.m. Eenmalige bijdrageregeling Stadseconomie Grote Stedenbeleid, 15 december 1995, nr. GSB/386, Stcrt. 1995/248
Opmerking: Bij de eenmalige bijdrageregeling Stadseconomie Grote Stedenbeleid was door de Minister van Binnenlandse Zaken overeenstemming bereikt met de Minister van Financiën en de Minister van Economische Zaken.
Waardering: B (5)
Handeling: Het voordragen van een regeling voor het verstrekken van bijdragen aan programma’s i.h.k.v. de Europese structuurfondsen.
Periode: 1998–
Product: Regeling bijdragen URBAN-programma’s, 18 december 1996, Stcrt. 1996/249
Opmerking: De URBAN-programma’s werden uitgevoerd door de gemeenten Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht.
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van bijdragen aan expertgroepen van de Europese Commissie inzake het grote stedenbeleid en het opstellen van verslagen over de geleverde bijdrage
Periode: 1998–
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van Raadswerkgroepen met betrekking tot het grote stedenbeleid en het opstellen van verslagen van deze vergaderingen
Periode: 1998–
Product: – instructies
– departementale standpunten
Opmerking: Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg gevoerd worden met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerd bedrijfsleven.
Waardering: B (1,2)
Handeling: Het opstellen van Nederlandse standpunten en bijdragen ten behoeve van het grote stedenbeleid aan internationale commissies, niet zijnde de Europese Commissie
Periode: 1998–
Waardering: B (1)
Handeling: Het aangaan van en leveren van bijdragen aan bilaterale samenwerkingsverbanden met landen binnen Europa
Periode: 1998–
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het deelnemen aan Comité’s van Toezicht en Stuurgroepen/Technische Comité’s voor de uitvoering van de programma’s i.h.k.v. de Europese structuurfondsen.
Periode: 1998–
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het, in overeenstemming met de Ministers van Economische Zaken en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verdelen van de Europese middelen
Periode: 1998–
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het verstrekken van uitkeringen ter realisering van de projecten inzake het grote stedenbeleid
Periode: 1998–
Grondslag: o.m. Eenmalige bijdrageregeling Stadseconomie Grote Stedenbeleid, 15 december 1995, nr. GSB/386, Stcrt. 1995/248, art. 7
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het verstrekken van bijdragen aan de programma’s i.h.k.v. de Europese structuurfondsen
Periode: 1998–
Grondslag: Regeling bijdragen URBAN-programma’s, 18 december 1996, Stcrt. 1996/249, art. 2 en 3
Opmerking: De URBAN-programma’s werden uitgevoerd door de gemeenten Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het terugvorderen van bijdragen aan de programma’s i.h.k.v. de Europese structuurfondsen
Periode: 1998–
Grondslag: Regeling bijdragen URBAN-programma’s, 18 december 1996, Stcrt. 1996/249, art. 6, 7 en 10
Opmerking: De URBAN-programma’s werden uitgevoerd door de gemeenten Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht.
Waardering: V 10 jaar
3. Minister voor Nederlands-Antilliaanse zaken
2.1.1 Indeling grondgebied Rijk
Handeling: Het vaststellen van de grenzen van de territoriale zee van het Koninkrijk der Nederlanden in de Nederlandse Antillen
Periode: 1985–
Grondslag: Rijkswet uitbreiding territoriale zee van het Koninkrijk in de Nederlandse Antillen, art. 1
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB waarbij regels worden gesteld inzake de uitbreiding van de territoriale zee van het Koninkrijk der Nederlanden in de Nederlandse Antillen
Periode: 1985–
Grondslag: Rijkswet uitbreiding territoriale zee van het Koninkrijk in de Nederlandse Antillen, art. 1
Product: Besluit van 23 oktober 1985, houdende uitvoering van artikel 1 van de Rijkswet uitbreiding van de territoriale zee van het Koninkrijk in de Nederlandse Antillen, Stb. 1985/559
Waardering: B (1)
Handeling: Het vaststellen van de grens tussen de zeegebieden, met inbegrip van de daaronder gelegen zeebodem en ondergrond, van de Nederlandse Antillen en Aruba
Periode: 1986–
Grondslag: Rijkswet van 12 december 1985 tot vaststelling van een zeegrens tussen de Nederlandse Antillen en Aruba, art. 1
Waardering: B (1)
4. Adviescommissie ex artikel 285, tweede lid, Gemeentewet.
Handeling: Het adviseren van de Minister van Binnenlandse Zaken bij zijn oordeelsvorming omtrent de vraag of in een voorstel van Gedeputeerde Staten voor een ontwerp-regeling voldoende recht is gedaan aan het belang van de gemeente in kwestie
Periode: 1992–
Grondslag: Instelling adviescommissie Wet algemene regels herindeling, Stcrt. van 9 december 1992/239, art. 1; Instelling adviescommissie ex artikel 258, tweede lid, Gemeentewet, Stcrt. van 14 april 1994/72, art. 1
Opmerking: Eerstgenoemde commissie was de voorloper van de laatstgenoemde. Deze commissie wordt waarschijnlijk op korte termijn opgeheven.
Waardering: B (1)
5. Adviescommissie Kostenverrekening en Informatierelaties
Handeling: Het adviseren van de regering over de compensatie van financiële gevolgen van verplichte informatieverstrekking door gemeenten en provincies aan departementen en ZBO’s
Periode: 1998
Grondslag: Besluit adviescommissie KIR, Stcrt 1998, nr. 227
Product: ‘Betaalde verhoudingen, Advies Commissie Kostenverrekening en Informatierelaties’
Opmerking: Het betreft een éénmalig advies. Het besluit is 1 augustus 1998 vervallen.
Waardering: B (1)
6. Adviescommissie Wet algemene regels herindeling
Handeling: Het adviseren van de Minister van Binnenlandse Zaken bij zijn oordeelsvorming omtrent de vraag of in een voorstel van Gedeputeerde Staten voor een ontwerp-regeling voldoende recht is gedaan aan het belang van de gemeente in kwestie
Periode: 1992–
Grondslag: Instelling adviescommissie Wet algemene regels herindeling, Stcrt. van 9 december 1992/239, art. 1; Instelling adviescommissie ex artikel 258, tweede lid, Gemeentewet, Stcrt. van 14 april 1994/72, art. 1
Waardering: B (1)
7. Beheerscommissie gegevensbestand specifieke uitkeringen.
Handeling: Het opbouwen, beheren en actualiseren van een gegevensbestand van specifieke uitkeringen
Periode: 1984–1997
Grondslag: Instelling beheerscommissie gegevensbestand specifieke uitkeringen, Stcrt. 1981/100/p. 9; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 37.1
Product: jaarlijks overzicht
Opmerking: – De samenstelling van het overzicht van de specifieke uitkeringen kan houvast geven bij de periodieke evaluatie daarvan. Voor aanvang van elk begrotingsjaar publiceren de ministers dit overzicht. Het wordt tegelijkertijd aangeboden aan de Staten-Generaal.
– Indien de commissie niet tot een besluit kan komen, beslissen de ministers. Hiertoe raadplegen zij de Raad voor de gemeentefinanciën.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het adviseren met betrekking tot het belastinggebied van provincies en gemeenten
Periode: 1981–
Grondslag: Instellingsbeschikking van 26 mei 1981 (Stcr. 1981/104)
Product: tussentijds rapport met betrekking tot de provinciale belasting 23 april 1982
Eindrapport inzake de herziening van het belastinggebied van provincies en gemeenten 20 mei 1993
Waardering: B (1)
9. Commissie onderzoek herziening verdeelmaatstaven algemene uitkering Gemeentefonds.
Handeling: Het begeleiden van en adviseren (van de Ministers van Financiën en Binnenlandse Zaken) over het onderzoek door het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven naar de wijze waarop gegevens over de bebouwing in een gemeente in de algemene verdeelmaatstaven kunnen worden opgenomen
Periode: 1981–ca. 1984
Grondslag: Instellingsbeschikking onderzoek herziening verdeelmaatstaven algemene uitkering Gemeentefonds
Product: driemaandelijkse verslagen
Waardering: V 10 jaar
10. Commissie reorganisatie bestuur regio Rotterdam
Handeling: Het voorbereiden en doen uitvoeren van een overeenkomst met betrekking tot het samenwerkingsgebied Rotterdam
Periode: 1994–1998
Grondslag: Kaderwet bestuur in verandering, art. 38.1, art. 39.1
Waardering: B (1,5)
11. Commissies voor de provinciale comptabiliteitsvoorschriften
Handeling: Het adviseren van de Minister van Binnenlandse Zaken inzake werking en inrichting van provinciale begrotingen, rekeningen en de controle daarop
Periode: 1945–1993
Grondslag: mededeling van Dhr. J.H. van Beurden; Provinciale comptabiliteitsvoorschriften 1979, art. 28
Opmerking: De laatste provinciale commissie was werkzaam sinds 1980.
Waardering: (B 1)
12. Commissie voor de gemeentelijke comptabiliteitsvoorschriften
Handeling: Het adviseren van de Minister van Binnenlandse Zaken inzake werking en inrichting van gemeentelijke begrotingen, rekeningen en de controle daarop
Periode: 1950–1993
Grondslag: Beschikking van de Minister van Binnenlandse Zaken van 5 januari 1950, nr. 32485, Gemeentewet 1992, art. 184
Waardering: B (1)
13. Commissie voor de comptabiliteitsvoorschriften
Handeling: Het adviseren van de Minister van Binnenlandse Zaken inzake werking en inrichting van provinciale en gemeentelijke begrotingen, rekeningen en de controle daarop
Periode: 1994–
Grondslag: Besluit van 3 mei 1994, Stb. 363, tot vaststelling van voorschriften ter uitvoering van art. 189 lid 4 en 190 van de Provinciewet (1992) en art. 185.4 en 186 van de Gemeentewet (1994)
Waardering: B (1)
14. Externe Commissie Grote Stedenbeleid (Commissie Montijn)
Handeling: Het adviseren van de regering en de colleges van burgemeesters en wethouders van de vier grote steden over de inrichting, inhoud, effectiviteit en voortgang van het grote stedenbeleid
Periode: 1988–1989
Bron: Instellingsbeschikking Externe Commissie Grote Stedenbeleid, 13 juni 1988, nr. IBI88/11/U15
Product: Rapport Grote steden, grote kansen, 1989
Waardering: B (1)
15. Interdepartementale Commissie Grotestedenbeleid
Handeling: Het adviseren van en het doen van voorstellen aan de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid, de Raad voor het Grote Stedenbeleid, de Ministerraad en de vakminister
Periode: 1999–
Grondslag: Instellingsbesluit van 21 januari 1999, nr. GSB98/U59716, directie GSB, Stcrt. 1999/32, art. 2 en 3
Waardering: B (1)
16. Interdepartementale Commissie Openbaar Bestuur
Handeling: Het voorbereiden van de besluitvorming in de Raad voor Justitie, Bestuur en Veiligheid (RJBV) over belangrijke wetgeving en beleidsonderwerpen op het terrein van de inrichting en het functioneren van het openbaar bestuur.
Periode: 1994–
Grondslag: Instellingsbesluit Interdepartementale Commissie Openbaar Bestuur, art. 2, lid 1 (Stcrt. 1999, 84)
Product: nota’s
Waardering: B 1
Handeling: Het adviseren over bestaande en voorgenomen wet- en regelgeving en beleidsinitiatieven.
Periode: 1994–
Grondslag: Instellingsbesluit Interdepartementale Commissie Openbaar Bestuur, art. 2, lid 2 (Stcrt. 1999, 84)
Product: adviesnota’s
Waardering: B 1
17. Raad van advies voor de gemeentefinanciën (1955–1960)
Handeling: Het benoemen van buitengewone leden van de Rijkscommissie voor de gemeentefinanciën respectievelijk de Raad van advies voor de gemeentefinanciën
Periode: 1955–1960
Grondslag: Financieele-Verhoudingsbesluit, art. 41 lid 1; Financiële-Verhoudingsbesluit 1948, art. 32.1; Financiële-Verhoudingsbesluit 1953, art. 14.2; Wet van 8 Januari 1955, art. 5
Opmerking: Deze werden aan de commissie respectievelijk de raad toegevoegd voor de behandeling van bepaalde onderwerpen.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het vaststellen van een reglement van orde voor de eigen werkzaamheden
Periode: 1955–1960
Grondslag: Besluit van 13 Mei 1955, Stb. 1955/222, art. 12; Financiële-Verhoudingsbe-sluit 1984, art. 14
Opmerking: Dit wordt medegedeeld aan de Ministers van Financiën en Binnenlandse Zaken.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het adviseren van ministers inzake gemeentefinanciën
Periode: 1955–1960
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1929, art. 37.3; Financiële-Verhoudingsbesluit, art. 43; Financiële-Verhoudingswet 1929, zoals gewijzigd bij de wet van 8 jan. 1955, Stb. 1955/17, art. 37.2; Financiële-Verhoudingsbesluit 1948, art. 34; Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 25; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 41
Waardering: B (1)
18. Raad voor de financiële verhoudingen
Handeling: Het adviseren van de regering en het parlement met betrekking tot
totstandkoming en de uitvoering van de wetgeving inzake de financiële
verhoudingen
Periode: 1997–
Grondslag: Wet op de Raad voor de financiële verhoudingen 1997
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van het jaarlijks werkprogramma zoals vastgesteld wordt in het Periodiek onderhoudsrapport (POR)
Periode: 1997–
Grondslag: Kaderwet
Waardering: V 5 jaar
19. Raad voor de gemeentefinanciën
Handeling: Het vervangen van de voorzitter van de Raad voor de gemeentefinanciën
Periode: 1960–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 21.3; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 44.4
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het vaststellen van een reglement van orde voor de eigen werkzaamheden
Periode: 1960–1997
Grondslag: Besluit van 13 Mei 1955, Stb. 1955/222, art. 12; Financiële-Verhoudingsbesluit 1984, art. 14
Opmerking: Dit wordt medegedeeld aan de Ministers van Financiën en Binnenlandse Zaken.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het adviseren van ministers inzake gemeentefinanciën
Periode: 1960–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1929, art. 37.3; Financiële-Verhoudingsbesluit, art. 43; Financiële-Verhoudingswet 1929, zoals gewijzigd bij de wet van 8 jan. 1955, Stb. 1955/17, art. 37.2; Financiële-Verhoudingsbesluit 1948, art. 34; Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 25; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 41
Waardering: B (1)
20. Raad voor de Territoriale Decentralisatie
Handeling: Het adviseren van ministers over aangelegenheden betreffende territoriale decentralisatie
Periode: 1964–1980
Grondslag: Wet van 25 juni 1964 art. 2
Waardering: B (1)
Handeling: Het instellen van commissies uit eigen midden ter voorbereiding van door de Raad uit te brengen adviezen
Periode: 1964–1980
Grondslag: Besluit van 30 december 1964, art. 1.1
Waardering: V 5 jaar
21. Raad voor het binnenlands bestuur
Handeling: Het adviseren van de Minister van Binnenlandse Zaken over het bestuur in grootstedelijke gebieden
Periode: 1989–1997
Product: Rapport Het bestuur in grootstedelijke gebieden, 1989
Waardering: B (1)
Handeling: Het adviseren van ministers en Tweede Kamer over binnenlands bestuur en decentralisatie
Periode: 1980–1986
Grondslag: Wet Raad voor het binnenlands bestuur (Stb. 1979/784), art. 2.1, art. 3.1
Producten: adviezen, jaarverslagen, meerjaarlijkse rapporten
Opmerking: Deze handeling omvat ook het verslag uitbrengen aan de Kroon van de werkzaamheden en bevindingen van de Raad.
Waardering: B (1)
Handeling: Het instellen en samenstellen van commissies ter voorbereiding van door de Raad voor het binnenlands bestuur uit te brengen adviezen en rapporten
Periode: 1980–1986
Grondslag: Wet Raad voor het binnenlands bestuur (Stb. 1979/784), art. 11.1, art. 12
Opmerking: – In deze commissies kunnen ook personen van buiten de Raad zitting hebben.
– De rol van de vakministers beperkte zich tot het benoemen en aanwijzen van vertegenwoordigers van hun departement in de commissies.
Waardering: V 5 jaar
22. Raad voor het Grote Stedenbeleid
Handeling: Het voorbereiden van besluiten van de Ministerraad inzake het grotestedenbeleid
Periode: 1998–
Bron: Toelichting instellingsbesluit van 21 januari 1999, nr. GSB98/U59716, directie GSB, Stcrt. 1999/32
Waardering: Besluiten B (1), overige neerslag V 5 jaar
23. Rijkscommissie van advies voor de gemeentefinanciën
Handeling: Het benoemen van buitengewone leden van de Rijkscommissie voor de gemeentefinanciën respectievelijk de Raad van advies voor de gemeentefinanciën
Periode: 1945–1955
Grondslag: Financieele-Verhoudingsbesluit, art. 41 lid 1; Financiële-Verhoudingsbesluit 1948, art. 32.1; Financiële-Verhoudingsbesluit 1953, art. 14.2; Wet van 8 Januari 1955, art. 5
Opmerking: Deze werden aan de commissie respectievelijk de raad toegevoegd voor de behandeling van bepaalde onderwerpen.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het adviseren van ministers inzake gemeentefinanciën
Periode: 1945–1955
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1929, art. 37.3; Financiële-Verhoudingsbesluit, art. 43; Financiële-Verhoudingswet 1929, zoals gewijzigd bij de wet van 8 jan. 1955, Stb. 1955/17, art. 37.2; Financiële-Verhoudingsbesluit 1948, art. 34; Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 25; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 41
Waardering: B (1)
24. Werkgroep Herziening Gemeentewet (Werkgroep Van Kinschot)
Handeling: Het, zo mogelijk binnen een jaar, voorbereiden van een nieuwe gemeentewet met memorie van toelichting
Periode: 1977 – 1980
Grondslag: Instellingsbesluit nr. B77/U840, d.d. 14 maart 1977, I
Product: tussentijds rapport (1978) en eindrapport (1980)
Waardering: B (1)
DEEL B. Actoren waarvan de Minister van Algemene Zaken de zorgdrager is
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot benoeming van landdrosten in drostambten
Periode: 1949–1963
Grondslag: Grenscorrectiebesluit 1949, art. 39.2; Grenscorrectiewet 1951, art. 39.2
Product: KB’s
Waardering: B (5)
26. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
Handeling: Het adviseren van de Minister van Binnenlandse Zaken over het grote stedenbeleid
Periode: 1990–
Product: Rapport Van de stad en de rand, 1990
Waardering: B (1)
27. Minister van Buitenlandse Zaken
Handeling: Het vaststellen van de grenzen van de territoriale zee van het Koninkrijk der Nederlanden in Nederland
Periode: 1985–
Grondslag: Wet grenzen Nederlandse territoriale zee, art.11
Waardering: B (1)
Handeling: Het aanbrengen van preciseringen in de grens tussen de binnenwateren en de territoriale zee van Nederland
Periode: 1985–
Grondslag: Wet grenzen Nederlandse territoriale zee, art. 2.1, art. 3.2
Product: KB
Waardering: B (1)
Handeling: Het vaststellen van de grenzen van de territoriale zee van het Koninkrijk der Nederlanden in de Nederlandse Antillen
Periode: 1985–
Grondslag: Rijkswet uitbreiding territoriale zee van het Koninkrijk in de Nederlandse Antillen, art. 1
Product: KB
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB waarbij regels worden gesteld inzake de uitbreiding van de territoriale zee van het Koninkrijk der Nederlanden in de Nederlandse Antillen
Periode: 1985–
Grondslag: Rijkswet uitbreiding territoriale zee van het Koninkrijk in de Nederlandse Antillen, art. 1
Product: Besluit van 23 oktober 1985, houdende uitvoering van artikel 1 van de Rijkswet uitbreiding van de territoriale zee van het Koninkrijk in de Nederlandse Antillen, Stb. 1985/559
Waardering: B (1)
Handeling: Het vaststellen van de grens tussen de zeegebieden, met inbegrip van de daaronder gelegen zeebodem en ondergrond, van de Nederlandse Antillen en Aruba
Periode: 1986–
Grondslag: Rijkswet van 12 december 1985 tot vaststelling van een zeegrens tussen de Nederlandse Antillen en Aruba, art. 1
Product: KB
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB waarbij voorschriften worden gegeven betreffende het verlenen van vrijdom van plaatselijke belastingen
Periode: 1945–1970
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 289
Product: Besluit van 13 mei 1957 betreffende vrijstelling van gemeentelijke belastingen voor vertegenwoordigers van andere mogendheden en voor vertegenwoordigers en functionarissen van volkenrechtelijke organisaties (Stb. 1957, 173)
Waardering: B (1)
Handeling: Het aanwijzen van gezag waaraan burgemeesters bij (dreigende) verstoring van de openbare orde een vordering van krijgsvolk kunnen richten
Periode: 1945–1957
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 217.2
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het verstrekken van kwantitatieve gegevens aan de Minister van Financiën in het kader van de berekening van verfijningsuitkeringen uit het Gemeentefonds
Periode: 1984–1997
Grondslag: Besluit verfijningen algemene uitkering 1984, art. 2.4.3 lid 2
Opmerking: Het betreft gegevens over de sociale structuur van een gemeente, die niet kunnen worden ontleend aan publicaties van organisaties als het Centraal Bureau voor de Statistiek, het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds en de Gemeenschappelijke Medische Dienst.
Met de Financiële-verhoudingswet 1997 zijn verfijningen vervallen door de invoering van een nieuw verdeelsysteem.
Waardering: V 5 jaar
29. Minister van Economische Zaken
Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Binnenlandse Zaken respectievelijk de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid, inzake het voordragen van regelingen voor het verstrekken van uitkeringen ter realisering van de projecten inzake het grote stedenbeleid
Periode: 1995–
Product: o.m. Eenmalige bijdrageregeling Stadseconomie Grote Stedenbeleid, 15 december 1995, nr. GSB/386, Stcrt. 1995/248
Opmerking: Bij de eenmalige bijdrageregeling Stadseconomie Grote Stedenbeleid was door de Minister van Binnenlandse Zaken overeenstemming bereikt met de Minister van Financiën en de Minister van Economische Zaken.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het overeenstemmen met de Minister voor het Grote Stedenbeleid over de verdeling van de Europese middelen
Periode: 1996–
Opmerking: Voor 1998 werd er overeenstemming bereikt met de Minister van Binnenlandse Zaken.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het bij AMvB aangeven hoe financiële gevolgen van de verplichting tot informatieverstrekking worden gecompenseerd
Periode: 1945–
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 215.6; gemeentewet, zoals gewijzigd bij de wet van 22 april 1937, Stb. 311, art. 215; Gemeentewet 1994/1998, art. 119.1-4, art. 120.1; Provinciewet 1992/1998, art. 117.4
Opmerking: Er wordt bij of krachtens de wet bij AMvB geregeld in welke gevallen een gemeente of provincie verplicht is tot het verstrekken van systematische informatie aan de vakminister. In die maatregel kan worden bepaald, op voordracht van de Minister van Economische Zaken en in overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken, dat deze gegevens ten behoeve van statistische doeleinden aan het Centraal Bureau voor de Statistiek worden verstrekt.
Voorbereiding van een AMvB gebeurt in overleg. Voor 1994 was alleen de Minister van Binnenlandse Zaken actor.
Waardering: B (1)
2.2.1 Indeling grondgebied, provincie
Handeling: Het voorbereiden van een KB ter aanwijzing van de onroerende rijkseigendommen die overgaan naar de provincie Flevoland
Periode: 1985–1986
Grondslag: Wet instelling provincie Flevoland, art. 36.1
Waardering: B (5)
2.3.1 Indeling grondgebied gemeente
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot aanwijzing van de rijkseigendommen die in eigendom, beheer en onderhoud op een nieuwe gemeente overgaan
Periode: 1945–
Grondslag: o.a. Stb. 1962/11, art. 8.1; Wet van 25 maart 1971, art. 13.1; Besluit van 22 mei 1974, art. 1; Stb. 1979/378, art. 13.1; Besluit van 22 juni 1983, art. 1.1; Stb. 1983/328, art. 16.1
Waardering: B (5)
2.4.1 Inrichting en samenstelling regionaal
Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Binnenlandse Zaken respectievelijk de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid, inzake het voordragen van regelingen voor het verstrekken van uitkeringen ter realisering van de projecten inzake het grote stedenbeleid
Periode: 1995–
Product: o.m. Eenmalige bijdrageregeling Stadseconomie Grote Stedenbeleid, 15 december 1995, nr. GSB/386, Stcrt. 1995/248
Opmerking: Bij de eenmalige bijdrageregeling Stadseconomie Grote Stedenbeleid was door de Minister van Financiën overeenstemming bereikt met de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Economische Zaken.
Waardering: V 10 jaar Ministerie van Financiën
V 15 jaar Overige zorgdragers
3.1 De financiering van openbare lichamen
Handeling: Het vaststellen van regelgeving betreffende de financiering van lagere overheden
Periode: 1945–
Producten: – Regeling vaste schuld lagere overheid, Stcrt. van 24 dec. 1986, 252, no. 386-14127;
– Regeling kasgeldlimiet lagere overheid, Stcrt. van 24 dec. 1986, 252, no. 386-14127;
– Regeling modelstaten financieringsgegevens lagere overheid, Stcrt. van 24 dec. 1986, 252, no. 386-14127;
– regeling overgangstermijn Wet financiering lagere overheid, Stcrt. van 24 dec. 1986, 252, no. 386-14127
Waardering: B (1, 5)
Handeling: Het aanwijzen van openbare lichamen die geen (of: niet alle) gegevens behoeven te verstrekken ter uitvoering van de Wet financiering lagere overheid
Periode: 1987–
Grondslag: Besluit gegevens financiering lagere overheid, Stb. 1986/662, art. 1.3
Product: Regeling vrijstelling financieringsgegevens lagere overheid, Stcrt. van 24 dec. 1986, no. 386-14127, Stcrt. 252
Waardering: B (5)
Handeling: Het beslissen dat een publiekrechtelijk lichaam financieringsmiddelen moet gebruiken om de overschrijding van de kasgeldlimiet ongedaan te maken
Periode: 1963–1987
Grondslag: Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen, art. 2.3
Opmerking: Een dergelijke beslissing kon worden genomen bij een overschrijding van 50 % of meer, of wanneer de overschrijding een half jaar lang voortduurde.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het (bij KB) goedkeuren van besluiten van publiekrechtelijke lichamen tot het ramen van uitgaven (ten laste van de kapitaaldienst van hun begrotingen)
Periode: 1963–1987
Grondslag: Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen, art. 2.1
Opmerking: Dit gebeurt wanneer vaste financiering is verzekerd.
Waardering: V 7 jaar
Handeling: Het bepalen dat besluiten van publieke lichamen tot het ramen van kapitaaluitgaven geen goedkeuring behoeven
Periode: 1963–1987
Grondslag: Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen, art. 2.4
Opmerking: Dit gebeurde al of niet op verzoek van het betrokken publieke lichaam. Ten aanzien van de provincie gebeurde dit door de Kroon/bij KB.
Dit is in feite een ontheffing van de eis (voorwaarde voor goedkeuring) van vaste financiering voor een nieuwe kapitaaluitgave.
Waardering: V 30 jaar
Handeling: Het aan openbare lichamen verlenen van vergunning tot overschrijding van de kasgeldlimiet
Periode: 1987–
Grondslag: Wet financiering lagere overheid, art. 4.2
Product: Circulaire van 30 jan. 1987, no. BMV87/U12
Opmerking: Dit gebeurt met inachtneming van ministeriële regels.
Vergunningverlening door een minister vindt plaats als het gaat om openbare lichamen waarvan de begroting onderworpen is aan toezicht door de regering. De aanvraag wordt gedaan bij de Minister van Binnenlandse Zaken. Ten aanzien van de overige openbare lichamen zijn Gedeputeerde Staten vergunningverlener.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het (bij ministeriële regeling) vaststellen van maxima voor het aangaan en garanderen van geldleningen door openbare lichamen
Periode: 1963–
Grondslag: Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen, art. 4.1, art. 5.1; Wet financiering lagere overheid, art. 7.1
Waardering: B (5)
Handeling: Het aanwijzen van instellingen waarbij publieke lichamen leningen mogen aangaan die aan een maximum gebonden zijn
Periode: 1963–1987
Grondslag: Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen, art. 5.1
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het verlenen van ontheffing aan publieke lichamen in het kader van de vaststelling van maxima voor geldleningen en de aanwijzing van leningverstrekkende instellingen
Periode: 1963–1987
Grondslag: Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen, art. 5.1
Waardering: V 7 jaar
Handeling: Het verlenen van vergunningen voor het aangaan en garanderen van geldleningen
Periode: 1987–
Grondslag: Wet financiering lagere overheid, art. 7.5
Waardering: V 30 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een KB voor de samenstelling en instructie van de Rijkscommissie van advies voor de gemeentefinanciën respectievelijk de Raad van advies voor de gemeentefinanciën
Periode: 1945–1960
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1929, art. 37.2; Financiële-Verhoudingswet 1929, zoals gewijzigd bij de wet van 8 jan. 1955, Stb. 1955/17, art. 37
Product: Besluit van 13 Mei 1955 tot vaststelling van het Reglement voor de Raad van advies voor de gemeentefinanciën, Stb. 1955/17
Opmerking: – De samenstelling omvat de benoeming van de leden en de aanwijzing respectievelijk de benoeming van een voorzitter. De instructie respectievelijk het reglement regelen de werkwijze van de commissie respectievelijk raad.
– Bij deze handeling was ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) betrokken. Haar rol beperkte zich tot de voordracht voor benoeming van de helft der leden van de Raad.
– Deze handeling kan ook het verlenen van ontslag omvatten.
Waardering: B (5)
Handeling: Het samenstellen van de Raad voor de gemeentefinanciën
Periode: 1960–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 19.4, art. 21 lid 1; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 40, art. 42.3, art. 43.1, art. 44.1, art. 53
Opmerking: – De voorzitter en de gewone leden worden benoemd door het bestuur van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de adviserende leden door de – Ministers van Financiën en Binnenlandse Zaken.
– Deze handeling kan ook het verlenen van ontslag omvatten. Zo konden beide ministers van 1960–1984 buitengewone leden ontslaan.
– De VNG kon in deze periode, als activiteit onder deze handeling, het aantal leden verhogen, waarvoor goedkeuring nodig was van beide andere actoren.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het ontvangen van de jaarlijkse begroting van de Raad voor de gemeentefinancien, alsmede een afrekening van de kosten over het verstreken kalenderjaar.
Periode: 1963–1997
Grondslag: Financiele-Verhoudingsbesluit 1960, art. 25.1
Financiele-Verhoudingsbesluit 1984, art. 16
Waardering: V 7 jaar na ontvangst
Handeling: Het goedkeuren van benoeming en ontslag door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van de voorzitter van de Raad voor de gemeentefinanciën
Periode: 1960–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 21.1; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 44.1
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het goedkeuren van de verhoging door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van het aantal leden van de Raad voor de gemeentefinanciën
Periode: 1960–1984
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 19.5
Opmerking: Het bestuur van de VNG kon eventueel meer dan negen gewone leden benoemen. Bij de Financiële-Verhoudingswet 1984 werd het aantal gewone leden op elf gebracht. De Raad en de VNG beschouwden dit aantal als niet voor verdere verhoging vatbaar.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het beoordelen van het reglement van orde voor de werkzaamheden van de raad voor de gemeentefinanciën
Periode: 1963–1997
Grondslag: Financiele-Verhoudingsbesluit 1960, art. 25.1
Financiele-Verhoudingsbesluit 1984, art. 16
Waardering: V 10 jaar na intrekking van het reglement
Handeling: Het raadplegen van de Raad voor de gemeentefinanciën en zijn voorloper inzake gemeentefinanciën
Periode: 1945–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1929, art. 37.3; Financiële-Verhoudingswet 1929, zoals gewijzigd bij de wet van 8 jan. 1955, Stb. 1955/17, art. 37.2; Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 25.1; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 41.1
Opmerking: Het betreft plannen en maatregelen die belangrijke financiële gevolgen voor de gemeenten hebben
Waardering: B (1)
Handeling: Het vaststellen van de vergoeding voor kosten van de Raad voor de gemeentefinanciën
Periode: 1960–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 23-24; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 46; Financiële-Verhoudingsbesluit 1984, art. 16.2
Opmerking: De Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG) dient jaarlijks bij de Ministers van Financiën en Binnenlandse Zaken een begroting en een afrekening in ter zake van de kosten van de Raad voor de gemeentefinanciën. Het betreft secretariaats- en vergaderkosten en kosten betreffende het jaarsalaris van of de vergoeding voor de voorzitter van de Raad.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het kennisnemen van benoeming en ontslag van (buitengewone) leden van de Commissie van Advies.
Periode: 1945–1997
Grondslag: Financiele-Verhoudingsbesluit 1935, art. 41.1
Financiele-Verhoudingsbesluit 1948, art. 31.3 en 32.1
Financiele-Verhoudingsbesluit 1953, art. 14.3
Financiele-Verhoudingsbesluit 1960, art. 24.1 en 24.2
Waardering: V 5 jaar na beëindiging lidmaatschap
Handeling: Het inwinnen van advies van de Commissie van Advies
Periode: 1945–
Grondslag: Financiele-Verhoudingsbesluit 1935, art. 43.1
Financiele-Verhoudingsbesluit 1948, art. 34.1
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van een KB waarbij de voorzitter en de andere leden van de Raad voor de financiële verhoudingen worden benoemd
Periode: 1997–
Grondslag: Kaderwet adviescolleges art. 10
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het voordragen van de voorzitter en andere leden van de Raad ter benoeming aan de Kroon
Periode: 1997–
Bron: Memorie van Toelichting op de Wet op de Raad voor de financiële verhoudingen 1997
Opmerking: Over de voordracht zal overleg gevoerd worden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Inter Provinciaal Overleg (IPO).
Waardering: V 5 jaar
3.2.1 Eigen inkomsten provincie
Handeling: Het jaarlijks, in overleg bepalen van het stijgingspercentage van de opcenten op de motorrijtuigenbelasting
Periode: 1962–
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 147.4; Provinciewet 1992/1998, art. 222.4
Product: onder meer Beschikking van 16 september 1986, Stcrt. 1986/186
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het in overleg aanwijzen van provincies waar houders van motorrijtuigen worden geacht te wonen of te zijn gevestigd in verband met de heffing van opcenten op de motorrijtuigenbelasting
Periode: 1962–
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 152.6; Provinciewet 1992, art. 228.6; Provinciewet 1998, art. 222a.4
Opmerking: Deze aanwijzing gebeurt in bijzondere gevallen.
Waardering: V 7 jaar
Handeling: Het stellen van regels voor de berekening van de kosten van heffing en invordering van de opcenten op de motorrijtuigenbelasting
Periode: 1962–1998
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 152.11; Provinciewet 1992, art. 228.11
Waardering: V 7 jaar
Handeling: Het gezamenlijk vaststellen van regels waarbij vrijstelling van provinciale belastingen wordt verleend
Periode: 1998–
Grondslag: Provinciewet 1998, art. 229a, 229b
Opmerking: – Dit gebeurt slechts in gevallen waarin het volkenrecht of het internationaal gebruik daartoe noodzaakt.
– Een aangewezen provincieambtenaar kan een in de belastingverordening voorziene vrijstelling ambtshalve verlenen.
Waardering: B (5)
Handeling: Het in overleg vaststellen van regels waarbij in ruimere mate kwijtschelding van provinciale belasting wordt verleend, in afwijking van wat door Provinciale Staten is bepaald
Periode: 1998–
Grondslag: Provinciewet 1998, art. 232e .4
Waardering: B (5)
3.2.2 Provinciefonds (tot 1998)
Handeling: Het jaarlijks vaststellen van de begroting van het Provinciefonds
Periode: 1948–1997
Grondslag: Provinciale wet, zoals gewijzigd bij de wet van 25 november 1948, Stb. 1948/I513, art. 126septies decies lid 2; Provinciewet 1962, art. 159; Provinciewet 1992, art. 234
Opmerking: Het vaststellen gebeurt bij wet.
Waardering: B (5)
Handeling: Het overhevelen van bedragen van de Rijksbegroting naar het Provinciefonds
Periode: 1994–1997
Grondslag: Nota van Toelichting bij het Besluit integratie diverse uitkeringen Provinciefonds 1994-
Waardering: B (5)
Handeling: Het vaststellen van uitkeringen aan de provincies
Periode: 1948–1997
Grondslag: Provinciale wet, zoals gewijzigd bij de wet van 25 november 1948, Stb. 1948/I513, art. 126septies decies lid 1, art. 126undevicies lid 6; Provinciewet 1962, art. 160b, art. 160f lid 2; Provinciewet 1992, art. 238 lid 2, art. 239 lid 1
Opmerking: Vanaf 1948 betreft het uitkeringen uit het Provinciefonds.
Het vaststellen van betalingsschema’s is een activiteit onder deze handeling.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van AMvB’s met betrekking tot uitkeringen uit het Provinciefonds
Periode: 1948–1997
Grondslag: Provinciale wet, zoals gewijzigd bij de wet van 25 november 1948, Stb. 1948/I513, art. 126undevicies lid 6; Provinciewet 1962, art.160d lid 3, art. 160h lid 2; Provinciewet 1992, art. 241 lid 5 en 6
Product: Besluit van 3 juli 1964 tot uitvoering van artikel 160 der Provinciewet, Stb. 1964/261 (ingetrokken: Stb. 1981/413); Besluit van 22 mei 1981 tot uitvoering van artikel 160 der Provinciewet, Stb. 1981/413 (ingetrokken: Stb. 1986/400); Besluit van 19 juni 1986 tot uitvoering van de artikelen 160d, derde lid, en 160h, tweede lid, van de Provincie, Stb. 1986/400; Besluit uitkering Provinciefonds, Stb. 1995/212
Opmerking: Vanaf 1998 wordt bij de voorbereiding tot het vaststellen van een uitkering de in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure gevolgd (Financiële-verhoudingswet 1997, art. 9 lid 2)
Waardering: B (1)
Handeling: Het jaarlijks verrichten van betalingen uit het Provinciefonds
Periode: 1945–1997
Grondslag: Provinciale wet 1928, zoals gewijzigd bij de wet van 25 november 1948, Stb. 1948/I513, art. 126undevicies; Provinciewet, zoals gewijzigd bij de wet van 26 oktober 1983, Stb. 1983/575, art.160b lid 1; Provinciewet 1992, art. 238 lid 1
Waardering: V 10 jaar
3.3.1. Eigen inkomsten gemeente
Handeling: Het voorbereiden van AMvB’s voor het geven van aanvullende regels inzake heffing en invordering van gemeentelijke belastingen
Periode: 1970–
Grondslag: gemeentewet, zoals gewijzigd bij de wet van 24 december 1970 (Stb. 1970/ 608) tot wijziging van de bepalingen inzake gemeentelijke en provinciale belastingen, art. 303; Gemeentewet, art. 257; Gemeentewet, zoals gewijzigd bij de Invoeringswet van de wet materiële belastingbepalingen Gemeentewet, art. 246a
Product: Besluit gemeentelijke onroerendgoedbelastingen, Stb. 1971/ 616; Besluit gegevensverstrekking gemeentelijke belastingheffing, Stb. 1995/346
Waardering: B (1)
Handeling: Het vaststellen van regelgeving betreffende de gemeentelijke onroerend-zaakbelasting
Periode: 1970–1996
Grondslag: gemeentewet, zoals gewijzigd bij de wet van 24 december 1970 tot wijziging van de bepalingen inzake gemeentelijke en provinciale belastingen, art. 273.4 en 273.7; art. 302.1d en 302.3; Gemeentewet, art. 220.9 en 220.12; art. 258.2; Besluit gemeentelijke onroerendgoedbelastingen, art. 7.3; art. 10.2; art. 14; Besluit gemeentelijke onroerendgoedbelastingen, zoals gewijzigd bij besluit van 10 september 1973, Stb. 458, art. 2, lid 3; art. 10, lid 2
Producten: Regeling van de minister en de Staatssecretaris van Financiën van 19 januari 1978, no. 078/94, Stcrt. 15 (Eerste uitvoeringsbeschikking gemeentelijke onroerendgoedbelastingen 1978) [actor: Minister van Financiën]; Tweede Uitvoeringsbeschikking gemeentelijke onroerendgoedbelastingen
Opmerking: Deze regels worden gesteld bij AMvB of bij ministeriële regeling.
Waardering: B (5)
Handeling: Het aanwijzen van een ambtenaar van de rijksbelastingdienst die namens burgemeester en wethouders het kohier en het tegenkohier van de onroerendgoedbelasting ondertekent
Periode: 1971–
Grondslag: onder meer Besluit gemeentelijke onroerendgoedbelastingen, Stb. 1971/616, art. 13; Besluit gemeentelijke onroerendgoedbelastingen, Stb. 1982/541
Opmerking: Het besluit vermeldde aanvankelijk ook dat de ambtenaar in kwestie voor de verzending van de aanslagbiljetten zorgde.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het in overleg vaststellen van regelgeving betreffende vrijstelling van gemeentelijke belastingen
Periode: 1970–
Grondslag: wet van 24 december 1970 tot wijziging van de bepalingen inzake gemeentelijke en provinciale belastingen (Stb. 1970/608), art. 290; Gemeentewet, art. 243
Product: – Beschikking diplomatieke vrijstellingen gemeentelijke belastingen, Stcrt. 1978/42
– Eerste beschikking bijzondere internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen
– Tweede beschikking bijzondere internationale vrijstelling gemeentelijke belastingen
– Derde beschikking bijzondere internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen)
Waardering: B (5)
3.3.2 Gemeentefonds (tot 1998)
Handeling: Het instellen van het Gemeentefonds
Periode: 1948
Grondslag: Wet van 15 Juli 1948, tot het treffen van een noodvoorziening voor de gemeentefinanciën, art. I.1.1 (Stb. 1948/I 307)
Waardering: B (1)
Handeling: Het indienen van wetsontwerpen tot vaststelling of wijziging van de begroting van het Gemeentefonds
Periode: 1948–1997
Grondslag: Wet van 15 Juli 1948, tot het treffen van een noodvoorziening voor de gemeentefinanciën, art. I.1.2 (Stb. 1948/I 307)
Opmerking: Tot 1998 is het overleggen aan de Staten-Generaal van begrotingsadviezen van de Raad voor de gemeentefinanciën is een activiteit onder deze handeling. Daarna wordt advies ingewonnen bij de Raad voor de Financiële Verhoudingen.
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van AMvB’s met betrekking tot uitkeringen uit het Gemeentefonds
Periode: 1955–1997
Grondslag: Wet van 8 jan. 1955, Stb. 1955/17; gemeentewet, zoals gewijzigd bij de wet van 22 december 1983, Stb. 649, art. 237b.1 en 8; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 11.1, art. 12.2, art. 16.3 en 16.4, art. 18.3, art. 37.2, art. 38.2; Gemeentewet, art. 182.1 en 182.7, art. 183.3
Producten: o.a. – Besluit verfijningen algemene uitkering 1984 (Stb. 1984, 179);
– Besluit interdepartementale bijdragen achterstandsgebiedenbeleid, Stb. 1988/160;
– Besluit wijziging tijdelijke verfijning laag inkomen, Stb. 1995/584;
– Besluit integratie-uitkering kinderopvang Gemeentefonds, Stb. 1996/346
Opmerking: Vanaf 1998 wordt bij de voorbereiding tot het vaststellen van een uitkering de in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure gevolgd (Financiële-verhoudingswet 1997, art. 9 lid 2)
Waardering: B (1)
Handeling: Het overleggen met gemeenten over de financiële gevolgen van beleidsvoornemens van het Rijk die tot een taak- of activiteitenwijziging van gemeenten leidt
Periode: 1984–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 2.3
Opmerking: In een dergelijk overleg kunnen vooral de motivering, de compensatie en de wijze van bekostiging nader worden bezien.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het bepalen van het rentepercentage voor de jaarlijkse rentevergoeding over de reserve van het Gemeentefonds
Periode: 1960–1984
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 14
Opmerking: De rentevergoeding kwam ten laste van de Rijksbegroting. Vanaf 1984 wordt alle geld verdeeld en is er dus geen reserve meer.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het in overeenstemming met de Minister van Defensie stellen van eisen aan luchtfoto’s met behulp waarvan bebouwingsgegevens worden vastgesteld
Periode: 1984–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingsbesluit 1984, art. 2
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het aanwijzen van gemeenten als groeikernen in het kader van de verkrijging van een verfijningsuitkering uit het Gemeentefonds
Periode: 1984–1997
Grondslag: Besluit verfijningen algemene uitkering 1984, art. 2.1.1 lid 1; art. 2.1.3 lid 1
Opmerking: Omvat ook de verlenging van de aanwijzing. Met de Financiële-verhoudingswet 1997 zijn verfijningen vervallen door de invoering van een nieuw verdeelsysteem.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het in overleg met de Minister van Onderwijs vaststellen van bedragen waaruit de uitkering uit het Gemeentefonds ter bestrijding van gemeentelijke onderwijskosten is samengesteld
Periode: 1960–1984
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 5
Opmerking: Het betrof bijvoorbeeld een bedrag per lokaal in verband met de uitgaven voor onderhoud, verlichting, verwarming en schoonmaak van schoolgebouwen.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het vaststellen van uitkeringen aan gemeenten (uit het Gemeentefonds)
Periode: 1948–1997
Grondslag: Wet van 15 juli 1948 tot het treffen van een noodvoorziening voor de gemeentefinanciën art. I.4.1
Product: beschikking
Opmerking: Ter vaststelling van de algemene uitkering worden elk jaar voor elke gemeente de uitkeringsbasis en het uitkeringspercentage vastgesteld. Andere activiteiten zijn onder meer het vaststellen van bebouwingsgegevens en het vaststellen van betalingsschema’s.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het verrichten van betalingen aan gemeenten (uit het Gemeentefonds)
Periode: 1948–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingsbesluit 1948, art. 3; Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 5.1; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 5; art. 27
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het aanwijzen van deskundigen ter verkrijging van gegevens die ten grondslag liggen aan de algemene uitkering aan gemeenten
Periode: 1984–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 5
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het jaarlijks vaststellen van bedragen per eenheid voor de algemene verdeelmaatstaven en de verfijningen
Periode: 1984–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 13.1
Producten: – Beschikking tot vaststelling van de bedragen per eenheid voor het uitkeringsjaar 1984, Stcrt. 34, 11-2-1985
– Beschikking tot vaststelling van de bedragen per eenheid voor het uitkeringsjaar 1985, Stcrt. 26, 27-1-1986
– Beschikking tot vaststelling van de bedragen per eenheid voor het uitkeringsjaar 1986, Stcrt. 83, 8-4-1987
– Beschikking tot vaststelling van de bedragen per eenheid voor het uitkeringsjaar 1995, Stcrt. 2 (1996), 20-12-1995
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het in bijzondere gevallen verlenen van ontheffing van wetsbepalingen in het Financiële-Verhoudingsbesluit 1953 bij toekenning van verhogingen van de algemene uitkering
Periode: 1960–1984
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 32.4
Opmerking: Het betrof bepalingen met betrekking tot de ingangsdatum van de verhogingen.
Waardering: B (5)
Handeling: Het opbouwen, beheren en actualiseren van een gegevensbestand van specifieke uitkeringen
Periode: 1984–1997
Grondslag: Instelling beheerscommissie gegevensbestand specifieke uitkeringen, Stcrt. 1981/100/p.9; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 37.1
Product: jaarlijks overzicht
Opmerking: – De samenstelling van het overzicht van de specifieke uitkeringen kan houvast geven bij de periodieke evaluatie daarvan. Voor aanvang van elk begrotingsjaar publiceren de ministers dit overzicht. Het wordt tegelijkertijd aangeboden aan de Staten-Generaal.
– Indien de commissie niet tot een besluit kan komen, beslissen de ministers. Hiertoe raadplegen zij de Raad voor de gemeentefinanciën.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het vaststellen van betalingsschema’s op basis van door vakministers verstrekte gegevens met betrekking tot door hen vastgestelde uitkeringen aan gemeenten
Periode: 1984–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 39
Product: betalingsschema’s
Waardering: V 10 jaar
3.3.3. Aanvullende uitkeringen
Handeling: Het aan noodlijdende gemeenten verlenen van voorschotten, financiële bijdragen en garanties met betrekking tot door anderen te verlenen voorschotten
Periode: 1945–1961
Grondslag: Wet van den 22sten December 1933, tot steun aan noodlijdende gemeenten, art. 1, art. 4.1
Opmerking: – Het kon zowel een renteloos als een rentedragend voorschot betreffen. Rentedragende voorschotten en garanties werden alleen in bijzondere gevallen verleend.
– De voorschotten hadden een ander karakter dan de ‘voorlopige uitkeringen’ uit het Gemeentefonds. Deze werden verleend in afwachting van de vaststelling van de uitkering in kwestie.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het uitvoeren van de financiële en administratieve afhandeling van leningen aan landarbeiders via lagere overheden (in casu gemeenten)
Periode: 1945–
Grondslag: Landarbeiderswet 1918, art. 7 (Stb. 1918/259; Koninklijk Besluit van 24 november 1918, art. 9 en 10 (Stb. 1918/589)
Product: Beschikkingen, Koninklijke Besluiten
Opmerking: De Landarbeiderswet is ingetrokken op 28 mei 1965.
Waardering: V 7 jaar na laatste terugbetaling voorschotten
Handeling: Het verlenen van aanvullende bijdragen en aanvullende uitkeringen aan gemeenten
Periode: 1960–1997
Grondslag: Besluit Financiële verhouding Rijk-gemeenten, art. 4 t/m 8
Opmerking: – Het opleggen van bijzondere voorschriften aan gemeenten wie een aanvullende bijdrage is verleend of die daarom hebben verzocht, is een activiteit onder deze handeling.
– Onder verlening wordt ook verstaan: het weigeren, verminderen, intrekken e.d. van een aanvullende bijdrage of uitkering.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het verlenen van ontheffing aan gemeenten die een aanvullende bijdrage krijgen met betrekking tot het verbod besluiten te nemen die bepaalde financiële consequenties hebben
Periode: 1984–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingsbesluit 1984, art. 10.3
Opmerking: Het kan ook gaan om gemeenten waarvan het verzoek om een aanvullende bijdrage nog loopt. De ontheffing kan voor bepaalde uitgaven en onder voorwaarden worden verleend.
Waardering: V 10 jaar
3.4.1 Gemeentefonds en Provinciefonds vanaf 1998
Handeling: Het overleggen met provincies en gemeenten over de financiële gevolgen van beleidsvoornemens van het Rijk die tot een taak- of activiteitenwijziging van gemeenten leidt
Periode: 1998–
Grondslag: Financiële-verhoudingswet 1997 art. 2
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het, bij AMvB, regelen van tijdelijk in de begroting van de fondsen op te nemen bedragen om aan provincies en gemeenten uit te keren op een andere wijze dan door middel van de algemene uitkering
Periode: 1998–
Grondslag: Financiële-verhoudingswet 1997, art. 13
Waardering: B (1)
Handeling: Het bij of krachtens AMvB vaststellen van nadere regels omtrent het verzamelen en vaststellen van gegevens ten behoeve van de uitkeringen
Periode: 1998–
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1997 , art. 22.c
Waardering: B (1)
Handeling: Het indienen van wetsontwerpen tot vaststelling van een bedrag aan middelen van het Rijk ten behoeve van elk fonds
Periode: 1998–
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1997, art. 4
Waardering: B (1)
Handeling: Het beheren van de begroting van het Gemeente- en Provinciefonds
Periode: 1998–
Grondslag: Financiële-verhoudingswet 1997, art. 3.2
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het verdelen van algemene uitkeringen over de provincies en gemeenten aan de hand van in de wet genoemde verdeelmaatstaven
Periode: 1998–
Grondslag: Financiële-verhoudingswet 1997, art. 7 en 8
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van AMvB’s met betrekking tot het hanteren van welke verdeelmaatstaven en hoe deze worden gehanteerd
Periode: 1998–
Grondslag: Financiële-verhoudingswet 1997, art. 8.3, art. 17
Opmerking: Krachtens de maatregel kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van de bij de bepaling gebruikte begrippen en omtrent de wijze van telling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf. De maatregel treedt niet eerder in werking dan 8 weken na publicatie in het Staatsblad.
Waardering: B (1)
Handeling: Het vaststellen van bedragen per eenheid, die behoren bij de verdeelmaatstaven over ieder uitkeringsjaar
Periode: 1998–
Grondslag: Financiële-verhoudingswet 1997, art. 9.1
Product: Ministeriële Beschikking
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het vaststellen van de algemene uitkeringen uit het Gemeente- en Provinciefonds over ieder uitkeringsjaar aan de provincies en gemeenten.
Grondslag: Financiële-verhoudingswet 1997, art. 10
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het verrichten van betalingen aan gemeenten en provincies uit het Gemeente- en Provinciefonds
Periode: 1998
Grondslag: Financiële-verhoudingswet 1997, art. 15
Waardering: V 10 jaar
3.4.2 Specifieke uitkeringen van het Rijk aan gemeenten en provincies
Handeling: Het voorbereiden van een wet tot regeling van een specifieke uitkering uit het Gemeente- of Provinciefonds
Periode: 1998
Grondslag: Financiële-verhoudingswet 1997, art. 17 en 18
Waardering: B (5)
Handeling: Het publiceren van jaarlijkse overzichten van de specifieke uitkeringen uit het Gemeente- en Provinciewet
Periode: 1998–
Grondslag: Financiële-verhoudingswet 1997, art. 20
Product: jaarlijkse overzichten
Waardering: V 10 jaar
3.4.3 Aanvullende uitkeringen (artikel 12)
Handeling: Het, op aanvraag van de gemeente, verlenen van een aanvullende uitkering over een uitkeringsjaar uit het Gemeente- of Provinciefonds
Periode: 1998–
Grondslag: Financiële-verhoudingswet 1997, art. 12
Product: Beschikking
Opmerking: – Het opleggen van bijzondere voorschriften aan gemeenten wie een aanvullende bijdrage is verleend of die daarom hebben verzocht, is een activiteit onder deze handeling.
– Onder verlening wordt ook verstaan: het weigeren, verminderen, intrekken e.d. van een aanvullende bijdrage of uitkering.
Waardering: V 10 jaar
3.5.2 Betalingen en controle provincie intern
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB waarbij nadere regels worden gegeven omtrent de gegevensverstrekking aan de Provincie over de in het komende begrotingsjaar te verwachten uitkeringen
Periode: 1983–1994
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 144c.3; art. 144d.2
Opmerking: Het kan bijvoorbeeld de samenstelling betreffen van het overzicht van de regelingen op grond waarvan uitkeringen worden verstrekt.
Waardering: B (1)
4.4 Geschillen en beroepsmogelijkheden
Handeling: Het beslissen op een bezwaarschrift van Gedeputeerde Staten tegen de ontwerp-beschikking tot vaststelling van een uitkering uit het Provinciefonds
Periode: 1948–
Grondslag: Besluit van 19 juni 1986 tot uitvoering van de artikelen 160d, derde lid, en 160h, tweede lid, van de Provinciewet, art. 4.3
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot behandeling van een beroep door Gedeputeerde Staten tegen de vaststelling van een uitkering uit het Provinciefonds
Periode: 1948–
Grondslag: Besluit van 19 juni 1986 tot uitvoering van de artikelen 160d, derde lid, en 160h, tweede lid, van de Provinciewet, art. 6.1
Opmerking: Het bezwaar moet zich richten tegen de vaststelling van het aantal eenheden (zoals het aantal inwoners of hectaren land van een gemeente). Tot dusverre vond een dergelijk beroep niet plaats.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het beslissen op bezwaarschriften van gemeenten tegen de vaststelling van uitkeringen uit het Gemeentefonds
Periode: 1945–
Grondslag: Financieele-Verhoudingsbesluit, art. 13.2; art. 24.3, art. 25.4; art. 28.2, 36bis4; Financiële-Verhoudingsbesluit 1948, art. 6.2, art. 10.3; art. 12.2; art. 19, art. 26.2; Financiële-Verhoudingsbesluit 1953, art. 7.2; Financiele Verhoudingsbesluit, art. 17.3, art. 21.4; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 22.1; art. 31.1
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het voorbereiden van AMvB’s waarbij gemeentebesturen in de gelegenheid worden gesteld bij de Ministers van Financiën en Binnenlandse Zaken bezwaar te maken tegen de vaststelling van gegevens die ten grondslag liggen aan verfijningen
Periode: 1984–
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 30.1
Opmerking: Bezwaar wordt gemaakt bij de beide actoren, aangezien zij de beheerders van het Gemeentefonds zijn. Het bezwaarschrift wordt ingediend bij de Minister van Financiën.
Waardering: B (1)
Handeling: Het in overeenstemming met de Raad voor de gemeentefinanciën aanwijzen van deskundigen die onderzoek doen naar aanleiding van gemeentelijke bezwaarschriften betreffende verfijningen
Periode: 1984–
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 32.1
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot behandeling van een beroep, ingesteld door een gemeentebestuur, tegen de vaststelling van een uitkering uit het Gemeentefonds
Periode: 1984–
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 34.1; art. 38.3
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het beslissen op beroepschriften van Commissarissen van de Koningin tegen besluiten van Gedeputeerde Staten in het kader van uitkeringen uit het Gemeentefonds
Periode: 1945–
Grondslag: Financieele-Verhoudingsbesluit, art. 24.3; Financiële-Verhoudingsbesluit 1948, art. 10.3
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het, gezamenlijk met de Minister van Binnenlandse Zaken, stellen van nadere regels omtrent de jaarlijks door gemeenten aan het CBS te verstrekken gegevens inzake de vastgestelde waarden van onroerende zaken.
Periode: 1997–
Grondslag: Besluit financiele verhouding Rijk-gemeenten, art. 2
Besluit financiele verhouding, art. 2
Waardering: B (1)
Handeling: Het, gezamenlijk met de Minister van Binnenlandse Zaken, kennisgeven van de provincies en gemeenten van:
1. de verwachte bedragen per eenheid over het uitkeringsjaar;
2. de verwachte uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar;
3. de verwachte ontwikkeling van de uitkeringsfactor over de 4 jaren na het uitkeringsjaar.
Periode: 1998–
Grondslag: Besluit financiele verhouding Rijk-gemeenten, art. 3
Besluit financiele verhouding, art. 3
Waardering: V 5 jaar na het uitkeringsjaar
Handeling: Het, gezamenlijk met de Minister van Binnenlandse Zaken, vaststellen van de historische vergoeding per gemeente voor huisvesting van onderwijs.
Periode: 1997–
Grondslag: Besluit integratie-uitkering huisvesting onderwijs en verrekening sportterreinen gemeentefonds, art. 2.2
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het, gezamenlijk met de Minister van Binnenlandse Zaken, verstrekken van een uitkering aan gemeenten, in verband met de toevoeging aan het gemeentefonds van middelen betreffende onderwijs in de jaren 1997 t/m 2001.
Periode: 1997–
Grondslag: Besluit integratie-uitkering huisvesting onderwijs en verrekening sportterreinen gemeentefonds, art. 4.1
Waardering: V 5 jaar
31. Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit
Handeling: Het overeenstemmen met de Minister voor het Grote Stedenbeleid over de verdeling van de Europese middelen
Periode: 1996–
Opmerking: Voor 1998 werd er overeenstemming bereikt met de Minister van Binnenlandse Zaken.
Waardering: V 5 jaar
32. Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Handeling: Het in overleg met de Minister van Financiën, Minister van Binnenlandse Zaken vaststellen van bedragen waaruit de uitkering uit het Gemeentefonds ter bestrijding van gemeentelijke onderwijskosten is samengesteld
Periode: 1960–1984
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 5
Waardering: V 10 jaar
33. Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Handeling: Het verstrekken van kwantitatieve gegevens aan de Minister van Financiën in het kader van de berekening van verfijningsuitkeringen uit het Gemeentefonds
Periode: 1984–1997
Grondslag: Besluit verfijningen algemene uitkering 1984, art. 2.4.3 lid 2
Opmerking: Het betreft gegevens over de sociale structuur van een gemeente, die niet kunnen worden ontleend aan publicaties van organisaties als het Centraal Bureau voor de Statistiek, het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds en de Gemeenschappelijke Medische Dienst.
Met de Financiële-verhoudingswet 1997 zijn verfijningen vervallen door de invoering van een nieuw verdeelsysteem.
Waardering: V 5 jaar
34. Minister van Verkeer en Waterstaat
2.1.1 Indeling grondgebied, Rijk
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot goedkeuring van overeenkomsten die voortvloeien uit het tussen Nederland en Duitsland gesloten Grensverdrag
Periode: 1963–
Grondslag: Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag, art. 22
Product: Besluit van 30 januari 1995, houdende goedkeuring van een overeenkomst inzake het onderhoud van de Rode Beek, de Grensgraaf, de vroegere Rigolbach en de Ruisscherbeek, Stb. 1995/207
Opmerking: Het Besluit van 30 januari 1995 behelst de op 24 maart 1994 te Sittard ondertekende overeenkomst tussen het Duitse Rodebachverband en het Nederlandse waterschap Roer en Overmaas.
Waardering: B (5)
2.2.1 Indeling grondgebied, provincie
Handeling: Het instellen van het voorbereidingslichaam provincie Flevoland
Periode: 1985–1986
Grondslag: Wet instelling provincie Flevoland, art. 16.1
Product: Instellingsbesluit
Waardering: B (4)
Handeling: Het toevoegen van niet-provinciaal ingedeeld gebied ten zuidwesten van de dijk Lelystad-Enkhuizen aan de provincie Noord-Holland
Periode: 1986
Grondslag: Wet instelling provincie Flevoland, art. 2.3
Product: KB
Waardering: B (1)
Handeling: Het opstellen van overzichten van de door het Rijk uitgeoefende provincietaken en de daarmee gemoeide ambtelijke functies, rechten en verplichtingen
Periode: 1985
Grondslag: Wet instelling provincie Flevoland, art. 32.1, art. 33.1
Opmerking: Het betreft hier provincietaken voor zover deze betrekking hadden op het gebied van de provincie Flevoland.
Het dagelijks bestuur van het Voorbereidingslichaam Provincie Flevoland moest op het tijdstip van zijn benoeming over deze overzichten kunnen beschikken. Het overzicht vermeldde tevens de kosten van het Rijk van de uitoefening van de in het overzicht genoemde taken, alsmede de boekwaarde van de rechten en verplichtingen.
Ook de colleges van burgemeester en wethouders van Almere, Dronten, Lelystad en Zeewolde stelden elk een dergelijk overzicht op.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van een KB ter aanwijzing van de onroerende rijkseigendommen die overgaan naar de provincie Flevoland
Periode: 1985–1986
Grondslag: Wet instelling provincie Flevoland, art. 36.1
Waardering: B (5)
Handeling: Het aanwijzen van de roerende rijkseigendommen die overgaan naar de provincie Flevoland
Periode: 1985–1986
Grondslag: Wet instelling provincie Flevoland, art. 36.2
Waardering: V 10 jaar
2.3.1 Indeling grondgebied gemeente
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot aanwijzing van de rijkseigendommen die in eigendom, beheer en onderhoud op een nieuwe gemeente overgaan
Periode: 1945–
Grondslag: o.a. Stb. 1962/11, art. 8.1; Wet van 25 maart 1971, art. 13.1; Besluit van 22 mei 1974, art. 1; Stb. 1979/378, art. 13.1; Besluit van 22 juni 1983, art. 1.1; Stb. 1983/328, art. 16.1
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB waarbij regels worden gesteld inzake de compensatie van kosten van regionale verkeers- en vervoerplannen
Periode: 1994–
Grondslag: Kaderwet bestuur in verandering, art. 16.5 en 16.7
Product: Besluit voorbereidingskosten regionale verkeers- en vervoerplannen, Stb. 1995/281
Opmerking: Het kan zowel regels betreffen voor het verlenen van de bijdrage in de uitvoeringskosten, als regels voor de compensatie van kosten van de voorbereiding en opstelling van het plan.
Waardering: V 10 jaar na vervallen geldigheid
Handeling: Het aan een regionaal openbaar lichaam verlenen van een financiële bijdrage voor de uitvoeringskosten van het regionaal verkeers- en vervoerplan
Periode: 1994–
Grondslag: Kaderwet bestuur in verandering, art. 16 lid 5; Besluit voorbereidingskosten regionale verkeers- en vervoerplannen, Stb. 1995/281, art. 2.1
Opmerking: Hieronder valt ook het intrekken van een verlening.
Waardering: V 10 jaar
3.1.2 De financiering van openbare lichamen
Handeling: Het vaststellen van regelgeving betreffende de financiering van lagere overheden
Periode: 1945–
Producten: – Regeling vaste schuld lagere overheid, Stcrt. van 24 dec. 1986, 252, no. 386-14127;
– Regeling kasgeldlimiet lagere overheid, Stcrt. van 24 dec. 1986, 252, no. 386-14127;
– Regeling modelstaten financieringsgegevens lagere overheid, Stcrt. van 24 dec. 1986, 252, no. 386-14127;
– regeling overgangstermijn Wet financiering lagere overheid, Stcrt. van 24 dec. 1986, 252, no. 386-14127
Waardering: B (1,5)
Handeling: Het aanwijzen van openbare lichamen die geen (of: niet alle) gegevens behoeven te verstrekken ter uitvoering van de Wet financiering lagere overheid
Periode: 1987–
Grondslag: Besluit gegevens financiering lagere overheid, Stb. 1986/662, art. 1.3
Product: Regeling vrijstelling financieringsgegevens lagere overheid, Stcrt. van 24 dec. 1986, no. 386-14127, Stcrt. 252
Waardering: B (5)
Handeling: Het beslissen dat een publiekrechtelijk lichaam financieringsmiddelen moet gebruiken om de overschrijding van de kasgeldlimiet ongedaan te maken
Periode: 1963–1987
Grondslag: Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen, art. 2.3
Opmerking: Een dergelijke beslissing kon worden genomen bij een overschrijding van 50 % of meer, of wanneer de overschrijding een half jaar lang voortduurde.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het (bij KB) goedkeuren van besluiten van publiekrechtelijke lichamen tot het ramen van uitgaven (ten laste van de kapitaaldienst van hun begrotingen)
Periode: 1963–1987
Grondslag: Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen, art. 2.1
Opmerking: Dit gebeurt wanneer vaste financiering is verzekerd.
Waardering: V 7 jaar
Handeling: Het bepalen dat besluiten van publieke lichamen tot het ramen van kapitaaluitgaven geen goedkeuring behoeven
Periode: 1963–1987
Grondslag: Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen, art. 2.4
Opmerking: Dit gebeurde al of niet op verzoek van het betrokken publieke lichaam. Ten aanzien van de provincie gebeurde dit door de Kroon/bij KB.
Dit is in feite een ontheffing van de eis (voorwaarde voor goedkeuring) van vaste financiering voor een nieuwe kapitaaluitgave.
Waardering: V 30 jaar
Handeling: Het aan openbare lichamen verlenen van vergunning tot overschrijding van de kasgeldlimiet
Periode: 1987–
Grondslag: Wet financiering lagere overheid, art. 4.2
Product: Circulaire van 30 jan. 1987, no. BMV87/U12
Opmerking: Dit gebeurt met inachtneming van ministeriële regels.
Vergunningverlening door een minister vindt plaats als het gaat om openbare lichamen waarvan de begroting onderworpen is aan toezicht door de regering. De aanvraag wordt gedaan bij de Minister van Binnenlandse Zaken. Ten aanzien van de overige openbare lichamen zijn Gedeputeerde Staten vergunningverlener.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het (bij ministeriële regeling) vaststellen van maxima voor het aangaan en garanderen van geldleningen door openbare lichamen
Periode: 1963–
Grondslag: Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen, art. 4.1, art. 5.1; Wet financiering lagere overheid, art. 7.1
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het aanwijzen van instellingen waarbij publieke lichamen leningen mogen aangaan die aan een maximum gebonden zijn
Periode: 1963–1987
Grondslag: Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen, art. 5.1
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het verlenen van ontheffing aan publieke lichamen in het kader van de vaststelling van maxima voor geldleningen en de aanwijzing van leningverstrekkende instellingen
Periode: 1963–1987
Grondslag: Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen, art. 5.1
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het verlenen van vergunningen voor het aangaan en garanderen van geldleningen
Periode: 1987–
Grondslag: Wet financiering lagere overheid, art. 7.5
Waardering: V 30 jaar
35. Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Handeling: Het doen van opgaven aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Financiën ter vaststelling van uitkeringen uit het Gemeentefonds in het kader van de stimulering van de kinderopvang
Periode: 1996–1997
Grondslag: Besluit integratie-uitkering kinderopvang Gemeentefonds, art. 2.2
Waardering: V 10 jaar
36. Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieu
Handeling: Het voorbereiden van wetgeving met betrekking tot instelling en opheffing van gewesten
Periode: ca. 1963–1985
Producten: – Wet openbaar lichaam Rijnmond, Stb. 1964/427;
– Wet agglomeratie Eindhoven, Stb. 1976/344;
– Wet opheffing agglomeratie Eindhoven, Stb. 1985/690;
– Wet opheffing openbaar lichaam Rijnmond, Stb. 1986/47
Opmerking: De Minister van Volkshuisvesting speelde alleen een rol bij de voorbereiding van de Wet openbaar lichaam Rijnmond.
Waardering: B (1,5)
Handeling: Het, op voorstel van de raad van een gewest, voorbereiden van een AMvB waarbij de bevoegdheden van dat gewest worden verruimd
Periode: 1965–1985
Grondslag: Wet openbaar lichaam Rijnmond, art. 31.1; Wet agglomeratie Eindhoven, art. 39.2
Opmerking: – Voor het voorstel was instemming nodig van de raden van ten minste de helft van de betrokken gemeenten.
– De Minister van Volksgezondheid was mede-actor ten aanzien van Rijnmond.
Waardering: B (1)
Handeling: Het aanwijzen van gemeenten als groeikernen in het kader van de verkrijging van een verfijningsuitkering uit het Gemeentefonds
Periode: 1975–1997
Grondslag: Besluit verfijningen algemene uitkering 1984, art. 2.1.1 lid 1; art. 2.1.3 lid 1
Opmerking: Omvat ook de verlenging van de aanwijzing. Met de Financiële-verhoudingswet 1997 zijn verfijningen vervallen door de invoering van een nieuw verdeelsysteem.
Waardering: B (5)
2.1.1 Indeling grondgebied Rijk
Handeling: Het corrigeren van de oostelijke grens van het Koninkrijk der Nederlanden door toevoeging van Duits grondgebied
Periode: 1949, 1963
Grondslag: Grenscorrectiebesluit 1949, art. 1; Grenscorrectiewet, 1951 art. 3; Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag 1963, art. 2–3
Waardering: B (1)
Handeling: Het instellen van drostambten
Periode: 1949
Grondslag: Grenscorrectiebesluit 1949, art. 3.1 en 3.2
Waardering: B (4)
2.4.1 Inrichting en samenstelling regionaal
Handeling: Het voorbereiden van een KB waarbij Provinciale Staten worden uitgenodigd gemeenten aan te wijzen waarvan de besturen een gemeenschappelijke regeling moeten treffen, wijzigen of opheffen
Periode: 1984–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 100.1
Opmerking: De voordracht vindt plaats door de vakminister in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken.
Waardering: B (5)
Handeling: Het besluiten tot deelname door het Rijk aan een gemeenschappelijke regeling
Periode: 1984–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 94.1, art. 97.1
Opmerking: Het besluit komt tot stand in overeenstemming met de Ministerraad.
Waardering: B (4)
Handeling: Het voorbereiden van wet- en regelgeving met betrekking tot bestuurlijke samenwerkingsvormen anders dan een gemeenschappelijke regeling
Periode: 1945–
Bron: Handelingen TK 1990–1991, 21 062 nr. 4
Product: wetten, AMvB’s
Opmerking: Zo werd begin jaren negentig een interim-wet inzake de vorming van structurele boven-lokale/regionale bestuursvormen voorbereid. Deze wet is echter niet tot stand gekomen.
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van een ontwerpbesluit tot vaststelling van een samenwerkingsgebied
Periode: 1984–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 3.1
Opmerking: Deze handeling wordt gezamenlijk uitgevoerd. Ook vindt overleg plaats met de betrokken gemeentebesturen.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het besluiten dat bepaalde bevoegdheden niet in een gemeenschappelijke regeling tussen gemeenten in een samenwerkingsgebied behoeven te worden opgenomen danwel voorlopig niet behoeven te worden uitgeoefend
Periode: 1994–
Grondslag: Kaderwet bestuur in verandering, art. 19
Opmerking: Het besluit wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken in overeenstemming met de betrokken ministers genomen.
Waardering: B (5)
Handeling: Het aanwijzen van Rijks- en provinciale diensten waarmee de agglomeratie Eindhoven overlegt in het kader van de voorbereiding van het ontwikkelingsprogramma
Periode: 1977–1985
Grondslag: Besluit agglomeratie Eindhoven, art. 8
Opmerking: Het college van voorzitter en gedelegeerden van de agglomeratie pleegde in dit verband overleg met diverse partijen. Daar maakten ook diensten van Rijk en Provincie deel van uit, die door de vakministers respectievelijk door Gedeputeerde Staten werden aangewezen.
Waardering: V 5 jaar
2.5.1. Raad voor de Territoriale Decentralisatie
Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren die het departement vertegenwoordigen in vergaderingen van de Raad voor de Territoriale Decentralisatie
Periode: 1964–1980
Grondslag: Wet van 25 juni 1964, art. 4.1
Opmerking: Een minister kon zich alleen laten vertegenwoordigen voor zover aangelegenheden werden behandeld met betrekking tot zijn departement. Vertegenwoordiging gebeurde al of niet op verzoek van de Raad.
Waardering: V 5 jaar
2.5.2 Raad voor het binnenlands bestuur
Handeling: Het instellen, wijzigen en opheffen van een Raad voor het binnenlands bestuur
Periode: 1980–1997
Grondslag: Wet Raad voor het binnenlands bestuur (Stb. 1979/784), art. 2.1
Opmerking: – Met ‘samenstelling’ wordt onder meer bedoeld: het bij Koninklijk Besluit benoemen en ontslaan van de voorzitter en de aanwijzing van plaatsvervangende voorzitters.
– De rol van de vakministers beperkte zich tot het benoemen en aanwijzen van vertegenwoordigers van hun departement in de Raad.
– De benoeming van de secretaris van de Raad, die daarvan geen lid is, wordt ook tot deze handeling gerekend.
Waardering: B (4)
Handeling: Het instellen en samenstellen van commissies ter voorbereiding van door de Raad voor het binnenlands bestuur uit te brengen adviezen en rapporten
Periode: 1980–1986
Grondslag: Wet Raad voor het binnenlands bestuur (Stb. 1979/784), art. 11.1, art. 12
Opmerking: – In deze commissies kunnen ook personen van buiten de Raad zitting hebben.
– De rol van de vakministers beperkte zich tot het benoemen en aanwijzen van vertegenwoordigers van hun departement in de commissies.
Waardering: V 5 jaar
3.1.2 De financiering van openbare lichamen
Handeling: Het overleggen met de Minister van Binnenlandse Zaken over aangelegenheden met belangrijke financiële consequenties voor publiekrechtelijke lichamen
Periode: 1945–
Grondslag: Besluit belangrijke aangelegenheden financiën lagere overheid, Stcrt. 1973/123/p.4
Opmerking: Zie voor de coördinerende rol van de Minister van Binnenlandse Zaken handeling 216.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het raadplegen van de Raad voor de gemeentefinanciën en zijn voorloper inzake gemeentefinanciën
Periode: 1945–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1929, art. 37.3; Financiële-Verhoudingswet 1929, zoals gewijzigd bij de wet van 8 jan. 1955, Stb. 1955/17, art. 37.2; Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 25.1; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 41.1
Opmerking: Het betreft plannen en maatregelen die belangrijke financiële gevolgen voor de gemeenten hebben
Waardering: B (1)
3.3.2 Gemeentefonds (tot 1998)
Handeling: Het aan gemeenten verstrekken van gegevens met betrekking tot de te verwachten uitkeringen uit het Gemeentefonds in het komende begrotingsjaar
Periode: 1984–1997
Grondslag: Gemeentewet 1992, art. 185.1
Opmerking: Ook geeft hij een indicatie van de in de vier op het begrotingsjaar volgende jaren te verwachten wijzigingen in de uitkeringen.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van wetgeving met betrekking tot sociale vernieuwing
Periode: 1994–1997
Product: Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing, Stb. 1993/682
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van een AMvB met betrekking tot sociale vernieuwing
Periode: 1994–1997
Grondslag: Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing, art. 2; art. 3.1 en 3.2; art. 4; art. 6.2; art. 26
Product: Uitvoeringsbesluit stimulering sociale vernieuwing, Stb. 1993/737
Waardering: B (1)
Handeling: Het instellen van het fonds sociale vernieuwing
Periode: 1993
Grondslag: Memorie van toelichting bij de Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing
Opmerking: Het fonds stond aanvankelijk bekend als de ‘doeluitkering sociale vernieuwing’.
Waardering: B (4)
Handeling: Het vaststellen van bijdragen aan gemeenten uit het fonds sociale vernieuwing
Periode: 1994–1997
Grondslag: Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing, art. 6.1; art. 7
Opmerking: Hieronder valt ook de vaststelling van vermeerderingsbedragen.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het in overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken beslissen op gemeentelijke verzoeken af te mogen wijken van wettelijke voorschriften inzake sociale vernieuwing
Periode: 1994–1997
Grondslag: Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing, art. 14.1
Opmerking: Het betreft voorschriften over de besteding van de rijksbijdrage en de reservering van niet-bestede gelden. Afwijking moest in het belang zijn van de sociale vernieuwing.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het (al of niet bij KB) goedkeuren van provinciale besluiten
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet, art. 98.1, art. 133, art. 151; Provinciewet 1962, art. 82.3, art. 91, art. 93.1, art. 100; Provinciewet 1992, art. 254, art. 259.1; Provinciewet 1998, art. 259
Opmerking: De vakminister doet de voordracht tot goedkeuring door de Kroon. Een voordracht tot onthouding van goedkeuring door de Kroon wordt door of mede door de Minister van Binnenlandse Zaken gedaan.
Waardering: B (5)
Handeling: Het, in overleg, voorbereiden van een KB tot schorsing of vernietiging van een provinciaal besluit
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet, art. 32.2, art. 166, art. 169; Provinciewet 1962, art. 104.3, art. 165, art. 169.3, Provinciewet 1992/1998, art. 261, art. 267.1, art. 271.1
Product: Besluit van 4 mei 1965 tot vernietiging van een artikel der verordening, regelende de behandeling door Gedeputeerde Staten van Friesland van administratieve geschillen, Stb. 1965/197
Opmerking: Onder deze besluiten vallen ook door provinciale ambtenaren uitgevoerde besluiten, alsmede uitspraken door Gedeputeerde Staten in beroepszaken, ingesteld tegen uitvoering van deze besluiten. De voordracht tot vernietiging wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken of mede door deze minister gedaan.
Waardering: B (5)
4.2.2. Gemeentelijke besluiten
Handeling: Het goedkeuren van gemeentelijke besluiten
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet, art. 143; gemeentewet 1931, art. 229; Gemeentewet, art. 155.2; art. 218.5; 260; 262.1; 265; 266.1
Product: KB van 4 september 1850, Stb. 57 (ingetrokken bij KB van 23 november 1987, Stb. 563)
Opmerking: Het betreft hier zowel besluiten van de raad als van het gehele gemeentebestuur. Onder deze handeling vallen ook gedeeltelijke goedkeuring, onthouding van goedkeuring en vaststelling van de termijn waarin het besluit geldig is.
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van een KB tot schorsing of vernietiging van een gemeentelijk besluit
Periode: 1945–
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 185; Gemeentewet, art. 268; art. 278.1
Opmerking: De voordracht tot vernietiging wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken of mede door deze minister gedaan. Het betreft gemeentelijke besluiten die met het recht of het algemeen belang in strijd zijn.
Waardering: B (5)
4.3.4. Bestuursdwang ten aanzien van gemeenschappelijke regelingen
Handeling: Het geven van een aanwijzing aan Gedeputeerde Staten ter zake van het opnieuw opleggen van een gemeenschappelijke regeling tussen gemeenten in een samenwerkingsgebied
Periode: 1994–
Grondslag: Kaderwet bestuur in verandering, art. 25.1
Opmerking: De Minister van Binnenlandse Zaken handelt in overeenstemming met de betrokken ministers.
Waardering: V 10 jaar Minister van VWS
V 5 jaar overige actoren
Handeling: Het uitnodigen van Gedeputeerde Staten het bestuur van een regionaal openbaar lichaam een aanwijzing te geven hoe een bevoegdheid of taak moet worden uitgeoefend
Periode: 1994–
Grondslag: Kaderwet bestuur in verandering, art. 28.1
Opmerking: De vakminister handelt in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken.
Waardering: V 10 jaar Minister van VWS
V 5 jaar overige actoren
Handeling: Het geven van een aanwijzing aan het bestuur van een regionaal openbaar lichaam hoe een bevoegdheid of taak moet worden uitgeoefend.
Periode: 1994–
Grondslag: Kaderwet bestuur in verandering, art. 28.3
Opmerking: Wanneer Gedeputeerde Staten geen gevolg geven aan de uitnodiging van de vakminister en de Minister van Binnenlandse Zaken tot het geven van een aanwijzing, geven zij, in overeenstemming met elkaar, de aanwijzing zelf.
Waardering: V 5 jaar
4.4. Geschillen en beroepsmogelijkheden
Handeling: Het beslissen op bezwaarschriften van gemeenten tegen de vaststelling van specifieke uitkeringen waarbij meer dan één departement betrokken is
Periode: 1982–
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 39.2; MvT bij art. 39
Waardering: V 5 jaar
DEEL E. Actoren lagere overheden (vervallen)
Handeling: Het berekenen van de kasgeldlimiet
Periode: 1987–
Grondslag: Wet financiering lagere overheid, art. 2.1
Waardering: Vervallen
Handeling: Het aan Gedeputeerde Staten verstrekken van gegevens omtrent de eigen liquiditeitspositie
Periode: 1963–
Grondslag: Besluit gegevens liquiditeitspositie gemeenten; Besluit financiële gegevens publiekrechtelijke lichamen, art. 7.1
Product: gegevensstaten, specificaties
Waardering: Vervallen
Handeling: Het maandelijks berekenen van de vlottende schuld en de overige korte schuld
Periode: 1963–
Grondslag: Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen, art. 2.3; Wet financiering lagere overheid, art. 3
Waardering: Vervallen
Handeling: Het aanvragen van vergunningen voor het aangaan en garanderen van geldleningen en (tot 1987) het verrichten van kapitaaluitgaven
Periode: 1963–
Grondslag: Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen, art. 2.4, art. 5.2; Wet financiering lagere overheid, art. 7.4
Opmerking: – Dit gebeurt bij de Minister van Binnenlandse Zaken indien het toezicht op de begroting van het openbaar lichaam in kwestie wordt uitgeoefend door de regering. De overige openbare lichamen dienen een aanvraag in bij Gedeputeerde Staten.
– Alle aanvragen van waterschappen (veenschappen en veenpolders) waren tot 1987 gericht aan de Minister van Verkeer en Waterstaat.
Hieronder vallen ook de aanvragen om ontheffing (tot 1987) van de bepaling dat besluiten tot uitgaven goedkeuring behoeven.
Waardering: Vervallen
38. Commissaris van de Koningin
2.2.2. Inrichting en samenstelling provincie
Handeling: Het aan Provinciale Staten overleggen van verklaringen met betrekking tot de (werkelijke) woonplaats van tot Provinciaal Statenlid benoemden
Periode: 1945–1962
Grondslag: Provinciale wet, zoals gewijzigd bij de wet van 22 april 1937, Stb. 1937/311, art. 15.3
Opmerking: De verklaring was afkomstig van de burgemeester van de gemeente waar de benoemde woonde en had betrekking op het voorafgaand aan de benoeming woonachtig zijn in de provincie in kwestie.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het opleggen van geheimhouding aan leden van Provinciale Staten
en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen
Periode: a. 1962–1978
b. 1979–1993
c. 1994–
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 21.1 en 2; Provinciewet 1962, zoals gewijzigd bij de wet van 30 mei 1979, Stb. 317, art. 21.3; Provinciewet 1992/1998, art. 25.1 en 25.2, art. 55
Opmerking: – Het betreft in het geval van alle actoren geheimhouding omtrent de inhoud van stukken welke worden voorgelegd, en in het geval van geheimhouding omtrent het met gesloten deuren behandelde.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het aanwijzen van een of meer provinciale ambtenaren die als opdracht hebben uitgaande stukken van Gedeputeerde Staten te ondertekenen
Periode: 1945–1962
Grondslag: Provinciale wet, zoals gewijzigd bij de wet van 22 april 1937, Stb. 1937/311, art. 30.2
Waardering: Vervallen
Handeling: Het geven van opdracht aan gedeputeerden en provincieambtenaren tot ondertekening van uitgaande stukken van Gedeputeerde Staten
Periode: 1994–
Grondslag: Provinciewet 1992, art. 74.2
Waardering: Vervallen
Handeling: Het instellen van tijdelijke adviescommissies die de Commissaris van de Koningin van advies moeten dienen
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciewet 1962, zoals gewijzigd bij de wet van 30 mei 1979, Stb. 317, art. 65.2; Provinciewet 1992/1998, art. 90
Opmerking: Het gaat hier om commissies die op een veelal beperkt, specifiek omschreven taakgebied adviseren.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het doen van voorstellen aan Provinciale Staten inzake het instellen en het vaststellen van regels en bevoegdheden van vaste commissies van advies aan de Commissaris van de Koningin
Periode: 1994–
Grondslag: Provinciewet 1992/1998, art. 89
Opmerking: zie ook opmerking bij handeling 77
Waardering: Vervallen
Handeling: Het opleggen van geheimhouding ten aanzien van commissiestukken en zaken die de Commissaris aan de commissie overlegt, aan hen die bij de behandeling aanwezig zijn en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciewet 1962, zoals gewijzigd bij de wet van 30 mei 1979, Stb. 317, art. 66a.4 en 66a.5, Provinciewet 1992/1998, art. 91.1 en 91.2
Waardering: Vervallen
Handeling: Het aan Gedeputeerde Staten voordragen voor benoeming van provinciale ambtenaren
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciale wet, art. 34.2; Provinciewet 1962, art. 76.1
Opmerking: – Tot ‘ambtenaren’ worden hier ook gerekend de ‘bedienden’ waarvan in de Provinciale Wet sprake is.
– Deze handeling heeft geen betrekking op de griffier.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het vaststellen van provinciale verordeningen
Periode: 1945–
Grondslag: provinciale wet, art. 140; Provinciewet 1962, art. 80; Provinciewet 1992/1998, art. 143.1
Opmerking: Gedeputeerde Staten en de Commissaris van de Koningin kunnen hiertoe bij wet of door Provinciale Staten krachtens de wet bevoegdheid voor toegekend worden.
2.3.2 Inrichting en samenstelling gemeente
Handeling: Het adviseren inzake (her)benoemingen van burgemeesters
Periode: 1945–
Grondslag: Besluit van 12 jan. 1966, Stb. 1966/25, art. 8; Gemeentewet, art. 61 lid 2 en 5
Opmerking: Hieronder vallen onder meer het opmaken van aanbevelingen en het doen van voorstellen. Waarschijnlijk vond advisering al geruime tijd plaats voordat zij wettelijk geregeld werd.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het afnemen van de ambtseed aan (waarnemend) burgemeesters
Periode: 1945–
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 71.1; Gemeentewet, art. 65; art. 78.2
Opmerking: De voorheen af te leggen zuiveringseed en ambtseed zijn hierin samengevoegd.
Waardering:
Handeling: Het aanwijzen van een waarnemend burgemeester
Periode: 1945–
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 84.3; Gemeentewet, art. 78.1
Waardering: Vervallen
Handeling: Het verlenen van ontheffing van de verplichting voor burgemeesters de eigen gemeente tot woonplaats te hebben
Periode: 1994–
Grondslag: Gemeentewet, art. 71.2
Waardering: Vervallen
Handeling: Het geven van toestemming aan burgemeesters langere tijd buiten hun gemeente te verblijven
Periode: 1945–
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 82.1; Gemeentewet, art. 72.1
Opmerking: Voor 1994 was toestemming van de Commissaris nodig bij een afwezigheid van langer dan acht dagen, en toestemming van de minister bij een afwezigheid van langer dan een maand. Vanaf 1994 is de Commissaris de enige actor en betreft het een periode langer dan zes weken.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het verlenen van ontheffing aan een (waarnemend) burgemeester met betrekking tot het verbod een overeenkomst aan te gaan in de zin van art. 15 lid 1d van de Gemeentewet
Periode: 1994–
Grondslag: Gemeentewet, art. 69, art. 80
Waardering: Vervallen
Handeling: Het beoordelen van niet-bekrachtigde noodvoorschriften van burgemeesters
Periode: 1945–
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 220.2 en 220.4; Gemeentewet, art. 176.2, 176.4 en 176.5
Opmerking: Het oordeel kan zijn:
– een schorsing van de noodvoorschriften;
– een beslissing op een beroepschrift van een burgemeester inzake het niet-bekrachtigen door de gemeenteraad van de noodvoorschriften
Waardering: Vervallen
Handeling: Het (bij KB) benoemen van de voorzitter van een bij gemeenschappelijke regeling ingesteld orgaan
Periode: 1950–1984
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1950/K 120, art. 3, art. 18, art. 25
Waardering: Vervallen
Handeling: Het (bij KB) goedkeuren van een gemeenschappelijke regeling
Periode: 1950–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1950/K 120, art. 6.1, art. 11.2, art. 27, art. 20; Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 35.13, art. 36.1, art. 38.2, art. 60.1, art. 82.1, art. 92.1, Kaderwet bestuur in verandering, art. 7.1
Opmerking: – Deze handeling omvat ook goedkeuring van wijziging, verlenging en opheffing van een gemeenschappelijke regeling, alsmede van de toetreding en uittreding van een deelnemer.
– Goedkeuring gebeurt bij KB. Voor regelingen tussen gemeenten geldt echter dat Gedeputeerde Staten actor zijn, tenzij het een regeling tussen burgemeesters betreft. In dat geval is de Commissaris actor.
– Tot 1984 gold voor regelingen tussen gemeenten in de situatie waarin de betrokken gemeenten in verschillende provincies lagen, dat de minister, na overleg met Gedeputeerde Staten, een KB voorbereidde. Dit gebeurde eveneens wanneer De Kroon Provinciale Staten had verzocht een gemeenschappelijke regeling op te leggen.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het treffen van een gemeenschappelijke regeling tussen provincies of tussen provincies en gemeenten
Periode: 1950–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1950/K 120, art. 16.1, art. 23.1; Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 40.1, art. 51.1
Waardering: Vervallen
3.5.1 Begroting en jaarrekening provincie intern
Handeling: Het instellen van rechtsvorderingen tot schadevergoeding in geval van aansprakelijkheid van leden van Provinciale Staten tegenover de provincie
Periode: 1962–1994
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 131.2, art. 134.3; Provinciewet 1992/1998, art. 214.3
Waardering: Vervallen
Handeling: Het instellen van rechtsvorderingen tot schadevergoeding op de voorzitter en de leden van Gedeputeerde Staten
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet, art. 124.2; Provinciewet 1962, art. 139.3, art. 141.2; Provinciewet 1992/1998, art. 205.3
Opmerking: Tot 1962 was de benoeming door Provinciale Staten van iemand uit hun midden die met de rechtsvervolging werd belast een activiteit onder deze handeling.
3.6.1 Begroting en jaarrekening gemeente intern
Handeling: Het namens en ten laste van een gemeente instellen van een rechtsvordering tot betaling van verschuldigde gelden
Periode: 1966–
Grondslag: gemeentewet 1931, zoals gewijzigd bij de wet van 15 dec. 1966, Stb. 564; Gemeentewet, art. 201.4, art. 210.3
Handeling: Het richten van een verzoek aan de vakminister een provinciaal besluit ter schorsing of vernietiging voor te dragen aan de Kroon
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet, art. 32.3, Provinciewet 1962, art. 170.1; Provinciewet 1992/1998, art. 266.1
Opmerking: De Commissaris stelt het college dat het besluit nam in kennis van zijn handelwijze. De Provinciale wet rept niet expliciet van een verzoek.
Waardering: Vervallen
4.3.2. Bestuursdwang vanwege de Provincie
Handeling: Het geven van opdracht aan daartoe aangewezen personen tot het binnentreden in een woning tegen de wil van de bewoner
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet 1928, art. 153ter, lid 1; Provinciewet 1962, art. 117.1; Provinciewet 1992, art. 126
Product: machtiging
Waardering: Vervallen
Handeling: Het bij dwangbevel invorderen van de kosten van het wegnemen, beletten, verrichten of in vorige toestand herstellen van hetgeen in strijd is met bepaalde wetten, AMvB’s en besluiten van het provinciaal bestuur
Periode: 1945 –
Grondslag: Provinciale wet 1928, art. 153quinquies, lid 1; Provinciewet 1962, art. 119.1; Provinciewet 1992, art. 129.1
Opmerking: Het dwangbevel wordt op kosten van de schuldenaar bij deurwaardersexploot betekend.
Waardering: Vervallen
4.3.3. Bestuursdwang vanwege de gemeente
Handeling: Het namens het gemeentebestuur toepassen van bestuursdwang
Periode: 1994–
Grondslag: Gemeentewet, art. 135.1
Waardering: Vervallen
4.3.4. Bestuursdwang ten aanzien van gemeenschappelijke regelingen
Handeling: Het (bij KB) aan gemeenten opleggen van een onderlinge gemeenschappelijke regeling
Periode: 1950–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1950/K 120, art. 11.1-3; Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 99.2 en 99.5; Kaderwet bestuur in verandering, art. 23.1; art. 24.1; art. 26
Product: Besluit van 7 juni 1995, tot oplegging van de Gemeenschappelijke regeling Bestuur Regio Utrecht, Stb. 1995/311
Opmerking: – De gemeenten kunnen in een samenwerkingsgebied liggen.
– Onder ‘opleggen’ wordt ook verstaan de wijziging of opheffing van een bestaande regeling, de toetreding tot of de uittreding uit een regeling.
Oplegging gebeurde tot 1984 door Provinciale Staten. Vanaf 1984 gebeurt het, op aanwijzing van Provinciale Staten, door Gedeputeerde Staten. Liggen de betrokken gemeenten echter in verschillende provincies, dan gebeurt het opleggen door de Kroon (de minister bereidt een KB voor). Bleven Provinciale Staten ten aanzien van het opleggen in gebreke, dan gebeurde het opleggen eveneens door de Kroon. De Commissaris treedt in de plaats van Gedeputeerde Staten (voor 1984: Provinciale Staten) wanneer het een regeling tussen uitsluitend burgemeesters betreft.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het (bij KB) geven van opdracht aan besturen van gemeenten aan wie een onderlinge gemeenschappelijke regeling wordt opgelegd daarover in overleg te treden
Periode: 1950–1984
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1950/K 120, art. 12
Opmerking: Wanneer de regeling is opgelegd vanwege de Kroon, vindt ook de opdracht tot overleg vanwege de Kroon plaats. Bij een regeling tussen burgemeesters treedt de Commissaris van de Koningin in de plaats van Provinciale Staten.
Waardering: Vervallen
4.4 Geschillen en beroepsmogelijkheden
Handeling: Het vertegenwoordigen van de provincie in rechtsgedingen
Periode: 1945–1962
Grondslag: Provinciale wet, art. 33
Opmerking: Hij trad namens Gedeputeerde Staten op als eiser of verweerder
Waardering: Vervallen
Handeling: Het oproepen van getuigen en deskundigen bij administratieve geschillen die onderworpen zijn aan de beslissing van Gedeputeerde Staten
Periode: 1962–
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 110.1
Opmerking: Hieronder valt ook het bevel de personen in kwestie door de openbare macht voor hen te laten brengen.
De Provinciewet noemt als actor ‘de voorzitter van Gedeputeerde Staten’.
Waardering: Vervallen
2.2.1 Indeling grondgebied provincie
Handeling: Het doen van een voorstel aan Provinciale Staten tot vaststelling van een ontwerp-regeling voor de provinciale indeling
Periode: 1945–
Grondslag: Wet algemene regels herindeling, Stb. 1984/475, zoals gewijzigd 13 mei 1991, Stb. 1991/315, art. 85; Provinciewet 1992/1998, art. 278
Product: nota
Opmerking: De colleges van burgemeester en wethouders van de bij de desbetreffende wijziging van de provinciale indeling betrokken gemeenten, hebben de mogelijkheid hierover met Gedeputeerde Staten in overleg te treden alvorens Gedeputeerde Staten het voorstel aan Provinciale Staten doet.
Waardering: Vervallen
2.2.2. Inrichting en samenstelling provincie
Handeling: Het voorbereiden van een KB ter aanwijzing van de plaats waar Provinciale Staten vergaderen
Periode: 1945–1962
Grondslag: Provinciale wet, art. 85
Opmerking: Dit gebeurde in geval van buitengewone omstandigheden
Waardering: Vervallen
Handeling: Het aanwijzen van de plaats waar Provinciale Staten vergaderen
Periode: 1962–1993
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 14.2
Opmerking: De aanwijzingsbevoegdheid van Gedeputeerde Staten gold alleen in buitengewone omstandigheden (bijv. watersnood, oorlog)
Waardering: Vervallen
Handeling: Het opleggen van geheimhouding aan leden van Provinciale Staten en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen
Periode: a. 1962–1978
b. 1979–1993
c. 1994–
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 21.1 en 2; Provinciewet 1962, zoals gewijzigd bij de wet van 30 mei 1979, Stb. 317, art. 21.3; Provinciewet 1992/1998, art. 25.1 en 25.2, art. 55
Opmerking: – Het betreft in het geval van alle actoren geheimhouding omtrent de inhoud van stukken welke worden voorgelegd, en in het geval van geheimhouding omtrent het met gesloten deuren behandelde.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het schorsen van leden van Gedeputeerde Staten
Periode: 1945–1962
Grondslag: Provinciale wet, art. 58.1
Opmerking: De schorsing duurde tot de eerstkomende vergadering van Provinciale Staten.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het vaststellen van het reglement van orde voor de vergaderingen van Gedeputeerde Staten
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet, art. 91; Provinciewet 1962, art. 46; Provinciewet 1992/1998, art. 52
Opmerking: – Dit reglement wordt aan Provinciale Staten toegezonden.
– In de periode 1985–1986 werd deze handeling met betrekking tot de provincie Flevoland door het Voorbereidingslichaam provincie Flevoland verricht.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het op verzoek van de Commissaris van de Koningin aanwijzen van een lid van Gedeputeerde Staten dat de uitgaande stukken van dit college ondertekent
Periode: 1962–1993
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 61
Opmerking: In de periode 1985–1986 werd deze handeling met betrekking tot de provincie Flevoland door het Voorbereidingslichaam provincie Flevoland verricht.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het aanwijzen van een vervanger van de Commissaris van de Koningin
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet 1928, art. 35; Provinciewet 1962, art. 62 lid 1; Provinciewet 1992/1998, art. 75.1
Opmerking: In de periode 1985–1986 werd deze handeling met betrekking tot de provincie Flevoland door het Voorbereidingslichaam provincie Flevoland verricht.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het instellen van tijdelijke adviescommissies die Gedeputeerde Staten van advies moeten dienen
Periode: 1962–
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 65 (gewijzigd bij de wet van 30 mei 1979, Stb. 317, art. 65.2); Provinciewet 1992/1998, art. 90
Opmerking: – Het gaat hier om commissies die op een veelal beperkt, specifiek omschreven taakgebied adviseren.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het doen van voorstellen aan Provinciale Staten inzake het instellen, wijzigen en opheffen van provinciale commissies
Periode: 1979–
Grondslag: Provinciewet 1962, zoals gewijzigd bij de wet van 30 mei 1979, Stb. 317, art. 66.2, art. 103a.1; Provinciewet 1992, art. 82 lid 1, art. 89 lid 1
Opmerking: – Het betreft: voorstellen tot instelling van commissies die Gedeputeerde Staten en de Commissaris van de Koningin moeten adviseren, alsmede de regeling van hun bevoegdheden en samenstelling; voorstellen tot toekenning van bevoegdheden van Gedeputeerde Staten aan door Provinciale Staten ingestelde commissies; voorstellen ter vaststelling door Provinciale Staten van regels (betreffende verantwoording, werkwijze, openbaarheid, toezicht e.d.) voor commissies waaraan bevoegdheden van Gedeputeerde Staten worden toegekend.
– In de periode 1985–1986 werd deze handeling met betrekking tot de provincie Flevoland door het Voorbereidingslichaam provincie Flevoland verricht.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het doen van voorstellen aan Provinciale Staten inzake het instellen en het vaststellen van regels en bevoegdheden van vaste commissies van advies aan Gedeputeerde Staten
Periode: 1994–
Grondslag: Provinciewet 1992/1998, art. 89
Opmerking: zie handeling 76: In de wet van 1962 gaat het niet zozeer om het instellen van de commissies (al dan niet vaste commissies) maar om het regelen van de bevoegdheden
Waardering: Vervallen
Handeling: Het opleggen van geheimhouding ten aanzien van commissiestukken en zaken die Gedeputeerde Staten aan de commissie overlegt, aan hen die bij de behandeling aanwezig zijn en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen
Periode: 1979–
Grondslag: Provinciewet 1962, zoals gewijzigd bij de wet van 30 mei 1979, Stb. 317, art. 66a.4 en 66a.5, Provinciewet 1992/1998, art. 91.1 en 91.2
Waardering: Vervallen
Handeling: Het voordragen van personen voor benoeming tot provinciale griffier en het doen van voorstellen tot zijn ontslag
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet, art. 36; Provinciewet 1962, art. 67; Provinciewet 1992/1998, art. 98.1
Waardering: Vervallen
Handeling: Het schorsen van de provinciale griffier
Periode: 1994–
Grondslag: Provinciewet 1992/1998, art. 103.2
Opmerking: Schorsing van de griffier kan alleen in spoedeisende gevallen plaatsvinden. Deze schorsing vervalt wanneer Provinciale Staten haar niet bekrachtigen.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het aan de provinciale griffier toestaan elders te wonen dan in de gemeente waar Provinciale Staten vergaderen
Periode: 1962–1993
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 71.2
Waardering: Vervallen
Handeling: Het benoemen van provinciale ambtenaren en bedienden
Periode: 1945–1993
Grondslag: Provinciale wet, art. 34.2; art. 156; Provinciewet 1962, art. 76.1
Opmerking: – Tot ‘ambtenaren’ worden hier ook gerekend de ‘bedienden’ waarvan in de Provinciale Wet sprake is.
– Deze handeling heeft geen betrekking op de griffier.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het vaststellen van provinciale verordeningen
Periode: 1945–
Grondslag: provinciale wet, art. 140; Provinciewet 1962, art. 80; Provinciewet 1992/1998, art. 143.1
Opmerking: Gedeputeerde Staten en de Commissaris van de Koningin kunnen hiertoe bij wet of door Provinciale Staten krachtens de wet bevoegdheid voor toegekend worden.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het stellen van nadere regels met betrekking tot in provinciale verordeningen aangewezen onderwerpen
Periode: 1962–1979
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 84
Opmerking: Gedeputeerde Staten werden hiertoe in deze verordeningen door Provinciale Staten bevoegd verklaard.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het aanwijzen van provinciale ambtenaren die besluiten van Gedeputeerde Staten moeten uitvoeren
Periode: 1962–
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 104.1
Waardering: Vervallen
Handeling: Het vaststellen van plannen en voorwaarden van aanbesteding inzake leveringen aan de provincie en vanwege de provincie te verrichten werken
Periode: 1945–1993
Grondslag: Provinciale wet, art. 159; Provinciewet 1962, art. 107
Opmerking: Vaststelling door Gedeputeerde Staten vond plaats wanneer Provinciale Staten zich de bevoegdheden daartoe niet hadden voorbehouden.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het voorzien in het onderhoud van provinciale werken
Periode: 1945–1962
Grondslag: Provinciale wet, art. 160
Opmerking: Dit gebeurde wanneer dit geen uitstel lijden kon.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het ontwerpen van door Provinciale Staten vast te stellen reglementen van waterschappen, veenschappen en veenpolders
Periode: 1945–1962
Grondslag: Provinciale wet, art. 157.2
Opmerking: – Deze handeling werd verricht door Gedeputeerde Staten, tenzij een bijzondere commissie hiertoe opdracht kreeg van Provinciale Staten.
– De handeling betreft ook de wijzigingen van reglementen.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het doen van opgaven aan hypotheekbewaarders ter verandering van de tenaamstelling in de kadastrale leggers in het kader van de overgang van onroerende zaken op een gemeente
Periode: 1945–
Grondslag: o.a. Stb. 1962/11, art. 8.2; Wet van 25 maart 1971, art. 13.2; Stb. 1979/378, art. 8.4; Stb. 1983/328, art. 11.6, art. 16.2; Wet van 12 december 1985, Stb. 1985/648, art. 4.3
Opmerking: Met betrekking tot rijkseigendommen is de minister actor.
Waardering Vervallen
Handeling: Het adviseren van de Minister van Binnenlandse Zaken inzake wijziging van gemeentegrenzen
Periode: 1960 en wellicht eerder–1993
Grondslag: gemeentewet, zoals gewijzigd bij de wet van 14 april 1960, Stb. 176, art. 158.2, art. 162.3, art. 164.1
Waardering: Vervallen
Handeling: Het behandelen van bezwaarschriften inzake ontwerp-regelingen ter wijziging van gemeentegrenzen
Periode: 1960 en wellicht eerder–1993
Grondslag: gemeentewet, zoals gewijzigd bij de wet van 14 april 1960, Stb. 176, art. 161.2
Waardering: Vervallen
Handeling: Het doen van voorstellen aan Provinciale Staten tot vaststelling van ontwerp-regelingen ter voorbereiding van wijzigingen van de gemeentelijke indeling
Periode: 1994–
Grondslag: Gemeentewet, art. 285.1
Waardering: Vervallen
2.3.2 Inrichting en samenstelling gemeente
Handeling: Het goedkeuren van de instelling van een commissie door een gemeenteraad
Periode: 1966–1993
Grondslag: gemeentewet 1931, zoals gewijzigd bij de wet van 15 december 1966, Stb. 1966/564, art. 64c
Waardering: Vervallen
Handeling: Het goedkeuren van de benoeming van een ander aantal wethouders dan wettelijk is voorgeschreven
Periode: 1945–1993
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 86.3
Waardering: Vervallen
Handeling: Het schorsen van burgemeesters
Periode: 1945–1993
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 66.2
Waardering: Vervallen
Handeling: Het adviseren van de Minister van Binnenlandse Zaken inzake de verlening van ontheffing van de verplichting voor burgemeesters en gemeentesecretarissen de eigen gemeente tot woonplaats te hebben
Periode: 1945–1993
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 81.2; art. 106.1
Opmerking: Hiertoe wordt eerst de gemeenteraad gehoord.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het vaststellen van spreekdagen voor burgemeesters die niet in hun gemeente wonen
Periode: 1945–1966
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 81.3
Waardering: Vervallen
Handeling: Het benoemen van gemeenteontvangers
Periode: 1945–1966
Grondslag: gemeentewet 1931, zoals gewijzigd bij de wet van 22 april 1937, Stb. 311, art. 113.4; en bij de wet van 1 feb 1904, Stb. 25, art. 113.3
Opmerking: Hieronder valt ook het goedkeuren van door de raad ontslagen ontvangers.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het adviseren van de Minister van Binnenlandse Zaken inzake de verlening van ontheffing van de verplichting voor ontvangers de eigen gemeente tot woonplaats te hebben
Periode: 1945–1993
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 114.1
Opmerking: Hiertoe wordt eerst de gemeenteraad gehoord.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het verlengen van de termijn waarin het bevoegde gezag in een gemeente een beslissing neemt over de loopbaan van de gemeenteontvanger
Periode: 1966–1993
Grondslag: gemeentewet 1931, zoals gewijzigd bij de wet van 2 maart 1966, Stb. 94, art. 127b
Waardering: Vervallen
Handeling: Het verlenen van ontheffing aan raadsleden en (plaatsvervangend) gemeentesecretarissen met betrekking tot het verbod een overeenkomst aan te gaan in de zin van art. 15 lid 1d van de Gemeentewet
Periode: 1994–
Grondslag: Gemeentewet, art. 15.2, art. 102, art. 107
Waardering: Vervallen
Handeling: Het adviseren van de Minister van Binnenlandse Zaken inzake het machtigen van burgemeesters, gemeentesecretarissen en gemeenteontvangers tot uitoefening van een functie die volgens de wet onverenigbaar wordt geacht met hun ambt
Periode: 1945–1993
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 69.2, art. 106.1, art. 114.1
Opmerking: Deze handeling kan ook betrekking hebben op advisering omtrent het machtigen van de secretaris van een gewest.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het verlenen van ontheffing van het verbod de functies van gemeentesecretaris en gemeenteontvanger in één persoon te verenigen
Periode: 1945–1993
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 105.3
Waardering: Vervallen
Handeling: Het (bij KB) benoemen van de voorzitter van een bij gemeenschappelijke regeling ingesteld orgaan
Periode: 1950–1984
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1950/K 120, art. 3, art. 18, art. 25
Waardering: Vervallen
Handeling: Het aan een bestuurslid van een bij gemeenschappelijke regeling ingesteld openbaar lichaam verlenen van ontheffing van het verbod overeenkomsten aan te gaan die tot belangenverstrengeling kunnen leiden
Periode: 1984–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 20.2, art. 41.1, art. 52.1
Opmerking: Gedeputeerde Staten zijn actor in geval van een openbaar lichaam dat bij intergemeentelijke regeling is opgesteld. De Minister van Binnenlandse Zaken verleent ontheffing wanneer sprake is van een interprovinciale regeling, een regeling tussen gemeenten en provincies, of een regeling tussen gemeenten, provincies en waterschappen.
Het betreft bijvoorbeeld het verbod werk aan te nemen ten behoeve van het openbaar lichaam of het verbod onderhands onroerende goederen van het openbaar lichaam te verwerven.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het (bij KB) goedkeuren van een gemeenschappelijke regeling
Periode: 1950–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1950/K 120, art. 6.1, art. 11.2, art. 27, art. 20; Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 35.13, art. 36.1, art. 38.2, art. 60.1, art. 82.1, art. 92.1, Kaderwet bestuur in verandering, art. 7.1
Opmerking: – Deze handeling omvat ook goedkeuring van wijziging, verlenging en opheffing van een gemeenschappelijke regeling, alsmede van de toetreding en uittreding van een deelnemer.
– Goedkeuring gebeurt bij KB. Voor regelingen tussen gemeenten geldt echter dat Gedeputeerde Staten actor zijn, tenzij het een regeling tussen burgemeesters betreft. In dat geval is de Commissaris actor.
– Tot 1984 gold voor regelingen tussen gemeenten in de situatie waarin de betrokken gemeenten in verschillende provincies lagen, dat de minister, na overleg met Gedeputeerde Staten, een KB voorbereidde. Dit gebeurde eveneens wanneer De Kroon Provinciale Staten had verzocht een gemeenschappelijke regeling op te leggen.
Waardering Vervallen
Handeling: Het instellen en bijhouden van een register van gemeenschappelijke regelingen waaraan gemeenten, waterschappen en de Provincie deelnemen
Periode: 1984–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 27.2, art. 41.2
Waardering: Vervallen
Handeling: Het treffen van een gemeenschappelijke regeling tussen provincies of tussen provincies en gemeenten
Periode: 1950–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1950/K 120, art. 16.1, art. 23.1; Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 40.1, art. 51.1
Waardering: Vervallen
Handeling: Het voorbereiden van een ontwerpbesluit tot vaststelling van een samenwerkingsgebied
Periode: 1984–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 3.1
Opmerking: Deze handeling wordt gezamenlijk uitgevoerd. Ook vindt overleg plaats met de betrokken gemeentebesturen.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het aanwijzen van Rijks- en provinciale diensten waarmee de agglomeratie Eindhoven overlegt in het kader van de voorbereiding van het ontwikkelingsprogramma
Periode: 1977–1985
Grondslag: Besluit agglomeratie Eindhoven, art. 8
Opmerking: Het college van voorzitter en gedelegeerden van de agglomeratie pleegde in dit verband overleg met diverse partijen. Daar maakten ook diensten van Rijk en Provincie deel van uit, die door de vakministers respectievelijk door Gedeputeerde Staten werden aangewezen.
Waardering: Vervallen
3.1.2 De financiering van openbare lichamen
Handeling: Het aan de Ministers van Financiën, Binnenlandse Zaken en Verkeer en Waterstaat zenden van verzamelopgaven van gegevens die nodig zijn voor uitvoering van de Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen en de Wet financiering lagere overheid
Periode: 1963–
Grondslag: Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen, art. 7; Besluit gegevens liquiditeitspositie gemeenten, art. 1.3; Besluit gegevens liquiditeitspositie provinciën, art. 1.1; Besluit gegevens liquiditeitspositie waterschappen, art. 1.3; Besluit gegevens leningen publiekrechtelijke lichamen, art. 1; Besluit financiële gegevens publiekrechtelijke lichamen, art. 3-8; Besluit gegevens financiering lagere overheid, art. 2.1
Product: verzamelstaten
Opmerking: De gegevens zijn afkomstig van publiekrechtelijke lichamen. Het betreft gegevens over kapitaaluitgaven en geldleningen, en over hun liquiditeitspositie.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het (bij KB) goedkeuren van besluiten van publiekrechtelijke lichamen tot het ramen van uitgaven (ten laste van de kapitaaldienst van hun begrotingen)
Periode: 1963–1987
Grondslag: Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen, art. 2.1
Opmerking: Dit gebeurt wanneer vaste financiering is verzekerd.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het aan openbare lichamen verlenen van vergunning tot overschrijding van de kasgeldlimiet
Periode: 1987–
Grondslag: Wet financiering lagere overheid, art. 4.2
Product: Circulaire van 30 jan. 1987, no. BMV87/U12
Opmerking: Dit gebeurt met inachtneming van ministeriële regels.
Vergunningverlening door een minister vindt plaats als het gaat om openbare lichamen waarvan de begroting onderworpen is aan toezicht door de regering. De aanvraag wordt gedaan bij de Minister van Binnenlandse Zaken. Ten aanzien van de overige openbare lichamen zijn Gedeputeerde Staten vergunningverlener.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het adviseren van de Ministers van Financiën, Binnenlandse Zaken en Verkeer en Waterstaat inzake geldleningen en (tot 1987) kapitaaluitgaven door openbare lichamen
Periode: 1963–
Grondslag: Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen, art. 2.4, art. 5.2; Wet financiering lagere overheid, art. 8.2
Opmerking: Gedeputeerde Staten speelden tot 1987 tevens een bemiddelende rol: de verzoeken om vergunning/ontheffing werden door hun tussenkomst ingediend.
Na vaststelling van een maximum aan het aangaan en garanderen van geldleningen, raadplegen de ministers Gedeputeerde Staten. Heeft het besluit in kwestie betrekking op gemeenten of gemeenschappelijke regelingen, dan horen zij tevens de Raad voor de gemeentefinanciën.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het verstrekken van opgaven aan de Minister van Financiën van de door Gedeputeerde Staten verleende vergunningen aan openbare lichamen tot het aangaan en garanderen van geldleningen
Periode: 1987–
Grondslag: Wet financiering lagere overheid, art. 7.6
Waardering: Vervallen
Handeling: Het indienen van een aanbeveling voor de benoeming van buitengewone leden van de Raad voor de gemeentefinanciën
Periode: 1960–1984
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 20.2
Opmerking: Het betrof de twee buitengewone leden die tevens lid waren van het provinciaal bestuur of in dienst van de provincie.
Waardering: Vervallen
3.2.1 Eigen inkomsten provincie
Handeling: Het geheel of gedeeltelijk oninbaar verklaren van een provinciale belasting
Periode: 1998–
Grondslag: Provinciewet 1998, art. 232e.5
Waardering: Vervallen
3.3.1. Eigen inkomsten gemeente
Handeling: Het adviseren van de Minister van Binnenlandse Zaken inzake raadsbesluiten tot invoering, wijziging of afschaffing van een gemeentelijke belasting
Periode: 1945–1996
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 270; gemeentewet, zoals gewijzigd bij de wet van 24 december 1970 tot wijziging van de bepalingen inzake gemeentelijke en provinciale belastingen, art. 271.1; Gemeentewet, art. 218.2
Waardering: Vervallen
Handeling: Het adviseren van de Ministers van Financiën en Binnenlandse Zaken omtrent de verlening van voorschotten en financiële bijdragen aan noodlijdende gemeenten
Periode: 1945–1961
Grondslag: Wet van den 22sten December 1933, tot steun aan noodlijdende gemeenten, art. 2
Opmerking: De advisering omvatte ook het mede-vaststellen van de voorwaarden voor verlening van rentedragende voorschotten en garanties met betrekking tot door anderen te verlenen voorschotten.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het beoordelen van opgaven van gemeentebesturen in het kader van uitkeringen uit het Gemeentefonds, en het adviseren daarover aan de Minister van Binnenlandse Zaken
Periode: 1945–1997
Grondslag: Financieële-Verhoudingsbesluit, art. 12.2, art. 23.1; Financiële-Verhoudingsbesluit 1948, art. 5.1, art. 9.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het adviseren van de Ministers van Financiën en Binnenlandse Zaken inzake de verlening van aanvullende bijdragen en aanvullende uitkeringen aan gemeenten
Periode: 1960–1997
Grondslag: Financiële-Verhoudingswet 1960, art. 12.1 en 3; Financiële-Verhoudingswet 1984, art. 12 lid 1 en 6; Financiële-Verhoudingsbesluit 1984, art. 9.2
Opmerking: – Gedeputeerde Staten baseren zich op een hen door de ministers toegezonden rapport over de financiële situatie van de desbetreffende gemeente.
– Onder verlening wordt ook verstaan: het weigeren, verminderen, intrekken e.d. van een aanvullende bijdrage of uitkering.
– Een activiteit onder deze handeling is: het aan genoemde ministers richten van verzoeken, afkomstig van gemeenten die een aanvullende bijdrage (wensen te) krijgen, om ontheffing van het verbod besluiten te nemen die bepaalde financiële consequenties hebben.
Waardering: Vervallen
3.5.1 Begroting en jaarrekening provincie intern
Handeling: Het jaarlijks opmaken van provinciale begrotingen
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet, art. 103.1; Provinciewet 1962, art. 122.1, art. 134.3 en 134.4; Provinciewet 1992/1998, art. 194
Waardering: Vervallen
Handeling: Het jaarlijks opmaken van de provinciale jaarrekening en het jaarverslag
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet, art. 119.1; Provinciale wet 1928, art. 125.1; Provinciewet 1962, art. 135.1, art. 140.1; Provinciewet 1992/1998, art. 201
Product: Jaarrekeningen, jaarverslagen
Waardering: Vervallen
Handeling: Het vaststellen van bevelschriften tot betaling uit de provinciale kas
Periode: 1945–1994
Grondslag: Provinciale wet, art. 122 lid 1; Provinciewet 1962, art. 142.1
Waardering: Vervallen
3.6.1 Begroting en jaarrekening gemeente intern
Handeling: Het opdragen van betaling aan gemeenteambtenaren inzake verplichte begrotingsuitgaven
Periode: 1994–
Grondslag: Gemeentewet, art. 195
Waardering: Vervallen
Handeling: Het opvoeren van verplichte uitgaven of een bedrag voor onvoorziene omstandigheden op de begroting
Periode: 1994–
Grondslag: Gemeentewet, art. 194
Opmerking: Dit geschiedt slechts indien een gemeenteraad dit zelf weigert. Als de raad bovendien weigert in voldoende dekking van de in de handeling bedoelde uitgaven te voorzien, verminderen Gedeputeerde Staten daartoe hetzij het bedrag voor onvoorziene uitgaven, hetzij indien dit bedrag niet toereikend is, overige niet-verplichte uitgaven.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het goedkeuren en wijzigen van gemeentelijke begrotingen
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet, art. 143; gemeentewet 1931, art. 242.1; gemeentewet, zoals gewijzigd bij de wet van 15 december 1966, Stb. 564, art. 245a; Gemeentewet, art. 191.2, art. 192.2, art. 194.1; art. 203.1 en 203.2
Opmerking: Begrotingswijzigingen kunnen het karakter hebben van een toevoeging of een vermindering van bedragen.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het verlenen van toestemming aan gemeentebesturen voor het doen van uitgaven en het ontvangen van inkomsten
Periode: 1945–
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 246 lid 2; Gemeentewet, art. 208.1
Opmerking: Deze toestemming is slechts nodig indien de begroting of een wijziging daartoe niet is goedgekeurd.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het persoonlijk aansprakelijk stellen van raadsleden tegenover de gemeente voor steun aan het raadsbesluit tot het doen van een spoedeisende uitgave
Periode: 1966–
Grondslag: gemeentewet, zoals gewijzigd bij de wet van 15 december 1966, Stb. 564, art. 248a.1, Gemeentewet, art. 210.1
Waardering: Vervallen
Handeling: Het aanwijzen van besluiten van gemeentebesturen die naar Gedeputeerde Staten moeten worden gezonden
Periode: 1994–
Grondslag: Gemeentewet, art. 211
Waardering: Vervallen
Handeling: Het regelen van het verband tussen de afzonderlijke financiële gemeentelijke huishoudingen met de algemene financiële huishouding van de gemeente
Periode: 1945–1993
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 254
Opmerking: Deze regeling moest goedgekeurd worden door de Minister van Binnenlandse Zaken.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het goedkeuren van gemeentelijke aanwijzingen van en beheersregels voor afzonderlijke takken van dienst
Periode: 1945–1993
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 252
Waardering: Vervallen
Handeling: Het vaststellen van gemeentelijke rekeningen
Periode: 1945–
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 258.1; Gemeentewet, art. 202
Opmerking: Met ingang van 1994 werd vaststelling een taak van de gemeenteraad. Gedeputeerde Staten voeren deze taak sindsdien alleen nog uit indien de gemeenteraad deze taak niet of niet naar behoren uitvoert. Wel ontvangen zij alle vastgestelde rekeningen.
Een rekening gaat vergezeld van een verslag van de registeraccountant en een door het college van burgemeester en wethouders opgesteld verantwoordingsverslag.
Waardering: Vervallen
3.6.2 Administratie en controle gemeente intern
Handeling: Het goedkeuren van door gemeenteraden vastgestelde regels met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en het kasbeheer
Periode: 1966–1993
Grondslag: gemeentewet, zoals gewijzigd bij de wet van 2 maart 1966, Stb. 94, art. 127a.1
Waardering: Vervallen
Handeling: Het (doen) instellen van een onderzoek naar de wijze waarop gemeenten hun administratie en vermogenswaardenbeheer voeren
Periode: 1950–
Grondslag: gemeentewet, zoals gewijzigd bij de wet van 13 december 1950, Stb. K 575, art. 265ter, lid 2; Gemeentewet, art. 215
Waardering: Vervallen
3.6.3 Eigendommen, werken en inrichtingen
Handeling: Het aan gemeenten opdracht geven tot het opmaken en bijhouden van staten van de gemeentelijke eigendommen, – werken en – inrichtingen
Periode: 1945–1993
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 267.2; gemeentewet, zoals gewijzigd bij de wetten van 22 april 1937, Stb. 311, art. LVII, en 25 oktober 1989, Stb. 492, art. 267
Waardering: Vervallen
Handeling: Het beoordelen van reglementen van orde voor gemeenteraadsvergaderingen
Periode: 1945–1993
Grondslag: gemeentewet 1931, art. 59
Waardering: Vervallen
4.2.2. Gemeentelijke besluiten
412.
Handeling: Het goedkeuren van gemeentelijke besluiten
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet, art. 143; gemeentewet 1931, art. 229; Gemeentewet, art. 155.2; art. 218.5; 260; 262.1; 265; 266.1
Product: KB van 4 september 1850, Stb. 57 (ingetrokken bij KB van 23 november 1987, Stb. 563)
Opmerking: Het betreft hier zowel besluiten van de raad als van het gehele gemeentebestuur. Onder deze handeling vallen ook gedeeltelijke goedkeuring, onthouding van goedkeuring en vaststelling van de termijn waarin het besluit geldig is.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het richten van verzoeken aan de Kroon tot schorsing of vernietiging van plaatselijke verordeningen die zij strijdig vinden met de wetten of het algemeen provinciaal belang
Periode: 1945–1962
Grondslag: Provinciale wet, art. 146
Waardering: Vervallen
Handeling: Het adviseren van de vakminister inzake vernietiging van besluiten van gemeentebesturen
Periode: 1994–
Grondslag: Gemeentewet, art. 273.2
Opmerking: Voor 1994 brachten Gedeputeerde Staten alleen verslag uit van het feit dat een burgemeester van oordeel was dat een gemeentelijk besluit strijdig was met de wet of het algemeen belang.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het machtigen van gemeentebesturen tot instelling, afschaffing of verandering van jaarmarkten of gewone marktdagen
Periode: 1945–1962
Grondslag: Provinciale wet, art. 144
Waardering: Vervallen
Handeling: Het goedkeuren van door het openbaar lichaam Rijnmond vastgestelde streekplannen
Periode: 1965–1986
Grondslag: Wet openbaar lichaam Rijnmond, art. 19.1
Waardering: Vervallen
Handeling: Het goedkeuren van gewestelijke besluiten
Periode: 1965–1986
Grondslag: Wet openbaar lichaam Rijnmond, o.a. art. 26.5; art. 41.1; Wet agglomeratie Eindhoven, art. 51.2; art. 53.4; art. 55.3
Opmerking: Het betrof onder meer besluiten inzake ruimtelijke ordening, de overheveling van gemeentelijke bevoegdheden, financiële aangelegenheden, en aanwijzingen.
Waardering: Vervallen
4.2.4. Besluiten van deelnemers aan gemeenschappelijke regelingen
Handeling: Het, in plaats van het bestuur van een lichaam of orgaan dat een gemeenschappelijke regeling tussen gemeenten uitvoert, nemen van besluiten ter zake van die regeling
Periode: 1984–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 28.2
Waardering: Vervallen
Handeling: Het schorsen van een besluit ter zake van een gemeenschappelijke regeling tussen gemeenten
Periode: 1984–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 28.4
Opmerking: Op verzoek van een belanghebbend bestuur kan een voorlopige voorziening worden getroffen.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het houden van toezicht op waterstaatswerken, waterschappen, veenschappen en veenpolders
Periode: 1962–
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 99.2; Provinciewet 1992/1998, art. 152.4
Opmerking: Provinciale Staten kunnen Gedeputeerde Staten met dit toezicht belasten.
Waardering: Vervallen
4.3.2. Bestuursdwang vanwege de Provincie
Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren ter invordering van provinciale belastingen
Periode: 1945–1962
Grondslag: Provinciale wet 1928, art. 126quindecies, lid 1
Waardering: Vervallen
Handeling: Het geven van opdracht aan daartoe aangewezen personen tot het binnentreden in een woning tegen de wil van de bewoner
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet 1928, art. 153ter, lid 1; Provinciewet 1962, art. 117.1; Provinciewet 1992, art. 126
Product: machtiging
Waardering: Vervallen
Handeling: Het bij dwangbevel invorderen van de kosten van het wegnemen, beletten, verrichten of in vorige toestand herstellen van hetgeen in strijd is met bepaalde wetten, AMvB’s en besluiten van het provinciaal bestuur
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet 1928, art. 153quinquies, lid 1; Provinciewet 1962, art. 119.1; Provinciewet 1992, art. 129.1
Opmerking: Het dwangbevel wordt op kosten van de schuldenaar bij deurwaardersexploot betekend.
Waardering: Vervallen
4.3.3. Bestuursdwang vanwege de gemeente
Handeling: Het namens het gemeentebestuur toepassen van bestuursdwang
Periode: 1994–
Grondslag: Gemeentewet, art. 135.1
Waardering: Vervallen
4.3.4. Bestuursdwang ten aanzien van gemeenschappelijke regelingen
Handeling: Het (bij KB) geven van opdracht aan besturen van gemeenten aan wie een onderlinge gemeenschappelijke regeling wordt opgelegd daarover in overleg te treden
Periode: 1950–1984
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1950/K 120, art. 12
Opmerking: Wanneer de regeling is opgelegd vanwege de Kroon, vindt ook de opdracht tot overleg vanwege de Kroon plaats. Bij een regeling tussen burgemeesters treedt de Commissaris van de Koningin in de plaats van Provinciale Staten.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het geven van een aanwijzing aan het bestuur van een regionaal openbaar lichaam hoe een bevoegdheid of taak moet worden uitgeoefend.
Periode: 1994–
Grondslag: Kaderwet bestuur in verandering, art. 28.3
Opmerking: Wanneer Gedeputeerde Staten geen gevolg geven aan de uitnodiging van de vakminister en de Minister van Binnenlandse Zaken tot het geven van een aanwijzing, geven zij, in overeenstemming met elkaar, de aanwijzing zelf.
Waardering: Vervallen
4.4 Geschillen en beroepsmogelijkheden
442.
Handeling: Het vormen van kamers uit eigen gelederen voor de behandeling van administratieve geschillen
Periode: 1962–
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 112.1
Opmerking: Samenstelling en werkzaamheden worden door Gedeputeerde Staten geregeld
Waardering: Vervallen
Handeling: Het beslissen in geschillen over de uitvoering van provinciale reglementen en besluiten
Periode: 1945–1962
Grondslag: Provinciale wet, art. 153
Opmerking: Het betreft de geschillen waarin de beslissing niet aan anderen is opgedragen.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het ter beslissing aan de Kroon voordragen van geschillen tussen lagere overheden
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet, art. 147; Provinciewet 1962, art. 121
Waardering: Vervallen
Handeling: Het beslissen in geschillen omtrent de toepassing van een gemeenschappelijke regeling tussen gemeenten
Periode: 1984–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 28.1
Waardering: Vervallen
Handeling: Het bezwaar maken tegen de ontwerp-beschikking tot vaststelling van een uitkering uit het Provinciefonds
Periode: 1948–
Grondslag: Besluit van 19 juni 1986 tot uitvoering van de artikelen 160d, derde lid, en 160h, tweede lid, van de Provinciewet, art. 4.1
Opmerking: Het bezwaarschrift wordt ingediend bij de Minister van Binnenlandse Zaken.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het instellen van beroep bij de Kroon tegen de beschikking tot vaststelling van een uitkering uit het Provinciefonds
Periode: 1948–
Grondslag: Besluit van 19 juni 1986 tot uitvoering van de artikelen 160d, derde lid, en 160h, tweede lid, van de Provinciewet, art. 6.1
Waardering: Vervallen
40. Gedeputeerde Staten van Gelderland
Handeling: Het opstellen van overzichten van de door het Rijk uitgeoefende provincietaken en de daarmee gemoeide ambtelijke functies, rechten en verplichtingen
Periode: 1985
Grondslag: Wet instelling provincie Flevoland, art. 32.1, art. 33.1
Opmerking: Het betreft hier provincietaken voor zover deze betrekking hadden op het gebied van de provincie Flevoland.
Het dagelijks bestuur van het Voorbereidingslichaam Provincie Flevoland moest op het tijdstip van zijn benoeming over deze overzichten kunnen beschikken. Het overzicht vermeldde tevens de kosten van het Rijk van de uitoefening van de in het overzicht genoemde taken, alsmede de boekwaarde van de rechten en verplichtingen.
Ook de colleges van burgemeester en wethouders van Almere, Dronten, Lelystad en Zeewolde stelden elk een dergelijk overzicht op.
Waardering: Vervallen
41. Gedeputeerde Staten van Noord Brabant
Handeling: Het overleggen met de Minister van Binnenlandse Zaken in het kader van de voorbereiding van een KB waarbij wordt bepaald dat de agglomeratie Eindhoven, in plaats van tot de agglomeratie behorende gemeenten, deelneemt aan een gemeenschappelijk regeling
Periode: 1976–1985
Grondslag: Wet agglomeratie Eindhoven, art. 39.3
Waardering: Vervallen
Handeling: Het overleggen met de Minister van Binnenlandse Zaken in het kader van diens voorbereiding van een AMvB waarbij gemeenten worden toegevoegd aan de agglomeratie Eindhoven
Periode: 1976–1986
Grondslag: Wet agglomeratie Eindhoven, art. 3.1
Waardering: Vervallen
Handeling: Het goedkeuren van besluiten van de raad van de agglomeratie Eindhoven met betrekking tot de gemeentelijke bijdrage in de kosten van de agglomeratie
Periode: 1976–1985
Grondslag: Wet agglomeratie Eindhoven, art. 69.1
Waardering: Vervallen
42. Gedeputeerde Staten van Overijssel
Handeling: Het opstellen van overzichten van de door het Rijk uitgeoefende provincietaken en de daarmee gemoeide ambtelijke functies, rechten en verplichtingen
Periode: 1985
Grondslag: Wet instelling provincie Flevoland, art. 32.1, art. 33.1
Opmerking: Het betreft hier provincietaken voor zover deze betrekking hadden op het gebied van de provincie Flevoland.
Het dagelijks bestuur van het Voorbereidingslichaam Provincie Flevoland moest op het tijdstip van zijn benoeming over deze overzichten kunnen beschikken. Het overzicht vermeldde tevens de kosten van het Rijk van de uitoefening van de in het overzicht genoemde taken, alsmede de boekwaarde van de rechten en verplichtingen.
Ook de colleges van burgemeester en wethouders van Almere, Dronten, Lelystad en Zeewolde stelden elk een dergelijk overzicht op.
Waardering: Vervallen
43. Gedeputeerde Staten van Zuid Holland
Handeling: Het adviseren van de Kroon inzake een AMvB waarbij de bevoegdheden van het openbaar lichaam Rijnmond worden verruimd
Periode: 1965–1985
Grondslag: Wet openbaar lichaam Rijnmond, art. 31.3
Waardering: Vervallen
Handeling: Het overleggen met de Minister van Binnenlandse Zaken in het kader van de overgang van rechten en verplichtingen van het openbaar lichaam Rijnmond op gemeenten
Periode: 1986
Grondslag: Wet opheffing openbaar lichaam Rijnmond, art. 12.2
Waardering: Vervallen
Handeling: Het doen van opgaven aan hypotheekbewaarders ter verandering van de tenaamstelling in de kadastrale legger in het kader van de overgang van registergoederen van het openbaar lichaam Rijnmond op de provincie Zuid-Holland
Periode: 1986
Grondslag: Wet opheffing openbaar lichaam Rijnmond, art. 12.6
Waardering: Vervallen
Handeling: Het vereffenen van het vermogen van het openbaar lichaam Zuid-Holland
Periode: 1986–1987
Grondslag: Wet opheffing openbaar lichaam Rijnmond, art. 14.1
Opmerking: Het saldo van de vereffening kwam ten bate respectievelijk ten laste van de provincie Zuid-Holland.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het beslissen in een door een gemeente ingesteld beroep tegen een aanwijzing van de raad van Rijnmond
Periode: 1965–1986
Grondslag: Wet openbaar lichaam Rijnmond, art. 35
Waardering: Vervallen
2.2.1 Indeling grondgebied, provincie
Handeling: Het vaststellen van een ontwerp-regeling voor de provinciale indeling
Periode: 1945–
Grondslag: Wet algemene regels herindeling, Stb. 1984/475, zoals gewijzigd 13 mei 1991, art. 85; Provinciewet 1992/1998, art. 277
Product: Besluit
Waardering: Vervallen
2.2.2. Inrichting en samenstelling provincie
Handeling: Het vaststellen van een reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van Provinciale Staten
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet, art.84; Provinciewet 1962/1992/1998, art. 16
Waardering: Vervallen
54.
Handeling: Het aanwijzen van de plaats waar Provinciale Staten vergaderen
Periode: 1962–1993
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 14.2
Waardering: Vervallen
Handeling: Het opleggen van geheimhouding aan leden van Provinciale Staten en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen
Periode: a. 1962–1978
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 21.1 en 2; Provinciewet 1962, zoals gewijzigd bij de wet van 30 mei 1979, Stb. 317, art. 21.3; Provinciewet 1992/1998, art. 25.1 en 25.2, art. 55
Opmerking: – Het betreft in het geval van alle actoren geheimhouding omtrent de inhoud van stukken welke worden voorgelegd, en in het geval van geheimhouding omtrent het met gesloten deuren behandelde.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het wijzigen van het aantal Gedeputeerde Statenleden
Periode: 1978–1993
Grondslag: Provinciewet 1962, zoals gewijzigd bij de wet van 25 mei 1978, Stb. 272, art. 29.2 en 29.3
Waardering: Vervallen
Handeling: Het vaststellen van regels omtrent kennisgeving van besluiten van
Gedeputeerde Staten en van de Commissaris van de Koningin aan de
Provinciale Staten
Periode: 1994–
Grondslag: Provinciewet 1992/1998, art. 60 en 79
Waardering: Vervallen
Handeling: Het goedkeuren van het reglement van orde van Gedeputeerde Staten
Periode: 1945–1962
Grondslag: Provinciale wet, art. 91
Waardering: Vervallen
Handeling: Het instellen en samenstellen van (sub)commissies en het regelen van hun bevoegdheden
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 64 lid 1; Provinciewet 1962, zoals gewijzigd bij de wet van 30 mei 1979, Stb. 317, art. 66.1, art. 103a.1; Provinciewet 1992/ 1998, art. 80-83
Opmerking: Hieronder valt het toekennen aan deze commissies van bevoegdheden van Provinciale Staten of Gedeputeerde Staten.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het opleggen van geheimhouding ten aanzien van commissiestukken en zaken die door de commissie met gesloten deuren behandeld zijn aan hen die bij de behandeling aanwezig zijn en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen
Periode: 1979–
Grondslag: Provinciewet 1962, zoals gewijzigd bij de wet van 30 mei 1979, Stb. 317, art. 66a.4 en 66a.5, Provinciewet 1992/1998, art. 91.1 en 91.2
Opmerking: – Ook de commisievoorzitter kan optreden als actor. Hij doet daarvan mededeling aan de commissie.
– In de periode 1985–1986 werd deze handeling met betrekking tot de provincie Flevoland door het Voorbereidingslichaam provincie Flevoland verricht.
– De voorzitter v.d. commissie kan ook als actor optreden (zie hierboven)
Waardering: Vervallen
Handeling: Het benoemen van de provinciale griffier
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet, art. 36; Provinciewet 1962, art. 67; Provinciewet 1992/1998, art. 98
Waardering: Vervallen
Handeling: Het vaststellen van regels met betrekking tot taak, bevoegdheid en vervanging van de provinciale griffier
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet, art. 43; Provinciewet 1962, art. 75.1; Provinciewet 1992/1998, art. 100.2, art. 103
Product: instructie
Waardering: Vervallen
Handeling: Het vaststellen van provinciale verordeningen
Periode: 1945–
Grondslag: provinciale wet, art. 140; Provinciewet 1962, art. 80; Provinciewet 1992/1998, art. 143.1
Opmerking: Gedeputeerde Staten en de Commissaris van de Koningin kunnen hiertoe bij wet of door Provinciale Staten krachtens de wet bevoegdheid voor toegekend worden.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het overdragen van bevoegdheden aan Gedeputeerde Staten of een door hen ingestelde commissie
Periode: 1962–
Grondslag: Provinciewet 1962, gewijzigd bij de wet van 30 mei 1979, Stb. 317, art. 88.1; Provinciewet 1992/1998, art. 152
Waardering: Vervallen
Handeling: Het opstellen van een instructie voor Gedeputeerde Staten
Periode: 1945–1962
Grondslag: Provinciale wet, art. 150
Opmerking: Zo’n instructie regelt de dagelijkse leiding en uitvoering van zaken door Gedeputeerde Staten.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het machtigen van Gedeputeerde Staten de uitvoering van besluiten van Provinciale Staten op te dragen aan provinciale ambtenaren
Periode: 1962–
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 104.1
Opmerking: – Hierbij bepalen Provinciale Staten op welke wijze tegen die uitvoering beroep op Gedeputeerde Staten openstaat.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het vaststellen van plannen en voorwaarden van aanbesteding inzake leveringen aan de provincie en vanwege de provincie te verrichten werken
Periode: 1945–1993
Grondslag: Provinciale wet, art. 159; Provinciewet 1962, art. 107
Opmerking: Vaststelling door Gedeputeerde Staten vond plaats wanneer Provinciale Staten zich de bevoegdheden daartoe niet hadden voorbehouden.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het besluiten tot correcties van gemeentegrenzen
Periode: 1994–
Grondslag: Gemeentewet, art. 283.3
Waardering: Vervallen
Handeling: Het vaststellen van ontwerpregelingen ter voorbereiding van wijzigingen van de gemeentelijke indeling
Periode: 1994–
Grondslag: Gemeentewet, art. 284.1
Waardering: Vervallen
2.4.1 Inrichting en samenstelling regionaal
Handeling: Het treffen van een gemeenschappelijke regeling tussen provincies of tussen provincies en gemeenten
Periode: 1950–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1950/K 120, art. 16.1, art. 23.1; Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 40.1, art. 51.1
Waardering: Vervallen
Handeling: Het aan Gedeputeerde Staten en Commissarissen van de Koningin afgeven van een verklaring van geen bezwaar ten aanzien van een door hen te treffen gemeenschappelijke regeling
Periode: 1984–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 40.2, art. 51.2
Waardering: Vervallen
Handeling: Het behandelen van bezwaarschriften tegen een ontwerpbesluit tot vaststelling van een samenwerkingsgebied
Periode: 1984–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 3.4
Waardering: Vervallen
3.2.1 Eigen inkomsten provincie
Handeling: Het vaststellen van een belastingverordening voor het invoeren, wijzigen of afschaffen van een provinciale belasting
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet 1928, art. 126decies lid 1; Provinciewet 1962, art. 145.1; Provinciewet 1992, art. 220.1; Provinciewet 1998, art 220
Opmerking: Tot 1998 was goedkeuring per KB vereist.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het verlenen van gedeeltelijke kwijtschelding met betrekking tot provinciale belastingen
Periode: 1998–
Grondslag: Provinciewet 1998, art. 232e.3
Waardering: Vervallen
3.5.1 Begroting en jaarrekening provincie intern
Handeling: Het vaststellen van provinciale begrotingen
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet 1928, art. 109.2; Provinciewet 1962, art. 127.2, art. 134.3 en 134.4; Provinciewet 1992/1998, art. 195
Opmerking: Het betreft hier behalve de begroting van de provinciale inkomsten en uitgaven de begrotingen van takken van dienst die geen bedrijf zijn.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het besluiten tot uitgaven waarin door een goedgekeurde provinciale begroting of begrotingswijziging niet wordt voorzien
Periode: 1962–
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 130.2, art. 134.3; Provinciewet 1992/1998, art. 213.1
Opmerking: Het betreft hier gevallen van dringende spoed. Een dergelijk besluit wordt, eventueel met het besluit tot wijziging van de begroting, direct naar de Minister van Binnenlandse Zaken gezonden.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het aan Gedeputeerde Staten toestaan uit de post voor onvoorziene uitgaven bedragen over te schrijven naar andere uitgaafposten op een provinciale begroting
Periode: 1962–1994
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 132.1, art. 134.3
Waardering: Vervallen
Handeling: Het voor afzonderlijke taken en activiteiten van de provincie instellen van takken van dienst
Periode: 1962–
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 133.1; Provinciewet 1992/1998, art. 200.1
Opmerking: Tot 1994 gebeurde dit door aanwijzing.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het vaststellen van regels voor het beheer van takken van dienst
Periode: 1962–1994
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 133.3
Waardering: Vervallen
Handeling: Het vaststellen van provinciale rekeningen
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet, art. 120.1; Provinciewet 1962, art. 135.1 en 2, art. 136.1, art. 140.1, art. 141.1; Provinciewet 1992/1998, art. 202
Waardering: Vervallen
Handeling: Het aanwijzen van een vertegenwoordiger van de provincie in geval van rechtsgedingen waarbij schadevergoeding wordt geëist van de voorzitter en de leden van Gedeputeerde Staten
Periode: 1962–
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 139.4, art. 141.2; Provinciewet 1992/1998, art. 205.3
Waardering: Vervallen
3.5.2 Betalingen en controle provincie intern
Handeling: Het stellen van regels voor betalingen uit de provinciale kas
Periode: 1962–1994
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 142.1
Waardering: Vervallen
Handeling: Het vaststellen van regels met betrekking tot de organisatie van de administratie en van het beheer van vermogenswaarden van de provincie
Periode: 1962–
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 144; Provinciewet 1992/1998, art. 216
Waardering: Vervallen
Handeling: Het aanwijzen van deskundigen voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding van de provincie
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet 1928, art. 125.1; Provinciewet 1962, art. 135.2, art. 140.2, 144; Provinciewet 1992/1998, art. 217.2
Waardering: Vervallen
4.2.4. Besluiten van deelnemers aan gemeenschappelijke regelingen
Handeling: Het houden van toezicht op waterstaatswerken, waterschappen, veenschappen en veenpolders
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet 1928, art. 136; Provinciewet 1962, art. 99.1; Provinciewet 1962, art. 99.1; Provinciewet 1992/1998, art. 154
Waardering: Vervallen
4.3.2. Bestuursdwang vanwege de Provincie
Handeling: Het vorderen van medewerking van gemeentebesturen en besturen van waterschappen tot uitvoering van provinciale verordeningen
Periode: 1962–
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 85; Provinciewet 1992, art. 146.1
Opmerking: Tot 1992 noemde de wet ook de besturen van veenschappen en veenpolders.
Waardering: Vervallen
4.3.4. Bestuursdwang ten aanzien van gemeenschappelijke regelingen
Handeling: Het (bij KB) aanwijzen van gemeenten waarvan de besturen een gemeenschappelijke regeling moeten treffen, wijzigen of opheffen
Periode: 1984–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 99.1; art. 100.3
Opmerking: Aanwijzing gebeurt alleen als een zwaarwegend openbaar belang dit vereist. Een aanwijzing kan ook de toetreding tot of uittreding uit een regeling betreffen. Wanneer Provinciale Staten niet tijdig ingaan op de uitnodiging van de Kroon tot het verrichten van een aanwijzing, bereidt de Minister een KB voor.
Waardering: Vervallen
4.4 Geschillen en beroepsmogelijkheden
Handeling: Het machtigen van Gedeputeerde Staten tot het voeren van een rechtsgeding ten behoeve van de provincie
Periode: 1945–1962
Grondslag: Provinciale wet, art. 155.2
Waardering: Vervallen
45. Provinciale Staten van Noord Brabant
Handeling: Het overleggen met de Minister van Binnenlandse Zaken in het kader van de voorbereiding van een KB tot opheffing van een gemeenschappelijke regeling waaraan gemeenten uit de agglomeratie Eindhoven deelnemen
Periode: 1976–1985
Grondslag: Wet agglomeratie Eindhoven, art. 39.3
Waardering: Vervallen
Handeling: Het vaststellen van een samenwerkingsgebied
Periode: 1984–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 2.1 en 2.2
Waardering: Vervallen
Handeling: Het vaststellen van de indeling in samenwerkingsgebieden
Periode: 1994–
Grondslag: Kaderwet bestuur in verandering, art. 4.1 en 4.3
Opmerking: De minister is actor wanneer Provinciale Staten niet (tijdig) tot vaststelling overgaan.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het voorbereiden van een wijziging van de provinciale indeling
Periode: 1945–
Grondslag: Wet algemene regels herindeling, Stb. 1984/475, zoals gewijzigd 13 mei
1991, art. 86; Provinciewet 1992/1998, art. 278
Product: AMvB
Opmerking: – De minister nodigt de betrokken provinciebesturen uit om de voorbereiding van de desbetreffende wijziging ter hand te nemen, reageren zij echter niet binnen 3 maanden, dan kan de minister de voorbereiding zelf doen.
– Zie voor het voorbereiden van wetgeving en AMvB’s inzake de provinciale indeling het PIVOT-rapport nr. 68: Constitutionele zaken, Een institutioneel onderzoek over de periode 1945–1997, vastgesteld februari 2000.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het regelen van de huishouding van de provincie
Periode: 1994–
Grondslag: Provinciewet 1994/1998, art. 105
Opmerking: Hieronder valt ook het benoemen van provinciale ambtenaren
Waardering: Vervallen
Handeling: Het overdragen van bevoegdheden aan de besturen van gemeenten en waterschappen
Periode: 1994–
Grondslag: Provinciewet 1992/1998, art. 107
Waardering: Vervallen
Handeling: Het aan gemeenten en waterschappen vergoeden van kosten die voortvloeien uit door Provinciale Staten gevorderde medewerking tot de uitvoering van hun verordeningen
Periode: 1994–
Grondslag: Provinciewet 1992, art. 146.2
Opmerking: Het betreft kosten die ten laste blijven van de betrokken gemeenten of waterschappen.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het (bij KB) aan gemeenten opleggen van een onderlinge gemeenschappelijke regeling
Periode: 1950–
Grondslag: Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1950/K 120, art. 11.1-3; Wet gemeenschappelijke regelingen, Stb. 1984/667, art. 99.2 en 99.5; Kaderwet bestuur in verandering, art. 23.1; art. 24.1; art. 26
Product: Besluit van 7 juni 1995, tot oplegging van de Gemeenschappelijke regeling Bestuur Regio Utrecht, Stb. 1995/311
Opmerking: – De gemeenten kunnen in een samenwerkingsgebied liggen.
– Onder ‘opleggen’ wordt ook verstaan de wijziging of opheffing van een bestaande regeling, de toetreding tot of de uittreding uit een regeling.
Oplegging gebeurde tot 1984 door Provinciale Staten. Vanaf 1984 gebeurt het, op aanwijzing van Provinciale Staten, door Gedeputeerde Staten. Liggen de betrokken gemeenten echter in verschillende provincies, dan gebeurt het opleggen door de Kroon (de minister bereidt een KB voor). Bleven Provinciale Staten ten aanzien van het opleggen in gebreke, dan gebeurde het opleggen eveneens door de Kroon. De Commissaris treedt in de plaats van Gedeputeerde Staten (voor 1984: Provinciale Staten) wanneer het een regeling tussen uitsluitend burgemeesters betreft.
Waardering: Vervallen
47. Provinciaal bestuur Zuid Holland
Handeling: Het rapporteren aan de commissie reorganisatie bestuur regio Rotterdam met betrekking tot het samenwerkingsgebied Rotterdam
Periode: 1994–1998
Grondslag: Kaderwet bestuur in verandering, art. 39.2
Opmerking: Elk van de betrokken besturen – dat wil zeggen ook het gemeentebestuur van Rotterdam en het bestuur van het regionaal openbaar lichaam – had de plicht de commissie te informeren over de uitvoering van het werkprogramma, dat onderdeel was van de overeenkomst.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het verlenen van bijdragen in de kosten van het openbaar lichaam Rijnmond
Periode: 1979–1986
Grondslag: Wet openbaar lichaam Rijnmond, zoals gewijzigd Stb. 1979/195, art. 56c
Waardering: Vervallen
48. Voorbereidingslichaam provincie Flevoland
Handeling: Het doen van opgaven aan bewaarders van registers ter verandering van de tenaamstelling in die registers in het kader van de overgang van goederen op de provincie Flevoland
Periode: 1986
Grondslag: Wet instelling provincie Flevoland, art. 23.2
Opmerking: – Deze handeling werd uitgevoerd door het dagelijks bestuur van het voorbereidingslichaam.
– De rechten en aangegane verplichtingen van het Voorbereidingslichaam Provincie Flevoland zijn met ingang van de datum van instelling van de provincie Flevoland naar deze provincie overgegaan. Voor overgang van rechten en verplichtingen die betrekking hadden op registergoederen was verandering van de tenaamstelling in de desbetreffende registers nodig.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het vaststellen van een reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van Provinciale Staten
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciale wet, art.84; Provinciewet 1962/1992/1998, art. 16
Waardering: Vervallen
Handeling: Het aanwijzen van de plaats waar Provinciale Staten vergaderen
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 14.2
Waardering: Vervallen
Handeling: Het opleggen van geheimhouding aan leden van Provinciale Staten en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 21.1 en 2; Provinciewet 1962, zoals gewijzigd bij de wet van 30 mei 1979, Stb. 317, art. 21.3; Provinciewet 1992/1998, art. 25.1 en 25.2, art. 55
Opmerking: – Het betreft in het geval van alle actoren geheimhouding omtrent de inhoud van stukken welke worden voorgelegd, en in het geval van geheimhouding omtrent het met gesloten deuren behandelde.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het wijzigen van het aantal Gedeputeerde Statenleden
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciewet 1962, zoals gewijzigd bij de wet van 25 mei 1978, Stb. 272, art. 29.2 en 29.3
Waardering: Vervallen
Handeling: Het overleggen met de Minister van Binnenlandse Zaken over de vaststelling van het aantal Gedeputeerde Statenleden van de provincie Flevoland
Periode: 1985–1986
Grondslag: Wet instelling provincie Flevoland, art. 15.2
Waardering: Vervallen
Handeling: Het vaststellen van het reglement van orde voor de vergaderingen van Gedeputeerde Staten
Periode: 1945–
Grondslag: Provinciale wet, art. 91; Provinciewet 1962, art. 46; Provinciewet 1992/1998, art. 52
Opmerking: – Dit reglement wordt aan Provinciale Staten toegezonden.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het op verzoek van de Commissaris van de Koningin aanwijzen van een lid van Gedeputeerde Staten dat de uitgaande stukken van dit college ondertekent
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 61
Waardering: Vervallen
Handeling: Het aanwijzen van een vervanger van de Commissaris van de Koningin
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciale wet 1928, art. 35; Provinciewet 1962, art. 62 lid 1; Provinciewet 1992/1998, art. 75.1
Waardering: Vervallen
Handeling: Het instellen en samenstellen van (sub)commissies en het regelen van hun bevoegdheden
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 64 lid 1; Provinciewet 1962, zoals gewijzigd bij de wet van 30 mei 1979, Stb. 317, art. 66.1, art. 103a.1; Provinciewet 1992/ 1998, art. 80-83
Opmerking: Hieronder valt het toekennen aan deze commissies van bevoegdheden van Provinciale Staten of Gedeputeerde Staten.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het instellen van tijdelijke adviescommissies die Gedeputeerde Staten van advies moeten dienen
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 65 (gewijzigd bij de wet van 30 mei 1979, Stb. 317, art. 65.2); Provinciewet 1992/1998, art. 90
Opmerking: Het gaat hier om commissies die op een veelal beperkt, specifiek omschreven taakgebied adviseren.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het instellen van tijdelijke adviescommissies die de Commissaris van de Koningin van advies moeten dienen
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciewet 1962, zoals gewijzigd bij de wet van 30 mei 1979, Stb. 317, art. 65.2; Provinciewet 1992/1998, art. 90
Opmerking: Het gaat hier om commissies die op een veelal beperkt, specifiek omschreven taakgebied adviseren.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het opleggen van geheimhouding ten aanzien van commissiestukken en zaken die door de commissie met gesloten deuren behandeld zijn aan hen die bij de behandeling aanwezig zijn en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciewet 1962, zoals gewijzigd bij de wet van 30 mei 1979, Stb. 317, art. 66a.4 en 66a.5, Provinciewet 1992/1998, art. 91.1 en 91.2
Opmerking: – Ook de commisievoorzitter kan optreden als actor. Hij doet daarvan mededeling aan de commissie.
– De voorzitter v.d. commissie kan ook als actor optreden (zie hierboven)
Waardering: Vervallen
Handeling: Het opleggen van geheimhouding ten aanzien van commissiestukken en zaken die Gedeputeerde Staten aan de commissie overlegt, aan hen die bij de behandeling aanwezig zijn en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciewet 1962, zoals gewijzigd bij de wet van 30 mei 1979, Stb. 317, art. 66a.4 en 66a.5, Provinciewet 1992/1998, art. 91.1 en 91.2
Waardering: Vervallen
Handeling: Het voordragen van personen voor benoeming tot provinciale griffier en het doen van voorstellen tot zijn ontslag
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciale wet, art. 36; Provinciewet 1962, art. 67; Provinciewet 1992/1998, art. 98.1
Waardering: Vervallen
Handeling: Het benoemen van de provinciale griffier
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciale wet, art. 36; Provinciewet 1962, art. 67; Provinciewet 1992/1998, art. 98
Waardering: Vervallen
Handeling: Het vaststellen van regels met betrekking tot taak, bevoegdheid en vervanging van de provinciale griffier
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciale wet, art. 43; Provinciewet 1962, art. 75.1; Provinciewet 1992/1998, art. 100.2, art. 103
Product: instructie
Waardering: Vervallen
Handeling: Het aan de provinciale griffier toestaan elders te wonen dan in de gemeente waar Provinciale Staten vergaderen
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 71.2
Waardering: Vervallen
Handeling: Het aan Gedeputeerde Staten voordragen voor benoeming van provinciale ambtenaren
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciale wet, art. 34.2; Provinciewet 1962, art. 76.1
Opmerking: – Tot ‘ambtenaren’ worden hier ook gerekend de ‘bedienden’ waarvan in de Provinciale Wet sprake is.
– Deze handeling heeft geen betrekking op de griffier.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het benoemen van provinciale ambtenaren en bedienden
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciale wet, art. 34.2; art. 156; Provinciewet 1962, art. 76.1
Opmerking: – Tot ‘ambtenaren’ worden hier ook gerekend de ‘bedienden’ waarvan in de Provinciale Wet sprake is.
– Deze handeling heeft geen betrekking op de griffier.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het overdragen van bevoegdheden aan Gedeputeerde Staten of een door hen ingestelde commissie
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciewet 1962, gewijzigd bij de wet van 30 mei 1979, Stb. 317, art. 88.1; Provinciewet 1992/1998, art. 152
Waardering: Vervallen
Handeling: Het machtigen van Gedeputeerde Staten de uitvoering van besluiten van Provinciale Staten op te dragen aan provinciale ambtenaren
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 104.1
Opmerking: – Hierbij bepalen Provinciale Staten op welke wijze tegen die uitvoering beroep op Gedeputeerde Staten openstaat.
Waardering: Vervallen
Handeling: Het aanwijzen van provinciale ambtenaren die besluiten van Gedeputeerde Staten moeten uitvoeren
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciewet 1962, art. 104.1
Waardering: Vervallen
Handeling: Het vaststellen van plannen en voorwaarden van aanbesteding inzake leveringen aan de provincie en vanwege de provincie te verrichten werken
Periode: 1985–1986
Grondslag: Provinciale wet, art. 159; Provinciewet 1962, art. 107
Waardering: Vervallen
Opmerking: Vaststelling door Gedeputeerde Staten vond plaats wanneer Provinciale Staten zich de bevoegdheden daartoe niet hadden voorbehouden.
1
Met betrekking tot de indeling van provincies en gemeenten zijn in de loop der jaren tal van wetten ontworpen, aangezien de Grondwet voorschrijft dat de instelling van nieuwe gemeenten (en provincies), alsmede de wijziging van hun grenzen, bij wet geschiedt.
2
Thorbecke, zoals aangehaald in : Breunese, J.N. en L.J. Roborgh (red.) Ministeries van algemeen bestuur Leiden, 1989, p. 12.
3
Wetenschappelijke (Voorlopige) Raad voor het Regeringsbeleid De organisatie van het Openbaar Bestuur. Rapport nr. 6 Den Haag (Staatsuitgeverij, Den Haag), 1975, p. 24–25.
4
Breunese, J.N. en L.J. Roborgh (red.) Ministeries van algemeen bestuur Leiden, 1989, p. 12–13.
5
Wetenschappelijke (Voorlopige) Raad voor het Regeringsbeleid De organisatie van het Openbaar bestuur. Rapport nr. 6 Den Haag (Staatsuitgeverij Den Haag), 1975, p. 16–27.
6
De Minister van Binnenlandse Zaken vervulde daarbij een coördinerende functie. Tot 1994 had het grote stedenbeleid geen hoge prioriteit. Wel waren er verscheidene initiatieven om de stedelijke problemen aan te pakken. Na een ‘noodkreet’ van de vier grote gemeenten kwam het grote stedenbeleid hoog op de agenda te staan. Dat leidde in 1994, op het Departement van Binnenlandse Zaken, tot de aanstelling van een Staatssecretaris voor Grote Stedenbeleid. Door de ingewikkelde materie, de samenhang met verscheidene beleidsterreinen, werd het ten slotte noodzakelijk geacht een aparte Minister voor Grote Stedenbeleid te benoemen (zie aldaar in het hoofdstuk ‘Actoren’).
7
Zie noot 1.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2007-21-p10-SC78846.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.