Wijziging Regeling overleg exceptioneel transport, Regeling vaststelling vergoeding voor wegbeheerders bij exceptionele transporten en Regeling taken Dienst Wegverkeer

Regeling houdende wijziging van de Regeling overleg exceptioneel transport, de Regeling vaststelling vergoeding voor wegbeheerders bij exceptionele transporten en de Regeling taken Dienst Wegverkeer in verband met de ervaringsfase LZV’s

18 oktober 2007

Nr. HDJZ/AWW/2007-1371

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 4b, tweede lid en 149b, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 7, tweede lid, van het Besluit ontheffingverlening exceptionele transporten;

Besluit:

Artikel I

De Regeling overleg exceptioneel transport1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vernummering van het tweede en derde lid van artikel 1 tot het derde en vierde lid, wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

2. Naast het overleg, bedoeld in het eerste lid, overlegt het Overleg exceptionele transporten minimaal twee maal per jaar over de uitvoering van de artikelen 149a en 149b van de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot samenstellen, met een laadlengte van tenminste 18 meter of een vergelijkbare laadlengte indien de voertuigen zijn ingericht voor het vervoer van afneembare laadstructuren, bestaande uit ten hoogste drie voertuigen en ingericht voor het vervoer van goederen waarvan de totale lengte niet meer bedraagt dan 25,25 meter.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het vierde lid tot het vijfde, wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

4. Ten behoeve van een overleg als bedoeld in artikel 1, tweede lid, wordt voorts de representatieve overkoepelende organisaties van de volgende nationale belangen de gelegenheid geboden als agendalid alle stukken te ontvangen en zich, indien voor hen relevante onderwerpen aan de orde zijn, voor dat onderwerp bij de vergadering te voegen:

a. ten hoogste twee vertegenwoordigers van het belang verkeersveiligheid;

b. ten hoogste twee vertegenwoordigers van het belang andere transportmodaliteiten.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

5. De in het eerste tot en met het vierde lid aangewezen organisaties wijzen ten behoeve van het overleg een vertegenwoordiger aan. Daarbij kan worden voorzien in de aanwijzing van één of meer plaatsvervangers.

Artikel II

Artikel 1 van de Regeling vaststelling vergoeding voor wegbeheerders bij exceptionele transporten1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. In afwijking van het eerste lid, ontvangt een wegbeheerder van de Dienst Wegverkeer een vergoeding van nihil voor ontheffingen verleend voor samenstellen, met een laadlengte van tenminste 18 meter of een vergelijkbare laadlengte indien de voertuigen zijn ingericht voor het vervoer van afneembare laadstructuren bestaande uit ten hoogste drie voertuigen en ingericht voor het vervoer van goederen waarvan de totale lengte niet meer bedraagt dan 25,25 meter.

Artikel III

Artikel 2, onderdeel c, van de Regeling taken Dienst Wegverkeer2 komt te luiden:

c. het op verzoek verstrekken van een zwaar transportverklaring, een draagvermogensbrief, of voor samenstellen, met een laadlengte van tenminste 18 meter of een vergelijkbare laadlengte indien de voertuigen zijn ingericht voor het vervoer van afneembare laadstructuren bestaande uit ten hoogste drie voertuigen en ingericht voor het vervoer van goederen waarvan de totale lengte niet meer bedraagt dan 25,25 meter, af te geven keuringscertificaten of andere documenten dan wel te verrichten handelingen, ten behoeve van het door gemeenten, provincies of de dienst verlenen van ontheffingen op basis van de artikelen 149 en 149a, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 november 2007.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, C.M.P.S. Eurlings.

Toelichting

Inleiding

Met ingang van 1 november 2007 start de ‘ervaringsfase’ met LZV’s, de samenstellen van voertuigen, met een laadlengte van tenminste 18 meter of een vergelijkbare laadlengte indien de voertuigen zijn ingericht voor het vervoer van afneembare laadstructuren en bestaande uit ten hoogste drie voertuigen, ingericht voor het vervoer van goederen en waarvan de totale lengte niet meer bedraagt dan 25,25 meter. De onderhavige wijzigingsregeling bevat in het kader van voornoemde ervaringsfase drie wijzigingen die specifiek op LZV’s betrekking hebben en die hieronder worden toegelicht. De Dienst Wegverkeer (hierna: RDW) zal daarnaast een beleidsregel publiceren waarin de ontheffingverlening voor LZV’s nader wordt beschreven.

Artikel I (Overleg)

De ervaringsfase bouwt voort op twee proeven die vanaf 1999 achtereenvolgens zijn gehouden. Gedurende deze proeven is in nauw overleg met de betrokken branches en verkeersveiligheidsorganisaties de ervaringsfase voorbereid. Ook tijdens de ervaringsfase is het wenselijk dit contact te onderhouden. Onderhavige regeling formaliseert het overleg. Dit is in lijn met artikel 149a, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 op grond waarvan de RDW periodiek overleg voert met betrekking tot de wijze waarop de RDW uitvoering geeft aan de artikelen 149a en 149b van die wet. Dit betekent dat betrokken partijen met elkaar overleggen om knelpunten snel te signaleren om zo de dienstverlening door de RDW te verbeteren. Sommige knelpunten betreffen vragen van meer beleidsmatige aard, die daarmee direct worden doorgespeeld naar het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, dat ook deelneemt aan het overleg.

Voor overleg met betrekking tot de ervaringsfase is aansluiting gezocht bij het reeds bestaande Overleg exceptioneel transport, beter bekend als Overleg Centrale Ontheffingverlening (OCOV). Dit overleg zal minimaal twee maal per jaar met als enige onderwerp de LZV’s bijeenkomen. Aangezien het gaat om advisering aan de RDW met betrekking tot de ontheffingverlening is het niet wenselijk geacht om tevens de standaard verkeersveiligheidsorganisaties of transporteurs met andere modaliteiten voor dit overleg uit te nodigen. Wel is van belang geacht dat deze organisaties kennis kunnen nemen van de agenda en stukken en dat zij zich zonodig in het OCOV kunnen laten vertegenwoordigen in een specifiek voor een bepaald onderwerp gehouden vergadering. Voor beide voornoemde belangen kunnen ten hoogste twee vertegenwoordigers aan het overleg deelnemen.

Artikel II (Vergoeding wegbeheerders)

De ervaringsfase met LZV’s gaat uit van een groeimodel van wegen waar deze voertuigen kunnen rijden. Met de wegbeheerders is overleg gevoerd over de te hanteren structuur op basis waarvan zij bij deze specifieke ontheffingen een vergoeding voor de overdracht van hun gegevens zullen ontvangen. Met de onderhavige wijziging wordt geregeld dat wegbeheerders gedurende de ervaringsfase geen vergoeding zullen ontvangen. Reden hiervoor is dat – met name in de aanvangsperiode van de ervaringsfase – de uitvoeringskosten voor de RDW en de verwerkingskosten voor de wegbeheerders om deze vergoeding uit te betalen respectievelijk te ontvangen, vele malen hoger zijn dan de uit te keren vergoeding. Met de wegbeheerders (RWS en via vertegenwoordigers IPO, VNG en Unie van Waterschappen) is hierover overleg gevoerd. Hieruit zijn geen bezwaren naar voren gekomen.

Artikel III

Om een LZV-ontheffing te kunnen krijgen dienen de samenstellen of de afzonderlijke voertuigen die onderdeel kunnen uitmaken van een LZV, door de RDW te worden gekeurd. De RDW geeft ten bewijze van goedkeuring van het samenstel of voertuig een keuringscertificaat of vergelijkbaar document af. De voorwaarden waaraan een LZV of individueel voertuig moet voldoen om te worden toegelaten wordt nader omschreven in de door de RDW te publiceren beleidsregel. In die beleidsregel zal tevens worden aangeduid welke documenten bij toelating door de RDW worden verstrekt.

Onderhavige wijzigingen hebben geen gevolgen voor de administratieve lasten voor burgers of bedrijven.

De regeling treedt in werking op het moment dat de ervaringsfase van start gaat, zijnde 1 november 2007.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings

  • 1

    Stcrt. 2005, 222.

  • 2

    Stcrt. 1996, 125; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 20 februari 2007 (Stcrt. 40).

Naar boven