Instellingsbesluit Evaluatiecommissie Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen

Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 2 oktober 2007, nr. OWB/AI/2007/28293, tot instelling van de Evaluatiecommissie Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

b. KNAW: de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen

c. Evaluatiecommissie: de Evaluatiecommissie Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.

Artikel 2

Instelling en taak

1. Er is een ‘Evaluatiecommissie Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen’

2. De Evaluatiecommissie heeft tot taak om de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen op hoofdlijnen te evalueren op de rollen die zij vervult in en voor het Nederlandse wetenschapsbestel, en op haar effectiviteit en doelmatigheid in de vervulling van haar taken. De commissie neemt in haar beschouwing mee: de uitkomsten van de evaluatie uit 1997, de reactie van de KNAW daarop en de reactie van de minister op de brief van de KNAW.

3. De Evaluatiecommissie biedt de minister haar bevindingen aan.

Artikel 3

Instellingsduur

De Evaluatiecommissie wordt ingesteld met ingang van heden en wordt opgeheven uiterlijk per 1 januari 2008.

Artikel 4

Informatieplicht

De Evaluatiecommissie verstrekt aan de minister desgevraagd de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen.

Artikel 5

Leden

1. Tot leden van de Evaluatiecommissie worden benoemd:

a. mw.prof.dr. L.J. Gunning-Schepers, als voorzitter,

b. prof.dr. E.M. Meijer,

c. drs. J.G.F. Veldhuis,

d. prof.dr. F.J.H. Don.

2. De benoeming geschiedt voor de duur van de Evaluatiecommissie.

Artikel 6

Werkwijze

1. De Evaluatiecommissie stelt haar eigen werkwijze vast.

2. De Evaluatiecommissie kan zich door andere personen doen bijstaan voorzover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.

Artikel 7

Eindrapport

De Evaluatiecommissie brengt vóór 1 januari 2008 haar eindrapport uit aan de minister.

Artikel 8

Vergoeding

Alleen die leden die geen functie ten behoeve van de KNAW uitoefenen en die leden die geen ambtenaar zijn, ontvangen per vergadering een beloning op basis van het Vacatiegeldenbesluit 1988 en de daarop gebaseerde voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geldende bepalingen, waarbij de Evaluatiecommissie als algemene commissie in de zin van het Vacatiegeldenbesluit 1988 wordt aangemerkt.

Artikel 9

Kosten deskundigen

Indien de Evaluatiecommissie ten behoeve van haar werk deskundigen raadpleegt waaraan kosten zijn verbonden, dient voor vergoeding van deze kosten vooraf door de minister goedkeuring te zijn verleend.

Artikel 10

Kosten van de Evaluatiecommissie

1. De kosten van de Evaluatiecommissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van de minister.

Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

a. de kosten voor vergaderingen en secretariële ondersteuning,

b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid en het laten verrichten van onderzoek, en

c. de kosten voor publicatie van rapportages.

2. De Evaluatiecommissie biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een begroting en een planning aan de minister aan.

Artikel 11

Verantwoording

1. De Evaluatiecommissie biedt de minister voor 1 maart 2008 een eindverslag aan waarin verslag wordt gedaan over de activiteiten van de periode dat de Evaluatiecommissie werkzaam is geweest;

2. Bij het eindverslag legt de Evaluatiecommissie rekening en verantwoording af. Een en ander onder overlegging van een verklaring van een registeraccountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 12

Geheimhouding

1. De Evaluatiecommissie neemt geheimhouding in acht ten aanzien van alle informatie die in het kader van dit besluit bekend wordt en waarvan het karakter als vertrouwelijk is aan te merken.

2. De Evaluatiecommissie zorgt ervoor dat door een ieder die betrokken is bij de werkzaamheden van de Evaluatiecommissie, geheimhouding in acht wordt genomen ten aanzien van alle informatie die in het kader van dit besluit bekend wordt en waarvan het karakter als vertrouwelijk is aan te merken.

Artikel 13

Openbaarmaking

Rapporten, notities, verslagen en andere producten welke door of namens de Evaluatiecommissie worden vervaardigd, worden niet door de Evaluatiecommissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de minister uitgebracht.

Artikel 14

Archiefbescheiden

De Evaluatiecommissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder als nodig is, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van de directie Onderzoek en Wetenschapsbeleid (OWB) van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 15

Inwerkingtreding

1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant, waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met de dag van tekening.

2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 januari 2008.

Artikel 16

Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Evaluatiecommissie Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H.A. Plasterk.

Toelichting

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), waaronder de KNAW valt, verplicht niet tot evaluatie van de KNAW. Maar de Comptabiliteitswet stelt ministers verantwoordelijk voor de doeltreffendheid en doelmatigheid van hun beleid en het periodiek onderzoeken daarvan. Ze moeten de Algemene Rekenkamer daarover informeren. Het ministerie van Financiën heeft deze ministeriële verantwoordelijkheid uitgewerkt in de Regeling Periodieke Evaluatieonderzoeken en beleidsinformatie 2006 (RPE). Deze regeling stelt dat beleidsdoelstellingen periodiek moeten worden geëvalueerd (‘beleidsdoorlichtingen’).

De KNAW valt onder de eerste operationele beleidsdoelstelling van het begrotingsartikel 16 (OCW-begroting): ‘toerusting en bekostiging van het onderzoekbestel’. Tot het onderzoeksbestel worden onder meer gerekend de KNAW, de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek NWO, de Nederlandse organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO en de Koninklijke Bibliotheek.

De evaluatie van de KNAW werd reeds aangekondigd In de OCW-begrotingen 2006 en 2007, maar werd uitgesteld wegens onder meer persoonswisselingen in de topfuncties bij de KNAW en de val van het toenmalige kabinet.

De eerste externe evaluatie van de KNAW werd gehouden in 1997. De evaluatiecommissie kreeg de opdracht tot een onafhankelijke en kritische beoordeling van de bestuursstructuur en het bureau van de KNAW. Ook moest de commissie een antwoord geven op de vraag of de middelen die aan de KNAW werden besteed doelmatig werden ingezet. Voorts vroeg de minster om de evaluatie te plaatsen in een internationale context. De uitkomst van de evaluatie was overwegend positief. Het bestuur van de KNAW heeft de evaluatie vervolgens, samen met zijn reactie erop aan de minister aangeboden. De minister constateerde later dat de commissie niet of nauwelijks was ingegaan op de relaties van de KNAW met de wetenschappelijke gemeenschap, met het ministerie van OCW, met nationale en internationale onderzoekorganisaties etcetera.

De minister nam de aanbeveling van de commissie over om de KNAW een voortrekkersrol te geven bij de ontwikkeling van een adequaat en houdbaar stelsel van kwaliteitszorg voor het wetenschapsbestel en daarin samen op te trekken met de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek NWO en de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten VSNU.

Sindsdien heeft zich binnen het Nederlandse wetenschapsbestel en in de politieke context daarvan een discussie ontwikkeld over de waarde van het wetenschapsbestel en van (top)onderzoek en (top)onderzoekers voor Nederland. Vooral de vraag of de Nederlandse wetenschap niet tot grotere excellentie en maatschappelijke en economische benutting kan worden gebracht door financiële prikkels richtte de aandacht van andere dan de gebruikelijke stakeholders op de instellingen in de Nederlandse wetenschap. De Commissie-Chang (Investeren in dynamiek, 2006) bracht daarover advies uit aan de minister van OCW.

In zijn Briefadvies op de strategische plannen van TNO, NWO en KNAW (2006) vroeg de AWT de minister van OCW niet alleen op de plannen zelf te reageren maar vooral ook duidelijker te maken welke rol deze grote instellingen in het wetenschapsbestel (moeten) vervullen. Ook vroeg de AWT aan te geven op welke wijze de minister het Nederlandse wetenschapsbestel, waaronder deze instellingen, aanstuurt vanuit een toekomstbeeld en vanuit de uitdagingen die Nederland en de Nederlandse wetenschap wachten.

Een andere krachtige ontwikkeling betreft de vormgeving van een Europees wetenschapsbestel, waarbinnen de Nederlandse wetenschap zich moet profileren. Tegen de achtergrond van deze ontwikkeling is het opportuun de evaluatie van de KNAW niet beperkt te houden tot het functioneren van de instelling zelf.

Veel belangrijker en ook meer richtinggevend voor de kabinetsreactie op de evaluatie is de vraag welke rol de KNAW zou moeten vervullen in het Nederlandse wetenschapsbestel van de komende tien tot twintig jaar gegeven de wetenschappelijke, maatschappelijke en internationale eisen die aan de Nederlandse wetenschap worden gesteld.

Dat de KNAW in 2008 haar 200-jarig bestaan viert, rechtvaardigt des te meer een dergelijke meer principiële evaluatie op hoofdlijnen.

Daarbij is relevant dat ook de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek NWO, de tweede grote speler in het wetenschapsbestel, op dergelijke wijze in dezelfde periode zal worden geëvalueerd. Het is wenselijk dat de beide evaluatiecommissies met elkaar contact hebben over vragen betreffende de rollen van KNAW en NWO in het Nederlandse wetenschapsbestel.

Het is de bedoeling van de minister op beide evaluaties in samenhang te reageren.

Voor de evaluatie van de KNAW als actor in het Nederlandse wetenschapsbestel is het belangrijk de drie rollen te bezien die de KNAW zelf onderscheidt (Strategisch Plan 2007–2010; uit 2006), namelijk die van Genootschap, adviseur en organisatie verantwoordelijk voor de KNAW-instituten. Per rol zijn ondermeer de volgende vragen relevant:

– Genootschap

Is de samenstelling van het Genootschap adequaat en kan er in dit opzicht iets worden geleerd van het model van de Britse Royal Society?

– Adviseur

Is de KNAW in staat over de volle breedte van het wetenschappelijk werkveld adviezen van gewicht uit te brengen aan de overheid en aan het wetenschapsbestel?

– Beheerder van KNAW-instituten

Behoort de manier waarop de KNAW instituten beheert tot de best practices, ook internationaal; is het wenselijk de rol van de KNAW als institutenbeheerder ten principale te heroverwegen?

Naar boven