Wijziging Regeling inrichting landelijk gebied in verband met de instelling van het Comité van Toezicht en de procedure voor de selectie van plaatselijke groepen

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Verkeer en Waterstaat van 16 oktober 2007, nr. TRCJZ/2007/2942, houdende onder meer wijziging van de Regeling inrichting landelijk gebied in verband met de instelling van het Comité van Toezicht en de procedure voor de selectie van plaatselijke groepen

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Verkeer en Waterstaat,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën;

Gelet op de artikelen 75, eerste lid, onderdeel a, en 77, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PbEU L277) en op de artikelen 93, vierde lid, en 95, vierde lid, van de Wet inrichting landelijk gebied, voor zover het betreft artikel I, op de artikelen 57 en 58 van de Wet agrarisch grondverkeer en artikel 2 van het Besluit grondbankstelsel, voor zover het betreft artikel II, op artikel 29, eerste lid, van de Wet agrarisch grondverkeer, voor zover het betreft artikel III, op artikel 5.14, derde lid, onderdeel a, en zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, voor zover het betreft artikel IV, op artikel 48, tweede lid, onderdeel i, van de Kadasterwet, voor zover het betreft artikel V, op artikel 4, zevende lid, van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, voor zover het betreft artikel VI, op de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies, voor zover het betreft de artikelen VII en VIII, onderdeel a, en op artikel 6 van het Besluit houdende voorschriften betreffende de samenstelling en de werkwijze van de Commissie Beheer Landbouwgronden, voor zover het betreft artikel VIII, onderdeel d;

Besluiten:

Artikel I

De Regeling inrichting landelijk gebied1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt in de begripsomschrijving van ‘plattelandsontwikkelingsprogramma’ ‘artikel 15’ vervangen door: artikel 15, eerste lid,.

B

In artikel 2, tweede lid, wordt ‘het toezichtcomité, bedoeld in artikel 77 van verordening (EG) nr. 1698/2005’ vervangen door: het Comité van Toezicht, bedoeld in artikel 27a.

C

In artikel 3 wordt ‘de artikelen 21 en 82 van verordening (EG) nr. 794/2004’ vervangen door: artikel 21 van verordening (EG) nr. 659/1999.

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘alsmede de verplichting tot’ vervangen door: en met uitzondering van.

2. In het tweede lid komt ‘onderdeel a,’ te vervallen.

E

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanduiding ‘1’ voor de aanhef komt te vervallen.

2. In de aanhef wordt ‘artikel 80 van de Landinrichtingswet’ vervangen door: artikel 73 van de Landinrichtingswet.

3. In onderdeel a wordt ‘het vastgestelde landinrichtingsplan ingevolge artikel 80, aanhef en onderdeel b, van de Landinrichtingswet’ vervangen door: het landinrichtingsplan, bedoeld in artikel 73 van de Landinrichtingswet,.

4. In onderdeel b wordt ‘van die wet’ vervangen door: van de Reconstructiewet concentratiegebieden.

5. In onderdeel c wordt ‘het op grond van de artikelen 189 tot en met 194 van de Landinrichtingswet vastgestelde plan van tijdelijk gebruik’ vervangen door: het plan van tijdelijk gebruik, bedoeld in artikel 189, eerste lid, van de Landinrichtingswet,.

6. In onderdeel d wordt na ‘de Landinrichtingswet’ een komma ingevoegd.

F

Het opschrift ‘Hoofdstuk 4. Aanwijzing instanties Kaderverordening Plattelandsontwikkeling’ wordt vervangen door: Hoofdstuk 4. Uitvoeringsbepalingen Verordening Plattelandsontwikkeling.

G

Na artikel 27 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 27a

1. Ter uitvoering van artikel 77, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1698/2005 is er een Comité van Toezicht.

2. Het Comité van Toezicht bestaat uit de volgende leden:

a. de Minister, tevens voorzitter;

b. een vertegenwoordiger, aangewezen door de Minister;

c. een vertegenwoordiger, aangewezen door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

d. een vertegenwoordiger, aangewezen door gedeputeerde staten van Fryslân, Groningen en Drenthe gezamenlijk;

e. een vertegenwoordiger, aangewezen door gedeputeerde staten van Overijssel en Gelderland gezamenlijk;

f. een vertegenwoordiger, aangewezen door gedeputeerde staten van Noord-Brabant, Limburg en Zeeland gezamenlijk;

g. een vertegenwoordiger, aangewezen door gedeputeerde staten van Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en Flevoland gezamenlijk.

3. Het Comité van Toezicht bestaat uit de volgende adviserende leden:

a. een vertegenwoordiger, aangewezen door de Commissie van de Europese Gemeenschappen;

b. een vertegenwoordiger, aangewezen door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;

c. een vertegenwoordiger, aangewezen door de Unie van Waterschappen;

d. een door de Minister aangewezen vertegenwoordiger van de sociale en economische partners;

e. een door de Minister aangewezen vertegenwoordiger van de natuur- en milieuorganisaties;

f. een door de Minister aangewezen vertegenwoordiger van de landbouworganisaties.

4. Gedeputeerde staten van alle provincies wijzen gezamenlijk één van de vertegenwoordigers, bedoeld in het tweede lid, de onderdelen d tot en met g, aan als plaatsvervangend voorzitter van het Comité van Toezicht.

5. Van de aanwijzing van een vertegenwoordiger op grond van het tweede en derde lid die niet geschiedt door de Minister en van de aanwijzing van de plaatsvervangend voorzitter, bedoeld in het vierde lid, wordt door de aanwijzende organisaties mededeling gedaan aan de Minister.

6. De Minister wijst het secretariaat van het Comité van Toezicht aan.

Artikel 27b

1. Ter uitvoering van artikel 75, eerste lid, onderdeel a, van verordening (EG) nr. 1698/2005, selecteert de Minister maximaal vijfendertig plaatselijke groepen als bedoeld in artikel 62, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1698/2005.

2. Een aanvraag om te worden geselecteerd kan worden ingediend na een oproep vanwege de Minister tot het indienen van aanvragen, aan welke oproep een uiterste datum van indiening is verbonden.

3. De aanvraag gaat vergezeld van een plaatselijke ontwikkelingsstrategie als bedoeld in artikel 62, eerste lid, onderdeel a, van verordening (EG) nr. 1698/2005.

4. Gedeputeerde staten van de provincie waarin het door een plaatselijke groep te ontwikkelen gebied geheel of grotendeels is gelegen, brengen ten behoeve van de selectie advies uit aan de Minister over de aanvraag van desbetreffende plaatselijke groep.

5. Na kennisneming van alle adviezen als bedoeld in het derde lid, brengt het Comité van Toezicht, bedoeld in artikel 27a, ten behoeve van de selectie advies uit aan de Minister.

6. Bij de selectie worden de criteria in acht genomen die ten aanzien van de selectie zijn opgenomen in het plattelandsontwikkelingsprogramma.

Artikel II

De Beschikking grondbankstelsel2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, komt ‘(Stb. 1981, 248)’ te vervallen.

2. In het eerste lid komen de onderdelen d en e te vervallen.

3. In het eerste lid worden de onderdelen f tot en met l geletterd d tot en met j.

4. In het tweede lid, onderdeel a, komt ‘(Stb. 1977, 233)’ en ‘(Stb. 1977, 694)’ te vervallen.

B

In artikel 8 wordt na ‘de Landinrichtingswet,’ ingevoegd: of van artikel 56 van de Wet inrichting landelijk gebied,.

C

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

In afwijking van artikel 10, onder b, zal, voor zover één of meer in de uitgifte betrokken percelen zijn gelegen in Midden-Delfland als bedoeld in artikel 1 van de Reconstructiewet Midden-Delfland, in een deelgebied, genoemd in artikel 1 van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, in een gebied ten aanzien waarvan een besluit tot landinrichting als bedoeld in de hoofdstukken III en IV van de Landinrichtingswet is genomen, of in een gebied ten aanzien waarvan een besluit tot landinrichting als bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied is genomen, uitgifte kunnen plaatsvinden, indien blijkens een schriftelijke verklaring inzake de toedeling van de landinrichtingscommissie, respectievelijk van gedeputeerde staten, na de verwezenlijking van het plan van toedeling de verkavelingssituatie van het bedrijf verantwoord zal zijn.

Artikel III

De beschikking van de Staatssecretaris van Landbouw en Visserij van 28 december 1982, nr. J 7164, houdende vaststelling van de werkzaamheden bureau beheer landbouwgronden (Stcrt. 1982, 253)3 , wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

Het bureau verricht de volgende werkzaamheden alsmede werkzaamheden die daarmee verband houden:

a. het verkrijgen, tijdelijk beheren en vervreemden van onroerende zaken gelegen binnen de grenzen van het in te richten gebied, zoals deze zijn vastgesteld in het landinrichtingsplan of het aanpassingsplan, bedoeld in respectievelijk artikel 73 en artikel 107 van de Landinrichtingswet, dan wel het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied;

b. het verkrijgen, tijdelijk beheren en vervreemden van onroerende zaken gelegen in een gebied waarin een ruilverkaveling bij overeenkomst als bedoeld in artikel 17 van de Landinrichtingswet dan wel artikel 85 van de Wet inrichting landelijk gebied in voorbereiding of in uitvoering is, voor zover dat gebied door de commissie beheer landbouwgronden als aankoopgebied van het bureau is aangewezen;

c. het verkrijgen, tijdelijk beheren en vervreemden van onroerende zaken gelegen in het gebied Midden-Delfland, bedoeld in artikel 1 van de Reconstructiewet Midden-Delfland;

d. het verkrijgen, tijdelijk beheren en vervreemden van onroerende zaken gelegen in de gebieden Oost-Groningen en Gronings-Drentse Veenkoloniën, bedoeld in artikel 1 van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën;

e. het verkrijgen en vervreemden van landbouwgrond ten behoeve van de toepassing van het grondbankstelsel, bedoeld in titel X van de wet;

f. het verkrijgen en tijdelijk beheren van onroerende zaken en het vervreemden van deze zaken aan Staatsbosbeheer, indien door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor de verkrijging van die zaken een schriftelijke machtiging is gegeven;

g. het verkrijgen van onroerende zaken ten behoeve van de vorming van de ecologische hoofdstructuur zoals aangegeven op de kaarten 2, 3 en 4 van het tweede rijksmeerjarenprogramma van de Agenda Vitaal Platteland en het tijdelijk beheren van deze zaken en het vervreemden van deze zaken aan Staatsbosbeheer dan wel een particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie, indien voor de verkrijging van deze zaken door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit respectievelijk door of namens de betrokken natuurbeschermingsorganisatie een schriftelijke machtiging is gegeven;

h. het verkrijgen, tijdelijk beheren en vervreemden van onroerende zaken gelegen in een op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling vastgesteld beheersgebied, voor zover met betrekking tot die zaken op grond van die regeling een beheersovereenkomst is gesloten;

i. het verkrijgen, tijdelijk beheren en vervreemden van onroerende zaken gelegen in een op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling vastgesteld reservaatgebied, of natuurontwikkelingsproject, dan wel gelegen in een bij een dergelijk gebied behorend en in het desbetreffende begrenzingenplan opgenomen aankoopgebied;

j. het verkrijgen, tijdelijk beheren en vervreemden van onroerende zaken, gelegen in een natuurgebied als bedoeld in artikel 1, onderdeel s, van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer, zoals die luidde op 31 december 2006, onderscheidenlijk artikel 1, onderdeel s, van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de onderscheiden provincies;

k. het verkrijgen, tijdelijk beheren en vervreemden van onroerende zaken gelegen in een beheersgebied als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer, zoals die luidde tot 31 december 2006, onderscheidenlijk artikel 1, onderdeel n, van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de onderscheiden provincies, voor zover met betrekking tot die zaken op grond van die regeling beheerssubsidie is verleend;

l. het verkrijgen, tijdelijk beheren en vervreemden van onroerende zaken in het kader van de verwezenlijking van bufferzones, zoals aangegeven op de kaarten 2 en 11 van het tweede rijksmeerjarenprogramma van de Agenda Vitaal Platteland;

m. het verkrijgen, tijdelijk beheren en vervreemden van onroerende zaken in het kader van de verwezenlijking van de Recreatie om de Stad, in de gebieden zoals aangegeven op kaart 11 van het tweede rijksmeerjarenprogramma van de Agenda Vitaal Platteland, indien daarover bij de betrokken publiekrechtelijke lichamen overeenstemming bestaat;

n. het verkrijgen, tijdelijk beheren en vervreemden van landbouwgrond bij de uitoefening van het voorkeursrecht, bedoeld in titel VIII van de wet;

o. het verkrijgen, tijdelijk beheren en vervreemden van land, voor zover zulks voortvloeit uit de toepassing van de koopplicht, bedoeld in titel IX van de wet;

p. het onderverpachten van landbouwgrond in het kader van de toepassing van de artikelen 17 en 19 van de wet;

q. het verkrijgen en tijdelijk beheren van onroerende zaken en het vervreemden van deze zaken aan derden;

r. het verkrijgen, tijdelijk beheren en vervreemden van onroerende zaken in opdracht van gedeputeerde staten van een provincie ten behoeve van de realisatie van prestaties overeengekomen in de bestuursovereenkomst, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet inrichting landelijk gebied;

s. het verkrijgen, tijdelijk beheren en vervreemden van andere onroerende zaken dan voorzien in de onderdelen a tot en met k, voor zover deze zaken kunnen worden aangewend voor de verkrijging van onroerende zaken als bedoeld in de onderdelen a tot en met k.

B

Artikel 3 vervalt.

Artikel IV

In de Regeling groenprojecten 20054 komt in artikel 2, onderdeel c, subonderdeel 2°, te luiden:

2°. natuur- en landschappelijke waarden blijkens een landinrichtingsplan als bedoeld in artikel 73 van de Landinrichtingswet, een inrichtingsplan als bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied, een plan van voorzieningen als bedoeld in artikel 44 van de Reconstructiewet Midden-Delfland, of een herinrichtingsplan als bedoeld in artikel 16 van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën;

Artikel V

In de Uitvoeringsregeling Kadasterwet 19945 wordt artikel 14, tweede lid, als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. het feit dat een onroerende zaak is gelegen in een blok als bedoeld in artikel 1 van de Landinrichtingswet of artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet inrichting landelijk gebied, dan wel in een gebied als bedoeld in artikel 1 van de Reconstructiewet Midden-Delfland of artikel 1 van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën;

2. In onderdeel b wordt ‘artikel 188 van de Landinrichtingswet’ vervangen door ‘artikel 183, eerste lid, van de Landinrichtingswet, artikel 71, tweede lid, van de Wet inrichting landelijk gebied’ en wordt na ‘Veenkoloniën’ een komma ingevoegd.

3. In onderdeel g, subonderdeel 110, wordt na ‘de Landinrichtingswet’ toegevoegd:, dan wel artikel 85, eerste lid, van de Wet inrichting landelijk gebied.

Artikel VI

Het besluit van de Minister van Landbouw en Visserij van 16 januari 1979, nr. J. 108, houdende de instructie voor de herinrichtingscommissie (Stcrt. 1979, 13)6 , vervalt in artikel 8, derde lid, aan het einde van de zin na ‘de Minister van Financiën’ de frase ‘en van Financiën’.

Artikel VII

In de Regeling subsidiëring Actieplan BBI-Matra 2005–20087 wordt na artikel 24 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 25

Op projecten en programma’s waarvoor voor 23 februari 2007 subsidie is verleend, zijn niet van toepassing de wijzigingen van de regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 21 februari 2007, nr. TRCJZ/2007/502, houdende wijziging van de Regeling subsidiëring Actieplan BBI-Matra 2005–2008 in verband met wijziging ten aanzien van de doellanden alsmede wijziging van de Regeling diverse subsidieplafonds en aanvraagperioden LNV.

Artikel VIII

De volgende regelingen en besluiten worden ingetrokken:

a. regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 21 februari 2007, nr. TRCJZ/2007/502, houdende wijziging van de Regeling subsidiëring Actieplan BBI-Matra 2005–2008 in verband met wijzigingen ten aanzien van de doellanden alsmede wijziging van de Regeling diverse subsidieplafonds en aanvraagperioden LNV (Stcrt. 2007, 41);

b. besluit instelling Commissie van wijzen DLG8 ;

c. besluit van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 18 juni 1990, nr. J.904700, houdende de instelling van een adviescommissie inzake de stimulering van milieuvriendelijke agrificatie (Stcrt. 1990, 118);

d. regeling instelling en werkwijze provinciale commissies beheer landbouwgronden9 ;

e. regeling van de Minister van Landbouw en Visserij van 14 augustus 1986, nr. J. 5010, houdende regels inzake de grondverwerving in Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën (Stcrt 1986, 158); en

f. regeling van de Minister van Landbouw en Visserij van 2 november 1970, houdende de instelling van een Raad voor aangelegenheden van teeltmateriaal van land- en tuinbouwgewassen (Stcrt. 1970, 197)10 .

Artikel IX

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat artikel I, onderdelen A, B en G, terugwerkt tot en met 17 januari 2007.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, G. Verburg.De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.M. Cramer.De Minister van Verkeer en Waterstaat, C.M.P.S. Eurlings.

Toelichting

Onderhavige regeling voorziet in enkele noodzakelijke uitvoeringsmaatregelen in het kader van het plattelandsontwikkelingsbeleid voor de periode 2007–2013 (paragraaf 1). Tevens voorziet deze regeling onder meer in de intrekking en wijziging van diverse ministeriële regelingen in verband met de invoering van de Wet inrichting landelijk gebied (paragraaf 2).

1. Uitvoering plattelandsontwikkelingsbeleid

Met het plattelandsontwikkelingsbeleid voor de periode 2007–2013 worden Europese en nationale middelen beschikbaar gesteld ter stimulering van de ontwikkeling van het platteland. Voor deze periode is het Europese kader voor het plattelandsontwikkelingsbeleid vastgelegd in verordening (EG) nr. 1698/2005 (hierna: Verordening Plattelandsontwikkeling).1 Ter uitvoering van de Verordening Plattelandsontwikkeling heeft Nederland voor de periode 2007–2013 een plattelandsontwikkelingsprogramma (hierna: POP2) opgesteld. Op 20 juli 2007 heeft de Europese Commissie het POP2 goedgekeurd.

Onderhavige regeling geeft op twee onderdelen uitvoering aan de Verordening Plattelandsontwikkeling en het POP2: de instelling van het zogenoemde Comité van Toezicht en de selectie van de plaatselijke groepen.

1.1. Instelling Comité van Toezicht

Artikel 77, eerste lid, van de Verordening Plattelandsontwikkeling bepaalt dat binnen drie maanden nadat de Europese Commissie het POP2 heeft goedgekeurd een toezichtcomité moet worden opgericht. Dit toezichtcomité moet zich ervan vergewissen dat het POP2 doeltreffend wordt uitgevoerd (artikel 78 van de Verordening Plattelandsontwikkeling).

Het nieuwe artikel 27a van de Regeling inrichting landelijk gebied (RILG) voorziet in de oprichting van bedoeld toezichtcomité. De samenstelling van het zogenoemde Comité van Toezicht is conform artikel 77, tweede lid, van de Verordening Plattelandsontwikkeling en het POP2. Dit houdt in dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) het comité voorzit en dat betrokken overheden en maatschappelijke organisaties in het comité zijn vertegenwoordigd.

1.2. Selectie plaatselijke groepen

Ten behoeve van de ontwikkeling van het platteland kent de Verordening Plattelandsontwikkeling de zogenoemde Leader-aanpak. Dit is een bottom-up aanpak waarin plaatselijke groepen gebiedsgerichte plaatselijke ontwikkelingsstrategieën uitvoeren die zij zelf hebben opgesteld. In dit kader selecteren plaatselijke groepen projecten die voor financiering in aanmerking komen. Provincies geven subsidiebeschikkingen af voor de uitvoering van projecten die vallen binnen het gebiedsgerichte beleid. Om aanspraak te kunnen maken op financiering van de projecten, en ook op financiering van de organisatie van de plaatselijke groep, dienen de plaatselijke groepen geselecteerd te worden.

Het nieuwe artikel 27b van de RILG voorziet in de procedure volgens welke de plaatselijke groepen worden geselecteerd. Conform het POP2 selecteert de minister van LNV maximaal vijfendertig plaatselijke groepen. Gedeputeerde staten en het Comité van Toezicht hebben een adviesfunctie in de selectieprocedure. Bij de selectie worden de criteria die ten aanzien van de selectie zijn op genomen in de Verordening Plattelandsontwikkeling en het POP2 in acht genomen. Deze criteria zien onder meer op de samenstelling van een plaatselijke groep, de door de plaatselijke groep uit te voeren ontwikkelingsstrategie en het met de ontwikkelingsstrategie corresponderende gebied.

2. Overige wijzigingen

In de onderhavige regeling worden diverse regelingen gewijzigd in verband met de inwerkingtreding van de Wet inrichting landelijk gebied (WILG) per 1 januari 2007 en de intrekking per die datum van de Landinrichtingswet. Verwijzingen naar de Landinrichtingswet zijn daar waar nodig vervangen door of aangevuld met verwijzingen naar de WILG. Tegelijkertijd zijn enige redactionele verbeteringen doorgevoerd.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een overgangsrechtelijke bepaling uit de wijzigingsregeling van 21 februari 2007, houdende wijziging van de Regeling subsidiëring Actieplan BBI-Matra 2005–2008 in verband met wijzigingen ten aanzien van de doellanden, over te hevelen naar de Regeling subsidiëring Actieplan BBI-Matra 2005–2008 zelf en de wijzigingsregeling in te trekken (artikelen VII en VIII). Tevens wordt in artikel VIII voorzien in de intrekking van de regeling van de Minister van Landbouw en Visserij van 14 augustus 1985 (ook wel de Regeling grondverwerving in Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën genoemd), die inmiddels is uitgewerkt, en in de intrekking van drie regelingen en een besluit waarbij commissies zijn ingesteld waarvan de werkzaamheden zijn afgerond. Het betreft de Raad voor aangelegenheden van teeltmateriaal van land- en tuinbouwgewassen, de provinciale commissies beheer landbouwgronden, de adviescommissie inzake de stimulering van milieuvriendelijke agrificatie en de Commissie van wijzen DLG.

3. Administratieve lasten

In het kader van de selectieprocedure van plaatselijke groepen dient de aanvrager een plaatselijke ontwikkelingsstrategie op te stellen. De administratieve lasten die hiermee gepaard gaan, zijn afhankelijk van de aanpak van de aanvrager (waarbij een rol kan zijn weggelegd voor de provincie) en kunnen daarom per plaatselijke ontwikkelingsstrategie verschillen. Naar schatting bedragen de administratieve lasten per plaatselijke ontwikkelingsstrategie gemiddeld € 12.000. Het gaat onder meer om kosten voor contacten ter voorbereiding, het opstellen zelf en de benodigde afstemming. Naar verwachting worden circa vijfendertig aanvragen ingediend.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings

  • 1

    Stcrt. 2006, 249.

  • 2

    Stcrt. 1982, 252; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 24 augustus 2007 (Stcrt. 168).

  • 3

    Laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 20 december 1999 (Stcrt. 252).

  • 4

    Stcrt. 2005, 131; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 15 maart 2007 (Stcrt. 71).

  • 5

    Stcrt. 1994, 81; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 25 juni 2006 (Stcrt. 120).

  • 6

    Laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 12 juni 2006 (Stcrt. 120).

  • 7

    Stcrt. 2005, 111; gewijzigd bij ministeriële regeling van 21 februari 2007 (Stcrt. 41).

  • 8

    Stcrt. 2006, 204.

  • 9

    Stcrt. 1988, 149; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 16 december 2004 (Stcrt. 250).

  • 10

    Laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 28 november 1994 (Stcrt. 249).

Naar boven