Vaststelling beleidsregels bestuurlijke boeten S&O-afdrachtvermindering

Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken, van 5 oktober 2007, nr. WJZ 7105478, houdende vaststelling van de beleidsregels bestuurlijke boeten S&O-afdrachtvermindering

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 26 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen;

Besluit:

Artikel 1

(Definities)

In deze beleidsregels wordt verstaan onder wet: de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.

Artikel 2

(Toepassing vierde tranche Awb)

Bij het vaststellen van een bestuurlijke boete op grond van artikel 26, eerste of tweede lid, van de wet, zijn de bepalingen van het bij koninklijke boodschap van 22 juli 2004 ingediende voorstel van wet tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht) van overeenkomstige toepassing, zolang dit voorstel nog niet tot wet is verheven en in werking is getreden.

Artikel 3

(Verwijtbaarheid)

Bij het vaststellen van een bestuurlijke boete op grond van artikel 26, eerste of tweede lid, van de wet, wordt betrokken in hoeverre de overtreding verwijtbaar of ernstig verwijtbaar is.

Artikel 4

(Boeten)

Bestuurlijke boeten worden, tenzij zij rechtstreeks zijn afgeleid van een percentage, afgerond op hele bedragen van € 100.

Artikel 5

(Boeten nihil)

De bestuurlijke boete wegens overtreding van artikel 24, eerste lid, en van artikel 25, tweede lid, onder a, van de wet, wordt op nihil vastgesteld indien:

a. er sprake is van lichte verwijtbaarheid, en

b. de minister de S&O-inhoudingsplichtige in de periode vijf jaar voorafgaande aan de vaststelling van de bestuurlijke boete niet eerder een bestuurlijke boete heeft opgelegd wegens overtreding van de desbetreffende bepaling.

Artikel 6

(Mededeling art. 24, tweede en derde lid)

1. Bij het vaststellen van een bestuurlijke boete wegens het niet doen van de mededeling als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de wet, wordt voor de vraag of er sprake is van ‘geringe ernst’ in ieder geval in aanmerking genomen of de S&O-inhoudingsplichtige feitelijk S&O-afdrachtvermindering heeft toegepast op basis van de S&O-verklaring met betrekking waartoe hij de mededeling niet heeft gedaan.

2. Bij het vaststellen van een bestuurlijke boete wegens het te laat doen van de mededeling als bedoeld in artikel 24, derde lid, van de wet, wordt voor de vraag of er sprake is van ‘geringe ernst’ in ieder geval in aanmerking genomen of

a. de termijnoverschrijding beperkt is gebleven tot maximaal twee maanden;

b. de S&O-inhoudingsplichtige feitelijk S&O-afdrachtvermindering heeft toegepast op basis van de S&O-verklaring met betrekking waartoe hij de mededeling te laat heeft gedaan.

3. Indien de SO-inhoudingsplichtige de mededeling, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de wet, heeft gedaan vóórdat aan hem bekend is gemaakt dat het voornemen bestaat om over te gaan tot het vaststellen van een bestuurlijke boete, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld wegens het te laat doen van de mededeling.

Artikel 7

(Onjuiste opgave art. 25, tweede lid, onderdeel a)

Indien bij het vaststellen van een bestuurlijke boete wegens overtreding van artikel 25, tweede lid, onder a, van de wet, blijkt dat de S&O-inhoudingsplichtige ten tijde van die aanvraag niet voornemens was S&O-werk uit te voeren wordt deze overtreding verondersteld ernstig verwijtbaarheid te zijn.

Artikel 8

(Inwerkingtreding)

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst.

Artikel 9

(Citeertitel)

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bestuurlijke boeten S&O-afdrachtvermindering.

Deze beleidsregels zullen met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 5 oktober 2007.
De Minister van Economische Zaken, M.J.A. van der Hoeven.

Toelichting

Artikel 26 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA) geeft de Minister van Economische Zaken een taak bij het opleggen van bestuurlijke boeten bij overtreding van enkele artikelen uit Hoofdstuk VIII van die wet.

De minister kan een bestuurlijke boete vaststellen bij overtreding van de artikelen 24, eerste lid en artikel 25, tweede lid, onder a, van de WVA, een discretionaire bevoegdheid. Voor deze bestuurlijke boeten heeft de wetgever in artikel 26 een maximum vastgesteld. Bij overtreding van artikel 24, tweede en derde lid, van de WVA gaat de minister over tot het opleggen van een bestuurlijke boete. Artikel 26 van de wet geeft ook precies aan hoe hoog de bestuurlijke boete is. Het gaat hier niet om een discretionaire bevoegdheid. Wel kan de minister de boete lager kan vaststellen wegens de ‘geringe ernst’ van de overtreding.

Deze beleidsregels beogen de S&O-inhoudingsplichtigen aan wie de minister een bestuurlijke boete kan of moet opleggen nader te informeren over de wijze waarop de minister met zijn bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete zal omgaan. Tevens geven de beleidsregels aan welke aspecten in ieder geval van belang zijn bij de uitleg van de vraag of er sprake is van ‘geringe ernst’ in de zin van artikel 26, tweede lid, van de WVA.

Om te voorkomen dat er kort voor de inwerkingtreding van de vierde tranche van de Awb beleidsregels tot stand komen die na de invoering daarvan weer moeten vervallen of aanpassing behoeven, is er voor gekozen in artikel 2 aan te geven dat de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht vooruitlopend op de inwerkingtreding daarvan wordt toegepast. Daarmee wordt duidelijk gemaakt op welke wijze de minister bij het vaststellen van bestuurlijke boeten toepassing geeft aan de eisen van een behoorlijke procesorde zoals die voortvloeien uit het EVRM en algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Voor de uitleg van de bepalingen uit de vierde tranche is de tot heden tot stand gekomen wetsgeschiedenis van de vierde tranche richtinggevend.

Voor de uitvoering van Hoofdstuk VIII van de WVA door de minister zijn, anders dan voor andere fiscale wetten, slechts enkele artikelen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing verklaard. Afwijkend is ook dat de Minister van Economische Zaken de bestuurlijke boeten vaststelt. Als gevolg van deze afwijkingen is het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 van de Staatssecretaris van Financiën niet van toepassing. Om toch te komen tot de nodige beleidsmatige afstemming zal SenterNovem, de uitvoeringsorganisatie die de bestuurlijke boeten namens de Minister van Economische Zaken krachtens mandaat zal gaan vaststellen, periodiek overleggen met de Belastingdienst over de hoogte van de op te leggen bestuurlijke boeten.

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven

Naar boven