Wijziging Regeling vaarbevoegdheidsbewijzen zeevaart en Regeling EG-verklaring kapiteins, stuurlieden, werktuigkundigen en maritiem officieren

Regeling houdende wijziging van de Regeling vaarbevoegdheidsbewijzen zeevaart en de Regeling EG-verklaring kapiteins, stuurlieden, werktuigkundigen en maritiem officieren in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2005/45/EG

8 oktober 2007

HDJZ/SCH/2007-1306

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op richtlijn nr. 2005/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de wederzijdse erkenning van door de lidstaten afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden en tot wijziging van richtlijn 2001/25/EG (PbEU L 255), artikel 22a, vierde lid, van de Zeevaartbemanningswet en artikel 5 van het Besluit zeevaartbemanning handelsvaart en zeilvaart;

Besluit:

Artikel I

De Regeling vaarbevoegdheidsbewijzen zeevaart1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel f, wordt ‘bedoeld in artikel 10, eerste lid, van het Besluit’ vervangen door: bedoeld in artikel 22, derde lid, van de Wet, zoals dat luidde voor 20 oktober 2007.

2. Na het derde lid worden vier leden toegevoegd, luidende:

4. Een bewijs van beroepsbekwaamheid als bedoeld in artikel 22a, eerste lid, van de Wet, met betrekking tot de onderwerpen genoemd in het eerste lid, onderdelen c tot en met f, en i tot en met p, wordt met de desbetreffende in die onderdelen bedoelde bescheiden gelijkgesteld.

5. Ter verkrijging van een vaarbevoegdheidsbewijs op grond van een vaarbevoegdheidsbewijs dat is afgegeven door of onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, legt de aanvrager het origineel van dat geldige bewijs alsmede de in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, g en h, bedoelde bescheiden over aan de inspecteur-generaal.

6. De op een ingevolge artikel 22a, tweede lid, van de Wet afgegeven vaarbevoegdheidsbewijs aangetekende vaarbevoegdheid is beperkt tot de in het oorspronkelijke bewijs omschreven bevoegdheid waarbij het in het Besluit aangegeven onderscheid naar categorie schepen, bruto-tonnage, voortstuwingsvermogen en vaargebied in acht wordt genomen.

7. Een ingevolge artikel 22a, tweede lid, van de Wet afgegeven vaarbevoegdheidsbewijs heeft een geldigheidsduur die gelijk is aan die van het oorspronkelijke bewijs, doch niet langer dan vijf jaar.

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Ter vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs dat is afgegeven op grond van een vaarbevoegdheidsbewijs dat is afgegeven door of onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, is artikel 2, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

C

In artikel 5, onderdeel a, wordt ‘artikel 4’ vervangen door: artikel 4, eerste lid.

Artikel II

De Regeling EG-verklaring kapiteins, stuurlieden, werktuigkundigen en maritiem officieren2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

Deze regeling is van toepassing op de behandeling van een aanvraag voor een EG-verklaring voor de volgende beroepen:

a. kapitein zeevisvaart;

b. stuurman zeevisvaart;

c. werktuigkundige zeevisvaart, en

d. stuurman-werktuigkundige zeevisvaart.

B

In artikel 4, aanhef, wordt ‘onderdelen a tot en met e’ vervangen door: onderdelen a tot en met d.

C

In artikel 5 wordt ‘kapitein handelsvaart, zeilvaart of zeevisvaart, 1e stuurman handelsvaart en zeilvaart, hoofdwerktuigkundige handelsvaart of 1e maritiem officier’ vervangen door: kapitein zeevisvaart.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 20 oktober 2007.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, J.C. Huizinga-Heringa.

Toelichting

Algemeen

§ 1. Inleiding

Deze regeling strekt tot implementatie van richtlijn nr. 2005/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de wederzijdse erkenning van door de lidstaten afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden en tot wijziging van richtlijn 2001/25/EG (PbEU L 255). Ter implementatie van de richtlijn heeft reeds wijziging plaatsgevonden van de Zeevaartbemanningswet (bij wet van 17 februari 2007, Stb. 100) en het Besluit zeevaartbemanning handelsvaart en zeilvaart en het Besluit adspirant-registerloodsen (bij besluit van 21 juni 2007, Stb. 245).

De richtlijn heeft tot doel de erkenning van door de lidstaten afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden te vereenvoudigen en te waarborgen dat de eisen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van zeevarenden worden nageleefd. De richtlijn moet uiterlijk op 20 oktober 2007 in de Nederlandse regelgeving zijn geïmplementeerd.

Voor wat betreft de achtergronden en hoofdlijnen van de richtlijn wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de wet van 17 februari 2007.

§ 2. Wijziging van de regeling vaarbevoegdheidsbewijzen zeevaart

Met de opname van artikel 22a in de Zeevaartbemanningswet is voorzien in een nieuwe regeling omtrent de erkenning van bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden, afgegeven door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte (EER) of Zwitserland. De erkenning vindt plaats door middel van de afgifte van een Nederlands vaarbevoegdheidsbewijs. De administratieve voorschriften betreffende de aanvraag van vaarbevoegdheidsbewijzen moeten aan deze nieuwe regeling worden aangepast.

Zogenaamde EG-verklaringen, afgegeven voor het tijdstip waarop de nieuwe regeling in werking treedt (20 oktober 2007), behouden hun geldigheid en kunnen blijven dienen als basis voor de erkenning van de door een andere lidstaat afgegeven bewijs van beroepsbekwaamheid. Overigens treden de door de andere staten afgegeven verklaringen, certificaten en kennisbewijzen in de plaats van de vergelijkbare in Nederland afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid. Wordt verzocht om erkenning van een buitenlands vaarbevoegdheidsbewijs, dan zal uiteraard het originele bewijs moeten worden overgelegd.

Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat voor de afgifte van een Nederlands vaarbevoegdheidsbewijs als kapitein, eerste stuurman of hoofdwerktuigkundige op grond van artikel 10 van het Besluit zeevaartbemanning handelsvaart en zeilvaart nog steeds een certificaat Wetgeving en Openbaar Gezag moet worden overgelegd.

§ 3. Wijziging van de regeling EG-verklaring kapiteins, stuurlieden, werktuigkundigen en maritiem officieren

De regeling behoeft aanpassing omdat zeevarenden (met uitzondering van zeevarenden in de visvaart) niet langer onder het bereik van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s en de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen vallen, waardoor voor deze beroepen niet langer een EG-verklaring wordt afgegeven.

Overigens behoeft de regeling eveneens aanpassing in verband met de implementatie van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L 255). Die aanpassing zal worden gebaseerd op het tot de implementatie van genoemde richtlijn strekkende wetsvoorstel (Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, Kamerstukken II 2006/2007, 31 059).

§ 4. Lasten voor bedrijfsleven en burger

De regeling leidt niet tot een wijziging van de lasten voor het Nederlandse bedrijfsleven en de Nederlandse burgers. De gevolgen hiervoor zijn bezien in het kader van de wet van 17 februari 2007 tot wijziging van de Zeevaartbemanningswet (Stb. 2007, 100).

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

De wijziging van artikel 2, eerste lid, onderdeel f, houdt verband met de wijziging van het Besluit zeevaartbemanning handelsvaart en zeilvaart (Stb. 2007, 245). Zogenaamde EG-verklaringen, afgegeven voor 20 oktober 2007 blijven geldig als basis voor de erkenning van de door een andere lidstaat afgegeven bewijs van beroepsbekwaamheid.

Het nieuwe artikel 2, zesde lid, geeft aan dat de op het af te geven vaarbevoegdheidsbewijs aan te tekenen vaarbevoegdheid wordt afgeleid van en beperkt tot de op het oorspronkelijke bewijs aangegeven vaarbevoegdheid. Hierbij wordt bezien hoe een zo nauw mogelijke aansluiting kan worden gerealiseerd tussen de in het buitenland en de in Nederland bestaande vaarbevoegdheden. Dit houdt in dat de op een door een andere lidstaat afgegeven vaarbevoegdheidsbewijs aangegeven beperkingen ten aanzien van het soort schip, het bruto-tonnage, het voortstuwingsvermogen en het vaargebied worden ‘vertaald’ naar de Nederlandse vaarbevoegdheden. Zo zal de op een door een andere lidstaat afgegeven vaarbevoegdheidsbewijs aangegeven vaarbevoegdheid als ‘master’ op schepen tot 8000 GT worden vertaald naar een vaarbevoegdheid als ‘kapitein alle schepen’ met een beperking tot schepen van minder dan 8000 GT. Een vaarbevoegdheid als ‘chief engineer’ op schepen met een voortstuwingsvermogen tot 2000 kW zal worden vertaald naar een vaarbevoegdheid als ‘hoofdwerktuigkundige kleine schepen’ met een beperking tot schepen met een voortstuwingsvermogen van minder dan 2000 kW. Bij een vaarbevoegdheid tot een beperkt vaargebied dan wel met een beperking tot 500 GT zal een vaarbevoegdheidsbewijs voor reizen nabij de kust worden afgegeven.

Artikel I, onderdeel B

Ter vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs dat is afgegeven op grond van een erkend vaarbevoegdheidsbewijs moeten dezelfde bescheiden worden overgelegd als ten tijde van de erkenning van het eerdere bewijs. In feite zal er steeds sprake zijn van een (nieuwe) erkenning van een buitenlands vaarbevoegdheidsbewijs. Immers, het eerder afgegeven Nederlandse vaarbevoegdheidsbewijs heeft een geldigheidsduur die gelijk is aan die van het oorspronkelijke buitenlandse bewijs, met een maximum termijn van vijf jaar. Wanneer het buitenlandse bewijs zijn geldigheid heeft verloren zal er eerst een nieuw geldig buitenlands vaarbevoegdheidsbewijs moeten worden overgelegd alvorens tot erkenning daarvan kan worden overgegaan. Uit de officiële verklaring die bij het Nederlandse vaarbevoegdheidsbewijs is gevoegd, blijkt steeds dat het een erkend vaarbevoegdheidsbewijs betreft (artikel 22a, derde lid, Zeevaartbemanningswet).

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J.C. Huizinga-Heringa

  • 1

    Stcrt. 2002, 19; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 16 november 2004 (Stcrt. 227).

  • 2

    Stcrt. 2001, 110.

Naar boven