Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2007, 194 pagina 12 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2007, 194 pagina 12 | Overig |
13 augustus 2007
Nr. C/S&A/07/1959
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op artikel 5, tweede lid, onder b, van de Archiefwet 1995;
De Raad voor Cultuur gehoord (advies van de Raad voor Cultuur van 31 juli 2007, nr. aca-2007.03984/1);
Besluiten:
De bij dit besluit gevoegde ‘selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Geldvoorziening, over de periode vanaf 1940’ en de daarbij behorende toelichting worden vastgesteld.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.
Een belanghebbende kan tegen dit besluit beroep instellen bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan hij zijn woonplaats heeft.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende selectielijst en toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.
Den Haag, 13 augustus 2007.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
namens deze:
de algemene rijksarchivaris, M.W. van Boven.De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
namens deze:
de projectdirecteur Project Wegwerken Archiefachterstanden, A. van der Kooij.
Voor de volgende zorgdragers:
– Minister van Financiën
– Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Vastgesteld / augustus 2007
Samenstelling: drs N.P. van Egmond
PWAA / Rotterdam 2007
BSD: Basisselectiedocument
KNHG: Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap
MW: Muntwet
PCDIN: Permanente Commissie Documentaire Informatieverzorging
RIO: Rapport Institutioneel Onderzoek
Stb.: Staatsblad
Stcrt.: Staatscourant
Een Basis Selectiedocument (BSD) is de vorm waarin een of meerdere selectielijst(en), bedoeld in artikel 5 van de Archiefwet 1995 (Stb. 277), worden vastgesteld. Een selectielijst biedt de grondslag voor het vernietigen dan wel het ter blijvende bewaring overbrengen van de neerslag van handelingen van een zorgdrager en de onder hem ressorterende actoren. Een BSD kan bestaan uit één of meer selectielijsten.
Een BSD is gebaseerd op een vastgesteld Rapport Institutioneel Onderzoek (RIO) en bestrijkt dezelfde periode als dit rapport. Eventuele afwijkingen hiervan worden in het verslag van het driehoeksoverleg verantwoord.
Een BSD bevat in principe dezelfde handelingen als het RIO dat aan het BSD ten grondslag ligt. Eventuele afwijkingen hierop worden in het verslag van het gevoerde driehoeksoverleg verantwoord. Indien het RIO een begin- en eindperiode vermeldt wordt de eindperiode niet overgenomen in het BSD, omdat dit ten onrechte zou suggereren dat alle handelingen afgesloten zijn. Een dergelijke wijziging heeft een praktisch nut en betekent geen nader institutioneel onderzoek.
Het handelingenblok wijkt in zoverre af van dat van het RIO dat een veld voor de waardering wordt toegevoegd (zie leeswijzer onder 3.8).
In het veld ‘waardering’ wordt aangegeven of de administratieve neerslag hiervan bewaard dan wel vernietigd moet worden, en welk bewaarcriterium of vernietigingstermijn gehanteerd wordt. De waardering B (= bewaren) betekent dat de neerslag voor permanente bewaring wordt overgebracht naar de Rijksarchiefbewaarplaatsen. De waardering V (= vernietiging) betekent dat de neerslag wordt vernietigd. Op welke termijn dat gebeurt, wordt bij de waardering vermeld. Bij voorkeur wordt ook het ingangsmoment vastgelegd (bijv. 3 jaar na vaststelling nieuwe regeling). Zonder nadere aanduiding gaat de vernietigingstermijn in direct na afsluiting van de zaak waarop een dossier betrekking heeft.
Anders dan in het RIO worden in het BSD de handelingen per actor geordend. Indien een BSD bestaat uit lijsten voor actoren onder verschillende zorgdragers, worden deze per zorgdrager geordend. Hiermee wordt uitdrukking gegeven aan het uitgangspunt dat een selectielijst een eenheid is, bevattende handelingen van een zorgdrager en de onder hem ressorterende actoren. Anders gezegd: een selectielijst kan opgebouwd zijn uit (deel)lijsten voor verschillende actoren die onder dezelfde zorgdrager ressorteren.
Het BSD heeft de volgende functies:
– de selectielijsten in het BSD bieden de grondslag voor de vernietiging en overbrenging van archiefbescheiden waarvoor een zorgdrager verantwoordelijk is (Archiefwet 1995, art. 5, eerste lid);
– voor de zorgdrager is het BSD bovendien van belang voor de bedrijfsvoering en als mogelijke basis voor archiefordening volgens bedrijfsprocessen;
– voor de zorgdrager dient het BSD als verantwoording tegenover de recht- en bewijszoekende burger, die de mogelijkheid heeft tijdens de terinzagelegging invloed uit te oefenen op het bewaar- en vernietigingsbeleid (Archiefbesluit 1995, art. 2, eerste lid, onder d);
– voor de Minister belast met het cultuurbeleid (vertegenwoordigd door de Algemeen Rijksarchivaris) is het BSD de verantwoording inzake het bewaar- en vernietigingsbeleid vanuit cultureel-historisch belang (Archiefbesluit 1995, art. 2, eerste lid, onder c);
– voor het Nationaal Archief is het BSD (tezamen met het RIO) het uitgangspunt voor de Institutionele Toegangen.
4.1. Het doel en werking van het BSD
Een Basis Selectiedocument (BSD) is een bijzondere vorm van een selectielijst. In de regel heeft een BSD niet zozeer betrekking op (alle) archiefbescheiden van één (enkele) organisatie, als wel op het geheel van de bescheiden die de administratieve neerslag vormen van het overheidshandelen op een bepaald beleidsterrein. Een BSD kan bestaan uit één of meer selectielijsten.
Het BSD geldt dus voor de archiefbescheiden van verschillende overheidsorganen (veelal ook diverse zorgdragers), en wel voor zover de desbetreffende actoren op het terrein in kwestie werkzaam zijn (geweest). Dit betekent dat er geen handelingen van particuliere actoren worden opgenomen.
Een BSD wordt opgesteld op basis van institutioneel onderzoek. In een Rapport Institutioneel Onderzoek (RIO) wordt dan het betreffende beleidsterrein beschreven, evenals de taken en bevoegdheden van de betrokken actoren op dat beleidsterrein. De handelingen van de overheid op het beleidsterrein staan in het RIO in hun functionele context geplaatst. In het BSD zijn de handelingen overgenomen, alleen nu geordend naar de actor. Bovendien is bij elke handeling aangegeven of de administratieve neerslag hiervan bewaard dan wel vernietigd moet worden.
Door de beleidsterreingerichte benadering komen verschillende aspecten betreffende het beheer van de eigen organisatie van de zorgdrager (personeelsbeleid, financieel beleid, etc.) niet aan bod. Voor het selecteren van de administratieve neerslag die betrekking heeft op de instandhouding en ontwikkeling van de eigen organisaties van overheidsorganen dienen een aantal zogeheten ‘horizontale’ BSD’s. Deze horizontale BSD’s zijn van toepassing op alle organisaties van de rijksoverheid.
Het niveau waarop geselecteerd wordt, is dus niet dat van de stukken zelf, maar dat van de handelingen waarvan die archiefbescheiden de administratieve neerslag vormen. Een BSD is derhalve geen opsomming van (categorieën) stukken, maar een lijst van handelingen van overheidsactoren, waarbij elke handeling is voorzien van een waardering en indien van toepassing een vernietigingstermijn.
Het opgestelde ontwerp-BSD wordt voorgelegd aan de Raad van Cultuur en op verschillende plaatsen ter inzage gelegd. Na eventuele wijziging van het ontwerp-BSD kan worden overgegaan tot de vaststelling. Het BSD wordt vastgesteld in een gezamenlijk besluit van de Minister belast met het cultuurbeleid (tegenwoordig de Minister van OCW) en de betrokken zorgdrager(s).
4.2. Definitie en afbakening van het beleidsterrein.
Het beleidsterrein ‘geldvoorziening’ vormt een onderdeel van het financieel-economisch en monetair beleidsterrein, waarvoor het Ministerie van Financiën de verantwoordelijkheid draagt. Anno 1995 bestaat het financieel-economisch en monetair beleidsterrein uit de volgende deelonderwerpen :
1. de behandeling van algemene vraagstukken betreffende financiële en economische politiek;
2. de zorg voor het binnenlands geld- en muntwezen, alsmede voor een adequate financiële infrastructuur;
3. de zorg voor het buitenlands financieel en monetair beleid, inclusief de financiële aspecten van de ontwikkelingssamenwerking;
4. de verzekering van politieke risico’s op internationale transacties;
5. de zorg voor een doelmatige financiering en beheersing van de staatsschuld;
6. de zorg voor de financiering van bedrijven en het beheer van staatsdeelnemingen.
Gezien zijn omvang is het financieel-economische beleidsterrein ten behoeve van het PIVOT-onderzoek verdeeld in een aantal deelonderwerpen. In de loop der jaren zijn er diverse selectielijsten vastgesteld (of althans vervaardigd).
– Toezicht Bank- en kredietwezen (nog niet vastgesteld);
– Internationaal monetair en financieel beleid (nog niet vastgesteld);
– Exportkredietverzekeringen en investeringsgaranties (nog niet vastgesteld);
– Staatsschuld (Stcrt. 2002/5 en Stcrt. 2005/111);
– Staatsdeelneming en financiering bedrijfsleven (Stcrt. 2000/208);
Het PIVOT-institutioneel onderzoeksrapport ‘Smelten, pletten, ponsen en slaan’1 vormt de grondslag voor het voorliggende BSD. Het in 1994 verschenen rapport (nummer 22) geeft een overzicht van actoren en beschrijft het handelen van (rijksoverheids)instellingen – voorzover vallend onder de Archiefwet 1962 – van 1940 tot 1994 op het terrein van de ‘geldvoorziening’.
Het RIO bevat niet de handelingen met betrekking tot de euro. Sinds 2002 is de Euro het wettig betaalmiddel en heeft het Ministerie van Financiën een andere rol. De regelgeving, ook op het gebied van munten en bankbiljetten, wordt nu door Europa verricht (ECB en EG). De handelingen met betrekking tot de (invoering van de) euro zijn evenmin in het BSD opgenomen.
Het BSD heeft betrekking op het handelen van de op het terrein van de ‘geldvoorziening’ actieve rijksoverheidsinstellingen die vallen onder de verantwoordelijkheid van de betreffende zorgdragers. Dat zijn in dit BSD de Minister van Financiën en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
In de selectielijst zijn alle handelingen opgenomen die in de periode 1940–1993 door (overheids)actoren op het terrein van de ‘geldvoorziening’ werden/worden verricht.
Er is gekozen voor één selectielijst voor zowel de secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën in de periode 1940–1945, als de Minister van Financiën vanaf 1945. Hoewel beide actoren staatsrechtelijk een andere rol vervullen, zijn de handelingen die zij verricht(t)en niet afwijkend. Daarom is gekozen voor één selectielijst in plaats van twee identieke selectielijsten.
Enkele van de algemene handelingen onder paragraaf 10.1.1 zijn uit praktische overwegingen niet gewaardeerd (handeling 176 en 177). Voor de bijbehorende waarderingen wordt verwezen naar gelijksoortige handelingen in het BSD.
Een aantal handelingen in het onderliggende BSD hebben een overlap met het beleidsterrein Geldzuivering. Ze zijn in dit BSD opgenomen omdat ze niet alleen de geldzuivering aangaan, maar ook raakvlakken hebben met monetaire zaken. Zie voor de naoorlogse geldzuivering het PIVOT-rapport nummer 151 en het bijbehorende BSD dat in 2007 zal verschijnen.
Diverse actoren zijn om uiteenlopende redenen uit dit BSD weggelaten, terwijl ze in het RIO wel als actor voorkomen.
De Nederlandsche Bank is buiten beschouwing gelaten, aangezien deze instantie momenteel een eigen BSD laat vervaardigen. Hetzelfde is van toepassing voor de handelingen van de actoren Ambtenaren der Belastingen/Inspecteur der Belastingen/Rijksbelastingkantoren en van de Ambtenaren van de invoerrechten en accijnzen. Deze zullen worden opgenomen in een BSD dat door de Belastingdienst zelf wordt opgesteld. De Algemene Rekenkamer heeft inmiddels een eigen selectielijst vastgesteld.
De handelingen van de actor Minister (van Verkeer en) Waterstaat (belast met de zorg voor de ptt) en de actor Directeur-Generaal der posterijen/directeuren van de kantoren der posterijen zijn evenmin in dit BSD opgenomen. De desbetreffende archiefbescheiden bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat zijn reeds in een eerder stadium geselecteerd op basis van een vernietigingslijst. Die archieven die voor bewaring in aanmerking kwamen zijn reeds overgedragen aan het Nationaal Archief.
De archiefbescheiden voortvloeiende uit de handelingen van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied (en waarvoor de Minister van Financiën zorgdrager was) zijn reeds overgedragen aan het NIOD.
De handelingen zijn per actor opeenvolgend genummerd. In de datering van de handelingen betekent de aanduiding 1940– dat de handeling ook in 1994 nog wordt uitgevoerd. Indien er een vermoeden bestaat dat de handeling inmiddels is afgesloten, maar er geen eindjaar is te achterhalen, is het eindjaar tussen haakjes vermeld maar zonder eindjaar). Indien er geen zekerheid over het eindjaar bestaat, is het vermoedelijke eindjaar tussen haakjes vermeld, bijv. 1940–(1987).
De te bewaren stukken moeten 20 jaar na vaststelling aan het Algemeen Rijksarchief worden overgedragen. Die termijn is vastgelegd in de Archiefwet 1995.
4.3. De doelstellingen van de overheid op het beleidsterrein
Het handelen van rijksoverheidsinstellingen op het terrein van de ‘geldvoorziening’ omvat op hoofdlijnen :
1. het vormgeven van het beleid ten aanzien van de uitgifte, produktie, distributie en intrekking van betaalmiddelen en het totstandbrengen van wet- en regelgeving op dat terrein (in het algemeen aan te duiden als beleidsvoorbereiding, -vaststelling en -evaluatie);
2. de uitgifte (en intrekking), produktie en distributie van munten, muntbiljetten en bankbiljetten (aan te duiden als beleidsuitvoering).
Het beleid ten aanzien van de ‘geldvoorziening’ wordt voor wat betreft het muntgeld (munten en muntbiljetten) in belangrijke mate bepaald door de Minister van Financiën. Voor wat betreft het beleid ten aanzien van de uitgifte van bankbiljetten is een belangrijke rol weggelegd voor De Nederlandsche Bank (als enige in Nederland daartoe gerechtigd). N.B. de handelingen van De Nederlandsche Bank komen zoals gezegd niet in dit BSD voor, aangezien De Nederlandsche Bank is bezig met een eigen BSD.
Het handelen van de overheid op het terrein van de ‘geldvoorziening’ is grotendeels vastgelegd in wet- en regelgeving. De rijksoverheid schept daarmee de kaders die voor een goed functionerend geldstelsel noodzakelijk zijn.
4.4. De actoren op het beleidsterrein, voorzover hun selectielijsten in het BSD zijn opgenomen.
– Minister van Financiën
– Secretaris-Generaal van het Ministerie van Financiën
2 – Actoren die vallen onder de zorg van de Minister van Financiën
– Ambtenaren belast met de ontvangsten voor de kassen van openbare lichamen
– Bankraad
– Commissie bijzondere muntuitgiften 1987 en 1989
– Commissie bijzondere muntuitgiften 1990 en 1991
– Commissie contouren numismatisch beleid
– Commissie op de beeldenaar 1980/Verlengde Commissie op de beeldenaar in verband met de Bicentennial-munt
– Commissie van advies inzake de beeldenaar
– Commissie voor benoeming tot essaieur van ’s Rijks munt of van de controle bij ’s Rijksmunt
– Commissie voor het muntwezen
– Muntcommissie 1945
– Muntcommissie 1968
– ’s Rijksmuntmeester / ’s Rijksmunt
– Werkgroep privatisering
– Adviescommissies en werkgroepen
Actoren onder de zorg van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
– Minister van Koloniën / Minister zonder portefeuille / Minister voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen
De doelstelling van het Nationaal Archief bij de selectie van overheidsarchieven is dat de belangrijkste bronnen van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig worden gesteld voor blijvende bewaring. Met het te bewaren materiaal moet het mogelijk zijn om een reconstructie te maken van de hoofdlijnen van het handelen van de rijksoverheid ten opzichte van haar omgeving, maar ook van de belangrijkste historisch-maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor zover deze zijn te reconstrueren uit overheidsarchieven. Deze selectiedoelstelling wordt in het BSD toegepast op het betreffende beleidsterrein.
Om de selectiedoelstelling te bereiken worden de handelingen in het BSD gewaardeerd aan de hand van de onderstaande algemene selectiecriteria. Deze criteria zijn in 1997 door het Convent van Rijksarchivarissen vastgesteld en geaccordeerd door PC DIN en KNHG.
HANDELINGEN DIE WORDEN GEWAARDEERD MET B (ewaren)
1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijn
Toelichting: Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.
2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieronder valt ook het toetsen van en het toezien op beleid. Hieruit worden niet perse consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid.
3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren
Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.
4. Handelingen die betrekking hebben op(her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.
5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt
Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.
6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten
Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de Ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.
Naast de algemene criteria kunnen er in een BSD, eveneens binnen het kader van de selectiedoelstelling, beleidsterrein-specifieke criteria worden geformuleerd. Daar de noodzaak hiertoe niet aanwezig werd geacht, is in dit BSD de mogelijkheid om specifieke selectiecriteria te formuleren niet benut.
Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.
7. Verslag vaststellingsprocedure
Op 16 januari 2007 is het ontwerp-BSD door het Project Wegwerken Archiefachterstanden (PWAA) namens de Minister van Financiën en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Minister van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 1 juni 2007 lag de selectielijst gedurende zes weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van de studiezaal en op de website van het Nationaal Archief evenals op de website van het Ministerie van OCW, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.
Op 31 juli 2007 bracht de RvC advies uit (kenmerk aca-2007.03984/1), hetwelk behoudens enkele tekstuele correcties geen aanleiding heeft gegeven tot wijziging van de ontwerp-selectielijst.
Daarop werd het BSD op 13 augustus door de algemene rijksarchivaris, namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en door de projectdirecteur van het PWAA namens de Minister van Financiën (kenmerk C/S&A/07/1957) en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (kenmerk C/S&A/07/1958) vastgesteld.
(X):
Dit is het volgnummer van de handeling.
Dit nummer is overgenomen uit het RIO. Als het volgnummer van één of meerdere handelingen in het BSD afwijkt van het oorspronkelijke RIO-nummer, dan wordt deze vermeld in een concordans.
Dit is een complex van activiteiten die een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid. In de praktijk komt een handeling meestal overeen met een procedure of een werkproces.
Bijvoorbeeld: Het voorbereiden, coördineren en bepalen van het beleid inzake geluidshinder.
Hier staat het tijdvak vermeld gedurende welke jaren de handeling is verricht. Is geen specifiek beginjaar bekend dan wordt een beginjaar geschat, of 1945- genoemd. Wanneer er geen eindjaar staat vermeld wordt de handeling nog steeds uitgevoerd.
Dit is de wettelijke basis op grond waarvan de actor de handeling verricht, indien bekend, kan op twee manieren worden vermeld.
(1)
– de naam (citeertitel) van de wet, de Algemene Maatregel van Bestuur, het Koninklijk Besluit of de Ministeriële regeling;
– het betreffende artikel en lid daarvan;
– de vindplaats of bron;
– wijzigingen in de grondslag en het vervallen hiervan.
Reclasseringsregeling 1947, art. 9, lid 2 (Stb. 1947, H 423), Reclasseringsregeling 1970, art. 8, lid, lid 3 (Stb. 1969, 598), gewijzigd 1978 (Stb. 1978, 254), vervallen in 1986 (Stb. 1986, 1)
(2)
– naam van de wet, de algemene Maatregel van bestuur, het Koninklijk Besluit of Ministeriële regeling;
– het betreffende artikel en het lid daarvan.
De overige gegevens (vindplaats, wijzigingen of vervallen kunnen worden vermeld in een overzicht van geraadpleegde wetten)
Reclasseringsregeling 1947, art. 9, lid 2, Reclasseringsregeling 1970, art. 8, lid 3
NB: Met vindplaats wordt de vermelding in het staatsblad of staatscourant bedoeld. Het verdient de voorkeur de vindplaats van de grondslag op te nemen in het handelingenblok. Een andere mogelijkheid is de vindplaats in het overzicht van wet- en regelgeving te vermelden. Duidelijk moet zijn op welke versie van een wet- of regeling een handeling gebaseerd is. Wanneer er geen wettelijke grondslag voor een handeling bestaat, kan de bron (interne regelgeving, beleidsnota’s) worden genoemd waarin de betreffende handeling staat vermeld.
Hier achter staat het product vermeld waarin de handeling resulteert of zou moeten resulteren. Opsommingen geven een indicatie van de producten en zijn niet altijd uitputtend. Vaak wordt volstaan met een algemeen omschreven eindproduct Toepassing is afhankelijk van de zorgdrager.
Deze aanvullende informatie wordt slechts vermeld wanneer (een onderdeel van) het handelingenblok toelichting behoeft.
Waardering van de handeling in B (bewaren) of V (vernietigen).
Indien vernietigen, dan vermelding van de vernietigingstermijn, zonodig aangevuld met een bewerkingsinstructie, bijvoorbeeld: ‘V jaar na voltooiing project’. Indien bewaren, dan vermelding van het gehanteerde selectiecriterium. Eventueel een nadere toelichting op de waardering.
Actoren waarvan de zorg voor het archief onder de Minister van Financiën valt
- Minister van Financiën (1945–)
De Minister van Financiën draagt zorg voor de totstandkoming, wijziging en intrekking van wet- en regelgeving op het terrein van de geldvoorziening. Tevens is de Minister verantwoordelijk voor de coördinatie van het beleid op dat terrein. Jaarlijks brengt hij verslag uit aan ‘Ons’ omtrent de toestand van het Nederlandse muntwezen (tot 1987) of publiceert jaarlijks een door ’s Rijks Muntmeester daarover opgesteld verslag (sinds 1987). Ook beantwoordt de Minister (schriftelijke en mondelinge) vragen van (individuele) leden der Staten-Generaal (de leden der Staten-Generaal hebben recht van interpellatie; daarnaast beschikken zij over een individueel vragenrecht). Tenslotte beantwoordt de Minister vragen van de Commissies voor de Verzoekschriften van de Eerste en Tweede Kamer, en beantwoordt hij vragen van individuele burgers.
Het BSD bevat niet de handelingen met betrekking tot de (voorbereiding op de) invoering van de euro. Sinds 2002 is de Euro het wettig betaalmiddel en heeft het Ministerie van Financiën een andere rol. De regelgeving, ook op het gebied van munten en bankbiljetten, wordt nu door Europa verricht (ECB en EG). De handelingen met betrekking tot de (invoering van de) euro zullen in een actualisatie van het BSD worden opgenomen.
– Secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën (1940–1945)
Daar waar verreweg de meeste BSD’s lopen vanaf 1945, begint het BSD Geldvoorziening in 1940. Volgens het ‘Decreet van de Führer over de uitoefening van de regeeringsbevoegdheden in Nederland’ van 18 mei 1940 was Rijkscommissaris Seyss-Inquart belast met het opperste regeringsgezag; als zodanig gerechtigd tot het uitvaardigen van verordeningen met de kracht van wet.
Gedurende de Duitse bezetting – bij afwezigheid van de Minister van Financiën – was de SG van het Ministerie van Financiën belast met de zorg voor de totstandkoming, wijziging en intrekking van wet- en regelgeving, onder gezag van de Rijkscommissaris voor het bezette gebied Nederland.
– Ambtenaren belast met de ontvangsten voor de kassen van openbare lichamen (1948–1987)
Deze actor was belast met het doen van aangiftes bij de officier van justitie in geval van het in handen krijgen van munten, welke vermoed werden vals, vervalst of geschonden te zijn.
De Bankraad adviseert de Minister van Financiën inzake de vaststelling, wijziging en intrekking van besluiten houdende voorschriften omtrent de begrenzing van het gezamenlijk bedrag der omlopende bankbiljetten, bankassignatiën en creditsaldi in rekening courant bij De Nederlandsche Bank.
– Commissie Bijzondere Muntuitgiften 1987 en 1989 (1986–(…)
De Commissie Bijzondere Muntuitgiften 1987 en 1989 adviseerde de Minister van Financiën over de keuze van beeldenaars van de munt die in 1987 wordt uitgegeven ter gelegenheid van het 50-jarig huwelijksfeest van prinses Juliana en prins Bernhard, alsmede van de munt die in 1989 wordt uitgegeven ter gelegenheid van de herdenking van koning stadhouder Willem III en zijn gemalin koningin Mary Stuart.
– Commissie Bijzondere Muntuitgiften 1990 en 1991 (1989–(…)
De Commissie Bijzondere Muntuitgiften 1990 en 1991 adviseerde de Minister van Financiën over de keuze van de beeldenaars van de munt die in 1990 wordt uitgegeven ter gelegenheid van het feit dat in 1990 het Koninkrijk der Nederlanden 100 jaar ononderbroken door vorstinnen wordt geregeerd, alsmede van de munt die in 1991 wordt uitgegeven ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig huwelijksfeest van Koningin Beatrix en Prins Claus.
– Commissie Contouren Numismatisch Beleid (1984)
De Commissie Contouren Numismatisch Beleid adviseerde de Minister van Financiën over de hoofdlijnen van het numismatisch beleid.
– Commissie op de beeldenaar / Verlengde Commissie op de beeldenaar in verband met de Bicentennial-munt (1980–1981/1982–1982)
Deze commissie adviseerde de Minister van Financiën over de keuze van een ontwerp voor het borstbeeld van koningin Beatrix ten behoeve van de voorzijde van ’s Rijks munten. Tevens adviseerde zij over een keuze van een ontwerp voor de afbeelding op de keerzijde van ’s Rijks munten.
– Commissie van advies inzake de beeldenaar (1947–1950)
Van 1947 tot 1950 adviseerde deze commissie de Minister van Financiën inzake de keuze van een ontwerp voor het borstbeeld van koningin Wilhelmina, later koningin Juliana, ten behoeve van de voorzijde van ’s Rijks munten.
– Commissie voor benoeming tot essaieur van ‘rijksmunt of van de controle bij ’s Rijksmunt (1940–1957)
Deze commissie is ingesteld in 1909. Tot 1957 was zij belast met het examineren van hen die voor een benoeming tot essaieur van ’s Rijks Munt of van de controle bij ’s Rijks Munt in aanmerking willen komen. ’s Rijks Muntmeester was lid en voorzitter; de overige (twee) leden werden door de Minister van Financiën benoemd.
– Commissie voor het Muntwezen (1950–1957)
De Commissie voor het Muntwezen onderzocht in opdracht van de Minister van Financiën of nieuw vervaardigde munten aan de wettelijke eisen van gewicht en gehalte voldeden. Dergelijke onderzoeken vonden plaats op verzoek van de Muntmeester, indien deze zich niet kon verenigen met de resultaten van het onderzoek van de ambtenaren der controle van de Munt.
Jaarlijks stelde de commissie een verslag op tbv de Staten-Generaal inzake het onderzoek van nieuw uitgevaardigde en door de Muntmeester goedgekeurde en uitgeleverde munten.
– Muntcommissie 1945 (1945–1949)
De Muntcommissie 1945 adviseerde de Minister van Financiën ten aanzien van de te nemen maatregelen tot zuivering van de bestaande muntcirculatie, de inrichting van de muntcirculatie in de toekomst en de eventuele codificatie van muntvoorschriften.
– Muntcommissie 1968 (1968–1971)
Van 1968 tot 1971 adviseerde deze commissie de Minister van Financiën over de samenstelling van een toekomstige muntreeks.
– ’s Rijksmuntmeester / ’s Rijksmunt (1940–)
’s Rijksmuntmeester is belast met de dagelijkse leiding van ’s Rijks Munt. Hij adviseert de
Minister van Financiën ten aanzien van het muntbeleid. Ook beheert hij het aan ’s Rijks Munt verbonden Muntkabinet en is het zijn taak te beoordelen munten welke vermoed worden vals, vervalst of geschonden te zijn. ’s Rijksmuntmeester doet uitspraak in geschillen van allooi en essaai, en treedt op als getuige deskundige in rechtszaken. Jaarlijks stelt hij ten behoeve van de Minister een verslag op omtrent de werkzaamheden aan ’s Rijks Munt en de toestand van het Nederlandse muntwezen.
’s Rijksmunt is belast met het munten en ontmunten van in de wet voorziene muntdenominaties. Tot 1982 was ’s Rijksmunt gerechtigd tot het slaan van gouden munten ten behoeve van particulieren. Onder door de Minister vastgestelde voorwaarden is hij gerechtigd tot het slaan van munten voor buitenlandse mogendheden.
– Werkgroep Privatisering ’s Rijksmunt (1988–1989)
Zoals de naam al aangeeft, adviseerde deze werkgroep de Minister van Financiën over de mogelijkheden van de activiteiten van ’s Rijksmunt.
Actoren waarvan de zorg voor het archief onder de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties valt
– Minister van Koloniën / Minister zonder portefeuille / Minister voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen ( 1940–(1962)
Deze Minister was betrokken bij de totstandkoming, wijziging en intrekking van wet- en regelgeving op het terrein van het ‘geldwezen’ voor zover het Nederlands-Indië en, later, Nieuw-Guinea betreft.
10. Actoren onder de zorg de Minister van Financien (1945–)
Gedurende de Duitse bezetting – bij afwezigheid van de Minister van Financiën – was de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Financiën belast met de zorg voor de totstandkoming, wijziging en intrekking van wet- en regelgeving, onder gezag van de Rijkscommissaris.
10.1. Actor: de Secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën (1940–1945) en de Minister van Financiën (1945–)
N.B. : deze handelingen zijn alleen van toepassing indien bij de andere paragrafen van hoofdstuk 10 een soortgelijke handeling nog niet is opgenomen.
Handeling: Het voorbereiden, vaststellen, coördineren en evalueren van het beleid betreffende het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1945–
Opmerking: Zie voor de bijbehorende waardering de handelingen 2, 101 of 141
Waardering: B 1
Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wet- en regelgeving betreffende het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1945–
Product: O.a. wetten, AMvB’s, koninklijke besluiten, Ministeriële regelingen
Opmerking: Zie voor de bijbehorende waardering de handelingen 1, 100 of 140.
Waardering: B 1
Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen betreffende het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1940–
Opmerking: Bewaring op het hoogste niveau betekent dat kwartaalverslagen alleen worden bewaard als er geen jaarverslagen zijn, en maandverslagen alleen als er geen jaar- en kwartaalverslagen zijn, etcetera.
Waardering: B 3 voor verslagen op het hoogste niveau
V 2 jaar voor verslagen op onderliggend niveau
B 6 voor de periode 1940–1945
Handeling: Het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel informeren van leden of commissies uit de kamers der Staten-Generaal inzake het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1945–
Waardering: B 3
Handeling: Het informeren van de Commissie voor de Verzoekschriften en andere tot onderzoeken van klachten bevoegde commissies uit de Kamers der Staten-Generaal naar aanleiding van klachten over de uitvoering of de gevolgen van het beleid betreffende het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1945–
Waardering: B 3
Handeling: Het informeren van de Nationale Ombudsman naar aanleiding van klachten over de uitvoering of de gevolgen van het beleid betreffende het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1982–
Waardering: B 3
Handeling: Het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten betreffende het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1940–
Waardering: V 3 jaar, m.u.v. één exemplaar
B 6 voor de periode 1940–1945
Handeling: Het instellen van commissies voor advisering over het beleid, de uitvoering daarvan en wet- en regelgeving ten aanzien van het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1940–
Waardering: B 4
Handeling: Het benoemen van leden van adviescommissies, werkgroepen e.d. ten aanzien van het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1940–
Opmerking: Deze handeling gaat ook over plaatsvervangende leden, secretaris en adjunct-secretaris.
Waardering: V 5 jaar na einde betrekking
B 6 voor de periode 1940–1945
Handeling: Het deelnemen aan advies- en overlegcommissies op het gebied van het beleidsterrein geldvoorziening waarvan het voorzitterschap en/of secretariaat bij het Ministerie berust
Periode: 1940–
Waardering: B 5
Handeling: Het deelnemen aan advies- en overlegcommissies op het gebied van het beleidsterrein geldvoorziening waarvan het voorzitterschap en/of secretariaat niet bij het Ministerie berust
Periode: 1940–
Waardering: V 5 jaar
B 6 voor de periode 1940–1945
Handeling: Het verlenen van subsidies aan instellingen die een adviserende of uitvoerende taak hebben op het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1940–
Waardering: V 7 jaar
B 6 voor de periode 1940–1945
Handeling: Het behandelen van bezwaarschriften betreffende het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1940–
Waardering: V 10 jaar
B 6 voor de periode 1940–1945
Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen betreffende het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1940–
Waardering: V 3 jaar
B 6 voor de periode 1940–1945
Handeling: Het vaststellen van opdrachten en van de resultaten van interne (wetenschappelijke) studies betreffende het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1940–
Waardering: B 2
Handeling: Het begeleiden van intern of extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende het beleidsterrein
Periode: 1940–
Waardering: V 5 jaar
B 6 voor de periode 1940–1945
Handeling: Het verzamelen en bewerken van gegevens ten behoeve van intern of extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1940–
Waardering: V 5 jaar
B 6 voor de periode 1940–1945
Handeling: Het financieren van extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1940–
Waardering: V 7 jaar
B 6 voor de periode 1940–1945
Handeling: Het opstellen van een plan van aanpak voor projecten betreffende het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1940–
Waardering: B 5
Handeling: Het initiëren, begeleiden en evalueren van projecten betreffende het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1940–
Waardering: V 5 jaar, m.u.v. de evaluatie B 5
B 6 voor de periode 1940–1945
Internationaal / Europese Unie
Handeling: Het detacheren/benoemen van ambtenaren bij de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de EG
Periode: 1958–
Product: Besluit
Opmerking: Wanneer sprake is van rechtspositionele verhoudingen moet gebruik worden gemaakt van de selectielijst voor personeelsdossiers van de rijksoverheid (P-direkt).
Waardering: V 5 jaar na einde benoeming
Handeling: Het voorbereiden van bijdragen aan expertgroepen van de Europese Commissie inzake het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1958–
Waardering: B 1
Handeling: Het opstellen van concept-informatiefiches over voorstellen, mededelingen en Groenboeken van de Europese Commissie op het gebied van geldvoorziening
Periode: 1958–
Opmerking: De interdepartementale WBCN stelt de informatiefiches vast. De handeling hiervoor is opgenomen in het concept-RIO ‘Gedane Buitenlandse Zaken’.
Produkt; Concept-fiches
Waardering: B 1
Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van Raadswerkgroepen met betrekking tot het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1958–
Opmerking: – Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg worden gevoerd met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven;
– De handeling leidt in het eerstverantwoordelijke Ministerie met name tot instructies; bij de overige betrokken Ministeries tot departementale standpunten;
– Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van vergaderingen van Raadswerkgroepen.
Waardering: B 1
Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van ad hoc groepen Raden/Attachés met betrekking tot het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1958–
Opmerking: Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg worden gevoerd met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven;
De handeling leidt in het eerstverantwoordelijke Ministerie met name tot instructies; bij de overige betrokken Ministeries tot departementale standpunten;
Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van vergaderingen van Raden/Attachés.
Waardering: B 1
Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van het Coreper met betrekking tot het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1958–
Opmerking: Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg worden gevoerd met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven;
De instructies voor de Nederlandse vertegenwoordiger in het Coreper (de PV) worden vastgesteld in interdepartementaal overleg onder leiding van Buitenlandse Zaken;
De handeling leidt bij het eerstverantwoordelijke Ministerie met name tot concept-instructies; bij de overige betrokken Ministeries tot departementale standpunten;
Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van de vergaderingen van het Coreper.
Waardering: B 1
Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van ad hoc High Level groepen met betrekking tot het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1958–
Opmerking: – Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg kan overleg worden gevoerd met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven;
– De handeling leidt in het eerstverantwoordelijke Ministerie met name tot instructies; bij de overige betrokken Ministeries tot departementale standpunten.
– Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van vergaderingen van High Level groepen.
Waardering: B 1
Handeling: Het opstellen van departementale standpunten inzake agendapunten van Raadsvergaderingen met betrekking tot het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1958–
Opmerking: – Nationale standpunten en onderhandelingsposities inzake agendapunten van Raadsvergaderingen komen tot stand in de Coördinatiecommissie voor Europese Integratie- en Associatieproblemen (CoCo);
– Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van Raadsvergaderingen.
Waardering: B 1
Handeling: Het opstellen van departementale standpunten inzake algemene en op langere termijn spelende zaken van Europees belang inzake het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1945–
Opmerking: Overleg hierover in de Coördinatiecommissie op Hoog Ambtelijk Niveau (CoCoHan) leidt tot algemene rapporten aan de betrokken Ministers.
Waardering: B 1
Handeling: Het voordragen van personen voor benoeming in een raadgevend comité, beheerscomité of reglementeringscomité
Periode: 1958–
Opmerking: De Raad benoemt de leden van de comités.
Wanneer sprake is van rechtspositionele verhoudingen moet gebruik worden gemaakt van de selectielijst voor personeelsdossiers van de rijksoverheid (P-direkt).
Waardering: V 10 jaar na einde benoeming
Handeling: Het opstellen en wijzigen van standpunten inzake door de Europese Commissie voorgestelde uitvoeringsbepalingen met betrekking tot het beleidsterrein geldvoorziening, die besproken worden in een raadgevend comité, een beheerscomité of een reglementeringscomité
Periode: 1958–
Opmerking: – Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg gevoerd worden met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven;
– Wanneer meerdere departementen betrokken zijn leidt het eerstverantwoordelijke Ministerie het coördinatie-overleg;
– Onder deze handeling valt ook het opstellen van instructies voor de Nederlandse vertegenwoordigers in de comités;
– Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van vergaderingen van deze comités.
Waardering: B 1
Handeling: Het opstellen en wijzigen van standpunten over de Europese Commissie voorgenomen besluiten, maatregelen en onderhandelingen met derde landen met betrekking tot het beleidsterrein geldvoorziening, voor zover deze niet zijn vastgelegd in Raadsbesluiten en worden besproken in commissies en werkgroepen
Periode: 1958–
Opmerking: – Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg worden gevoerd met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven;
– Wanneer meerdere departementen betrokken zijn, leidt het eerstverantwoordelijke Ministerie het coördinatie-overleg;
– Onder deze handeling valt ook het opstellen van instructies voor de Nederlandse vertegenwoordigers in de comités;
– Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van vergaderingen van deze comités.
Waardering: B 1
Zie ook paragraaf 10.1.1 Algemene handelingen
Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wetten op het gebied van het muntwezen.
Periode: 1940–
Grondslag: Grondwet art. 178 en 179; sinds 1948 art. 184 en 185; sinds 1972 art. 191 en 192;
sinds 1983 art. 106
Opmerking: Voor een overzicht van de wetten zie hfst. 6 van het RIO
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden en vaststellen van beleidsnota’s inzake het muntwezen.
Periode: 1940–
Opmerking: Het opstellen van beleidsnota’s is als zodanig niet in de grondwet vastgesteld. Het maakt echter deel uit van de voorbereiding van de totstandkoming van wet- en regelgeving.
Waardering: B (1)
Handeling: Het opstellen van jaarrekeningen ten behoeve van de Staten-Generaal ter verantwoording van de bedragen verkregen uit aanmuntingen voor rekening van het Rijk’.
Periode: 1940–1948
Grondslag: Muntwet 1901, Stb. 132, art. 3 bis
Produkt: Jaarrekeningen
Opmerking: Bij Wet den 29sten november 1935, Stb. 685, tot verlaging van de openbare uitgaven, werd bepaald dat de renten van het ‘Fonds uit … etc.’ in afwijking van het bepaalde in artikel 3bis gedurende de jaren 1936–1940 ten bate van de gewone dienst van de Rijksbegroting zouden komen. Bij Besluit van den secretaris-generaal van het departement van Financiën van 22 januari 1941, Stcrt. 1941, Nr. 21, betreffende de verantwoording van de renten van de kapitalen van het ‘Fonds uit … etc.’ werd bepaald dat dit ook gedurende de jaren 1941–1945 het geval zou zijn.
Waardering: B (3)
Handeling: Het stellen van nadere regels inzake de liquidatie van het ‘Fonds uit de zuivere winsten, verkregen uit aanmuntingen voor rekening van het Rijk’.
Periode: 1948–1969
Grondslag: Muntwet 1948, Stb. I 156, art. 11, lid 1
Opmerking: De liquidatie van het Fonds is definitief geregeld in de begrotingswetten van 1968 en 1969.
Waardering: B (5)
Handeling: Het vaststellen, wijzigen en intrekken van Koninklijke Besluiten
Periode: 1940–
Grondslag: Muntwet 1901, Stb. 132, art. 12
Muntwet 1948, Stb. I 156, art. 4, lid 1, later lid 2 [1969], later lid 5 [1972]; art. 4, lid 3 [sinds 1972]; art. 5, lid 1; art. 7
Muntwet 1955, art. 8, lid 3
Muntwet 1987, Stb. 451, art. 5, lid 1; art. 6, lid 3; art. 7
Produkt; Koninklijke Besluiten
Besluit van 24 december 1957, Stb. 562, houdende regelen omtrent het gewichts- en gehalteonderzoek van monsters, genomen uit door ’s Rijks Munt vervaardigde gouden of zilveren munten.
– op basis van artikel 12 van de Muntwet 1901
1. Besluit van 7 mei 1926, Stb. 112, houdende aanwijzing der kantoren, waar de pasmunt tegen Rijksdaalders, guldens en halve guldens kan worden ingewisseld.
– op basis van artikel 4 van de Muntwet 1948
2. Besluit van 13 juli 1948, Stb. I 293, tot uitvoering van artikel 4, lid 1, der Muntwet 1948 (vaststellen van de beeldenaar).
3. Besluit van 28 juli 1954, Stb. 361, houdende vaststelling van enkele bestanddelen van de beeldenaar der zilveren rijksdaalders en guldens.
4. Besluit van 14 november 1967, Stb. 569, houdende vaststelling van enkele bestanddelen van de beeldenaar van de zilveren en de nikkelen rijksdaalders en guldens.
5. Besluit van 19 februari 1970, Stb. 119, houdende vaststelling van enkele bestanddelen van de beeldenaar van het zilveren tienguldenstuk.
6. Besluit van 7 mei 1973, Stb. 254, houdende vaststelling van enkele bestanddelen van de beeldenaar van het zilveren tienguldenstuk, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Muntwet 1948.
7. Besluit van 2 september 1978, Stb. 470, houdende vaststelling van enkele bestanddelen van de beeldenaar van de keerzijde van de rijksdaalder met het jaartal 1979.
8. Besluit van 12 juli 1980, Stb. 406, houdende vaststelling van enkele bestanddelen van de beeldenaar van de rijksdaalder en gulden die in 1980 worden uitgegeven ter gelegenheid van der troonopvolging
9. Besluit van 18 januari 1982, Stb. 23, regelende de beeldenaar van een aantal van ’s Rijksmunten
10. Besluit van 29 mei 1982, Stb. 331, houdende vaststelling van enkele bestanddelen van de beeldenaar van het zilveren vijftigguldenstuk, dat in 1982 wordt uitgegeven ter gelegenheid van het feit dat Nederland en de Verenigde Staten van Amerika in 1982 gedurende tweehonderd jaar diplomatieke betrekkingen onderhouden.
11. Besluit van 11 april 1984, Stb. 259, houdende vaststelling van enkele bestanddelen van de beeldenaar van het zilveren vijftigguldenstuk, dat in 1984 wordt uitgegeven ter herdenking van de 400ste sterfdag van Willem van Oranje op 10 juli 1984.
12. Besluit van 7 januari 1987, Stb. 4, houdende vaststelling van enkele bestanddelen van de beeldenaar van het zilveren vijftigguldenstuk, dat in 1987 wordt uitgegeven ter gelegenheid van het vijftigjarig huwelijk van hunne Koninklijke Hoogheden Prinses Juliana en Prins Bernhard op 7 januari 1937.
– op basis van artikel 7 van de Muntwet 1948
13. Besluit van 15 juli 1948, Stb. I 314, houdende aanwijzing der kantoren, waar munten tegen onbeperkt wettig betaalmiddel, onbeperkt wettig betaalmiddel tegen munten en munten van iedere nominale waarde tegen munten van andere nominale waarde kunnen worden verwisseld of ingewisseld.
– op basis van artikel 5 van de Muntwet 1948
14. Besluit van 13 juli 1948, Stb. I 294, houdende vaststelling van de bedragen tot welke ’s-Rijksmunten, bedoeld in artikel 2, onder 1 b en c van de Muntwet 1948, mogen worden geslagen.
15. Besluit van 7 juli 1954, Stb. 302, houdende vaststelling van de bedragen tot welke ’s-Rijks munten, bedoeld in artikel 2, onder 1 b en c van de Muntwet 1948, mogen worden geslagen.
16. Besluit van 7 februari 1983, Stb. 77, houdende de intrekking van het Koninklijk Besluit van 7 juli 1954, Stb. 302
17. Besluit van 3 november 1987, Stb. 508, houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder en aanwijzing van de kantoren waar inwisseling kan plaatsvinden van munten met de hoedanigheid van wettig betaalmiddel tegen andere dergelijke munten of tegen ander wettig betaalmiddel en van ander wettig betaalmiddel tegen dergelijke munten.
18. Besluit van 17 januari 1992, Stb. 41, ter uitvoering van artikel 7 Muntwet 1987.
19. Besluit van 23 december 1992, Stb. 720, tot uitvoering van artikel 7 van de Muntwet 1987 inzake inwisseling van munten.
– op basis van artikel 5, lid 1, van de Muntwet 1987
20. Besluit van 3 november 1987, Stb. 509, tot vaststelling van de bestanddelen van de beeldenaar van het vijf-guldenstuk.
21. Besluit van 21 juni 1988, Stb. 317, houdende de vaststelling van enkele bestanddelen van de beeldenaar van het zilveren vijftigguldenstuk dat in 1988 wordt uitgegeven ter gelegenheid van de herdenking van de overtocht van Prins Willem III van Oranje Nassau en de kroning van Prins Willem III en zijn Britse gemalin Prinses Mary Stuart tot Koning en Koningin van Engeland, Schotland en Ierland en de daarop gevolgde vrijwel 300 jaar ononderbroken vriendschap tussen het Nederlandse en Britse Volk.
22. Besluit van 2 november 1989, Stb. 512, houdende vaststelling van enkele bestanddelen van de beeldenaar van het zilveren vijftigguldenstuk dat in 1990 wordt uitgegeven ter gelegenheid van het feit dat in 1990 het Koninkrijk der Nederlanden 100 jaar ononderbroken door vorstinnen wordt geregeerd.
23. Besluit van 30 november 1990, Stb. 590, houdende vaststelling van enkele bestanddelen van de beeldenaar van het zilveren vijftigguldenstuk dat in 1991 wordt uitgegeven ter gelegenheid van het vijfentwintigjarige huwelijksfeest van Hare Majesteit de Koningin en Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Claus der Nederlanden op 10 maart 1991.
Opmerking: De Munt wet 1987 voorziet verder in de mogelijke vaststelling van besluit(en) om munten, stempels en ontwerpen van stempels voor munten niet aan ’s-Rijks Munt te laten vervaardigen (op basis van artikel 6, lid 3).
Waardering: B (1)
Handeling: Het vaststellen, intrekken en wijzigen van Ministeriële regelingen, waarin de Minister bepaalt welk deel van de uit te geven zilveren tienguldenstukken uitsluitend op bestelling bij ’s Rijks Munt verkrijgbaar zal zijn op door hem vast te stellen voorwaarden en tegen door hem vast te stellen prijzen.
Periode: 1972–1987
Grondslag: Muntwet 1948, art. 4, lid 4
Produkt: Ministeriële regelingen :
1. Beschikking van 8 augustus 1973, Nr. A 73 – 15347, Stcrt. 9 augustus 1973, Nr. 153, houdende vaststelling van de voorwaarden waarop en de prijs waarvoor de tienguldenstukken als bedoeld in artikel 4, lid 2, van de Muntwet 1948, die uitsluitend op bestelling bij ’s Rijks Munt verkrijgbaar zijn, kunnen worden verkregen.
2. Beschikking van 9 april 1974, Nr. A 74 – 5692, Stcrt. 10 april 1974, Nr. 71, houdende vaststelling van de oplaag van numismatische jubileumtientjes.
Waardering: B (1)
Handeling: Het opstellen van jaarlijkse overzichten waarin wordt meegedeeld hoeveel van elke muntsoort er in het afgelopen jaar voor rekening zowel van bijzondere personen als van het Rijk is aangemunt en van Rijkswege is ingetrokken, ter publicatie in de Staatscourant.
Periode: 1940–1948
Grondslag: Muntwet 1901, art. 15
Produkt: Jaaroverzichten
Waardering: B (3)
Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van algemene maatregelen van bestuur
Periode: 1940–
Grondslag: Muntwet 1901, art. 18; art. 19; art. 23
Muntwet 1909, art. 2; art. 3; art. 4; art. 12
Muntwet 1948, art. 10, lid 2; art. 12, lid 1
Muntwet 1955, art. 4; art. 6
Muntwet 1987, art. 3; art. 4, lid 1; art. 8, lid 1; art. 8, lid 2
Produkt: AMvB’s :
– op basis van artikel 18 van de Muntwet 1901
1. Besluit van 12 december 1901, Stb. 265, regelende de wijze van intrekking van munten, die ingevolge artikel 18, eerste lid, der Muntwet 1901 moeten worden ingetrokken en vermunt.
– op basis van artikel 19 van de Muntwet 1901
2. Besluit van 29 juni 1911, Stb. 198, waarbij … de gemeenten zijn aangewezen, waar de bepaling van artikel 19, eerste lid der Muntwet 1901 niet geldt.
– op basis van artikel 10, lid 2, van de Muntwet 1948
3. Besluit van 31 juli 1948, Stb. I 349, tot uitvoering van artikel 10, lid 1, der Muntwet 1948 (het intrekken en ontmunten van beschadigde, c.q. voor de omloop ongeschikt geworden munten).
– op basis van artikel 12, lid 1, van de Muntwet 1948, tot uitvoering van artikel
4. Besluit van 15 september 1948, Stb. I 416, 12, lid 1, der Muntwet 1948 (het stellen van regels inzake het buiten omloop stellen van anders dan uit goud geslagen munten welke niet in de wet zijn voorzien, en van ingevolge bezettingsregelingen geslagen zinken munten).
5. Besluit van 18 juli 1950, Stb. K 296, ter uitvoering van artikel 12, lid 1, der Muntwet 1948 (het stellen van regels inzake het buiten omloop stellen van munten).
6. Besluit van 12 september 1952, Stb. S 467, ter uitvoering van artikel 12, lid 1, der Muntwet 1948 (het stellen van regels inzake het buiten omloop stellen van munten).
7. Besluit van 11 september 1953, Stb. 450, regelende de buitenomloopstelling van de zinken dubbeltjes en de overeenkomstig de Muntwet 1901 geslagen bronzen centen.
8. Besluit van 16 februari 1955, Stb. 53, regelende de buitenomloopstelling van de overeenkomstig de Muntwet 1901 geslagen gangbare zilveren guldens.
9. Besluit van 3 oktober 1958, Stb. 463, regelende de buitenomloopstelling van de overeenkomstig de Muntwet 1901 geslagen gangbare zilveren rijksdaalders.
10. Besluit van 11 januari 1960, Stb. 3, regelende de buitenomloopstelling van de overeenkomstig de Muntwet 1901 geslagen gangbare zilveren dubbeltjes.
– op basis van artikel 3 en artikel 4, lid 1, van de Muntwet 1987
11. Besluit van 3 november 1987, Stb. 507, houdende vaststelling van de bedragen tot welke de munten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Muntwet 1987 de hoedanigheid van wettig betaalmiddel hebben, en vaststelling van de materialen waaruit deze munten zijn vervaardigd, alsmede de gewichten en afmetingen van deze munten.
12. Besluit van 15 maart 1990, Stb. 156, houdende vaststelling van de bedragen tot welke de munten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Muntwet 1987 de hoedanigheid van wettig betaalmiddel hebben, en vaststelling van de materialen waaruit deze munten zijn vervaardigd, alsmede de gewichten en afmetingen van deze munten.
AMvB’s :
– op basis van artikel 4 van de Wet 1901
1. Besluit van 23 september 1909, Stb. 318, houdende regeling van den inrichting van ’s Rijksmunt
– op basis van artikel 12 van de Wet 1901
2. Besluit van 19 maart 1910, Stb. 88, tot uitvoering van artikel 12 der wet van 28 mei 1901, Stb. 130, etc. (Besluit tot regeling van het onderzoek van munten door de Commissie voor het Muntwezen).
– op basis van artikel 2 en 3 van de Wet 1901
3. Besluit van 20 januari 1913, Stb. 35, regelende de voorwaarden, waaronder voor rekening van anderen dan het Rijk aan ’s Rijks Munt kan worden gemunt, medailles kunnen worden geslagen en muntstempels of medaillestempels kunnen worden vervaardigd.
– indirect op basis van artikel 12, lid 2, van de Wet 1901
4. Besluit van den 30sten december 1933, Stb. 811, regelende de kosten van aanmunting ten behoeve het Rijk, van Nederlands-Indië, van Suriname en van Curaçao.
N.B. In de aanhef van dit Besluit wordt verwezen naar artikel 2, tweede lid, van de Wet houdende bepalingen omtrent het toezicht en de zorg over de zaken der Munt, naar de Muntwet 1901, naar de Indische Muntwet 1912, naar het gewijzigde Besluit van 20 januari 1913, Stb. 35, en naar het Besluit van 3 februari 1913, Stb. 90, gewijzigd bij Besluit van 2 september 1919, Stb. 128.
– indirect op basis van artikel 3, lid 3, van de Wet 1901
5. Besluit van
N.B. In de aanhef van dit Besluit wordt verwezen naar artikel 3, derde lid, van de Wet houdende bepalingen omtrent het toezicht en de zorg over de zaken der munt; dit artikel voorziet in het bij AMvB stellen van voorwaarden inzake de vervaardiging van muntstempels; over stempels ‘geen muntstempels of medaillestempels zijnde’ en hulpmiddelen geen stempels zijnde wordt in dat artikel niet expliciet gesproken; deze AMvB vloeit dus niet direct uit dat artikel voort.
Vgl. Besluit van 20 jauari 1913, Stb. 35, regelende de voorwaarden, waaronder voor rekening van anderen dan het Rijk aan ’s Rijks Munt kan worden gemunt, medailles kunnen worden geslagen en muntstempels of medaillestempels kunnen worden vervaardigd; in de aanhef van dit besluit wordt weer verwezen naar het Besluit van 1911.
– op basis van artikel 4 van de Wet 1955
6. Besluit van 24 december 1957, Stb. 560, houdende nadere regeling omtrent de inrichting van de dienst van ’s Rijks Munt.
– op basis van artikel 6 van de Wet 1955
7. Besluit van 24 december 1957, Stb. 561, tot vaststelling van de voorwaarden, waaronder voor rekening van anderen dan Nederland aan ’s Rijks Munt bepaalde werkzaamheden verricht kunnen worden.
Opmerking: Verder biedt de Muntwet 1901 de mogelijkheid tot het uitvaardigen van algemene maatregelen van bestuur tot aanwijzing van gemeenten, waar gelegenheid wordt gegeven tot verwisseling van munten, die in Duitsland en van munten, die in België in de publieke kassen worden aangenomen, gedurende een maand na het in werking treden van deze wet (op basis van artikel 23).
De Muntwet van 1987 voorziet verder in de mogelijkheid van vaststelling van algemene maatregelen van bestuur tot regeling van de buitenomloopstelling van munten met de hoedanigheid van wettig betaalmiddel (op basis van artikel 8, lid 1) en algemene maatregelen van bestuur waarin regels ingesteld worden inzake de inwisseling van buitenomloopgestelde munten tegen vergoeding van de vroegere nominale waarde gedurende drie maanden (op basis van artikel 8, lid 2).
Waardering: B (1/4)
Handeling: Het publiceren van jaarlijkse verslagen omtrent de werkzaamheden aan ’s Rijks Munt en de toestand van het Nederlandse muntwezen.
Periode: 1987–
Grondslag: Muntwet 1987, art. 12
Produkt; Jaarverslagen
Waardering: B (3)
Handeling: Het binnen de in artikel 1 van het Besluit bepaalde grenzen vaststellen van de bedragen, voor welke de aldaar genoemde munten worden geslagen.
Periode: 1948–1987
Grondslag: Besluit van 13 juli 1948, Stb. I 294, houdende vaststelling van de bedragen tot welke ’s Rijks munten, bedoeld in artikel 2, onder 1 b en c van de Muntwet 1948, mogen worden geslagen;
Besluit van 7 juli 1954, Stb. 302, houdende vaststelling van maximum-aanmuntingsbedragen voor guldens, kwartjes, dubbeltjes, stuivers en centen, alsmede voor gouden dukaten
Produkt: Ministeriële regelingen, o.a.
1. Beschikking van 18 september 1948, Nr. 33
2. Beschikking van 17 maart 1949, Nr. 224
3. Beschikking van 2 juli 1949. Nr. 68
4. Beschikking van 13 maart 1950, Nr. 81
5. Beschikking van 24 oktober 1950, Nr. 198
6. Beschikking van 22 januari 1951, Nr. 169
7. Beschikking van 19 maart 1951, Nr. 252
8. Beschikking van 6 juni 1951, Nr. 213
9. Beschikking van 28 juli 1951, Nr. 60
10. Beschikking van 26 oktober 1951, Nr. 226
11. Beschikking van 13 december 1951, Nr. 211
12. Beschikking van 27 juni 1952, Nr. 138
13. Beschikking van 10 januari 1953, Nr. 156
14. Beschikking van 2 mei 1953, Nr. 156
15. Beschikking van 5 augustus 1953, nr. 189
16. Beschikking van 11 augustus 1953, nr. 130
17. Beschikking van 22 januari 1954, Nr. 129
18. Beschikking van 8 juni 1954, Nr. G 176
19. Beschikking van 23 augustus 1954, Nr. G 2244
20. Beschikking van 23 december 1954, Nr. G 5520
21. Beschikking van 5 april 1955. Nr. G 8664
22. Beschikking van 25 november 1955, Nr. B 23341
23. Beschikking van 5 oktober 1956, Nr. B/611008
24. Beschikking van 2 februari 1983, Nr. 383 – 1451, Stcrt. 1983, Nr. 25
N.B. Het onder ‘regelgeving’ genoemde besluit van 7 juli 1954 werd ingetrokken in 1983 (zie handeling 7, produkt 16). De navolgende regelingen zijn echter van dezelfde strekking en verwijzen direct naar het in die besluiten genoemde artikel 5 van de Muntwet 1948
25. Beschikking van 18 april 1984, Nr. 384 – 4846, Stcrt. 24 april 1984, Nr. 80
26. Beschikking van 7 maart 1986, Nr. 386 – 1962, Stcrt. 18 maart 1986, Nr. 54
Waardering: B (5)
Handeling: Het verlengen/weer openstellen van de termijnen waarbinnen gelegenheid bestaat tot het omwisselen van munten.
Periode: 1948–(…)
Grondslag: Besluit van 15 september 1948, Stb. I 416, art. 2, lid 2; Besluit van 18 juli 1950, Stb. K 296; Besluit van 12 september 1952, Stb. 467; Besluit van 11 september 1953, Stb. 450; Besluit van 16 februari 1955, Stb. 53; Besluit van 3 oktober 1958, Stb. 463; Besluit van 11 januari 1960, Stb. 3
Produkt: Ministeriële regelingen, o.a.
1. Beschikking van 28 april 1949, Nr. 268
2. Beschikking van 19 februari 1951, Nr. 108
3. Beschikking van 12 februari 1954, Nr. 224
4. Beschikking van 5 maart 1956, Nr. B 6/2438
5. Beschikking van … 1959, Nr. …
6. Beschikking van 23 augustus 1960, Nr. AO/11971, Stcrt. 5 september 1960, Nr. 171
Waardering: B (5)
Handeling: Het verstrekken van vergoedingen aan De Nederlandsche Bank in verband met werkzaamheden door de Bank verricht in het kader van de inwisseling van munten.
Periode: 1993–
Grondslag: Besluit van 23 december 1992, Stb. 720, tot uitvoering van artikel 7 van de Muntwet 1987 inzake inwisseling van munten, art. 2.b
Produkt: Vergoedingen
Waardering: V, 10 jaar na uitbetaling
Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren van de controle (en hun plaatsvervangers) van ’s Rijks Munt, alsmede van leden van de Commissie voor het Muntwezen, die onderzoeken of de door ’s Rijks Munt vervaardigde munten aan de wettelijke eisen van gewicht en gehalte voldoen.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Muntwet 1909, art. 7, art. 11
Produkt: Beschikkingen inzake benoeming
Opmerking: Wanneer sprake is van rechtspositionele verhoudingen moet gebruik worden
gemaakt van de selectielijst voor personeelsdossiers van de rijksoverheid (P-direkt).
Waardering: V, 10 jaar
B 6 voor de periode 1940–1945
Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren der controle van ’s Rijks Munt, alsmede het aanwijzen van (onafhankelijke) deskundigen die onderzoeken of de door ’s Rijks Munt afgeleverde nieuwe munten, dan wel monsters van gouden en/of zilveren munten, aan de wettelijke eisen van gewicht en gehalte voldoen.
Periode: 1958–1987
Grondslag: Muntwet 1955, art. 7; art. 8
Produkt: Ministeriële regelingen, o.a.
1. Beschikking van 30 december 1957, Nr. B 7/14675, inzake aanwijzing van ambtenaren bedoeld in artikel 7, tweede lid en in artikel 8, eerste lid, en van de deskundige bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de wet van 22 december 1955, Stb. 618
Opmerking: Wanneer sprake is van rechtspositionele verhoudingen moet gebruik worden gemaakt van de selectielijst voor personeelsdossiers van de rijksoverheid (P-direkt).
Waardering: V, 10 jaar
Handeling: Het op basis van door ’s Rijks Munt danwel (externe) deskundigen verrichte controles vaststellen of de door ’s Rijks Munt vervaardigde nieuwe Nederlandse munten, danwel (monsters van) gouden en/of zilveren munten aan de wettelijke eisen van gewicht en gehalte voldoen.
Periode: 1958–1987
Grondslag: Wet 1955, artikel 7; artikel 8
Produkt: Processen-verbaal inzake de goedkeuring van munten
Waardering: V, 5 jaar na controle
Handeling: Het opstellen van jaarlijkse verslagen (‘aan Ons’) omtrent de toestand van het Nederlands muntwezen.
Periode: 1958–1987
Grondslag: Muntwet 1955, art. 11
Produkt: Jaarverslagen Nederlands muntwezen
Waardering: B (3)
Handeling: Het aanwijzen van de leden van de Commissie voor benoeming tot essaieur van ’s Rijks Munt of van de controle bij ’s Rijks Munt.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Muntwet 1909, art. 10
Produkt: Beschikking inzake benoeming
Opmerking: Wanneer sprake is van rechtspositionele verhoudingen moet gebruik worden gemaakt van de selectielijst voor personeelsdossiers van de rijksoverheid (P-direkt).
Waardering: V, 10 jaar
B 6 voor de periode 1940–1945
Handeling: Het benoemen van ’s Rijks Muntmeester en het voorzien in de waarneming van zijn functie bij diens afwezigheid.
Periode: 1958–1987
Grondslag: Muntwet 1955, art. 2, lid 2
Produkt: Beschikkingen (of koninklijke besluiten?) inzake benoeming
Waardering: B (4)
Handeling: Het goedkeuren van de door ’s Rijks Muntmeester vastgestelde instructies voor de uitvoering van de werkzaamheden aan ’s Rijks Munt.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Besluit van 23 september 1909, Stb. 318, houdende regeling van de inrichting van ’s Rijks Munt, art. 7
Produkt: Ministeriële regelingen
Waardering: B (5)
Handeling: Het vaststellen van de bedragen waarvoor de muntmeester zekerheden ten behoeve van de staat dient te stellen.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Besluit van 23 september 1909, Stb. 318, houdende regeling van de inrichting van ’s Rijks Munt, art. 31
Product: Ministeriële regelingen
Waardering: V, 10 jaar na einde zekerheidstelling
Handeling: Het opstellen van jaarlijkse opgaven van de soorten en de hoeveelheden der in het afgelopen jaar nieuw vervaardigde en van ’s Rijks Munt afgeleverde munten, ter toezending aan de Commissie van het Muntwezen.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Besluit van 19 maart 1910, Stb. 88, tot uitvoering van artikel 12 der wet van 28 mei 1901, Stb. 130 (Besluit tot regeling van het onderzoek van munten door de Commissie van het Muntwezen), art. 7
Product: Jaaropgaven
Waardering: B (3)
Handeling: Het doen van mededeling aan de Minister van Koloniën van de soorten en van de hoeveelheden van de ten behoeve van de koloniën of bezittingen vervaardigde munten die de Commissie van het Muntwezen aan een onderzoek wil onderwerpen.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Besluit van 19 maart 1910, Stb. 88, art. 9, tot uitvoering van artikel 12 der wet van 28 mei 1901, Stb. 1930 (Besluit tot regeling van het onderzoek van munten door de Commissie van het Muntwezen).
Product: Correspondentie, overzichten
Waardering: V, 5 jaar na mededeling
Handeling: Het verlenen van machtigingen tot en het per geval vaststellen van de voorwaarden waaronder aan ’s Rijks Munt het aanmunten van species (art. 16) of het vervaardigen van muntstempels (art. 26) voor rekening van buitenlandse regeringen kan plaatsvinden.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Besluit van 20 januari 1913, Stb. 35, art. 16; art. 26 (gewijzigd bij Besluit van 11 april 1935, Stb. 184; Besluit van 3 september 1951, Stb. 412; ingetrokken 1957, Stb. 561)
Product: Beschikkingen, o.a.
1. Besluit van 23 januari 1951, nr. 18 (Indonesië)
2. Besluit van 13 juni 1951, nr. 13 (Indonesië)
3. Besluit van 31 januari 1952, nr. 10 (Indonesië)
4. Besluit van 6 mei 1952. nr. 31 (Indonesië)
5. Besluit van 9 januari 1953, nr. (Libanon)
6. Besluit van 22 september 1954, nr. (Venezuela/Uruguay)
Waardering: B (5)
Handeling: Het per muntsoort vaststellen van de hoeveelheden te verpakken goedgekeurde munten.
Periode: 1958–1987
Grondslag: Besluit van 24 december 1957, Stb. 560, art. 26, lid 1 (gewijzigd bij Besluit van 19 maart 1970, Stb. 120; Besluit van 30 juni 1982, Stb. 422; Besluit van 18 mei 1983, Stb. 246)
Product: Ministeriële regelingen, o.a.
– Beschikking van 2 januari 1958, Nr. B 6/14634
– Beschikking van 12 maart 1970, Nr. A 70 – 3629
– Beschikking van 2 februari 1983, Nr. 383 – 1452
Waardering: V, 10 jaar na vervallen
Handeling: Het vaststellen van het muntloon voor de aanmaak van gouden dukaten.
Periode: 1958–1982
Grondslag: Besluit van 24 december 1957, Stb. 561, art. 1, lid 1 (gewijzigd bij Besluit van 11 december 1975)
Product: Ministeriële regelingen, o.a.
– Beschikking van 22 juli 1960, Nr. A 0 – 9273, Stcrt. 25 juli 1960, Nr. 141
– Beschikking van 30 juni 1971, Nr. A 71 – 9364, Stcrt. 6 juli 1971, Nr. 127
– Beschikking van 29 december 1975, Nr. 37 – 507169, Stcrt. 30 december 1975, Nr. 251
Waardering: V, 10 jaar na vervallen
Handeling: Het vaststellen van richtlijnen voor het opstellen van prijscalculaties door ’s Rijks Muntmeester voor de aanmaak van munten, niet genoemd in artikel 2 van de Muntwet, van medailles en van stempels.
Periode: 1958–1987
Grondslag: Besluit van 24 december 1957, Stb. 561, art. 2 (gewijzigd bij Besluit van 11 december 1975, Stb. 683; besluit van 18 mei 1983, Stb. 247)
Product: Ministeriële regelingen
Waardering: B (5)
Handeling: Het verlenen van machtigingen aan ’s Rijks Munt voor de aanmaak van munten en stempels van munten, niet genoemd in artikel 2 van de Muntwet, en het goedkeuren van de voorwaarden voor de aanmaak van die munten en muntstempels.
Periode: 1958–1987
Grondslag: Besluit van 24 december 1957, Stb. 561, art. 3 (gewijzigd bij Besluit van 11 december 1975, Stb. 683; besluit van 18 mei 1983, Stb. 247)
Product: Beschikkingen, machtigingen
Waardering: B (5)
Handeling: Het stellen van nadere regels (lid 3) inzake, danwel het stellen van een termijn voor (lid 1), de inlevering van buiten omloop gestelde zilveren rijksdaalders en zilveren guldens.
Periode: 1972–
Grondslag: Wet van 29 juni 1972, Stb. 347, houdende buitenomloopstelling van zilveren guldens en rijksdaalders, art. 2, lid 1, art 2, lid 3
Product: Ministeriële regelingen, zoals :
– Beschikking van 12 december 1972, Nr. A 72 – 21713, Stcrt. 14 december 1972, Nr. 244
– Beschikking van 21 juni 1973, nr. A 73 – 11911, Stcrt. 22 juni 1973, Nr. 119
– Beschikking van 4 december 1973, nr. A 73 – 23722, Stcrt. 5 december 1973, Nr. 236
Waardering: B (5)
Handeling: Het stellen van nadere regels inzake de inwisseling van buitenomloop gestelde centen en de vergoeding daarvan tegen de nominale waarde.
Periode: 1982–
Grondslag: Wet van 14 oktober 1982, Stb. 593, houdende buitenomloopstelling van de cent en afschaffing van het recht van aanmunting van gouden dukaten, art. II
Product: Ministeriële regelingen, o.a.
– Beschikking van 7 februari 1983, Nr. 383 – 1450, Stcrt. 8 februari, Nr. 27
Waardering: B (5)
Handeling: Het bij beschikking verlenen van toestemming voor het aanmaken, uitgeven, aannemen of doorgeven van hulpgeld.
Periode: 1941–1945
Grondslag: Besluit van den 21sten oktober 1941, betreffende de circulatie van niet geautoriseerde betaalmiddelen, Verordeningenblad Nr. 206/1941, art. 1
Product: Beschikkingen
Opmerking: Onder hulpgeld wordt verstaan alles wat bestemd of geschikt is om in een min of meer beperkte kring van persoenen als betaalmiddel te worden gebezigd, in het bijzonder penningen, bonnen, betaalzegels, spaarzegels en andere voorwerpen met gelijke functie.
Waardering: B (6)
Handeling: Het verlenen van vergunningen tot het niet na komen van de verplichting tot inlevering van zilveren rijksdaalders, guldens, halve guldens, vijf-en-twintig-centstukken en tien-centstukken, nikkelen stuivers, bronzen twee-en-een-halve-centen en centen.
Periode: 1942–1945
Grondslag: Besluit van de secretarissen-generaal der departementen van financiën en van justitie van 21 september 1942, Stcrt. 1942, Nr. 183, betreffende de inlevering van buitenomloopgestelde munten, art. 1, lid 3
Product: Beschikkingen
Waardering: B (6)
Handeling: Het verbeurd verklaren van buiten omloop gestelde munten, die niet binnen de gestelde termijn zijn ingeleverd en waarvoor geen ontheffing van inlevering is verstrekt.
Periode: 1942–1945
Grondslag: Besluit van de secretarissen-generaal der departementen van financiën en van justitie van 21 september 1942, Stcrt. 1942, Nr. 183, betreffende de inlevering van buitenomloopgestelde munten, artikel 2, lid 1
Product: Processen-verbaal
Waardering: B (6)
Handeling: Het controleren of buiten ’s Rijks Munt geslagen munten van het Rijk in Europa, alvorens zij in omloop worden gebracht, voldoen aan de wettelijke vereisten in de Muntwet 1901 gesteld.
Periode: 1944–(…)
Grondslag: Besluit van 20 juli 1944, Stb. E 54, houdende bijzondere voorzieningen tot het aanmunten van zilveren teeken- en pasmunt buiten ’s Rijks Munt en voor het in omloop brengen van deze munt, art. 3
Product: Controlerapporten
Waardering: V, 5 jaar na controle
Handeling: Het vaststellen van alle nodig geachte bepalingen met betrekking tot de zuivering van het geldwezen.
Periode: 1945– (…)
Grondslag: Besluit van 3 augustus 1945, Stb. F 183, houdende vaststelling van het Machtigingsbesluit Geldzuivering, artikel 1
Product: Ministeriële regelingen, o.a.
1. Beschikking van 20 september 1945, Stb. F 178, houdende verbod tot het oppotten of opgepot houden van zinken pasmunt.
2. Beschikking van 22 september 1945, Stb. F 183, houdende vaststelling van de Zuiveringsbeschikking zilveren, nikkelen, bronzen en zinken munten.
gewijzigd bij:
2a. Beschikking van 20 november 1945, Stb. F 297.
3. Beschikking van 20 november 1945, Stb. 296, houdende intrekking van de beschikking van 20 september 1945
Opmerking: De Minister werd daartoe gemachtigd voor een periode van een jaar.
Waardering: B (1)
Handeling: Het in beslag nemen en verbeurd verklaren van zilveren, nikkelen, bronzen en zinken munten waarvan vermoed wordt dat zij, hetzij bij wijze van betaling, hetzij op enige andere wijze, anders dan tegen nominale waarde zullen worden overgedragen, of door versmelting, verminking of anderszins aan hun bestemming zullen worden onttrokken (zonder dat daarvoor toestemming is verleend – Besluit van 20 november).
Periode: 1945–
Grondslag: Beschikking van 22 september 1945, Stb. F 183, artikel 3; Beschikking van 20 november 1945, Stb. 297
Product: Processen-verbaal
Waardering: V, 20 jaar na datum van verbeurdverklaring
Handeling: Het onder voorwaarden verlenen van vergunningen tot het overdragen, hetzij bij wijze van betaling, hetzij op enige andere wijze, van ’s Rijks munten in zilver, nikkel, brons en zink anders dan tegen nominale waarde, of tot het onttrekken van dergelijke munten aan hun bestemming door versmelting, verminking of anderszins.
Periode: 1945– (…)
Grondslag: Beschikking van 20 november 1945, Stb. 297, artikel 1
Product: Vergunningen, beschikkingen
Waardering: V, 20 jaar na vervallen van de vergunning
Handeling: Het vaststellen van beschikkingen tot instelling van adviescommissies op het terrein van het muntwezen.
Periode: 1945–
Product: Beschikkingen
Waardering: B (4)
Zie ook paragraaf 10.1.1 Algemene handelingen
Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wetgeving inzake bankbiljetten.
Periode: 1940–
Grondslag: Grondwet, art. 106 (sinds 1983)
Product: Wetten
Opmerking: Vóór 1983 bevatte de grondwet geen bepalingen die betrekking hadden op bankbiljetten.
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden en vaststellen van beleidsnota’s inzake de uitgifte en circulatie van bankbiljetten.
Periode: 1940–
Product: Beleidsnota’s
Opmerking: Het opstellen van beleidsnota’s is als zodanig niet in de Grondwet opgenomen. Het maakt echter deel uit van de voorbereiding van de totstandkoming van wet- en regelgeving.
Waardering: B (1)
Handeling: Het opstellen van bijzondere wetten krachtens welke (een) circulatiebank(en) mag(mogen) worden opgericht en/of buitenlandse circulatiebanken hun bankbiljetten hier te lande in omloop mogen brengen.
Periode: 1940–1948
Grondslag: Bankwet 1937, art. 1
Waardering: B (1)
Handeling: Het vaststellen, wijzigen en intrekken van besluiten tot vaststelling van dagen waarop de kantoren van De Nederlandsche Bank niet zullen worden opengesteld voor het verwisselen van bankbiljetten.
Periode: 1965–
Grondslag: Bankwet 1948, artikel 11, lid 2 (zoals gewijzigd bij Wet van 9 december 1965, Stb. 566 – toevoeging artikel 11, lid 2)
Product: Ministeriële regelingen, o.a.
– Besluit van 13 maart 1968, Nr. 62, Stcrt. 28 maart 1968, Nr. 63 (… inzake aanwijzing van de Goede Vrijdag als dag, waarop de kantoren van De Nederlandsche Bank N.V., niet zullen worden opengesteld voor het verwisselen van bankbiljetten).
– Besluit van 24 april 1975, Nr. 38, Stcrt. 1 mei 1975, Nr. 83 (Sluitingsdagen kantoren Nederlandsche Bank voor het verwisselen van bankbiljetten).
Waardering: V, 10 jaar na vervallen
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen van bestuur, waarbij in geval van oorlog of oorlogsgevaar de verplichting der Nederlandsche Bank tot betaling harer bankbiljetten wordt opgeschort, met vaststelling van de termijn voor welke die opschorting zal gelden.
Periode: 1940–1948
Grondslag: Bankwet 1937, artikel 19
Product: Ministeriële regelingen, algemene maatregelen van bestuur inzake de verlenging van de termijn
Opmerking: De in de AMvB gestelde termijn kan door de Minister worden verlengd zo dikwijls als dat naar zijn oordeel nodig is.
Waardering: B (6)
Handeling: Het verlenen van machtigingen aan de directie van De Nederlandsche Bank om houders van bankbiljetten op te roepen deze ter inwisseling aan te bieden en het vaststellen van de termijn waarbinnen die aanbieding moet geschieden.
Periode: 1940–
Grondslag: Bankwet 1937, art. 22, lid 1 en 2
Bankwet 1948, art. 14, lid 1 en 2
Product: Ministeriële regelingen, machtigingen
Waardering: B (5)
Handeling: Bw. 1937 – Het op voordracht van de directie der Bank bij Koninklijk Besluit vaststellen van de verhouding, waarin het gezamenlijk bedrag van bankbiljetten, bankassignatiën en rekening-courant saldo’s door munt of muntmateriaal (... dan wel door saldo’s bij banken in het buitenland of door buitenlands betaalbare cheques, wisselbrieven, ander handelspapier en schatkistpapier / Besluit 1942) moet zijn gedekt; het vaststellen, wijzigen en intrekken van Koninklijke Besluiten omtrent de dekking van het gezamenlijk bedrag der omloopende bankbiljetten, bankassignatiën en rekening-courant saldo’s bij de Nederlandsche Bank (artikel 3, lid 2, van het Besluit van 1 oktober 1945).
Bw. 1948 – Het bij wet vaststellen van regels inzake het geven van voorschriften omtrent de begrenzing van het gezamenlijk bedrag der omlopende bankbiljetten, bankassignatiën en credit-saldi bij De Nederlandsche Bank, mede ter bevordering van een stabiele Nederlandse geldeenheid.
Periode: 1940–
Grondslag: Bankwet 1937, art. 23, gewijzigd bij Besluit van de secretaris-generaal van het departement van Financiën van 26 maart 1942, Stcrt. Nr. 62. Het artikel werd opnieuw gewijzigd bij besluit van 1 oktober 1945, Stb. F 204;
Bankwet 1948, art. 17.
Wet van 11 januari 1956, Stb. 29, houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 17 van de Bankwet 1948, art. 3
Product: K.B.’s, wetten o.a.
– Besluit van 26 maart 1940, Stb. 482, tot nadere vaststelling van de verhouding bedoeld bij artikel 23 van de Bankwet 1937.
– Wet van 11 januari 1956, Stb. 29, houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 17 van de bankwet 1948.
Ministeriële regelingen, o.a.
Besluit van 27 juni 1956, Stb. 357, houdende voorschriften omtrent de begrenzing van het gezamenlijk bedrag der omlopende bankbiljetten… etc.
Opmerking: Artikel 16 van de Noodwet financieel verkeer bepaalt dat de voorschriften uit hoofde van artikel 17 van de Bankwet 1948 in geval van bijzondere omstandigheden buiten toepassing blijven.
De handeling betreft de beheersing van de geldcirculatie.
Waardering: B (5)
Handeling: Het uitvaardigen van de ter uitvoering en aanvulling van deze Verordening noodzakelijke bepalingen.
Periode: 1943–1945
Grondslag: Verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied van 13 maart 1943, Verordeningenblad Nr. 29/1943, betreffende de waardeloosverklaring der bankbiljetten van 500 en 1000 gulden, art. 6
Product; Regelingen, o.a.
– Besluit van den secretaris-generaal van het departement van Financiën van 21 juli 1943, Stcrt. Nr. 147, tot aanvulling van de Verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied betreffende waardeloosverklaring der bankbiljetten van 500 en van 1000 gulden (Eerste aanvullingsbesluit waardeloosverklaring bankbiljetten)
– Besluit van den secretaris-generaal van het departement van Financiën van 21 juli 1943, Stcrt. Nr. 147, tot aanvulling van de Verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied betreffende waardeloosverklaring der bankbiljetten van 500 en van 1000 gulden (Tweede aanvullingsbesluit waardeloosverklaring bankbiljetten)
Opmerking: Beide besluiten traden met terugwerkende kracht in werking op 14 maart 1943.
Waardering: B (5)
Handeling: Het in uitzonderingsgevallen, volgens eigen oordeel, na 31 maart 1943 doen aannemen en na 15 april 1943 ter inwisseling aan De Nederlandsche Bank doen overleggen van bankbiljetten van 500 en van 1000 gulden van in het binnenland gevestigde eigenaren.
Periode: 1943–(…)
Grondslag: Besluit van den secretaris-generaal van het departement van Financiën van 21 juli 1943, Stcrt. Nr. 147, tot aanvulling van de Verordening van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied betreffende de waardeloosverklaring der bankbiljetten van 500 en 1000 gulden (Eerste aanvullingsbesluit waardeloosverklaring bankbiljetten), art. 1
Product; Beschikkingen
Waardering: B (6)
Handeling: Het beslissen omtrent de gevallen waarin en de wijze waarop verrekening van de in artikel 3, derde lid, der Verordening Nr. 29/1943 bedoelde andere schulden aan de staat van de persoon, die de biljetten heeft ingeleverd, dient te geschieden.
Periode: 1943–1945
Grondslag: Besluit van den secretaris-generaal van het departement van Financiën, Stcrt. Nr. 147, ter uitvoering en aanvulling van de Verordening van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied betreffende waardeloosverklaring der bankbiljetten van 500 en van 1000 gulden (Tweede aanvullingsbesluit waardeloosverklaring bankbiljetten), artikel 7, lid 3
Product; Beschikkingen
Waardering: B (6)
Handeling: Het in bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet komen aan onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij de uitvoering van hetgeen bij of krachtens de Verordening Nr. 29/1943 is bepaald, mochten voordoen.
Periode: 1943–1945
Grondslag: Besluit van den secretaris-generaal van het departement van Financiën, Stcrt. Nr. 147, ter uitvoering en aanvulling van de Verordening van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied betreffende waardeloosverklaring der bankbiljetten van 500 en van 1000 gulden (Tweede aanvullingsbesluit waardeloosverklaring bankbiljetten), art. 9
Product; Beschikkingen
Waardering: B (6)
Handeling: Het stellen van nadere regels ten aanzien van a) de inlevering van de waardeloos verklaarde bankbiljetten van fl. 500 en fl. 1000, en b) de inwisseling van onder a bedoelde bankbiljetten, voor zover de eigenaar der bankbiljetten bewijst dat hij sedert 13 maart 1943 onafgebroken eigenaar is geweest, resp. voor zover de eigenaar der biljetten bewijst dat hij de biljetten na 13 maart 1943 krachtens erfopvolging heeft verworven van degene die op 13 maart 1943 eigenaar was, en dat hij sedert die verwerving onafgebroken eigenaar is geweest.
Periode: 1945–(…)
Grondslag: Besluit van 10 juli 1945, Stb. F 121, houdende nadere voorschriften betreffende de waardeloos verklaarde bankbiljetten van fl. 500 en fl. 1000, art. 1
Product: Ministeriële regelingen
Waardering: B (6)
Handeling: Het per geval nader aangeven van doeleinden ter verrekening van de op een geblokkeerde renteloze rekening gecrediteerde tegenwaarde van de ingeleverde bankbiljetten van fl. 100 en door de Staat uitgegeven muntbiljetten van fl. 100.
Periode: 1945–(…)
Grondslag: Besluit van 5 juli 1945, Stb. F 115, betreffende ‘Besluit intrekking bank- en muntbiljetten van honderd gulden’, art. 2, lid 3
Product: Beschikkingen
Waardering: V, 10 jaar na vaststelling
Handeling: Het verlenen van vergunningen tot gehele of gedeeltelijke overdracht van de tegoeden op de geblokkeerde renteloze rekeningen, waarop de tegenwaarde is gecrediteerd van ingeleverde bankbiljetten van fl. 100 en door de Staat uitgegeven muntbiljetten van fl. 100.
Periode: 1945–(…)
Grondslag: Besluit van 5 juli 1945, Stb. F 115, betreffende ‘Besluit intrekking bank- en muntbiljetten van honderd gulden’, art. 2, lid 4
Product: Vergunningen, beschikkingen
Waardering: V, 10 jaar na verlening
Handeling: Het stellen van nadere voorschriften met betrekking tot de toepassing en uitvoering van dit Besluit.
Periode: 1945–(…)
Grondslag: Besluit van 5 juli 1945, Stb. F 115, betreffende ‘Besluit intrekking bank- en muntbiljetten van honderd gulden’, artikel 3
Product: Ministeriële regeling, o.a.
– Beschikking van den Minister van Financiën van 6 maart 1946, Stb. G 62, houdende vaststelling van de Beschikking na-inlevering bank- en muntbiljetten en zilverbons
Waardering: B (5)
Handeling: Het beschikken op verzoeken van eigenaars van ingeleverde biljetten om de tegenwaarde van die ingeleverde biljetten (deels) te vergoeden (op geblokkeerde rekeningen).
Periode: 1946–(…)
Grondslag: Beschikking van de Minister van Financiën van 6 maart 1946, Stb. G 62, houdende vaststelling van de beschikking na-inlevering bank- en muntbiljetten en zilverbons, art. 2, lid 1
Product: Beschikkingen
Opmerking: De Minister kan deze bevoegdheid delegeren aan de Nederlandsche Bank.
Waardering: V, 10 jaar na vaststelling
Handeling: Het overnemen en wisselen in ponden van bankbiljetten van Nederlandse vluchtelingen tot in de regeling gestelde maximale bedragen.
Periode: 1940–(…)
Grondslag: Besluit van 19 september 1940, Stb. A 13, houdende voorschrift ten aanzien van de overneming door den Staat der Nederlanden van Bankbiljetten uitgegeven door De Nederlandsche Bank
Waardering: B (6)
N.B. zie ook paragraaf 10.1.1 Algemene handelingen
Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wetgeving inzake de uitgifte en circulatie van zilverbons en muntbiljetten.
Periode: 1940–
Grondslag: Grondwet, art. 178 en 179; sinds 148 art. 184 en 185; sinds 1972 art. 191 en 192; sinds 1983 art. 106
Opmerking; Voor een overzicht van de wetten zie hfst. 6 van het RIO.
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden en vaststellen van beleidsnota’s inzake de uitgifte en circulatie van zilverbons en muntbiljetten.
Periode: 1940–
Product: Beleidsnota’s
Opmerking: Het opstellen van beleidsnota’s is als zodanig niet in de grondwet opgenomen. Het maakt echter deel uit van de voorbereiding van de totstandkoming van wet- en regelgeving.
Waardering: B (1)
Handeling: Het uitgeven en intrekken van muntpapier onder de naam van zilverbons.
Periode: 1940–
Grondslag: Wet tot uitgifte van zilverbons, art. 1; art. 2; art. 8
Produkt; Zilverbons
Opmerking: De zilverbons kregen de hoedanigheid van wettig betaalmiddel.
Waardering: V, 5 jaar na produktie/intrekking
Handeling: Het vaststellen, wijzigen en intrekken van besluiten tot vaststelling van de vorm en de hoeveelheid van elk soort der uit te geven zilverbons alsmede tot het intrekken van zilverbons.
Periode: 1940–
Grondslag: Wet tot uitgifte van zilverbons, art. 1; art. 2
Product: Ministeriële regelingen, o.a.
– Besluit van den secretaris-generaal van het departement van Financiën van 16 juni 1943, Stcrt. Nr. 115, tot nadere vaststelling van het bedrag waarvoor zilverbons kunnen worden uitgegeven (N.B. Op grond van par. 1 van Verordening Nr. 23/1940, en in overeenstemming met par. 2 en 3 van verordening nr. 3/1940).
– Besluit van den secretaris-generaal van het departement van Financiën van 28 juli 1943, Stcrt. Nr. 145, tot nadere wijziging van de Koninklijke Besluiten van 31 maart 1915, Stb. 174, en van 22 april 1916, Stb. 168, o.m. betreffende den uiterlijken vorm voor zilverbons van twee en een halven gulden en van een gulden, zulks in verband met papierschaarste.
Waardering: B (5)
Handeling: Het opstellen van maandelijkse overzichten van het bedrag der uitgegeven zilverbons, ter publicatie in de Staatscourant.
Periode: 1940–
Grondslag: Wet tot uitgifte van zilverbons, art. 3
Producten: Maandoverzichten
Waardering: B (3)
Handeling: Het verlenen van machtigingen tot het inwisselen van onbruikbaar geworden, maar nog kenbare zilverbons tegen nieuwe.
Periode: 1940–
Grondslag: Wet tot uitgifte van zilverbons, art. 5
Producten: Machtigingen, beschikkingen
Waardering: V, 10 jaar na verlening
Handeling: Het ter vernietiging naar de Algemene Rekenkamer overbrengen van ingetrokken zilverbons (welke op een door de Minister van Financiën aan te geven en in de Staatscourant bekend te maken wijze van een kenteken van onwaarde zijn voorzien – bij art. 2 van de wet van 1918 aan art. 6 van de wet van 1914 toegevoegd) en het opstellen van maandelijkse overzichten van de overgebrachte zilverbons, ter publicatie in de Staatscourant.
Periode: 1940–
Grondslag: Wet tot uitgifte van zilverbons, art. 6; gewijzigd in 1918, Stb. 782.
Producten: Maandoverzichten
Waardering: B (5)
Handeling: Het vaststellen van regels (gehoord de directie der Bank) waaronder De Nederlandsche Bank kosteloos haar hulp en medewerking verleent bij de intrekking van muntbiljetten.
Periode: 1940–1948
Grondslag: Bankwet 1937, art. 15
Product: Ministeriële regelingen
Waardering: V, 10 jaar na intrekking/vervallen
Handeling: Het geven van voorschriften voor het verrichten van werkzaamheden die met de uitgifte van zilverbons in verband staan, met name voor wat betreft het registreren der stukken en het oefenen van controle.
Periode: 1940–
Grondslag: Besluit van den 6den augustus 1914, Stb. 378, houdende vaststelling van den uiterlijken vorm en van de hoeveelheid van elk soort der uit te geven zilverbons, art. 3
Product: Voorschriften, Ministeriële regelingen
Waardering: B (5)
Handeling: Het naar gelang van behoefte uitgeven van biljetten aan toonder met een waarde van fl. 0,50 en hoger, welke de houder het recht geven van een vordering op de Staat der Nederlanden tot het op het biljet uitgedrukte bedrag in Nederlandse guldens.
Periode: 1943–(…)
Grondslag: Besluit van 4 februari 1943, Stb. D 67, betreffende uitgifte van biljetten aan toonder als nieuw betaalmiddel van het Rijk in Europa, art. 1–3; Gewijzigd bij Besluit van 24 juni 1943, Stb. D 68; Besluit van 9 maart 1945, Stb. F 34; Besluit van 18 mei 1945, Stb. F 80 (vaststelling van het bedrag tot hetwelk biljetten aan toonder mogen worden uitgegeven)
Product: Biljetten aan toonder
Opmerking;b De biljetten zijn wettig betaalmiddel.
Waardering: V, 5 jaar na uitgifte
Handeling: Het bepalen van de koers van buitenlandse deviezen waartegen biljetten aan toonder in betaling worden genomen en het stellen van regels voor de beschikbaarstelling van dergelijke deviezen.
Periode: 1943–(…)
Grondslag: Besluit van 4 februari 1943, Stb. D 67, betreffende uitgifte van biljetten aan toonder als nieuw betaalmiddel van het Rijk in Europa, art. 4; Gewijzigd bij Besluit van 24 juni 1943, Stb. D 68; Besluit van 9 maart 1945, Stb. F 34; Besluit van 18 mei 1945, Stb. F 80 (vaststelling van het bedrag tot hetwelk biljetten aan toonder mogen worden uitgegeven)
Product: Ministeriële regelingen
Waardering: B (5)
Handeling: Het vaststellen van regelingen waarbij bepaald wordt dat de wettige betaalmiddelen, in Nederland gangbaar voor en tijdens de Duitse bezetting, ingewisseld kunnen worden tegen biljetten aan toonder, tegen een door de Minister van financiën te bepalen koers.
Periode: 1943–(…)
Grondslag: Besluit van 4 februari 1943, Stb. D 67, betreffende uitgifte van biljetten aan toonder als nieuw betaalmiddel van het Rijk in Europa, art. 5; Gewijzigd bij Besluit van 24 juni 1943, Stb. D 68; Besluit van 9 maart 1945, Stb. F 34; Besluit van 18 mei 1945, Stb. F 80 (vaststelling van het bedrag tot hetwelk biljetten aan toonder mogen worden uitgegeven)
Product: Ministeriële regelingen
Waardering: B (5)
Handeling: Het stellen van nadere voorschriften inzake de uitgifte, de inwisseling en de intrekking van biljetten aan toonder.
Periode: 1943–(…)
Grondslag: Besluit van 4 februari 1943, Stb. D 67, betreffende uitgifte van biljetten aan toonder als nieuw betaalmiddel van het Rijk in Europa, art. 6; Gewijzigd bij Besluit van 24 juni 1943, Stb. D 68; Besluit van 9 maart 1945, Stb. F 34; Besluit van 18 mei 1945, Stb. F 80 (vaststelling van het bedrag tot hetwelk biljetten aan toonder mogen worden uitgegeven)
Product: Ministeriële regelingen, o.a.
– Beschikking van 13 maart 1950, Nr. 82, Stcrt. 9 mei 1950, Nr. 89 (Uitgifte nieuwe muntbiljetten van fl. 1).
– Beschikking van 16 juni 1952, Nr. 139, Stcrt. 19 juni 1952, Nr. 117 (Uitgifte nieuwe muntbiljetten van fl. 2, 50).
– Beschikking van 25 oktober 1966, Nr. A6/13717, Stcrt. 1 november 1966, Nr. 212 Nummering muntbiljetten van fl. 2,50 / uitgave nieuwe serie).
– Ministerieel Besluit van 16 september 1987, Stcrt. 185, houdende regels met betrekking tot de intrekking en uitwisseling van muntbiljetten.
Waardering: B (5)
10.1.5. Noodwet Financieel verkeer.
Zie ook paragraaf 10.1.1 Algemene handelingen
N.B. De in de Noodwet Financieel Verkeer voorziene bijzondere omstandigheden hebben zich sinds 1978 nog niet voorgedaan. De wet heeft derhalve nog geen produkten opgeleverd.
Handeling: Het vaststellen van besluiten tot het in omloop brengen van noodgeld in dezelfde waarden waarin ’s Rijks Munten in omloop zijn en tot de bedragen welke in verband met de buitengewone omstandigheden nodig worden geacht, danwel het vaststellen van besluiten tot het weer buiten omloop stellen van noodgeld.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet Financieel Verkeer, Stb. 1978/348, art. 7–10
Product: AMvB’s, Koninklijke Besluiten
Waardering: B (6)
Handeling: Het stellen van nadere regels omtrent de inlevering tegen nominale waarde in gangbare Nederlandse betaalmiddelen van buiten omloop gesteld noodgeld.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet Financieel Verkeer, Stb. 1978/348, art. 10
Product: Ministeriële regelingen
Waardering: B (6)
Handeling: Het vaststellen van besluiten houdende een verbod tot a) het bij wege van betaling of anderzins overdragen of aannemen van ’s Rijks munten of noodgeld anders dan tegen de nominale waarde b) het aan hun bestemming onttrekken van ’s Rijks munten of noodgeld door oppotting, versmelting, verminking of anderzins c) het aanbieden of aannemen van hulpgeld.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet Financieel Verkeer, Stb. 1978/348, art. 11
Product: Koninklijke Besluiten
Waardering: B (6)
Handeling: Het verlenen van algemene of bijzondere vergunning tot het bij wege van betaling of anderzins overdragen of aannemen van ’s Rijks munten of noodgeld anders dan tegen de nominale waarde, of tot het aanbieden of aannemen van hulpgeld.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet Financieel Verkeer, Stb. 1978/348, art. 11
Product: Vergunningen/beschikkingen
Opmerking: Artikel 28 stelt dat een overeenkomstig een artikel 11 verleende vergunning zowel een gehele als een gedeeltelijke ontheffing kan inhouden en dat aan een vergunning voorschriften en voorwaarden kunnen worden verbonden.
Waardering: B (5)
Handeling: Het stelllen van nadere voorschriften ter bescherming van de geldcirculatie.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet Financieel Verkeer, Stb. 1978/348, art. 12
Product: Ministeriële regelingen
Waardering: B (6)
10.1.6. Nederlands-Indië / Nieuw-Guinea.
Zie ook paragraaf 10.1.1 Algemene handelingen
Handeling: Het adviseren ten aanzien van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wetten op het gebied van het geldwezen voor Nederlands-Indië en Nieuw-Guinea.
Periode: 1940–(1962)
Grondslag: Grondwet, diverse artikelen
Opmerking: Voor een overzicht van de wetten zie hfst. 6 van het RIO.
Waardering: B (1)
Handeling: Het doen van voordrachten aan de Kroon om, wanneer de behoeften der circulatie zulks nodig maken, afwijking toe te staan van het in het eerste en derde lid van artikel 3 gestelde verbod om rijksdaalders, guldens, halve guldens en zilveren pasmunt aan te munten anders dan uit zilver door versmelting van Nederlandsche of Nederlandsch-Indische munten verkregen.
Periode: 1940–(1948)
Grondslag: Indische Muntwet, artikel 3
Product: Voordrachten tot Koninklijke Besluiten
Waardering: B (5)
Handeling: Het opstellen van jaarrekeningen ten behoeve van de Staten-Generaal ter verantwoording van de bedragen welke besteed zijn tot aankoop of ontvangen zijn wegens verkoop van Nationale/Nederlandsch-Indische Schuld ten laste, danwel ten bate van ‘Het Fonds uit de zuivere winsten, verkregen uit de aanmuntingen voor rekening van Nederlandsch-Indië’. [mvf]
Periode: 1940–(1948)
Grondslag: Indische Muntwet, artikel 4
Product: Jaarrekeningen
Waardering: B (3)
Handeling: Het (mede-)opstellen van jaarlijkse opgaven ter publicatie in de Staatscourant en de Javasche Courant van de hoeveelheid munten die van elke muntsoort voor rekening van den lande is aangemunt en van Regeringswege is ingetrokken.
Periode: 1940– (1948)
Grondslag: Indische Muntwet, artikel 10
Product: Jaaropgaven
Waardering: B (3)
10.2. Actor: Ambtenaren belast met de ontvangsten voor de kassen van openbare lichamen
Handeling: Het doen van aangifte bij de officier van Justitie van het in handen krijgen van munten, bankbiljetten, zilverbons en muntbiljetten welke vermoed worden vals, vervalst of geschonden te zijn.
Periode: 1948–1987
Grondslag: Muntwet 1948, art. 8, lid 3
Product: Processen-verbaal van aangifte
Waardering: V, 10 jaar na dato
10.3. Actor: Muntcommissie 1945
Handeling: Het adviseren van de Minister ten aanzien van de te nemen maatregelen tot zuivering van de bestaande muntcirculatie, de inrichting van de muntcirculatie in de toekomst en de eventuele codificatie van muntvoorschriften
Periode: 1945–1949
Instelling: Beschikking van de Minister van Financiën van 26 juli 1945, GT, Afd. GW, nr. 52
N.B. Opgeheven bij Beschikking van 20 juni 1949, GT, Afd. BGW, nr. 119
Product: Advies
Waardering: B (1)
10.4. Actor: Commissie van advies inzake de beeldenaar
Handeling: Het adviseren van de Minister van Financiën inzake de keuze van een ontwerp voor het borstbeeld van koningin Wilhelmina, later koningin Juliana, ten behoeve van de voorzijde van ’s Rijks munten.
Periode: 1947–1950
Instelling: Beschikking van de Minister van Financiën en de Minister van OKW van 14 mei 1947
N.B. Opgeheven bij Beschikking van 26 mei 1950, GT, Afd. BGW, nr. 320
Product: Advies
Waardering: B (1)
10.5. Actor: Muntcommissie 1968 (Commissie Stevers)
Handeling: Het adviseren van de Minister van Financiën over de samenstelling van een toekomstige muntreeks.
Periode: 1968–1971
Instelling: 16 oktober 1968
Product: Advies (1971)
Waardering: B (1)
10.6. Actor: Commissie op de beeldenaar 1980/Verlengde Commissie op de beeldenaar in verband met de Bicentennial-munt
N.B. Na 1981 heeft deze commissie zijn werkzaamheden voortgezet als de Verlengde Commissie op de beeldenaar in verband met de Bicentennial-munt (1982).
In 1983 werd een Commissie Willem van Oranje Herdenkingsmunt in het leven geroepen, die moest gaan adviseren over de keuze van een ontwerp van de voor- en keerzijde van de in 1984 uit te geven munt ter herdenking van de 400ste sterfdag van Willem van Oranje.
Handeling: Het adviseren van de Minister van Financiën over de keuze van een ontwerp voor het borstbeeld van koningin Beatrix ten behoeve van de voorzijde van ’s Rijks munten, alsmede over de keuze van een ontwerp voor de afbeelding op de keerzijde daarvan.
Periode: 1980–1982
Instelling: Beschikking van de staatssecretaris van Financiën van 19 november 1980, Nr. 380–15509, GT/DBG/FMI/FIB, Stcrt. 1980, Nr. 228
Product: Advies (1981)
Waardering: B (1)
10.7. Actor: Commissie contouren numismatisch beleid
Handeling: Het adviseren van de Minister van Financiën over de hoofdlijnen van het numismatisch beleid.
Periode: 1984
Instelling: Beschikking van de staatssecretaris van Financiën van 15 maart 1984, Nr. 384–2607, GT/DBG/FMI/FIB, Stcrt. 1984, Nr. 57
Product: Advies (1981)
Waardering: B (1)
10.8. Actor: Commissie bijzondere muntuitgiften 1987 en 1989
Handeling: Het adviseren van de Minister van Financiën over de keuze van beeldenaars van de munt die in 1987 wordt uitgegeven ter gelegenheid van het 50-jarig huwelijksfeest van prinses Juliana en prins Bernhard, alsmede van de munt die in 1989 wordt uitgegeven ter gelegenheid van de herdenking van koning stadhouder Willem III en zijn gemalin koningin Mary Stuart.
Periode: 1986–(…)
Instelling: Beschikking van de staatssecretaris van Financiën van 3 juni 1986, Nr. 386–4245, GT/DBG/FMI, Stcrt. 1986, Nr. 115
Product: Adviezen
Waardering: B (1)
10.9. Actor: Werkgroep privatisering ’s Rijks Munt
Handeling: Het adviseren van de Minister van Financiën inzake de mogelijkheden tot privatisering van de activiteiten van ’s Rijks Munt.
Periode: 1988–1989
Instelling: Beschikking van de Minister van Financiën van 21 april 1988, nr. ....
Product: Rapport (1989)
Waardering: B (1)
10.10. Actor: Commissie bijzondere muntuitgiften 1990 en 1991
Handeling: Het adviseren van de Minister van Financiën over de keuze van beeldenaars van de munt die in 1990 wordt uitgegeven ter gelegenheid van het feit dat in 1990 het Koninkrijk der Nederlanden 100 jaar ononderbroken door vorstinnen wordt geregeerd, alsmede van de munt die in 1991 wordt uitgegeven ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig huwelijksfeest van Koningin Beatrix en Prins Claus.
Periode: 1989–(…)
Instelling: Beschikking van de staatssecretaris van Financiën van 16 januari 1989, GT/BGW/FMI88/1433
Product: Adviezen
Waardering: B (1)
10.11. Actor: ’s Rijks Muntmeester / ’s Rijks Munt
Handeling: Mw. 1901 – Het slaan van gouden munten ten behoeve van een ieder die dat wenst, alsmede het slaan van pasmunt uitsluitend voor rekening van het Rijk.
Mw. 1948 – Het slaan van munten met de status van wettig betaalmiddel ten behoeve van de overheid, het slaan van gouden dukaten ten behoeve van de overheid en anderen dan de overheid.
Mw. 1987 – Het vervaardigen en controleren van munten, de stempels en de ontwerpen van stempels voor munten van het Rijk.
Periode: 1940–
Grondslag: Muntwet 1901, art. 3
Muntwet 1948, art. 5, lid 1 en 3
Muntwet 1987, art. 6, lid 2
Produkt: Munten met de status van wettig betaalmiddel, andere munten
Opmerking: De mogelijkheid van het slaan van gouden munten ten behoeve van anderen dan de overheid is vervallen bij Wet van 14 oktober 1982, Stb. 593.
Waardering: B (5)
Handeling: Mw. 1901 – Het onderzoeken en beoordelen van door particulieren danwel ambtenaren, met ontvangsten voor de kassen van openbare lichamen of instellingen belast, ingestuurde munten die vermoed worden vals, vervalst of opzettelijk geschonden te zijn.
Mw. 1948 – Het beoordelen, in beslag nemen, aan de omloop onttrekken of weder in omloop brengen van munten, welke vermoed worden vals, vervalst of geschonden te zijn.
Periode: 1940–1987
Grondslag: Muntwet 1901, art. 17
Muntwet 1948, art. 9; gewijzigd bij Wet van 22 mei 1958, Stb. 296
Produkt: Processen-verbaal inzake de beoordeling van munten
Waardering: B (5)
Handeling: Het vaststellen van een vergoeding voor munten die naar het oordeel van ’s Rijks Muntmeester vals, vervalst of geschonden zijn.
Periode: 1987–
Grondslag: Muntwet 1987, art. 9, lid 2; art. 9, lid 3
Produkt: Processen-verbaal inzake de beoordeling van munten
Waardering: V, 10 jaar na vaststelling van de vergoeding
Handeling: Het opmaken van jaarlijkse verslagen omtrent de werkzaamheden aan ’s Rijks Munt en de toestand van het Nederlandse muntwezen ten behoeve van de Minister.
Periode: 1987–
Grondslag: Muntwet 1987, art. 12
Produkt: Jaarverslagen
Waardering: B (3)
Handeling: Het innemen van munten, waarvan de Minister van Financiën heeft bepaald dat zij aan de omloop dienen te worden onttrokken en welke hem door de comptabelen van ’s Rijks belastingen en domeinen, de directeuren der kantoren van de PTT of de directie van De Nederlandsche Bank zijn toegezonden, danwel het innemen, vergoeden of weder in omloop brengen van munten welke hem op basis van artikel 10 zijn toegezonden.
Periode: 1948–1987
Grondslag: Besluit van 31 juli 1948, Stb. I 349, art. 2 en 3, tot uitvoering van artikel 10, lid 2, der Muntwet van 1948
Waardering: B (5)
Handeling: Wet 1909 – Het vervaardigen, controleren en goedkeuren van alle munten en stempels voor de munten van het Rijk en van zijn Koloniën en bezittingen.
N.B. In bijzondere gevallen kan voor wat betreft de muntstempels van deze bepaling worden afgeweken
Wet 1955 – Het vervaardigen en controleren van alle munten van Nederland; het vervaardigen en controleren van stempels en ontwerpen van stempels voor munten van Nederland.
N.B. In bijzondere gevallen kunnen met ‘onze goedkeuring munten elders worden vervaardigd’ (art. 5, lid 3)
Periode: 1940–1987
Grondslag: Wet toezicht 1909, art. 2; art. 3; art. 7
Produkt: Munten/stempels voor munten; processen-verbaal van goedkeuring (wet 1909)
Wet toezicht 1955, art. 5, lid 1–2
Waardering: B (5)
Handeling: Het onderzoeken van alle munten die als verdacht van valschheid, vervalsching of schennis aan hem zijn opgezonden, alsmede het doen van uitspraak in geschillen van allooi en essai, wanneer die geschillen aan ’s Rijks Munt geleverd muntmateriaal betreffen.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Wet toezicht 1909, art. 8
Produkt: Processen-verbaal inzake de beoordeling van munten
Waardering: B (5)
Handeling: Wet 1909 – Het opstellen van verslagen omtrent de werkzaamheden aan ’s Rijks Munt in het afgelopen kalenderjaar aan de Minister van Financiën (ter overlegging door ‘Ons’ aan de Staten-Generaal).
1955 – Het ten behoeve van de Minister van Financiën opstellen van jaarlijkse verslagen omtrent de werkzaamheden aan ’s Rijks Munt.
Periode: 1940–1987
Grondslag: Wet toezicht 1909, art. 9
Wet toezicht 1955, art. 10
Produkt: Jaarverslagen
Waardering: B (3)
Handeling: Het optreden als (getuige) deskundige in alle burgerlijke en strafgedingen, waarvan de beslissing afhangt van die van een geschilpunt omtrent valschheid, vervalsching of schennis van munten of omtrent allooi of essai.
Periode: 1940–1987
Grondslag: Wet 1909, art. 13
Wet 1955, art. 12; vgl. art. 13
Produkt: ‘Berichten’ van de muntmeester
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorlichten van de Minister van Financiën omtrent alle punten het muntwezen betreffende; het doen van voorstellen aan de Minister van Financiën ter bevordering van de belangen van het muntwezen.
Periode: 1940–1987
Grondslag: Besluit van 23 september 1909, Stb. 318, houdende regeling van de inrichting van den dienst van ’s Rijks Munt, art. 5;
Besluit van 24 december 1957, Stb. 560, houdende nadere regelen omtrent de inrichting van de dienst van ’s Rijks Munt, art. 4, lid 1–2
Produkt: Adviezen, voorstellen
Waardering: B (5)
Handeling: Het opstellen van processen-verbaal inzake het onderzoek en het goedbevinden van nieuw vervaardigde van ’s Rijks Munt afgeleverde munten.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Besluit van 23 september 1909, Stb. 318, houdende regeling van de inrichting van den dienst van ’s Rijks Munt, art. 12
Produkt: Processen-verbaal van goedkeuring
Opmerking; Zie ook handeling 42, art. 7 van de Wet Toezicht 1909.
Waardering: B (5)
Handeling: Het opstellen van maandelijkse opgaven ten behoeve van de Minister van Financiën van de soorten en hoeveelheden der in de afgelopen maand opgebrachte en goedgekeurde munten en medailles, onder toevoeging van de door de ambtenaren der controle met betrekking tot die munten uitgebrachte rapporten.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Besluit van 23 september 1909, Stb. 318, houdende regeling van de inrichting van den dienst van ’s Rijks Munt, art. 13
Produkt: Maandopgaven
Waardering: B (3)
Handeling: Het in ontvangst nemen, verifiëren en beoordelen van alle munten, die hem zijn toegezonden, omdat zij op grond van het bepaalde bij art. 18 der Muntwet 1901 moeten worden ingetrokken en vermunt (betreft gebrekkig bewerkte munten, afgesleten munten, tienguldenstukken en vijfguldenstukken die door slijting in gewicht zijn gedaald).
Periode: 1940–1957
Grondslag: Besluit van 23 september 1909, Stb. 318, houdende regeling van de inrichting van den dienst van ’s Rijks Munt, art. 14
Produkt: Rapporten/processen-verbaal van beoordeling
Waardering: B (5)
Handeling: Het beoordelen van alle munten, die als verdacht van valschheid, vervalsching of opzettelijke schennis zijn aangehouden en aan zijn onderzoek onderworpen; het doen van uitspraak in geschillen van allooi en essaai.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Besluit van 23 september 1909, Stb. 318, houdende regeling van de inrichting van den dienst van ’s Rijks Munt, art. 15 en art. 16
Produkt: Rapporten/processen-verbaal
Waardering: B (5)
HANDELING Het doen van mededeling aan de Minister van Financiën van alles wat ter kennis van het Ministerie van Justitie moet worden gebracht.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Besluit van 23 september 1909, Stb. 318, houdende regeling van de inrichting van den dienst van ’s Rijks Munt, art. 20 (nader vastgesteld bij Besluit van 14 september 1935, Stb. 573)
Produkt: Mededelingen, rapporten
Waardering: V, 5 jaar na mededeling
Handeling: Het op gewicht en zo nodig gehalte doen onderzoeken (door de afdeling controle) van alle ter versmelting aan ’s Rijks Munt voor rekening van het Rijk of zijne koloniën en bezittingen aangevoerde of vandaar te verzenden munt- of medaillemetalen, munten en medailles, alsmede van alle ter versmelting inkomende munten en muntmaterialen, die door anderen zijn ingezonden; het doen van uitspraak in geval van geschillen met particulieren.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Besluit van 23 september 1909, Stb. 318, houdende regeling van de inrichting van den dienst van ’s Rijks Munt, art. 25 en art. 26
Produkt: Rapporten/processen-verbaal
Waardering: B (5)
Handeling: a) Het opstellen van rekeningen van alle aanmuntingen voor het Rijk of zijn koloniën en bezittingen, ten behoeve van de Algemene Rekenkamer;
het opstellen van maandelijkse staten van ontvangsten en uitgaven over de voorafgaande maand, ten behoeve van de Algemene Rekenkamer;
het opstellen van jaarlijkse rekeningen betreffende de in elk der maanden van het laatst verlopen kalenderjaar door hem gedane ontvangsten en uitgaven, ten behoeve van de Algemene Rekenkamer;
het ten behoeve van de Algemene Rekenkamer opstellen van jaarlijkse verantwoordingen van het in het laatstverlopen kalenderjaar door hem ontvangen munt- en medaillemateriaal.
b) Het opstellen van rekeningen van elke aanmunting, ontmunting of vervreemding van muntmateriaal voor rekening van Nederland, ten behoeve van de Algemene Rekenkamer (afschrift naar de Minister);
het opstellen van maandelijkse staten van inkomsten en uitgaven over de voorafgaande maand, ten behoeve van de Algemene Rekenkamer (afschrift aan de Minister);
het ten behoeve van de Algemene Rekenkamer opstellen van jaarlijkse recapitulaties betreffende de in elk der maanden van het voorgaande jaar ontvangen en verzonden munten en van verantwoordingen van het in het voorgaande jaar ontvangen en afgeleverde munt- en medaillemateriaal (afschriften aan de Minister).
Periode: 1940–1987
Grondslag: Besluit van 23 september 1909, Stb. 318, houdende regeling van de inrichting van den dienst van ’s Rijks Munt, art. 27; art. 28; art. 30
Besluit van 24 december 1957, Stb. 560, houdende nadere regelen omtrent de inrichting van de dienst van ’s Rijks Munt, art. 11; art. 12; art. 13
Produkt: Rekeningen van aanmuntingen, maandstaten van inkomsten en uitgaven, jaarrekeningen van inkomsten en uitgaven, jaaroverzichten van ontvangen munt- en medaillemateriaal
Waardering: Jaarstaten/-overzichten: B (3)
Maandstaten/-overzichten: V, 5 jaar na vaststelling jaaroverzichten
Handeling: Het onderhands verkopen van het metaal vervat in bij hem overgebrachte, uit Nederlands-Indië afkomstige valse munten.
Periode: 1940–(1949)
Grondslag: Besluit van 23 september 1909, Stb. 318, houdende regeling van de inrichting van den dienst van ’s Rijks Munt, art. 29
Waardering: V, 10 jaar na verkoop
Handeling: Het stellen van zekerheden ten behoeve van de staat tot een door de Minister van Financiën te bepalen bedrag.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Besluit van 23 september 1909, Stb. 318, houdende regeling van de inrichting van den dienst van ’s Rijks Munt, art. 31
Waardering: V, 10 jaar na vaststelling
Handeling: Het opstellen van begrotingen van inkomsten en uitgaven van ’s Rijks Munt voor het komende dienstjaar, ter toezending aan de Minister van Financiën.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Besluit van 23 september 1909, Stb. 318, houdende regeling van de inrichting van den dienst van ’s Rijks Munt, art. 32
Waardering: B (3)
Handeling: Het onder voorwaarden en tegen een vastgestelde prijs slaan van gouden tien-guldenstukken, vijf-guldenstukken en dukaten uit door particulieren geleverd goud, voor een ieder die dat wenst en voorzover de werkzaamheden ten behoeve van het Rijk dat niet verhinderen.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Besluit van 20 januari 1913, Stb. 35, regelende de voorwaarden, waaronder voor rekening van anderen dan het Rijk aan ’s Rijks Munt kan worden gemunt, medailles kunnen worden geslagen en muntstempels of medaillestempels kunnen worden vervaardigd, art. 1 ev.
Produkt; Gouden munten
Waardering: B (5)
Handeling: Het opstellen van kwartaalrapporten over de exploitatie van ’s Rijks Munt ten behoeve van de Minister van Financiën.
Periode: 1958–1987
Grondslag: Besluit van 24 december 1957, Stb. 560, houdende nadere regelen omtrent de inrichting van de dienst van ’s Rijks Munt, art. 4, lid 4
Produkt; Kwartaalrapporten/-rekeningen
Waardering: B (3)
Handeling: Het op basis van prijscalculaties (volgens richtlijnen van de Minister van Financiën) vaststellen van de bedragen die in rekening worden gebracht voor de aanmaak van munten, niet genoemd in artikel 2 van de Muntwet 1948, van medailles en van stempels.
Periode: 1958–1987
Grondslag: Besluit van 24 december 1957, Stb. 561, tot vaststelling van de voorwaarden waaronder voor rekening van anderen dan Nederland aan ’s Rijks Munt bepaalde werkzaamheden kunnen worden verricht, art. 2
Produkt; Offertes
Waardering: B (5)
10.12. Actor: Commissie voor het muntwezen
Handeling: Het in opdracht van de Minister van Financiën onderzoeken of nieuw vervaardigde munten aan de wettelijke eisen van gewicht en gehalte voldoen, wanneer de Muntmeester dat wenselijk acht op grond van het feit dat hij zich niet kan verenigen met de resultaten van het onderzoek van de ambtenaren der controle van de Munt.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Wet toezicht 1909, art. 7
Produkt: Verklaringen van goedkeuring (processen-verbaal)
Waardering: B (5)
Handeling: Het opstellen van jaarlijkse verslagen (‘aan Ons’, t.b.v. de Staten-Generaal) van haar bevindingen inzake het onderzoek van nieuw vervaardigde en door de muntmeester goedgekeurde en uitgeleverde munten.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Wet toezicht 1909, art. 12
Produkt: Jaarverslagen
Waardering: B (3)
Handeling: Het onderzoeken van monsters bedoeld in artikel 12, lid 1, van de Muntwet 1901, alsmede van munten die in het afgelopen jaar nieuw zijn vervaardigd en van ’s Rijks Munt zijn afgeleverd.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Besluit van 19 maart 1910, Stb. 88, tot uitvoering van artikel 12, 2de lid, der wet van 28 mei 1901, Stb. 130, art. 1–13
Produkt: Rapporten/processen-verbaal
Waardering: B (5)
10.13. Actor: Commissie voor benoeming tot Essaieur van ’s Rijks Munt of van de controle bij ’s Rijks Munt
Handeling: Het examineren en van akten van toelating voorzien van hen die voor een benoeming tot essaieur van ’s Rijks Munt of van de controle bij ’s Rijks Munt in aanmerking (willen) komen.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Wet toezicht 1909, art. 10
Produkt: Akten van toelating
Waardering: B (5)
Handeling: Het adviseren van de Minister van Financiën inzake de vaststelling, wijziging en intrekking van besluiten houdende voorschriften omtrent de begrenzing van het gezamenlijk bedrag der omlopende bankbiljetten, bankassignatiën en creditsaldi in rekening-courant bij De Nederlandsche Bank.
Periode: 1956–(…)
Grondslag: Wet van 11 januari 1956, Stb. 29, houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 17 van de Bankwet 1948, art. 3
Produkt: Adviezen
Waardering: B (1)
10.15. Actor: Commissie Willem van Oranje Herdenkingsmunt
Handeling: Het adviseren van de Minister van Financiën over de keuze van een ontwerp van de voor- en keerzijde van de in 1984 uit te geven munt ter herdenking van de 400ste sterfdag van Willem van Oranje.
Periode: 1983–1984
Produkt: Adviezen
Waardering: B (1)
11. Actor onder de zorg van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (1940–)
11.1. Actor: de Minister van Koloniën /de Minister zonder portefeuille /de Minister voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen (1940–)
Handeling: Het adviseren ten aanzien van de totstandkoming, wijziging en intrekking van algemene maatregelen van bestuur.
Periode: 1940–(…)
Grondslag: (Muntwet 1909, art. 2; art. 3; art. 12)
Produkt: Adviezen met betrekking tot algemene maatregelen van bestuur (o.a.)
– op basis van artikel 12 van de Wet 1901
1. Besluit van 19 maart 1910, Stb. 88, tot uitvoering van artikel 12 der wet van 28 mei 1901, Stb. 130, etc. (Besluit tot regeling van het onderzoek van munten door de Commissie voor het Muntwezen
– op basis van artikel 2 en 3 van de Wet 1901
2. Besluit van 20 januari 1913, Stb. 35, regelende de voorwaarden, waaronder voor rekening van anderen dan het Rijk tot regeling aan ’s Rijksmunt kan worden gemunt, medailles kunnen worden geslagen en muntstempels of medaillestempels kunnen worden vervaardigd.
– indirect op basis van artikel 2, lid 2, van de Wet 1901
3. Besluit van den 30sten december 1933, Stb. 811, regelende de kosten van aanmunting ten behoeve van het Rijk, van Nederlands-Indië, van Suriname en van Curaçao.
N.B. In de aanhef van dit Besluit wordt verwezen naar artikel 2, tweede lid, van de Wet houdende bepalingen omtrent het toezicht en de zorg over de zaken der Munt, naar de Muntwet van 1901, naar de Indische Muntwet 1912, naar het gewijzigde Besluit van 20 januari 1913, Stb. 35, en naar het Besluit van 3 februari 1913, Stb. 90, gewijzigd bij Besluit van 2 september 1919, Stb. 128.
– indirect op basis van artikel 3, lid 3, van de Wet 1901
4. Besluit van den 29sten december 1911, Stb. 390, regelende de voorwaarden waaronder voor rekening van ’s’Rijks Koloniën en Bezittingen stempels – geen muntstempels of medaillestempels zijnde – en hulpmiddelen – geen stempels zijnde – aan ’s Rijks Munt kunnen vervaardigd worden .
N.B. In de aanhef van dit Besluit wordt verwezen naar artikel 3, derde lid, van de Wet houdende bepalingen omtrent het toezicht en de zorg over de zaken der Munt; dit artikel voorziet in het bij AMvB stellen van voorwaarden inzake de vervaardiging van muntstempels; over stempels ‘geen muntstempels of medaillestempels zijnde’ wordt in dat artikel niet expliciet gesproken; deze AMvB vloeit dus niet direct uit dat artikel voort.
Opmerking: Vgl. Besluit van 20 januari 1913, Stb. 35, regelende de voorwaarden waaronder voor anderen dan het Rijk aan ’s Rijks Munt kan worden gemunt, medailles kunnen worden geslagen en muntstempels of medaillestempels kunnen worden vervaardigd; in de aanhef van dit Besluit wordt weet verwezen naar het Besluit van 1911.
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wetten op het gebied van het geldwezen.
Periode: 1940–(1962)
Grondslag: Grondwet / besluit van 29 december 1949, Stb. J 599, diverse artikelen
Opmerking: N.B. Zie overzicht hoofdstuk 6 van het RIO.
Waardering: B (1)
Handeling: Het doen van voordrachten aan de Kroon om, wanneer de behoeften der circulatie zulks nodig maken, afwijking toe te staan van het in het eerste en derde lid van artikel 3 gestelde verbod om rijksdaalders, guldens, halve guldens en zilveren pasmunt aan te munten anders dan uit zilver door versmelting van Nederlandsche of Nederlandsch-Indische munten verkregen.
Periode: 1940–(1948)
Grondslag: Indische Muntwet 1912, artikel 3
Produkt: Voordrachten tot koninklijke besluiten
Waardering: B (5)
Handeling: Het (mede)opstellen van jaarlijkse opgaven ter publicatie in de Staatscourant en de Javasche Courant van de hoeveelheid munten die van elke muntsoort voor rekening van den lande is aangemunt en van Regeringswege is ingetrokken.
Periode: 1940–(…)
Grondslag: Indische Muntwet 1912, artikel 10
Produkt: Jaaropgaven
Waardering: B (3)
Handeling: Het uitgeven van biljetten aan toonder, welke de houder recht geven op een vordering op Nieuw-Guinea tot het op het biljet uitgedrukt bedrag.
Periode: 1950–(1962)
Grondslag: Besluit van 13 maart 1950, Stb. K 81, houdende een voorlopige voorziening met betrekking tot het geldwezen van Nieuw-Guinea (Besluit geldregeling Nieuw-Guinea), art. 3;
Wet van 10 augustus 1951, Stb. 346, houdende voorzieningen met betrekking tot het geldwezen van Nieuw-Guinea, art. 3
Produkt: Biljetten aan toonder
Waardering: B (1)
Handeling: Het stellen van nadere regels betreffende de uitgifte, de inwisseling en de intrekking van biljetten aan toonder.
Periode: 1950–(1962)
Grondslag: Besluit van 13 maart 1950, Stb. K 81, houdende een voorlopige voorziening met betrekking tot het geldwezen van Nieuw-Guinea (Besluit geldregeling Nieuw-Guinea), art. 3;
Wet van 10 augustus 1951, Stb. 346, houdende voorzieningen met betrekking tot het geldwezen van Nieuw-Guinea, art. 3
Produkt; Ministeriële regelingen
Waardering: B (5)
Handeling: Het stellen van nadere regels houdende nadere regels ter uitvoering van het bepaalde in lid 1 (‘Nevens de in artikel 3 bedoelde biljetten zijn wettig betaalmiddel, doch slechts tot de daarbij aangegeven bedragen, de volgende munten ...’).
Periode: 1950–(1962)
Grondslag: Besluit van 13 maart 1950, Stb. K 81, houdende een voorlopige voorziening met betrekking tot het geldwezen van Nieuw-Guinea (Besluit geldregeling Nieuw-Guinea), artikel 4, lid 2;
Wet van 10 augustus 1951, Stb. 346, houdende voorzieningen met betrekking tot het geldwezen van Nieuw-Guinea, artikel 4, lid 2
N.B. In artikel 4 staat ‘door Ons’; niet duidelijk is wie van de Ministers [Minister van Financiën, Minister zonder portefeuille, Minister voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen] daarmee precies wordt bedoeld; andere artikelen spreken expliciet van de Minister zonder portefeuille of de Minister van Uniezaken etc.
Produkt; Ministeriële regelingen
Opmerking: Zolang er niet over de in het eerste lid van de bij de handeling bedoelde munten werd beschikt, traden de overeenkomstige Nederlandse munten, bedoeld in de Muntwet 1948, daarvoor in de plaats.
Waardering: B (5)
Handeling: Het vaststellen van bepalingen met betrekking tot de buiten omloop stelling en de inlevering van de op het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit/ op 30 maart 1950 in Nieuw-Guinea in omloop zijnde wettige betaalmiddelen, het in omloop brengen van de krachtens dit besluit/ deze wet uitgegeven wettige betaalmiddelen en de voorwaarden waaronder een en ander zal geschieden.
Periode: 1950–(1962)
Grondslag: Besluit van 13 maart 1950, Stb. K 81, houdende een voorlopige voorziening met betrekking tot het geldwezen van Nieuw-Guinea (Besluit geldregeling Nieuw-Guinea), art. 5;
Wet van 10 augustus 1951, Stb. 346, houdende voorzieningen met betrekking tot het geldwezen van Nieuw-Guinea, art. 5
Produkt; Ministeriële regelingen
Waardering: B (5)
Handeling: Het verlenen van machtigingen aan de Gouverneur-Generaal om de termijn waarvoor de Javasche Bank als circulatiebank mag optreden niet te verlengen.
Periode: 1940–(1948)
Grondslag: Javasche Bankwet c.a., art. 2
Produkt; Machtigingen/Ministeriële regelingen
Waardering: B (5)
Handeling: Het naar gelang van behoefte uitgeven van biljetten aan toonder, welke de houder recht geven op een vordering op het Gouvernement tot het op het biljet uitgedrukt bedrag in Nederlandsch-Indische Gouvernements guldens.
Periode: 1943–1950
Grondslag: Besluit van 2 maart 1943, Stb. D 8, houdende machtiging tot uitgifte van biljetten aan toonder als betaalmiddel in Nederlandsch-Indië, art. 1.
N.B. Gewijzigd bij Besluit van 9 maart 1945 (voor wat betreft de waarde van de uit te geven biljetten en het totale bedrag van uitgifte). [Minister van Overzeesche Gebiedsdeelen]
Buiten werking bij Besluit van 2 maart 1950, Stb. K 81.
Opmerking: De in het Besluit van 2 maart 1950 opgenomen bevoegdheden van de Minister van Koloniën vloeien voort uit het Besluit van 6 mei 1942, Stb. C 39, waarin hij belast wordt met de uitoefening van het algemeen bestuur van Nederlands-Indië, met de titel van waarnemend Gouverneur-Generaal.
Produkt; Biljetten aan toonder
Waardering: B (1)
Handeling: Het vaststellen van nadere voorschriften betreffende de uitgifte, de inwisseling en de intrekking van biljetten aan toonder.
Periode: 1943–1950
Grondslag: Besluit van 2 maart 1943, Stb. D 8, houdende machtiging tot uitgifte van biljetten aan toonder als betaalmiddel in Nederlandsch-Indië, art. 4, 5 en 6.
N.B. Gewijzigd bij Besluit van 9 maart 1945 (voor wat betreft de waarde van de uit te geven biljetten en het totale bedrag van uitgifte). [Minister van Overzeesche Gebiedsdeelen].
Buiten werking bij Besluit van 2 maart 1950, Stb. K 81.
Produkt; Ministeriële regelingen
Opmerking: De in het Besluit van 2 maart 1950 opgenomen bevoegdheden van de Minister van Koloniën vloeien voort uit het Besluit van 6 mei 1942, Stb. C 39, waarin hij belast wordt met de uitoefening van het algemeen bestuur van Nederlands-Indië, met de titel van waarnemend Gouverneur-Generaal.
Waardering: B (5)
1
‘Smelten, pletten, ponsen en slaan’. Een institutioneel onderzoek naar actoren en handelingen op het terrein van het ‘geldwezen’ (de geldvoorziening), 1940–1993, [samenst.: N.P. van Egmond] Den Haag: Rijksarchiefdienst/PIVOT. (PIVOT-rapporten, ISSN 0928-0448, nr. 22)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2007-194-p12-SC82250.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.