Convenant lastenreductie doelsubsidies universiteiten

5 september 2007

Partijen

1.

De Minister van Financiën, handelend als bestuursorgaan,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelend als bestuursorgaan,

De Staatssecretaris van Economische Zaken, handelend als bestuursorgaan,

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, handelend als bestuursorgaan,

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, handelend als bestuursorgaan,

De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie, handelend als bestuursorgaan,

2.

De Vereniging van Nederlandse Universiteiten (VNSU), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de voorzitter, voor de VSNU en namens al haar leden

Overwegingen

- Op verzoek van de universiteiten is door het Ministerie van Financiën het initiatief genomen om gezamenlijk met betrokken ministeries, uitvoeringsinstanties, de Vereniging van Nederlandse Universiteiten en individuele universiteiten te werken aan voorstellen om administratie- en controlelasten van doelsubsidies aan universiteiten terug te dringen (verenigd in de projectgroep Uniformering en lastenreductie doelsubsidies universiteiten). De resultaten van deze constructieve samenwerking zijn opgenomen in de eindrapportage ‘Univers(ele) vereenvoudiging’ (opgenomen in de bijlgage).

- Het kabinet streeft naar een verdergaande vermindering van administratieve en uitvoeringslasten op het terrein van subsidies. De voorstellen uit de rapportage ‘Univers(ele) vereenvoudiging’ dienen als voorbeeld voor de bredere operatie op het gebied van uniformering van subsidies, zoals aangekondigd in het bij het coalitieakkoord opgenomen SGO-stuk ‘De verkokering voorbij’. Doel van die operatie is het bereiken van substantiële efficiencyvoordelen door een uniforme subsidiesystematiek, die de uitvoering en de verantwoording vergemakkelijkt.

- De implementatie van de voorstellen uit het rapport ‘Univers(ele) vereenvoudiging’ leidt tot een forse reductie van administratie- en controlelasten voor universiteiten, ministeries en uitvoeringsorganisaties.

- Het streven is de voorstellen waar mogelijk ook toe te passen voor andere subsidieontvangers op het terrein van onderwijs (zoals HBO- en MBO-instellingen) en ontvangers van onderzoeks- en innovatiesubsidies (o.a. kennisinstellingen en bedrijven), voor wie ook sprake is van een hoge lastendruk.

- Het bereiken van de vermindering van lasten is afhankelijk van deelname van alle partijen; daarom willen partijen in dit convenant bevestigen dat zij er belang aan hechten dat de voorstellen daadwerkelijk worden geïmplementeerd.

Partijen komen het volgende overeen

Artikel 1

De partijen spannen zich in om de in de rapportage voorgestelde uniforme begrippen, uitgangspunten en verantwoordingssystematiek te implementeren om hiermee een substantiële reductie van administratie- en controlelasten te realiseren. De voorstellen betreffen op hoofdlijnen:

a) uniformering van kostengrondslagen, definities en voorwaarden

Bij subsidiëring van activiteiten van universiteiten door het rijk wordt uitgegaan van gestandaardiseerde kostengrondslagen (gelimiteerd tot drie vormen), gestandaardiseerde definities (subsidiabele kosten) en gestandaardiseerde voorwaarden.

b) vereenvoudiging van de verantwoording en controle (single information, single audit)

Een universiteit verantwoordt zich over alle specifieke doelsubsidies vanuit het rijk met één financieel verantwoordingsdocument (Financiële Specifieke Rijkssubsidieverantwoording), één controle en één accountantsverklaring.

c) vereenvoudiging van de verantwoording binnen consortia

Wanneer universiteiten in samenwerking met andere partijen (consortium) een subsidie aanvragen, gaan consortia uit van:

a) de kostengrondslag die voor de afzonderlijke deelnemers gebruikelijk is; en

b) de financiële specifieke rijkssubsidieverantwoording.

Artikel 2

De streefdatum voor het realiseren van de implementatie van de voorstellen in nieuwe subsidieregelingen is 1 januari 2008. Bestaande regelgeving wordt aangepast volgens de implementatietabel in de rapportage ‘Univers(ele) vereenvoudiging’.

Artikel 3

Meer in het bijzonder spannen de partijen genoemd onder 1 zich in om:

a) de voorstellen in nieuwe subsidieregelingen te implementeren; en

b) de voorstellen te implementeren in bestaande subsidieregelingen zolang de lasten voor de leden van de VSNU hierdoor worden verlicht (volgens het in het rapport opgenomen implementatieschema).

Artikel 4

a) Meer in het bijzonder spannen de partijen genoemd onder 2 zich in om:

a) financiële en controlesystemen aan te passen aan de voorstellen; en

b) de voorgestelde werkwijze ook toe te passen wanneer universiteiten in samenwerking met andere partijen (consortium) een subsidie aanvragen.

b) Meer in het bijzonder vervult de VSNU, ten aanzien van de implementatie van de voorstellen door haar leden, een coördinerende en informerende rol en fungeert de VSNU als aanspreekpunt voor de betrokken ministeries.

Artikel 6

a) Om eenduidigheid in de implementatie te bevorderen en een goede communicatie tussen de ministeries, uitvoeringsinstanties en universiteiten in stand te houden wordt het implementatietraject gemonitord vanuit de projectgroep ‘Uniformering en lastenreductie doelsubsidies universiteiten’.

b) De samenstelling van de projectgroep is overeenkomstig de huidige samenstelling, zoals genoemd in de bijlage van de rapportage.

c) Alle partijen bij dit convenant hebben het recht zich in deze projectgroep te laten vertegenwoordigen.

d) Als zich een geschil voordoet, wordt overleg gevoerd en hierover besloten in de projectgroep.

e) Indien er op het niveau van de projectgroep geen overeenstemming kan worden bereikt, vindt besluitvorming plaats op een hoger (DG-/voorzitter)niveau.

Artikel 7

a) Dit convenant treedt in werking op 5 september 2007 en wordt beëindigd indien de partijen bij dit convenant daartoe tot overeenstemming zijn gekomen.

b) Wijziging van het in dit convenant bepaalde is slechts mogelijk indien de partijen bij dit convenant daartoe (schriftelijk) tot overeenstemming zijn gekomen.

c) Wanneer meer partijen willen toetreden tot het convenant is dit mogelijk met instemming van alle partijen. Een toetredende partij dient de inspanningsverplichtingen die voor haar uit het convenant voortvloeien, (zonder voorbehoud) te aanvaarden. Het verzoek tot toetreding en de verklaring tot instemming worden in afschrift als bijlage aan het convenant gehecht.

d) Partijen beogen met dit convenant geen in rechte afdwingbare verplichtingen in het leven te roepen.

e) Het convenant wordt geëvalueerd na de eerste vernieuwde verantwoordingscyclus (2009); de projectgroep ‘Uniformering en lastenreductie doelsubsidies universiteiten’ neemt hiertoe het initiatief.

Artikel 8

a) Het rapport ‘Univers(ele) vereenvoudiging’ is als bijlage bijgevoegd en vormt het uitgangspunt bij de implementatie van dit convenant.

b) De tekst van dit convenant wordt gepubliceerd in de Staatscourant en met het rapport op de websites van de VSNU, de betrokken ministeries, Centrale Financiën instellingen en SenterNovem geplaatst.

Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend op 5 september te ’s-Gravenhage.

Partij 1
De Minister van Financiën,W.J. Bos.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,R.H.A. Plasterk.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,F. Heemskerk.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,G. Verburg.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,J.M. Cramer.
De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,C.P. Vogelaar.
Partij 2
De voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Universiteiten,
S. Noorda.

Naar boven