Wijziging Regeling Wet kinderopvang

Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 5 september 2007, nr. WJZ/2007/31290 (2654), tot wijziging van de Regeling Wet kinderopvang in verband met de aanwijzing van buitenlandse kinderopvangvoorzieningen en enige andere wijzigingen

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 48, negende lid, 48a, eerste lid, en 53 van de Wet kinderopvang;

Besluit:

Artikel I

De Regeling Wet kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel c, wordt vervangen door:

c. Minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

B

In artikel 11, tweede en derde lid, onderdeel b, wordt ‘Wet justitiële gegevens’ telkens vervangen door: Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

C

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, aanhef, komt te luiden: Bij een aanvraag als bedoeld in artikel 48, tweede lid, van de wet, vermeldt een ouder die voornemens is gebruik te maken van kinderopvang buiten Nederland, aan de Minister de volgende gegevens:

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. De ouder, bedoeld in het eerste lid, voegt bij de aanvraag tevens een bewijsstuk waaruit blijkt dat de kwaliteit van de betreffende kinderopvangvoorziening voldoet aan de geldende regels en voorwaarden in het betreffende land.

D

Artikel 14 vervalt.

E

Na paragraaf 7 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende: Paragraaf 7a. Aanwijzing van gelijkgestelde buitenlandse kinderopvangvoorzieningen

Artikel 16a

Kinderopvang in België (Vlaanderen en Brussel)

Als buiten Nederland gevestigde kindercentra of gastouderbureaus die worden gelijkgesteld met geregistreerde kindercentra of gastouderbureaus als bedoeld in artikel 48a van de wet worden aangewezen in België (Vlaanderen en Brussel):

a. kinderdagverblijven,

b. minicrèches,

c. initiatieven voor buitenschoolse opvang, en

d. opvanggezinnen, aangesloten bij een dienst voor opvanggezinnen,

die in het bezit zijn van een geldige erkenning of geldig attest van toezicht verleend door Kind & Gezin.

Artikel 16b

Kinderopvang in België (Wallonië en Brussel)

Als buiten Nederland gevestigde kindercentra of gastouderbureaus die worden gelijkgesteld met geregistreerde kindercentra of gastouderbureaus als bedoeld in artikel 48a van de wet worden aangewezen in België (Wallonië en Brussel):

a. crèches,

b. pregardiennats,

c. maisons communales d’accueil de l’enfance;

d. crèches parentale;

e. services d’accueillant(e)s d’enfants conventionné(e).

die in het bezit zijn van een geldige erkenning (attestation de qualité) verleend door l’Office de la Naissance et de l’Enfance (ONE).

Artikel 16c

Kinderopvang in Duitsland (Nordrhein-Westfalen)

Als buiten Nederland gevestigde kindercentra of gastouderbureaus die worden gelijkgesteld met geregistreerde kindercentra of gastouderbureaus als bedoeld in artikel 48a van de wet worden aangewezen in Duitsland (Nordrhein-Westfalen):

a. Krippen;

b. Kindergärten;

c. Horte;

d. Kindertagespflegen,

die in het bezit zijn van een geldige exploitatievergunning (Betriebserlaubnis), verleend door het Landesjugendamt.

Artikel II

Het als bijlage bij de Regeling Wet kinderopvang behorende model van een verslag, bedoeld in artikel 12, vierde lid, van die regeling wordt vervangen door het bij deze regeling behorende modelverslag.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop artikel I, onderdeel Ac, van de Wet van 20 november 2006 tot wijziging van een aantal wetten op het terrein van de arbeidsverhoudingen en de arbeidsmarkt (Verzamelwet arbeidsverhoudingen en arbeidsmarkt 2006) in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlage, die met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling ter inzage ligt bij de bibliotheek van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S.A.M. Dijksma.

Toelichting

Algemeen

Deze regeling tot wijziging van de Regeling Wet kinderopvang strekt tot aanwijzing van buitenlandse kinderopvangvoorzieningen waarvoor een vereenvoudigde registratieprocedure als bedoeld in artikel 48a van de Wet kinderopvang geldt. Daarnaast is – naar aanleiding van de overgang van het beleidsterrein kinderopvang naar de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – een aanpassing aangebracht in de omschrijving van het begrip Minister, is een onjuiste weergave van de citeertitel van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens hersteld en heeft een actualisering van het model van het gemeentelijk jaarverslag plaatsgevonden.

Buitenlandse kinderopvang

Ouders die gebruik maken van kinderopvang buiten Nederland en op grond van de Wet kinderopvang in aanmerking willen komen voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, moeten aantonen dat de kwaliteit van de betreffende opvang naar aard en strekking overeenkomt met de regels die gelden op grond van genoemde wet. Indien dat het geval is, wordt die opvang geregistreerd in een centraal register buitenlandse kinderopvang. De registratieprocedure is vastgelegd in de Regeling Wet kinderopvang.

Sinds de inwerkingtreding van de Wet kinderopvang met ingang van 1 januari 2005, zijn meer dan 250 buitenlandse kinderopvangvoorzieningen opgenomen in dit register. Het merendeel van de registraties heeft betrekking op kinderopvang in België (Vlaanderen en Wallonië) en Duitsland (met name Nordrhein-Westfalen). De opvang wordt gebruikt door ouders die in de grensstreek wonen en/of werken. Als resultaat van de beoordeling van deze verzoeken tot registratie is een uitgekristalliseerd beeld ontstaan van de kinderopvang en van de kinderopvangstelsels in deze regio’s. Daaruit kan de conclusie worden getrokken dat de eisen die in Vlaanderen, Wallonië en Nordrhein-Westfalen aan kinderopvang worden gesteld, in grote mate vergelijkbaar zijn met de Nederlandse normen, in casu de normen op grond van de Wet kinderopvang. Ook wordt van overheidswege toezicht gehouden op de naleving van de regels. Omdat voldoende zekerheid bestaat over de kwaliteit van de kinderopvang, kan voor deze regio’s worden volstaan met een vereenvoudigde procedure.

Het hanteren van een vereenvoudigde procedure voor bepaalde categorieën van opvang is mogelijk op grond van (het nieuwe) artikel 48a van de Wet kinderopvang zoals deze wet is gewijzigd bij de Wet van 20 november 2006 tot wijziging van een aantal wetten op het terrein van de arbeidsverhoudingen en de arbeidsmarkt (Verzamelwet arbeidsverhoudingen en arbeidsmarkt 2006) (Stb. 647).

Deze vereenvoudigde procedure houdt in dat ouders die gebruik maken van opvangvormen die in de onderhavige regeling worden aangewezen, geen verzoek tot registratie (meer) hoeven in te dienen bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De Belastingdienst/Toeslagen kan de betreffende aanvraag voor een kinderopvangtoeslag controleren aan de hand van een algemeen toegankelijke lijst van door de betreffende overheden erkende kindercentra en gastouderbureaus. Deze vereenvoudiging beperkt de administratieve lasten voor ouders en de rijksoverheid. De ouder hoeft geen aanvraag tot registratie meer in te dienen en de overheid ontvangt een geringer aantal aanvragen ter beoordeling. Deze vereenvoudigde procedure geldt voor het gebruik van kinderopvang in België en in de deelstaat Nordrhein-Westfalen in Duitsland.

Op alle overige situaties blijft de procedure van een individueel verzoek tot registratie en een besluit daarop van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van toepassing.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (artikel 1)

Bij Koninklijk besluit van 22 februari 2007 (Stcrt. 41) is de verantwoordelijkheid voor de aangelegenheden op het terrein van kinderopvang overgegaan van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. In het onderhavige onderdeel is in artikel 1 van de Regeling Wet kinderopvang de omschrijving van het begrip Minister dienovereenkomstig aangepast.

Artikel I, onderdeel B (artikel 11)

In dit onderdeel is een onjuiste weergave van de citeertitel van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens hersteld.

Artikel I, onderdeel C (artikel 13)

Artikel 13 heeft betrekking op bewijsstukken die in alle gevallen waarin een verzoek tot registratie van buitenlandse kinderopvang wordt gedaan, moeten worden verstrekt, ongeacht het land waar de opvang plaatsvindt. Omwille van de duidelijkheid is dit artikel daarom in algemene zin geformuleerd. In de artikelen 15 tot en met 15k is vervolgens geregeld welke specifieke bewijsstukken voor kinderopvang in met name genoemde landen moeten worden verstrekt. Dit zijn landen waarvan de kinderopvangstelsels zijn beoordeeld als onderdeel van een verzoek tot registratie. Op grond daarvan is bekend welke opvangvormen in deze landen voor gelijkstelling in aanmerking komen en welk bewijsstuk daarvoor nodig is. Het aantal registraties vanuit deze landen is echter te klein om een vereenvoudigde categorale procedure te rechtvaardigen.

Artikel I, onderdeel D (artikelen 14)

Als gevolg van de toepassing van een vereenvoudigde procedure voor de kinderopvangstelsels in België, kan de tot nu toe voor dit land geldende individuele procedure vervallen. Dit onderdeel strekt daartoe.

Artikel I, onderdeel E (Paragraaf 7a, artikelen 16a tot en met 16c)

In het eerste lid van de artikelen 16a tot en met 16c is telkens aangegeven op welke vormen van opvang de in het algemeen deel van deze toelichting uiteengezette, vereenvoudigde procedure van toepassing is. In België (Vlaanderen en Brussel) bijvoorbeeld betreft dit opvang die kan worden gelijkgesteld met opvang in een Nederlands geregistreerd kindercentrum, te weten: een kinderdagverblijf, een minicrèche en een initiatief voor buitenschoolse opvang. Opvang door een opvanggezin, aangesloten bij een dienst voor opvanggezinnen, kan gelijkgesteld worden met in Nederland geregistreerde gastouderopvang door tussenkomst van een gastouderbureau.

Voor gelijkstelling is het noodzakelijk dat de opvang beschikt over een document waaruit blijkt dat de opvang voldoet aan de geldende eisen. Voor Vlaanderen is dat een erkenning of een attest van toezicht; dit document wordt afgegeven aan de kinderopvangorganisatie door de Belgische overheidsinstelling Kind&Gezin.

Artikel II

Gemeenten dienen zich op grond van artikel 67 van de Wet kinderopvang ten behoeve van het tweedelijns toezicht door de Inspectie Werk en Inkomen (IWI), dat (met ingang van 22 februari 2007; zie artikel I, onderdeel A, van deze regeling) onder gezag van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt uitgevoerd, door middel van een verslag jaarlijks te verantwoorden voor alle toezicht- en handhavingstaken die zij in een kalenderjaar in het kader van de Wet kinderopvang hebben verricht. De Minister baseert zich voor zijn landelijk oordeel over het gemeentelijk toezicht en ingrijpen hoofdzakelijk op dit gemeentelijk verslag. Om te bereiken dat het rijkstoezicht zich op de in het verslag opgenomen gegevens kan baseren, dienen deze gegevens aan bepaalde eisen te voldoen. Om die reden is een landelijk model opgesteld. De onderhavige wijziging van het model betreft een actualisering. Het model is te raadplegen op www.ocw.nl.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S.A.M. Dijksma

Naar boven