De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europese Visserijfonds (PbEU L 223);
Gelet op artikelen 2, 4 en 6 van de Kaderwet LNV-subsidies;
Gelet op de goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschap van 24 juli 2007 bij beschikking nr. C (2007) 3647;
Besluit:
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. Minister: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
b. kredietinstelling: kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wet toezicht kredietwezen 1992;
c. ondernemer: natuurlijk persoon of rechtspersoon te wiens naam het vissersvaartuig in het visserijregister staat geregistreerd;
d. lening: door een kredietinstelling verstrekte geldlening, niet zijnde een rekening-courantkrediet;
e. liquiditeitstoename: som van het bedrijfsresultaat, de afschrijving en de privé-toevoegingen verminderd met de aflossingen, de privé-onttrekkingen en de vervangingsinvesteringen;
f. bancair aansprakelijk vermogen:
1°. het eigen vermogen van het bedrijf van de aanvrager of
2°. zekerheidsstelling door derden ten behoeve van het bedrijf van de aanvrager, en vermogensbestanddelen van de aanvrager privé, bestaande uit:
– bij eenmanszaken, vennootschappen onder firma en maatschappen: privé-bezittingen;
– bij besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid of naamloze
– vennootschappen: privé-bezittingen voor zover deze door zekerheidsstelling ten
– behoeve van de kredietinstelling zijn verbonden;
– achtergestelde leningen;
g. Dienst Regelingen: Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
h. contingent: contingent als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Regeling contingentering zeevis;
i. garnalenvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Beschikking visserij visserijzone, zeegebied en kustwateren verleend voor het vissen met enig vistuig geschikt voor het vangen van garnalen (Crangon, crangon) in de visserijzone, het zeegebied of de kustwateren.
Artikel 2
De Minister kan op aanvraag subsidie verlenen in de vorm van een garantstelling voor de terugbetaling van leningen die naar het oordeel van de Minister gericht zijn op investeringen als bedoeld in de artikelen 25 en 35 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europese Visserijfonds (PbEU L 223), met inachtneming van de bepalingen van deze regeling, de bepalingen van voornoemde verordening en de relevante Europese richtsnoeren.
Artikel 3
De garantstelling kan worden verstrekt aan een ondernemer die eigenaar of reder is van een vissersvaartuig dat behoort tot het segment MFL 1 of MFL 2, een tonnage heeft van minder dan 1.200 BT en waarvoor een garnalenvergunning is verleend of een contingent is toegekend.
Artikel 4
1. Geen garantstelling wordt verstrekt aan ondernemingen, bedoeld in punt 2.1 van de Mededeling van de Commissie aangaande Communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (OJ C 244, 1.10.2004, p. 2)
2. Geen garantstelling wordt verstrekt voor de terugbetaling van leningen die gericht zijn op de herfinanciering van schulden, daaronder mede begrepen niet door een kredietinstelling verstrekte leningen alsmede leningen welke worden aangegaan om kapitaalbehoefte, ontstaan door het uittreden van een commanditaire vennoot uit een commanditaire vennootschap te dekken, behoudens ingeval van overmacht.
3. Geen garantstelling wordt verstrekt voor de terugbetaling van leningen indien ten aanzien van de investeringen:
a. door de aanvrager reeds verplichtingen zijn aangegaan voordat de ontvangst van de aanvraag door Dienst Regelingen schriftelijk is bevestigd, of
b. door een kredietinstelling reeds een lening is verstrekt of onvoorwaardelijk is toegezegd voordat de ontvangst van de aanvraag door Dienst Regelingen schriftelijk is bevestigd.
4. Geen garantstelling wordt verstrekt voor de terugbetaling van leningen met betrekking tot een visserijonderneming die wordt uitgeoefend door een commanditaire vennootschap, tenzij uit de betrokken vennootschapsovereenkomst blijkt dat deze ten minste is aangegaan voor een periode, overeenkomende met de looptijd van de lening, waarvoor de aanvraag wordt ingediend, en in elk geval gedurende deze looptijd niet kan worden opgezegd.
5. Geen garantstelling wordt verstrekt indien reeds een krediet is verstrekt voor dezelfde investering op basis van andere garantstellingen door de overheid.
6. Geen garantstelling wordt verstrekt indien aan de aanvrager in het tijdvak van twee jaren voorafgaand aan de datum van ontvangst van de aanvraag reeds een garantstelling op grond van deze regeling is verstrekt.
Artikel 5
1. Indien de aanvrager voor dezelfde subsidiabele activiteiten tevens subsidie van een bestuursorgaan heeft aangevraagd of ontvangen, dan wel in verband daarmee inkomsten verwerft, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag.
2. Geen garantstelling wordt verstrekt indien uit anderen hoofde vanwege de overheid of de Commissie van de Europese Gemeenschap een zodanig bedrag aan geldelijke steun is of zal worden verstrekt, dat door garantstelling het totale bedrag aan geldelijke steun dat ingevolge communautaire regelgeving mag worden verstrekt, zou worden overschreden.
Artikel 6
1. Een garantstelling wordt verstrekt voor een minimumbedrag van € 90.000,- en een maximumbedrag van € 450.000,-.
2. De garantie wordt ten hoogste verstrekt voor twee derde van voor de investeringen benodigde financieringen, minus de eigen beschikbare middelen, rekening houdende met de financieringsmogelijkheden op basis van de beschikbare zekerheden en de wijze waarop de beschikbare eigen middelen optimaal kunnen worden aangewend.
3. De looptijd van de lening waarvoor garantstelling wordt verstrekt kan ten hoogste 10 jaar bedragen en de lening wordt lineair afgelost.
4. De uiterste datum waarop de lening volledig moet zijn opgenomen mag niet later dan een jaar, na de datum van de beschikking, bedoeld in artikel 13, liggen.
Artikel 7
1. De garantstelling kan slechts worden verstrekt ten behoeve van een lening verstrekt door een kredietinstelling waarmee de Minister een raamovereenkomst heeft gesloten.
2. In deze raamovereenkomst worden de rechten en plichten van de Minister en de kredietinstelling vastgelegd.
Artikel 8
1. De garantstelling kan worden verstrekt ten behoeve van leningen aangegaan door natuurlijke personen indien:
a. deze een visserijonderneming in stand houden;
b. de bruto-jaaromzet van de in onderdeel a bedoelde onderneming voor meer dan de helft uit visserij is verkregen;
c. de in onderdeel a bedoelde onderneming naar het oordeel van de Minister een positieve liquiditeitstoename oplevert;
d. deze wegens het ontbreken van de daartoe benodigde zekerheden volgens normaal bankgebruik onvoldoende financiering voor de visserijonderneming kunnen verkrijgen;
e. deze voor zover rechtens is toegestaan, op alle toebehorende goederen goederenrechtelijke zekerheid verlenen voor alle door de kredietinstelling te verstrekken financieringen, waaronder de lening waarop de aanvraag betrekking heeft;
f. deze beschikt over een visvergunning als bedoeld in de Regeling visvergunning.
2. Indien meer dan een natuurlijke persoon voor gezamenlijke rekening een visserijonderneming in stand houdt, voldoet elk van hen aan het eerste lid, onderdelen d en e.
3. De garantstelling kan worden verstrekt ten behoeve van leningen aangegaan door rechtspersonen indien:
a. zij blijkens de statuten de exploitatie van een of meer visserijondernemingen ten doel hebben;
b. de bruto-jaaromzet van de onderneming waarvoor een aanvraag wordt ingediend voor meer dan de helft uit visserij is verkregen;
c. de in onderdeel b bedoelde onderneming naar het oordeel van de Minister een voldoende liquiditeitstoename oplevert;
d. zij voldoen aan het eerste lid, d, e, en f.
4. Geen garantstelling wordt verstrekt indien het bancair aansprakelijk vermogen van de aanvrager minder dan 5 % bedraagt van het balanstotaal.
5. Bij de bepaling of wordt voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel c, wordt uitgegaan van een, zo nodig door de Minister gewijzigde, begroting die op de ondernemerscapaciteiten van de aanvrager is afgestemd en waaruit onder meer moet blijken dat:
a. rente- en aflossingsverplichtingen, overige bedrijfsuitgaven, belastingen, premies en, voor zover geen sprake is van inkomsten uit tegenwoordige of vroegere arbeid van buiten de visserij waaruit deze kunnen worden bestreden, gezinsbestedingen kunnen worden betaald;
b. de noodzakelijke vervangingsinvesteringen kunnen worden gerealiseerd;
c. de liquiditeitstoename voldoende ruimte biedt om tegenvallers in de exploitatie op te vangen alsmede om aan toekomstige financieringsverplichtingen, onder andere als gevolg van noodzakelijke diepte- of uitbreidingsinvesteringen, te kunnen voldoen.
Artikel 9
1. Indien de aanvraag wordt ingediend door een rechtspersoon verbinden de bestuurders, en in geval van een besloten of een naamloze vennootschap tevens de aandeelhouders, zich hoofdelijk tot de volledige terugbetaling van de lening waarop de aanvraag betrekking heeft, alsmede verbinden zij ter zake hun hele vermogen tot zekerheid.
2. De Minister kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.
Artikel 10
1. Jaarlijks kan de Minister een maximumbedrag vaststellen voor het totaal van de leningen waarvoor in het betrokken jaar garantstellingen kunnen worden verstrekt. De Minister maakt dit bedrag bekend in de Staatscourant.
2. Een garantstelling wordt niet verstrekt indien door verstrekking daarvan het maximumbedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt overschreden.
3. Garantstellingen worden voor de verdeling van het maximumbedrag, bedoeld in het eerste lid, verstrekt in volgorde van binnenkomst van de aanvragen, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag volledig is, als datum van ontvangst geldt.
4. Indien door toewijzing van aanvragen met dezelfde datum van ontvangst het maximumbedrag zou worden overschreden, geschiedt de toewijzing aan de hand van het rangschikken van de op deze datum ontvangen aanvragen, waarbij telkenmale de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst voor toewijzing in aanmerking komt. De rangschikking vindt plaats volgens loting, welke geschiedt door een vanwege de Minister aan te wijzen notaris.
5. De Minister kan besluiten dat indien het krachtens het eerste lid vastgestelde maximumbedrag is bereikt, de mogelijkheid tot het indienen van aanvragen tot verstrekking van borgstellingen uit hoofde van deze regeling voor de rest van het betrokken begrotingsjaar wordt geschorst.
6. De Minister maakt een besluit als bedoeld in het vijfde lid bekend in de Staatscourant.
Artikel 11
1. De aanvraag wordt ingediend bij Dienst Regelingen op een daartoe vastgesteld formulier.
2. De aanvraag bevat de volgende gegevens:
a. naam, voornamen en adres van de aanvrager;
b. de naam en het adres van de kredietinstelling die de financiering verstrekt;
c. een machtiging van de aanvrager tot het inwinnen van inlichtingen bij derden.
3. Het aanvraagformulier wordt volledig en naar waarheid ingevuld, is gedagtekend en ondertekend door de aanvrager en is voorzien van een verklaring van de kredietinstelling dat zij bereid is de lening, bedoeld in artikel 2 te verstrekken en dat wordt voldaan aan de in artikel 8, eerste lid, onderdelen d, e, en f, derde lid, onderdeel d, gestelde criteria.
4. Onvolledige aanvragen worden niet in behandeling genomen met inachtneming van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 12
1. De aanvraag gaat vergezeld van een rapportage omvattende:
a. een investerings- en financieringsplan, met een gedegen onderbouwing van de verenigbaarheid van de investeringen met de artikelen 25 en 35 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europese Visserijfonds (PbEU L 223);
b. een overzicht van de stand van leningen en kredieten voor uitvoering van het investeringsplan;
c. een specificatie van de zekerheden, vergezeld van een taxatierapport ter zake van de executiewaarde van de onderscheiden roerende en onroerende goederen die tot zekerheid strekken, alsmede een specificatie van de totale financiering inclusief de daaraan verbonden voorwaarden na uitvoering van het investeringsplan;
d. een berekening van het eigen en aansprakelijk vermogen;
e. een door de kredietinstelling getoetste, op de ondernemerscapaciteiten van de aanvrager afgestemde begroting, waaruit blijkt dat aanvrager voldoet aan het gestelde in artikel 8, eerste lid, onderdelen b en c, derde lid, onderdelen b en c;
f. de boekhoudverslagen en de aangiften inkomstenbelasting over de voorliggende drie boekjaren, indien beschikbaar;
g. een toelichting van de kredietinstelling op de verstrekte gegevens;
h. de statuten, indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtspersoon.
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan de Minister besluiten dat de aanvrager zijn aanvraag aanvult met een taxatierapport ter zake van de executiewaarde van de onderscheiden roerende en onroerende goederen die tot zekerheid strekken, dat niet ouder is dan zes maanden op de dag van indiening van de aanvraag, en is opgesteld door een ter zake kundig en onafhankelijk taxateur.
3. De aanvrager is voorts verplicht alle bescheiden en informatie te verstrekken die door de Minister noodzakelijk worden geacht.
Artikel 13
Op een aanvraag als bedoeld in artikel 11 beslist de Minister binnen 16 weken na ontvangst van de aanvraag.
Artikel 14
De beschikking tot verlening van de garantstelling bevat de volgende gegevens:
a. de hoogte van de lening die onder garantstelling kan worden verstrekt;
b. de uiterste datum waarop de lening onder garantstelling kan worden verstrekt;
c. het schema volgens welke de lening dient te worden afgelost;
d. het investerings- en financieringsplan op grond waarvan de garantstelling wordt verleend;
e. de natuurlijke personen of rechtspersonen die zich hoofdelijk aansprakelijk dienen te stellen voor de terugbetaling van de lening onder garantstelling.
Artikel 15
1. De garantstelling wordt verstrekt onder voorbehoud van goedkeuring door de Commissie van de Europese Gemeenschappen.
2. De beslissing tot verstrekking van de garantstelling kan worden ingetrokken of gewijzigd indien dit noodzakelijk is in verband met het verkrijgen van de goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor deze regeling of het uitblijven daarvan.
Artikel 16
Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht of artikel 6 van de Kaderwet LNV-subsidies kunnen terug te vorderen bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente over de periode vanaf de terugvordering tot aan het moment van algehele voldoening.
Artikel 17
Deze regeling treedt in werking met ingang van 10 september 2007.
Artikel 18
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling garantstelling visserij.
Artikel 19
De Regeling capaciteitsvermindering zeevisserij 2005 wordt ingetrokken.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
In de visserij is nog steeds een onbalans tussen vangstcapaciteit en de aanwezige visbestanden. De afnemende vangstrechten zijn al langere tijd oorzaak van dalende rendementen. Tegelijkertijd moet de visserij in toenemende mate duurzaam worden uitgeoefend. Eind oktober 2005 heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tegen deze achtergrond de Task Force Duurzame Noordzeevisserij ingesteld. De Task Force kreeg de opdracht een economisch en ecologisch duurzaam perspectief voor de Noordzeekottervloot te ontwikkelen. De kabinetsreactie op het rapport van de Task Force ‘Vissen met tegenwind’ is aan de Tweede Kamer medegedeeld bij brief van 27 juni 2006.
Om de noodzakelijke transitie tot een duurzame visserij mogelijk te maken zijn investeringen nodig. Het is een verantwoordelijkheid van de private partijen om dergelijke investeringen mogelijk te maken. De overheid zal echter deze zware investeringsopgave ondersteunen, zoals ook in voornoemde brief aan de Tweede Kamer is gemeld. Deze ondersteuning wordt vormgegeven door het openstellen van onderhavige regeling, de Regeling garantstelling visserij. De regeling biedt steun aan bedrijven in de garnalen- en kottersector, die weliswaar financieel gezond zijn, maar over onvoldoende zekerheden beschikken om de financiering rond te krijgen van investeringen, die nodig zijn om de transitie naar een duurzame visserij te realiseren. In de regeling is uitdrukkelijk uitgesloten dat ondernemingen die in financiële moeilijkheden verkeren in aanmerking komen voor deze regeling (artikel 4, eerste lid).
Het instrument van garantstelling werkt als volgt. De betrokken partijen zijn de kredietinstelling, de ondernemer en de partij die de garantstelling verstrekt, in dit geval de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van LNV. De Minister staat garant voor een lening die een ondernemer ten behoeve van investeringen afsluit bij een kredietinstelling. Garantstelling is een financieringsinstrument dat het mogelijk maakt voor de ondernemer een lening aan te gaan met een kredietinstelling.
De rechten en plichten van de drie betrokken partijen moeten worden vastgelegd. Onderhavige regeling reguleert de relatie tussen de Minister en de aanvrager. De verhouding tussen de Minister en de kredietinstellingen wordt daarnaast in een aparte overeenkomst vastgelegd (zie artikel 7). Tevens zal er een overeenkomst tot geldlening moeten worden gesloten tussen de kredietinstelling en de ondernemer. De voorwaarden van onderhavige regeling sluiten aan bij die van het Besluit borgstellingsfonds voor de Landbouw. Dit Fonds is in 1951 door de overheid opgericht met als doel de ontwikkeling van de land- en tuinbouw te bevorderen.
Het verstrekken van een garantstelling wordt aangemerkt als staatssteun, zelfs als er geen verliesdeclaratie hoeft te worden uitbetaald. De garantstelling zorgt ervoor dat de visser meer geld kan lenen of onder gunstiger condities een lening kan aangaan, dan zonder garantstelling. Deze geboden zekerheid is een vorm van staatssteun. Daarom moet worden voldaan aan de relevante staatssteunkaders. De regeling is ter goedkeuring aangemeld bij de Europese Commissie en goedgekeurd bij beschikking C (2007) 3647 van 24 juli 2007. Het voornoemde Besluit borgstellingsfonds voor de Landbouw is door de Europese Commissie goedgekeurd als staatssteunmaatregel (bij beschikking SG (2001)D/285996 van 7 februari 2001).
Niet alle investeringen waarvoor een aanvrager een lening af wil sluiten, zullen in aanmerking kunnen komen voor garantstelling. Onder andere zal voldaan moeten worden aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europese Visserijfonds (PbEU L 223) en in het bijzonder aan de eisen van de artikelen 25 en 35 van deze verordening (zie artikel 2 van onderhavige regeling).
De genoemde artikelen betreffen uitrustings- of moderniseringsinvesteringen en investeringen die vissers willen doen in de verwerking en afzet van de door henzelf gevangen producten. In voornoemde verordening wordt bijvoorbeeld aan uitrustings- en moderniseringssteun de eis gesteld dat de investering moet leiden tot een verbetering op het gebied van selectiviteit, productkwaliteit of arbeidsomstandigheden. Dit is in lijn met het streven dat deze regeling een bijdrage moet leveren aan de noodzakelijke transitie naar een duurzame Noordzeevisserij.
De Minister zal beoordelen welke investeringen aan de gestelde voorwaarden voldoen en hierbij rekening houden met juridische, beleidsmatige en wetenschappelijke aspecten. De goedgekeurde investeringen zullen op het LNV-loket worden gepubliceerd. De lijst die zo ontstaat maakt het voor een ondernemer overzichtelijk welke investeringen in ieder geval aan de gestelde voorwaarden voldoen. In de beginfase, wanneer er nog geen lijst van goedgekeurde investeringen is, zullen richtsnoeren worden verstrekt bij het voorlichtingsmateriaal bij deze regeling.
De regeling zal voor maximaal 7 jaren worden opengesteld en zal tussentijds geëvalueerd worden.
In dit artikel is de doelgroep van de regeling opgenomen, namelijk de kotter- en garnalenvloot.
In dit artikel zijn weigeringsgronden voor het verstrekken van een garantstelling opgenomen. Zo zal geen garantstelling worden verleend voor leningen voor herfinanciering van schulden.
Indien voor soortgelijke investeringen als bedoeld in artikel 2 reeds subsidie is verkregen of van fiscaal gunstige regels gebruik is gemaakt, zal de aanvrager daarvan melding moeten doen in zijn aanvraag, teneinde controle op cumulatie van subsidies mogelijk te maken (eerste lid). In het tweede lid is de bepaling opgenomen, dat geen garantstelling wordt verstrekt, indien het totale bedrag aan steun dat ingevolge de communautaire voorwaarden gegeven mag worden, bereikt zou worden door het verstrekken van een garantstelling.
In het eerste lid van dit artikel is het minimum- en maximumbedrag van garantstelling vastgelegd. Tevens wordt in dit artikel vastgelegd dat de overheid maximaal garant staat voor twee derde deel van de investering. De kredietinstelling zal het overige risico dragen.
In het tweede lid van het artikel wordt verwezen naar de beschikbare zekerheden. De door de kredietinstelling te verstrekken financieringen op basis van beschikbare zekerheden van de ondernemer zal minimaal 50% van de executiewaarde van onroerende en roerende zaken bedragen. Dit wordt vastgelegd in de overeenkomst tussen de Minister en de kredietinstelling.
De Minister zal met de kredietinstellingen, die een lening in aanmerking willen laten komen voor een garantstelling, een raamovereenkomst sluiten. In de raamovereenkomst zijn onder andere bepalingen opgenomen over de garantieprovisie, informatie die de kredietinstelling moet verstrekken, hoe de uitwinning van de lening zal geschieden bij bijvoorbeeld faillissement en hoeveel procent van de restantschuld de kredietinstelling kan claimen bij de Minister.
Overigens zal de Minister bij een verliesdeclaratie overgaan tot debiteurenachtervolging. Nadat de Minister een bedrag aan de kredietinstelling heeft uitgekeerd, wordt vervolgens de kredietnemer (in voorkomende gevallen samen met anderen die hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de lening) aangeschreven dat deze het openstaande bedrag van de lening verschuldigd is aan de Minister. Als de debiteur niet in staat is de openstaande schuld onmiddellijk en volledig te voldoen bestaat de mogelijkheid voor een afbetalingsregeling of schuldsanering. De Minister volgt daarbij het overheidsbeleid ter zake, waarbij onder meer gebruik wordt gemaakt van NIBUD1 -normen en bepalingen van het BKV2 .
In dit artikel worden de eisen benoemd, die aan de ondernemer worden gesteld. De eisen zijn vergelijkbaar met de eisen die in het Besluit borgstellingsfonds voor de Landbouw zijn opgenomen.
In dit artikel worden de eisen voor aansprakelijkheid voor terugbetaling van de lening besproken. De eisen zijn vergelijkbaar met de eisen voor aansprakelijkheid die in het Besluit borgstellingsfonds voor de Landbouw zijn opgenomen.
In de visserij is de maatschap een veel voorkomende organisatievorm. Kenmerkend voor een visserijmaatschap is dat de opvarende leden alleen arbeid, kennis en vlijt inbrengen. Indien een eigenaar van een vaartuig, zijnde een maat in een maatschap, een aanvraag indient voor een garantstelling, is het zaak dat in de maatschapsovereenkomst is vastgelegd dat de maten niet hoofdelijk aansprakelijk zijn. Volgens de algemene regels van het burgerlijk recht zijn zij dit namelijk wel. Bij visserijmaatschappen (deelvissers) kan een ontheffing van de aansprakelijkheid voor de opvarende leden worden verleend indien zij alleen arbeid, kennis en vlijt inbrengen. In deze gevallen worden de opvarende leden van de visserijmaatschap niet hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de terugbetaling van de lening.
Per jaar zal bepaald worden wat het maximum aan garanties zal zijn, dat verstrekt kan worden. Indien dit maximum is bereikt, worden geen garantstellingen meer verstrekt.
Om in aanmerking te komen voor garantstelling zal de ondernemer eerst afspraken moeten maken met de kredietinstelling over de mogelijkheid van het afsluiten van een lening. Daaraan zijn kosten verbonden. Deze kosten worden niet meegenomen in de berekening van de administratieve lasten van onderhavige regeling, omdat deze niet exclusief voortvloeien uit deze regeling. Deze lasten had de ondernemer ook gehad indien hij een lening had aangevraagd waarvoor geen garantstelling benodigd was. Omdat er een zekere relatie is tussen de gegevens die voor de kredietinstelling benodigd zijn en voor het aanvragen van een garantstelling is het dienstig om een percentage van 30% van de eerder genoemde kosten mee te nemen in de berekening van de administratieve lasten van deze regeling. Deze kosten, opgeteld bij de kosten voor het invullen van het aanvraagformulier en het opstellen van een eventueel bezwaarschrift leiden tot een administratieve last van € 2404,- per aanvraag.
Bij het berekenen van de administratieve lasten van een subsidieregeling worden de kosten van de aanvraag gerelateerd aan het gemiddelde subsidiebedrag dat een aanvrager kan ontvangen. In deze regeling wordt geen directe subsidie verstrekt. De Minister levert een voordeel door garant te staan. Het gemiddelde garantstellingsbedrag wordt naar verwachting € 200.000,-. De relatieve administratieve last bedraagt daarmee 1,2%.