Regeling archeologische monumentenzorg

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 20 augustus 2007, nr. WJZ-2007/32720 (8219), houdende onder meer aanwijzing van een scheepsarcheologisch depot (Regeling archeologische monumentenzorg)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 51, derde lid, van de Monumentenwet 1988, de artikelen 2, eerste lid, en 24, tweede lid, van het Besluit archeologische monumentenzorg en de artikelen 2, 5a, 5b, eerste lid, 11, vijfde lid, 32, eerste lid, en 48 van het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen;

Besluit:

Artikel 1

Aanwijzing scheepsarcheologisch depot

Als depot als bedoeld in artikel 51, derde lid, van de Monumentenwet 1988 wordt aangewezen het Nationaal Scheepsarcheologisch Depot van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten te Lelystad en Zeewolde.

Artikel 2

Vaststelling bedrag

Het bedrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit archeologische monumentenzorg wordt vastgesteld op € 2,50 voor de provincies en op € 0,50 voor de gemeenten.

Artikel 3

Vaststelling uitkeringsplafond

[gereserveerd]

Artikel 4

Aanwijzing versie KNA en onderdelen daarvan

1. Als versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van het Besluit archeologische monumentenzorg, wordt aangewezen versie 3.1.

2. Als onderdelen van de versie, bedoeld in het eerste lid, worden aangewezen:

a. het Protocol Inventariserend veldonderzoek,

b. het Protocol Opgraven,

c. het Protocol Archeologische begeleiding, en

d. het Protocol en leidraad programma van eisen.

Artikel 5

Intrekking regeling

De Regeling specifieke uitkeringen excessieve opgravingskosten wordt ingetrokken.

Artikel 6

Inwerkingtreding

1. Deze regeling treedt met uitzondering van artikel 5 in werking met ingang van 1 september 2007.

2. Artikel 5 treedt in werking met ingang van 1 januari 2008.

Artikel 7

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling archeologische monumentenzorg.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H.A. Plasterk.

Toelichting

Algemeen

Deze regeling strekt tot uitvoering van artikel 51, derde lid, van de Monumentenwet 1988, zoals gewijzigd door de Wet op de archeologische monumentenzorg, en de artikelen 2, eerste lid, en 24, tweede lid, van het Besluit archeologische monumentenzorg. Daarnaast voorziet deze regeling in intrekking van de Regeling specifieke uitkeringen excessieve opgravingskosten.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Artikel 51, derde lid, van de Monumentenwet 1988 bepaalt dat de minister ten behoeve van de opslag van scheepsarcheologische monumenten één of meer depots aanwijst. Deze bevoegdheid is nodig uit een oogpunt van archeologische monumentenzorg; een aantal van de roerende monumenten, gevonden in het kader van scheepsarcheologisch onderzoek, vergt namelijk specialistische zorg en opslag. Vooralsnog is het Nationaal Scheepsarcheologisch Depot van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten te Lelystad en Zeewolde het enige depot dat dit kan bieden.

Artikel 2

Artikel 2 van het Besluit archeologische monumentenzorg regelt de omvang van de zogenoemde drempelbijdrage; dit is het deel van de kosten van het doen van opgravingen dat ten laste komt van een provincie of een gemeente. De drempelbijdrage voor een provincie of gemeente bestaat uit het product van het inwoneraantal van die provincie of gemeente en een door de minister vast te stellen bedrag. Deze bedragen (€ 2,50 voor provincies en € 0,50 voor gemeenten) zijn ontleend aan de Regeling specifieke uitkeringen excessieve opgravingskosten.

Het Besluit archeologische monumentenzorg bevat geen indexeringsregeling. Indien verhoging van de bedragen nodig is, dan dient de regeling te worden gewijzigd.

Artikel 3

Op grond van artikel 4 van het Besluit archeologische monumentenzorg wordt door de minister jaarlijks het plafond vastgelegd voor de toekenning van specifieke uitkeringen aan provincies en gemeenten ter bestrijding van excessieve kosten als gevolg van archeologisch onderzoek. Het bedrag van het uitkeringsplafond kan om begrotingstechnische redenen pas aan het eind van dit jaar worden vastgesteld. Alsdan wordt deze regeling gewijzigd en wordt artikel 3 daarin opgenomen.

Artikel 4

Artikel 24 van het Besluit archeologische monumentenzorg schrijft voor dat de minister een versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) of onderdelen daarvan aanwijst in het kader van de eis dat de archeologische beroepsgroep voldoet aan de normen voor het doen van opgravingen. De KNA geeft invulling aan de binnen de beroepsgroep geldende kwaliteitsnormen en de normen die de wetenschappelijke relevantie en zorgvuldigheid bevorderen. Al vanaf medio jaren negentig werkt de archeologiesector aan instrumenten om de uitvoering van het archeologische werk te vergemakkelijken en de kwaliteit ervan te verhogen. Op verzoek van voormalig staatssecretaris Van der Ploeg stelde de sector zelf de KNA vast. De meest recente versie van de KNA, versie 3.1, is op 1 augustus 2006 vastgesteld door het Centraal College van Deskundigen Archeologie, dat is ondergebracht bij de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer.

Artikelen 5 en 6

Nu in hoofdstuk 2 van het Besluit archeologische monumentenzorg een regeling is opgenomen over de verstrekking van specifieke uitkeringen ter bestrijding van excessieve kosten als gevolg van archeologisch onderzoek, wordt de Regeling specifieke uitkeringen excessieve opgravingskosten ingetrokken. Omdat hoofdstuk 2 van het besluit per 1 januari 2008 in werking zal treden, dient voor de regeling een zelfde tijdstip van inwerkingtreding te gelden. Dit is in artikel 6 geregeld.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk

Naar boven