Wijziging Mijnbouwregeling

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 17 augustus 2007, nr. WJZ 7099075, houdende wijziging van de Mijnbouwregeling in verband met terugdringing van administratieve lasten

De Minister van Economische Zaken,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op de artikelen 81 en 83 van het Mijnbouwbesluit;

Besluit:

Artikel I

De Mijnbouwregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 9.2.2 wordt na ‘mijnbouwinstallaties’ ingevoegd: met in begrip van pijpleidingen als bedoeld in artikel 92, onder a, van het besluit.

B

Na artikel 9.2.2 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 9.2.2a

De uitvoerder draagt er zorg voor dat het gebruik of de lozing van chemicaliën als bedoeld in paragraaf 9.2 beperkt blijft tot hetgeen strikt noodzakelijk is bij mijnbouwactiviteiten op zee.

Artikel 9.2.2b

De Minister neemt een aanvraag om ontheffing en een melding als bedoeld in deze paragraaf slechts in behandeling wanneer de chemicaliën waarvoor de ontheffing wordt gevraagd respectievelijk waarvan melding wordt gemaakt zijn geregistreerd overeenkomstig paragraaf 9.3.

C

Artikel 9.2.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. De Minister beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

2. In het vierde lid wordt ‘zijn de artikelen 9.2.5 tot en met 9.2.8 van toepassing’ vervangen door: zijn de artikelen 9.2.5 en 9.2.6 van overeenkomstige toepassing.

D

Aan artikel 9.2.4 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

3. De Minister beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

E

De artikelen 9.2.5 tot en met 9.2.8 komen te luiden:

Artikel 9.2.5

1. Onverminderd artikel 9.2.6, eerste lid, is het verboden andere chemicaliën dan genoemd in de artikelen 9.2.3 en 9.2.4 te gebruiken respectievelijk te lozen zonder ontheffing van de Minister.

2. De aanvraag om ontheffing wordt uiterlijk acht weken voor aanvang van het beoogde gebruik of de beoogde lozing ingediend bij de Minister

3. Bij de aanvraag wordt in elk geval opgegeven, in onderlinge samenhang:

a. de locatie waar het gebruik of de lozing zal plaatsvinden,

b. de periode of perioden waarin het gebruik of de lozing zal geschieden,

c. de verwachte hoeveelheden aan chemicaliën die in de onder b bedoelde periode of perioden zullen worden gebruikt of geloosd,

d. de doeleinden waarvoor de te gebruiken of te lozen chemicaliën zullen worden toegepast, en

e. het registratienummer dat aan de chemicaliën is toegekend en andere gegevens voor zover deze bij de kennisgeving, bedoeld in artikel 9.3.2, derde lid, zijn opgenomen.

4. Voorts wordt bij de aanvraag voldoende beargumenteerd ingegaan op veiligheids- en gezondheidsaspecten en financiële factoren die gemoeid zijn met het gebruik of het lozen van chemicaliën alsmede op de technische prestaties van de chemicaliën.

5. De Minister beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

6. De ontheffing wordt verleend voor ten hoogste drie jaar.

7. De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend en daaraan kunnen voorschriften worden verbonden in verband met risico op schade aan het mariene milieu, veiligheids- en gezondheidsaspecten en de technische prestaties van de chemicaliën.

Artikel 9.2.6

1. Indien een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 9.2.5, tweede lid, betrekking heeft op chemicaliën als bedoeld in het tweede lid wordt de aanvraag geweigerd indien een vervangend middel beschikbaar is dat minder schadelijk is voor het mariene milieu en de technische prestaties ervan vergelijkbaar zijn met die van de chemicaliën waarvoor de aanvraag werd ingediend.

2. De chemicaliën, bedoeld in het eerste lid, zijn:

a. de chemicaliën genoemd in Annex 2 van de Ospar-strategie inzake Gevaarlijke stoffen;

b. de chemicaliën, genoemd in Ospar-akkoord 2002–18;

c. chemicaliën die anorganisch zijn en een LC50 of EC50 van minder dan 1 mg/l hebben;

d. chemicaliën die een biodegradatie hebben van minder dan 20% gedurende 28 dagen;

e. chemicaliën die voldoen aan twee van de volgende drie criteria:

1°. niet snel bio-afbreekbaar (een biodegradatie in 28 dagen minder dan

70% (OECD 301A,301E, of een gelijkwaardige test) of minder dan

60% (OECD 301B, 301C, 301F, 306 of een gelijkwaardige test));

2°. groot potentieel voor bio-accumulatie log Pow ≥ 3 of BCF > 100 en het molecuulgewicht in aanmerking genomen (M < 600);

3°. zeer toxisch (LC50 < 10 mg/l of EC50 < 10 mg/l);

f. de chemicaliën waarvan de door de uitvoerder berekende PEC/PNEC-verhouding 3 of meer is.

3. Als geen vervangend middel als bedoeld in het eerste lid beschikbaar is, kan de Minister voor ten hoogste drie jaar ontheffing verlenen indien het risico op schade aan het mariene milieu dat toelaat. Bij de beoordeling van de aanvraag om ontheffing wordt de door de uitvoerder berekende PEC/PNEC-verhouding van de chemicaliën in aanmerking genomen.

4. Bij de aanvraag geeft de uitvoerder voldoende beargumenteerd aan waarom voor de chemicaliën geen vervangende middelen als bedoeld in het eerste lid beschikbaar zijn.

Artikel 9.2.7

1. Het gebruiken of het lozen van andere chemicaliën dan die genoemd in de artikelen 9.2.5, eerste lid en 9.2.6, tweede lid, is toegestaan, mits de uitvoerder aan de Minister:

a. dit ten minste acht weken voor de aanvang van het gebruik of de lozing schriftelijk meldt en

b. heeft aangetoond dat de PEC/PNEC-verhouding van de chemicaliën gelijk is aan of kleiner dan 1.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de PEC/PNEC-verhouding van de chemicaliën, bedoeld in het eerste lid, gelijk of kleiner is dan 3, maar groter dan 1, mits de uitvoerder naar het oordeel van de Minister bij de melding voldoende beargumenteerd is ingegaan op veiligheids- en gezondheidsaspecten en financiële factoren die gemoeid zijn bij het gebruik of het lozen van de chemicaliën alsmede op de technische prestaties ervan en verder heeft aangegeven waarom voor de chemicaliën geen minder schadelijke vervangende middelen beschikbaar zijn.

3. Artikel 9.2.5, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op een melding.

Artikel 9.2.8

1. Het gebruiken of het lozen van chemicaliën is toegestaan, mits deze chemicaliën:

a. uitsluitend bestaan uit stoffen die zijn opgenomen op de Plonor-lijst of

b. anorganisch zijn en een LC50 of EC50 van 1 mg/l of meer hebben,

mits de uitvoerder dit ten minste acht weken voor de aanvang van het gebruik of de lozing aan de Minister schriftelijk meldt.

2. Artikel 9.2.5, derde lid, is van toepassing.

F

Het opschrift van § 9.3 komt te luiden:

§ 9.3 Registratie van chemicaliën

G

Artikel 9.3.2 wordt vervangen door drie nieuwe artikelen, luidende:

Artikel 9.3.2

1. De Minister draagt zorg voor de registratie van chemicaliën.

2. De Minister kan chemicaliën voor ten hoogste drie jaar in het register opnemen, ingaande op het tijdstip waarop de registratie heeft plaats gevonden.

3. Nadat registratie heeft plaatsgevonden wordt degene die een aanvraag tot registratie als bedoeld in artikel 9.3.3 om registratie heeft aangevraagd hiervan in kennis gesteld waarbij in elk geval het nummer wordt vermeld dat aan de geregistreerde chemicaliën is toegekend.

Artikel 9.3.3

Een aanvraag tot registratie van chemicaliën wordt tezamen met een HOCNF-formulier, opgesteld overeenkomstig Ospar-aanbeveling 2000/5, door de producent of leverancier bij de Minister ingediend.

Artikel 9.3.4

De toxiciteitstest waarvan het resultaat wordt opgenomen in het HOCNF-formulier, wordt op stofbasis verricht.

Artikel II

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

2. Op ontheffingen en instemmingen die zijn verleend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling blijven de artikelen 9.2.2 tot en met 9.2.8, zoals deze golden voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, van toepassing.

3. Op aanvragen om ontheffing en instemming die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling en waarop nog niet onherroepelijk is beslist, is het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 17 augustus 2007.
De Minister van Economische Zaken, M.J.A. van der Hoeven.

Toelichting

I

Algemeen

1. Doel en aanleiding

1.1. Beoordeling en registratie van chemicaliën

Per 1 juli 2003 moeten mijnbouwmaatschappijen die chemicaliën willen gebruiken of lozen op zee daarvoor een ontheffing aanvragen op grond van paragraaf 9.2 van de Mijnbouwregeling. Deze ontheffingen vloeien voort uit het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, met bijlagen en aanhangsels (Trb. 1993, 16 en Trb. 1993, 141) (hierna: Ospar-verdrag). Bij de aanvraag moet een Harmonised Offshore Chemical Notification Format (HOCNF)-formulier worden overgelegd. Een dergelijk formulier is nodig voor registratie van chemicaliën in het kader van Ospar-aanbeveling 2000/5. Dit formulier bevat vertrouwelijke productinformatie.

Pas nadat een HOCNF-formulier volledig en juist is ingevuld door de mijnbouwmaatschappij kan met de beoordeling ervan worden begonnen. In de afgelopen twee jaar is vaak gebleken dat een formulier niet compleet is met als gevolg dat de mijnbouwmaatschappij eerst terug moest naar de leverancier om de ontbrekende gegevens te verzamelen. Het is daarom meer dan eens moeizaam gebleken om op tijd een ontheffing te verlenen. Een ontheffing wordt slechts verleend voor stoffen die zijn geregistreerd.

Het idee was dat binnen de Ospar-landen een geharmoniseerd systeem zou ontstaan bij het gebruik en de lozing van chemicaliën. De praktijk is echter anders. Tot nu toe is er, afgezien van regelmatig overleg, van samenwerking op dit gebied op uitvoeringsniveau niet werkelijk sprake. Dit heeft tot gevolg dat alle chemicaliën in elk land afzonderlijk geregistreerd worden en dat ieder land de schadelijkheid van de chemicaliën op verschillende manieren beoordeelt en registreert. Om een aanzet te geven tot het ontstaan van een geharmoniseerd systeem zijn Nederland en het Verenigd Koninkrijk (hierna: VK) overeengekomen om de registratie voor chemicaliën te bundelen.

Het Ministerie van Economische Zaken heeft in samenwerking met het Departement of Trade and Industry (hierna: DTI) en het Centre for Environment, Fisheries and Aquaculture Science (hierna: Cefas), de uitvoeringsorganisatie van het Department of Environment, Food and Rural Affairs, welke nu in opdracht van DTI de registratie van chemicaliën in het VK uitvoert, een gecombineerde databank opgezet voor de registratie van chemicaliën die in Nederland en het VK gebruikt worden. Cefas heeft al enige jaren ervaring met de registratie van chemicaliën en het systeem werkt naar ieders tevredenheid.

Per 1 januari 2007 zal Cefas, onder verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken, als uitvoerder van registratie van chemicaliën fungeren. De chemicaliën behoeven dan nog maar één keer geregistreerd te worden indien ze in het VK en Nederland worden gebruikt. Naar verwachting zullen de administratieve lasten bij de industrie hierdoor dalen. Ook de leveranciers zullen positieve effecten merken op hun administratieve lasten. Overigens hebben ook andere Ospar-landen interesse getoond om (in een later stadium) aan te sluiten bij Cefas.

In het VK is, anders dan in Nederland, de registratie van HOCNF-formulieren losgekoppeld van het verzoek tot ontheffing. Hierdoor ligt de verantwoordelijkheid voor de registratie waar deze behoort te liggen, te weten bij de leveranciers van chemicaliën. Zij zijn ook de enigen die het HOCNF-formulier goed kunnen invullen. In Nederland, echter, moeten de mijnbouwmaatschappijen het HOCNF-formulier overleggen, maar na de wijziging van de Mijnbouwregeling zullen, zoals in het VK, de leveranciers dit dus moeten doen. Met de voorgestane wijziging van de Mijnbouwregeling wordt de registratie in Nederland ook losgekoppeld van de ontheffing, gelijk het Britse systeem. Na de registratie ontvangen de leveranciers een zogenoemde template, een document dat informatie verschaft over de betrokken chemicaliën die met name van belang is voor de mijnbouwmaatschappijen. Aan de hand van zo’n template, eventueel aangevuld met andere informatie uit het HOCNF-formulier (op te vragen bij de leverancier of producent), kunnen mijnbouwmaatschappijen beoordelen welke chemicaliën voor hen het meest geschikt zijn om te gebruiken. Mijnbouwmaatschappijen kunnen deze informatie ook gebruiken bij hun motivering voor het gebruik en de lozing van chemicaliën bij het opstellen van hun aanvraag om ontheffing of bij een melding. In deze motivering dient de uitvoerder immers in te gaan op de veiligheids- en gezondheidsaspecten en financiële gevolgen die gemoeid zijn met het gebruik of het lozen van chemicaliën, alsmede op de technische prestatie van de chemicaliën.

Cefas verschaft de leveranciers deze templates, welke een bevestiging inhouden dat de informatie ingevuld in de HOCNF-formulieren op basis van de Ospar-aanbeveling en -akkoorden volledig en juist is bevonden.

Bij de beoordeling van de aanvraag om een ontheffing of een melding zal Sodm erop toezien dat alleen aanvragen voor of meldingen van gebruik of lozing van chemicaliën die geregistreerd zijn en waarvan de registratietermijn niet is verlopen, in behandeling worden genomen of als melding worden geaccepteerd. Ingeval het chemicaliën betreft waarvan in de ontheffingsperiode de registratietermijn verloopt, wordt in de beschikking op aanvraag om ontheffing hiermee rekening gehouden door de ontheffingsperiode daarop af te stemmen. In geval van een melding wordt de uitvoerder hiervan op de hoogte gesteld. Omdat alleen geregistreerde chemicaliën gebruikt of geloosd kunnen worden, heeft de gebruiker van de chemicaliën, de mijnbouwindustrie, een groot (bedrijfs)belang bij deze registratie. Vermoedelijk zal de mijnbouwindustrie daarom alert zijn op de periode van registratie, en tijdig aan de leveranciers aangeven wanneer opnieuw registreren van chemicaliën waarvan de registratieduur bijna is afgelopen, noodzakelijk is.

Er geldt een zogenoemde minimalisatieverplichting. Deze is verankerd in artikel 9.2.2a. Mijnbouwmaatschappijen dienen zo min mogelijk chemicaliën te gebruiken en te lozen bij mijnbouwactiviteiten. In het HOCNF-formulier wordt door de leverancier aangegeven wat het optimale gebruik en de optimale lozing is. Bij overschrijding hiervan dient de uitvoerder te motiveren waarom die overschrijding noodzakelijk was. Indien naar het oordeel van de Minister van Economische Zaken geen sprake is van een noodzakelijke overschrijding, wordt het gebruik of de lozing van de chemicaliën verboden. De registratie van de formulieren geldt voor een periode van maximaal 3 jaar, een termijnverplichting van het Ospar-verdrag.

1.2.Classificatie van de stoffen

Er worden drie regimes geïntroduceerd voor de verschillende soorten chemicaliën, een zwaar en een licht regime en een tussenvorm, te weten een verbod met ontheffing, een melding en een melding met motivering.

Het Harmonised Mandatory Control System, dat in Ospar-besluit 2000/2 is vastgesteld, deelt chemicaliën die voor substitutie in aanmerking komen, in de zwaarste classificatie in. Het gaat hier om chemicaliën die bij gebruik of lozing op grond van hun intrinsieke eigenschappen op lange termijn schade veroorzaken aan het (mariene) milieu. Deze eigenschappen houden in de afbreekbaarheid of persistentie (P) in het milieu, de mogelijkheid tot bioaccumulatie (B) door in het mariene milieu aanwezige organismen en de toxiciteit (T) voor deze organismen. Op grond van deze PBT-criteria die zijn vastgesteld in Ospar-aanbeveling 2000/4, waarbij een pre-screening schema is opgenomen, worden de chemicaliën ingedeeld in een bepaalde orde van gevaarsclassificatie, te weten de A-, B-, C- en D-chemicaliën ofwel de substitutiekandidaten. Deze chemicaliën mogen in principe niet worden gebruikt of geloosd, tenzij met ontheffing.

Voorts zijn er Ranking-stoffen, onderverdeeld in drie categorieën, afhankelijk van de PEC/PNEC-verhouding (gebaseerd op standaard situaties). Ranking-stoffen met een PEC/PNEC-verhouding van boven de drie, mogen slechts met ontheffing worden gebruikt of geloosd. Is de verhouding tussen de 1 en de drie, moet de mijnbouwmaatschappij hiervan een melding maken, waarbij hij motiveert waarom hij niet voor een minder schadelijk alternatief kiest. Is de verhouding kleiner dan 1, volstaat een melding.

Een PEC/PNEC-waarde van drie wordt gehanteerd als grenswaarde, omdat de PEC/PNEC wordt berekend met behulp van het CHARM model, waarbij wordt uitgegaan van een worst case scenario, en er een overschatting van het risico optreedt (ongeveer factor 3). De werkelijke PEC/PNEC-waarde is dan veelal kleiner dan 1.

Tenslotte zijn er chemicaliën waarvan lozing in het mariene milieu nauwelijks risico op schade aan het mariene milieu meebrengt. Deze chemicaliën zijn ingedeeld in de P- en E-classificatie. P staat PLONOR-stoffen, hetgeen Pose Little Or No Risk betekent. De Ospar-Commissie stelt periodiek, afhankelijk van voortschrijdend inzicht over deze stoffen, een lijst van deze stoffen vast. E staat voor anorganische stoffen met een giftigheid of toxiciteit uitgedrukt in Lethale Concentratie (LC) of Effect Concentratie (EC) van meer dan 1 mg per liter. P- en E-stoffen mogen door de mijnbouwondernemingen worden gebruikt of geloosd, nadat dit aan Sodm is gemeld. Voor de lozing van PLONOR-stoffen in gevoelige gebieden vindt nog wel een aanvullende toetsing plaats (expert judgement) door Sodm.

Het bovenstaande levert de volgende classificatietabel op:

HMCS-categorie

Verklaring van de categorie

Artikel in Mijnbouwregeling

Maatregel

A

LCPA-stoffen

9.2.6 lid 2 onderdeel a en b

Niet toegestaan tenzij geen alternatief beschikbaar

B

Anorganisch en LC 50 of EC<50 1 mg/l

9.2.6 lid 2 onderdeel c

Niet toegestaan tenzij geen alternatief beschikbaar

C

Biodegradatie < 20%

9.2.6 lid 2 onderdeel d

Niet toegestaan tenzij geen alternatief beschikbaar

D

2 van 3 pre-screening PBT-criteria

9.2.6 lid 2 onderdeel e nrs 1o, 2o en 3o

Niet toegestaan tenzij geen alternatief beschikbaar

E

Anorganisch en LC 50 of EC 50 ≥ 1mg/l

9.2.8

Melden

P

Plonor-stoffen

9.2.8

Melden

R

Ranking-stoffen:

PEC / PNEC > 3

1 < PEC / PNEC ≤ 3

PEC / PNEC ≤ 1

9.2.6 lid 2 onder f

9.2.7 lid 2

9.2.7 lid 1 onder b

Niet toegestaan tenzij geen alternatief beschikbaar

Melden met motivering

Melden

Ontheffingen/meldingen

Een mijnbouwmaatschappij kan voor de aanvraag om ontheffing en het doen van een melding gebruik maken van een formulier dat via de website van Sodm te verkrijgen is. Afhankelijk van de classificatie (zie tabel hierboven) toetst Sodm de inhoud van deze formulieren op volledigheid en juistheid. Voor bepaalde chemicaliën, zie bijvoorbeeld artikel 9.2.5 lid 4, wordt de beoordeling van de aanvraag om ontheffing of melding ook gedaan aan de hand van de volgende vier criteria (uit Ospar-besluit 2000/2): technische prestatie van de stof, veiligheid, gezondheid en economische (financiële) factoren. Sodm zal een leidraad opstellen over het doen van meldingen en indienen van aanvragen. In ieder geval wordt ervan uitgegaan dat de mijnbouwmaatschappijen één aanvraag om ontheffing doen voor de chemicaliën die tijdens al hun mijnbouwactiviteiten offshore worden gebruikt of geloosd. Deze zogenoemde paraplubeschikking wordt voor maximaal drie jaar afgegeven. De mijnbouwactiviteiten betreffen boringen, alle putwerkzaamheden, het gebruik van chemicaliën op olie- en gasproductieinstallaties en het testen van pijpleidingen voorafgaande aan het in gebruik stellen. Uit de beschikking blijkt dat een nieuwe registratie nodig zal zijn indien de duur van de beschikking langer is dan de duur van de registratietermijn. De mijnbouwmaatschappij kan tijdens de beschikkingstermijn van maximaal drie jaar chemicaliën vervangen door minder schadelijke chemicaliën. In dit geval volstaat een melding. Hierbij geldt het regime van een gewone melding. De minimalisatieverplichting blijft onverkort gelden.

Ook wordt ervan uitgegaan dat de mijnbouwmaatschappijen één melding doen, die voor maximaal drie jaar geldt en dat de melding de chemicaliën van alle mijnbouwactiviteiten betreft. Sodm zal dan aangeven voor welke chemicaliën de registratietermijn binnen de termijn van de melding verloopt.

Controle

Sodm controleert bij reguliere inspecties het gebruik van de gemelde chemicaliën en die waarvoor ontheffing is verleend. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de jaarlijkse opgaaf van de hoeveelheden en soorten chemicaliën die zijn gebruikt of geloosd; ingevolge artikel 9.2.9 moeten uitvoerders deze informatie verstrekken. Als gevolg van de afgifte van een paraplubeschikking is het van belang dat bij boringen en andere putwerkzaamheden Sodm vooraf een controle kan doen aan de hand van het werkprogramma waarin de te gebruiken boorspoeling en te gebruiken chemicaliën moeten worden opgegeven.

Indien in het werkprogramma chemicaliën worden opgegeven die niet in de ontheffing staan of alternatieve chemicaliën die niet minder schadelijk of gelijkwaardig blijken te zijn dan de chemicaliën waarvoor oorspronkelijk ontheffing werd verkregen, zal Sodm niet instemmen met het werkprogramma en moet de mijnbouwmaatschappij dit wijzigen.

2. Beschrijving administratieve lasten

2.1 Algemeen

De voorgestelde wijziging van Hoofdstuk 9 van de Mijnbouwregeling zullen de administratieve lasten van de mijnbouwindustrie (negen in Nederland actieve mijnbouwmaatschappijen die offshore werken) naar verwachting fors dalen. Ook de leveranciers van chemicaliën (tien grote en veertig kleine leveranciers voor Nederland, waarvan vier leveranciers voor boorchemicaliën) zullen een positief effect op de administratieve lasten merken.

Dit zal op een tweetal manieren gebeuren.

– Andere wijze van registratie van chemicaliën

Alleen chemicaliën die zijn geregistreerd mogen worden gebruikt of geloosd. Sodm heeft, namens de Minister van Economische Zaken, samenwerking gezocht met het VK voor het geharmoniseerd registreren in een gezamenlijke digitale databank van de informatie van chemicaliën die in de Harmonised Offshore Chemical Notification Format (HOCNF)-formulieren moeten worden aangeleverd. Na de wijziging van de Mijnbouwregeling hoeven producten/chemicaliën die in beide landen worden gebruikt nog maar één keer te worden geregistreerd.

Thans is er een koppeling tussen het indienen van een HOCNF-formulier en de aanvraag om ontheffing. De mijnbouwmaatschappijen nemen dit voor hun rekening. De koppeling veroorzaakt veel extra overleg tussen hen en de leveranciers van chemicaliën. De formulieren kloppen vaak niet waardoor de mijnbouwmaatschappijen terug moeten naar de leveranciers voor meer informatie en voor nader overleg. Door de wijziging van de Mijnbouwregeling wordt de koppeling losgelaten. De leveranciers zullen de HOCNF-formulieren rechtstreeks aan Sodm overleggen (onafhankelijk van een aanvraag om ontheffing). Het heen en weer communiceren wordt volledig geschrapt. Dit verlaagt de administratieve lasten van zowel de mijnbouwindustrie als de leveranciers.

– Vervangen ontheffingssysteem door meldingensysteem (voor de minst schadelijke chemicaliën)

Het ontheffingensysteem zal gedeeltelijk worden vervangen door een meldingensysteem. Mijnbouwmaatschappijen hoeven na de wijziging niet meer voor elk product een ontheffing aan te vragen maar slechts voor de meest schadelijke. De administratieve lasten zullen hierdoor dalen. Overigens moet een melding wel gepaard gaan met een toelichting voor welke doeleinden de chemicaliën worden toegepast, de periode(n), de verwachte hoeveelheid en de locatie waar de chemicaliën gebruikt of geloosd zullen worden. Overigens werkt de markt aan het vervangen van schadelijke producten door minder schadelijke producten (vergroening) zodat naar verwachting op termijn meer chemicaliën onder een laagdrempelig meldingssysteem zullen vallen.

Thans vragen de mijnbouwmaatschappijen per activiteit een ontheffing aan. Na de wijziging van de Mijnbouwregeling zal, voor de chemicaliën die onder het ontheffingensysteem vallen, zoveel mogelijk worden getracht per mijnbouwmaatschappij één ontheffing te verlenen voor alle opsporings- en winningsactiviteiten en voor alle chemicaliën die daarbij worden gebruikt en geloosd. Deze bundeling in een zogenoemde paraplubeschikking zal ook een bijdrage leveren aan verlaging van de administratieve lasten. De paraplubeschikking zal worden verleend voor een periode van maximaal drie jaar, zoals het Ospar-verdrag voorschrijft. Eén en ander voorzover de activiteiten buiten een gevoelig gebied plaatsvinden.

2.2 Kwantificering

De kwantificering is geschat, omdat de administratieve lasten sterk afhangen van a) het aantal mijnbouwactiviteiten, dat onder meer beïnvloed wordt door de olie- en gasprijs en de beschikbaarheid en de toestand van productieplatforms, en b) het aantal daarbij gebruikte chemicaliën, dat afhankelijk is van onder andere de markt en het inzicht in het schadelijk karakter van de chemicaliën.

Met andere woorden, het aantal meldingen of ontheffingen is van vele factoren afhankelijk en is dus niet exact in te schatten.

In de databank van het VK zijn veel meer geregistreerde chemicaliën opgenomen dan in de Nederlandse databank. Door de samenvoeging en harmonisatie hoeven de chemicaliën die reeds in het VK dossiersysteem te vinden zijn, niet opnieuw te worden geregistreerd. Het aantal registraties in Nederland zal na de wijziging in de Mijnbouwregeling naar verwachting met 70 à 80% verminderen.

De leveranciers hebben een opgave gedaan van de geschatte besparing vanwege het dubbele registratiewerk. Er zijn 10 grote leveranciers en 40 kleine leveranciers die als één grote leverancier beschouwd worden. Kosten waren eerst € 759.000 en zullen naar verwachting halveren. De besparing zal € 379.500 bedragen.

De verlaging van administratieve lasten voor de 9 in Nederland werkzame mijnbouwmaatschappijen wordt gerealiseerd door het direct aanleveren van HOCNF-formulieren door leveranciers. De kosten wegens heen en weer communiceren waren voorheen geschat op € 18.000. Nu deze wegvallen zullen de nieuwe kosten € 0 zijn.

2.2.1 Mijnbouwindustrie

Voorheen waren er jaarlijks ongeveer 90 losse ontheffingsaanvragen voor het gebruik van chemicaliën. Verwacht wordt dat er na de wijziging 10 paraplubeschikkingen per 3 jaren worden aangevraagd. Zo’n paraplubeschikking kost meer tijd dan een afzonderlijke aanvraag om ontheffing, omdat er meer chemicaliën onder de vergunning komen te vallen. De mijnbouwindustrie moet alle chemicaliën opgeven die ze verwachten te gaan gebruiken over de periode van 3 jaar. Dit vergt grondig onderzoek omdat men zich van te voren goed rekenschap zal moeten geven welke chemicaliën voor welke activiteit nodig zullen zijn. Dit kost meer tijd dan de tijd die nodig was voor een losse ontheffing.

Jaarlijks 90 afzonderlijke aanvragen om ontheffing kostte de mijnbouwindustrie € 82.800.

Na de wijziging verwacht: € 24.341 per jaar. Verwachte besparing per jaar voor de mijnbouwindustrie bedraagt derhalve € 58.459.

2.2.2 Leveranciers

Enkele grote leveranciers, die vooral betrokken zijn bij de levering van boorchemicaliën, hebben gemeld dat zij namens de mijnbouwondernemingen ook meehelpen bij het indienen van verzoeken voor een vergunning. Deze kosten worden doorberekend aan de betrokken mijnbouwondernemingen. De kosten die hiermee samenhangen schatten zij op 20% van de tijd van één fte per jaar. Indien er met paraplubeschikkingen wordt gewerkt, dan schatten de leveranciers een halvering van de tijdsbesteding tot 10% in de tijd per jaar voor een fte. Het aantal grote boorchemicaliën leveranciers is 4.

Voorheen waren de kosten ongeveer € 184.000 per jaar. Na de wijziging worden de kosten € 92.000. Dit is een besparing van € 92.000.

De leveranciers vulden reeds de HOCNF-formulieren in, omdat zij de enige zijn die de benodigde kennis over hun producten hebben. Dit wijzigt niet. De winst voor de leveranciers zit in het schrappen van de communicatie met de mijnbouwmaatschappijen. Voorheen, waarbij uitgegaan wordt van hetzelfde uurtarief als van de mijnbouwmaatschappijen, bedroegen de daaraan verbonden kosten € 18.000. Na de wijziging vervalt dit geheel, nieuwe kosten € 0.

2.3 Eenmalige kosten

Eenmalige kosten die samenhangen met de kennisneming van de wijzigingen in de Mijnbouwregeling: er wordt uitgegaan van 1 uur lezen.

De kosten voor de mijnbouwmaatschappijen: 9 x 1 x € 115 = € 1.035.

De kosten voor de leveranciers: 50 (10 grote en 40 kleine) x 1 x € 115 = € 5.750.

Totaal eenmalige kosten: € 6.785.

2.4 Totale reductie

De administratieve lasten vóór de wijziging van de Mijnbouwregeling waren € 1.061.800.

De administratieve lasten na de wijziging zijn geschat op € 495.841.

Totale reductie (eenmalige kosten meegenomen) is € 559.174.

Reductie is 52%.

2.5 Vereenvoudiging vergunningen

Zoals eerder genoemd wordt een meldingsysteem voor de minst schadelijke stoffen ingevoerd in plaats van een instemmingensysteem.

Ook wordt een bundeling van aanvragen gerealiseerd, in plaats van een systeem waarbij voor elke activiteit een vergunning en voor elk product een ontheffing moest worden aangevraagd.

Aldus wordt op effectieve wijze een bijdrage geleverd aan de nationale doelstelling voor het vereenvoudigen van vergunningstelsels waardoor administratieve lasten verlaagd worden.

2.6 Nationale kop

Door deze wijziging van de Mijnbouwregeling worden geen extra nationale eisen gesteld bovenop de eisen die het Ospar-verdrag nu reeds stelt.

Er ontstaat door de registratie van het VK en Nederland samen te voegen een geharmoniseerd systeem. Andere Ospar-landen hebben reeds interesse getoond voor deze ontwikkeling. De verwachting is dat alle Ospar-landen zich op termijn zullen aansluiten, waardoor de registratie van chemicaliën slechts éénmalig geschiedt en geldig is voor het gehele Ospar-gebied.

2.7 Overige nalevingskosten

Door deze wijziging van de Mijnbouwregeling zullen de overige nalevingskosten c.q. de inhoudelijke verplichtingen niet wijzigen.

2.8 Alternatief

Er is gezocht naar alternatieve methoden om deze regeling invulling te geven.

Het Ospar-verdrag schrijft echter dwingend voor dat de bij het Ospar-verdrag aangesloten staten vergunningen moeten afgeven voor het gebruik en de lozing van schadelijke chemicaliën tijdens mijnbouwactiviteiten op zee. Om op een aanvraag voor deze vergunning te kunnen beslissen, dient elk Ospar-land de schadelijkheid te beoordelen aan de hand van de informatie die aangeleverd moet worden in de HOCNF-formulieren. Afhankelijk van deze schadelijkheid mag het Ospar-land al dan niet een vergunning onder voorwaarden afgeven. Het doel is om het mariene milieu van het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan te beschermen en om naar meer alternatieven te zoeken die bij lozing minder risico op schade aan het mariene milieu veroorzaken. Hieraan wordt door deze wijziging van de Mijnbouwregeling invulling gegeven. Voor de nu voorgestane wijziging van de Mijnbouwregeling is gekozen vanwege de grote daling van de administratieve lasten waarbij zowel de mijnbouwmaatschappijen als de leveranciers van chemicaliën gebaat zijn.

3. Notificatie

De ontwerp-regeling is op 11 april 2007 gemeld aan de Europese Commissie (notificatienummer 2007/0193/NL) ter voldoening aan artikel 8, tweede lid, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). De Commissie heeft geen opmerkingen gemaakt.

II

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Pijpleidingen als bedoeld in artikel 92, onder a, van het Mijnbouwbesluit vormen een onlosmakelijk onderdeel van mijnbouwinstallaties. Teneinde elke twijfel daaromtrent uit te sluiten is artikel 9.2.2 in die zin verduidelijkt.

Artikel I, onderdeel B

Ingevolge artikel 9.2.2a mag de uitvoerder niet méér gebruiken dan strikt noodzakelijk voor de mijnbouwactiviteiten. Deze zorgplichtbepaling past in het kader van het streven naar ‘vergroening’ in de mijnbouwsector. Tot deze zorgverplichting kan worden gerekend dat de gebruiker wat de hoeveelheid aangaat niet meer gebruikt of loost dan strikt noodzakelijk is of dat alles heeft gedaan om de PEC/PNEC-verhouding te verlagen en als dat niet mogelijk is zulks gemotiveerd aan te geven. Mijnbouwmaatschappijen dienen overigens in het kader van de aanvraag om ontheffing aan te geven welke hoeveelheden aan chemicaliën zij voornemens zijn te gebruiken. Sodm wordt zo in staat gesteld een vergelijking te maken tussen de opgegeven hoeveelheid en het in het HOCNF-formulier genoemde optimale gebruik en de optimale lozing van de chemicaliën.

Artikel 9.2.2b maakt duidelijk dat alleen chemicaliën mogen worden gebruikt en geloosd die zijn geregistreerd en waarvan de aanvrager van de registratie in kennis is gesteld met bekendmaking van het nummer dat aan de chemicaliën is toegekend.

Artikel I, onderdelen C, D en E (artikel 9.2.5, vijfde lid)

Indien onverhoopt een besluit niet tijdig is genomen, geldt artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van deze bepaling kan de aanvrager bezwaar maken tegen het niet-tijdig genomen besluit (zie in dit verband onderdeel C, onder 1).

Het spreekt voor zich dat gebruik zal worden gemaakt van artikel 4:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht als duidelijk wordt dat het niet mogelijk is om binnen de voorgeschreven termijn van acht weken een besluit te nemen. Ingevolge die bepaling kan de wettelijke termijn worden verlengd. De aanvrager wordt hiervan op de hoogte gesteld met vermelding van de termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

De wijziging onder 2 van onderdeel C hangt samen met de invoering van een meldingsysteem in de artikelen 9.2.7 en 9.2.9 (zie onderdeel E). Het spreekt voor zich dat die artikelen niet behoren te worden toegepast op een aanvraag om ontheffing.

Artikel I, onderdeel E

Met de aanvangswoorden van artikel 9.2.5, eerste lid, te weten ‘Onverminderd artikel 9.2.6, eerste lid,’ wordt als het ware een waarschuwing afgegeven dat er naast de chemicaliën die onder het verbod vallen ook nog chemicaliën zijn waarvan het gebruik door de Minister kan worden geweigerd in het geval artikel 9.2.6, eerste lid, van toepassing is.

Artikel 9.2.5 behelst een aantal administratieve voorschriften voor de aanvraag om ontheffing. In het derde lid wordt met ‘locatie’ gedoeld op de plaats waar de mijnbouwinstallatie (met in begrip van de pijpleidingen als bedoeld in artikel 92, onder a, van het Mijnbouwbesluit) is geplaatst. De woorden ‘financiële factoren’ duiden op de gevolgen die het gebruik of lozing van bepaalde chemicaliën kan hebben voor de gebruiker. Het is niet uitgesloten dat het gebruik van ‘groenere’ chemicaliën onevenredig zware financiële gevolgen met zich kan brengen voor een gebruiker. Als de gebruiker dit gemotiveerd aantoont in zijn aanvraag om ontheffing kan toestemming worden verleend minder groene chemicaliën aan te wenden.

Artikel 9.2.6, eerste lid, stelt zeker dat alleen de chemicaliën, genoemd in het tweede lid, mogen worden toegepast als vaststaat dat er geen vervangende middelen die minder schadelijk zijn voor het mariene milieu. Uiteraard moeten wel de technische prestaties van de vervangende middelen vergelijkbaar zijn met die van de chemicaliën waarvoor de aanvraag is ingediend, gelet op de functie waarvoor de chemicaliën worden aangewend. Als zulke vervangende middelen er niet zijn, mogen ingevolge het derde lid de chemicaliën, genoemd in het tweede lid, alsnog worden aangewend.

De artikelen 9.2.7 en 9.2.8 hebben beide betrekking op ‘groenere’ chemicaliën met dien verstande dat de chemicaliën die vallen onder de reikwijdte van artikel 9.2.8 op hun beurt minder schadelijk zijn dan de chemicaliën, bedoeld in artikel 9.2.7. Daarom is op die soorten van chemicaliën een licht regime van toepassing, i.c. een melding-systeem, en vallen dus buiten de verbodsbepaling van artikel 9.2.5. Uit het tweede lid van artikel 9.2.7 volgt dat de Minister kan ingrijpen indien naar zijn oordeel onvoldoende op de elementen, genoemde in dat lid, is ingegaan. Bij een melding moeten de gegevens, genoemd in artikel 9.2.5, derde lid, worden verstrekt. Onder het woord ‘schriftelijk’ moet vanaf de inwerkingtreding van de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer (1 juli 2004) ook ‘elektronisch’ worden verstaan waar het woord ‘schriftelijk’ betrekking heeft op berichtenverkeer tussen overheid en burger. Onder ‘schriftelijk’ wordt vanaf de inwerkingtreding van de genoemde wet verstaan elke weergave door middel van schrifttekens.

Artikel 9.2.8 omvat het lichtste regime. Het gaat hier dan ook om relatief genomen de minst schadelijke chemicaliën. In de melding behoeft de gebruiker dan ook niet in te gaan op de elementen, genoemd in artikel 9.2.5, vierde lid.

Het verdient de voorkeur dat mijnbouwmaatschappijen bij meldingen (zie de artikelen 9.2.7 en 9.2.8) gebruik maken van het formulier dat via de website van Sodm is te verkrijgen. Meldingen gelden maximaal voor de duur van 3 jaar; de feitelijke duur van de melding hangt af van de nog resterende registratieduur – volgens artikel 9.3.2, tweede lid, is deze ten hoogste 3 jaar – van de desbetreffende chemicaliën.

Het is ondoenlijk om een exacte grens te stellen aan de te gebruiken of te lozen hoeveelheden aan chemicaliën. Immers, de dynamiek van het absorptievermogen van het ecosysteem van het mariene milieu, waardoor dus het natuurlijke evenwicht van het mariene milieu in stand blijft, hangt mede af van klimatologische omstandigheden die per seizoen verschillend zijn. Ook maakt het groot verschil uit of de chemicaliën zullen worden gebruikt of geloosd in (of in de nabijheid van) de kustzone, de Waddenzee of in gebieden met bijzondere ecologische waarden.

Artikel I, onderdeel G

Met betrekking tot het eerste en tweede lid wordt het volgende opgemerkt. Het register omvat een uitputtende lijst van chemicaliën. Chemicaliën die niet zijn geregistreerd mogen niet worden gebruikt of geloosd. Onder het begrip chemicaliën vallen zowel stoffen als preparaten (zie artikel 9.2.1, onderdeel f). Dus ook stoffen die zijn vermeld op de zogenoemde Plonor-lijst worden in het register opgenomen. Om deze stoffen gemakkelijk en snel te kunnen identificeren worden deze ambthalve voorzien van een registratienummer en vervolgens opgenomen in het register. De geregistreerde chemicaliën kunnen in de praktijk worden toegepast voor de duur van hun registratie. Met andere woorden, chemicaliën waarvan de registratieduur is verstreken, mogen niet langer worden gebruikt of geloosd. Verwezen wordt naar het algemeen deel van de toelichting waar op het regi⁠stratiesysteem is ingegaan.

Ingevolge het derde lid wordt aan de aanvrager om registratie bekend gemaakt dat registratie van de aangemelde chemicaliën heeft plaatsgevonden onder bekendmaking van het registratienummer. Dat nummer is een uniek nummer en onlosmakelijk verbonden aan de betrokken chemicaliën.

Artikel 9.3.3 legt vast dat niet langer de gebruiker, maar de leverancier of producent een zogenoemd HOCNF-formulier moet indienen. Voorheen werd de gebruiker hiermee belast die achteraf bezien een onnodige schakel vormde tussen de producent en de Minister.

Artikel II

Deze wijziging van de Mijnbouwregeling strekt er in hoofdzaak toe om administratieve lasten voor mijnbouwmaatschappijen terug te dringen. Mijnbouwmaatschappijen zijn in diverse stadia van de totstandkoming van deze wijziging betrokken en hebben zich mede daardoor kunnen voorbereiden op de inhoud van deze regeling. Een spoedige inwerkintreding is dan ook nuttig en gewenst.

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven

Naar boven