Klachtenregeling VROM IOD

Regeling van 17 juli 2007, nr. 2007057734, houdende regels ten aanzien van de behandeling van klachten over gedragingen van opsporingsambtenaren, werkzaam bij de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Klachtenregeling VROM IOD)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Justitie;

Gelet op artikel 14, eerste lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten;

Besluit:

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

VROM IOD: Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als bedoeld in artikel 2, onder b, van de wet;

hoofd van het functioneel parket: hoofd van het functioneel parket van het Openbaar Ministerie als bedoeld in artikel 15 van de wet;

klachtencommissie: onafhankelijke klachtencommissie als bedoeld in artikel 14, tweede lid, onder a, van de wet, die is belast met de behandeling van klachten en advisering over de afhandeling daarvan;

opsporingsambtenaar: ambtenaar als bedoeld in artikel 1, onder b, van de wet, werkzaam bij de VROM IOD, op wiens gedraging de klacht betrekking heeft;

wet: Wet op de bijzondere opsporingsdiensten.

2. Afdeling 9.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 2

Een schriftelijke klacht over een gedraging van een opsporingsambtenaar wordt ingediend bij de directeur van de VROM IOD.

Artikel 3

De directeur van de VROM IOD vermeldt bij het bericht van ontvangst, bedoeld in artikel 9:6 van de Algemene wet bestuursrecht, het verloop en de duur van de procedure voor de behandeling van klachten.

Artikel 4

1. De directeur van de VROM IOD stelt het hoofd van het functioneel parket binnen een termijn van vier weken in de gelegenheid advies uit te brengen over de afhandeling van de klacht.

2. Indien het hoofd van het functioneel parket advies uitbrengt, zendt de directeur VROM IOD het advies onverwijld na de ontvangst daarvan aan de klachtencommissie en de opsporingsambtenaar.

Artikel 5

1. Indien het advies van de klachtencommissie afwijkt van het advies van het hoofd van het functioneel parket, wordt zulks met de redenen voor de afwijking in het eerstbedoelde advies vermeld.

2. De directeur VROM IOD zendt een afschrift van de kennisgeving, bedoeld in artikel 9:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, aan de klachtencommissie en de opsporingsambtenaar.

Artikel 6

De directeur VROM IOD registreert de op de schriftelijk ingediende klachten genomen beslissingen en draagt zorg voor een jaarlijkse publicatie van de beslissingen.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juni 2007.

Artikel 8

Met betrekking tot een klacht over een gedraging van een opsporingsambtenaar die vóór 1 juni 2007 is ingediend, is deze regeling niet van toepassing.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Klachtenregeling VROM IOD.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 17 juli 2007.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.M. Cramer.

Toelichting

Algemeen

Inleiding

De Wet op de bijzondere opsporingsdiensten is op 1 juni 2007 in werking getreden.

Op grond van artikel 14 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten is de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) gehouden nadere regels vast te stellen over de behandeling van klachten over gedragingen van opsporingsambtenaren die werkzaam zijn bij de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM IOD).

Bij een afzonderlijke regeling zal worden voorzien in de instelling van een commissie, bestaande uit drie onafhankelijke leden, die overeenkomstig hoofdstuk 9, afdeling 9.1.3, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Deze commissie zal worden belast met de behandeling van klachten en advisering over de afhandeling daarvan (artikel 14, tweede lid, onder a, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten – hierna: Wet BOD – noemt overigens per abuis ‘afdeling 9.3’). Overwogen wordt de instelling van een onafhankelijke klachtencommissie, die ook zal adviseren omtrent de afhandeling van klachten over gedragingen van opsporingsambtenaren die werkzaam zijn bij de bijzondere opsporingsdienst, ressorterend onder de Minister van Financiën (FIOD), de bijzondere opsporingsdienst, ressorterend onder de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (AID DO), en de bijzondere opsporingsdienst, ressorterend onder de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SIOD). Besluitvorming omtrent de in- en samenstelling deze commissie heeft niet tijdig, vóór 1 juni 2007, kunnen plaatsvinden. Daarom zal vooruitlopend op de instelling van zo’n geheel onafhankelijke commissie, bij afzonderlijke Ministeriële regeling worden voorzien in een (voorlopige) interdepartementale klachtencommissie, die is samengesteld uit een onafhankelijke voorzitter en een viertal leden, elk afkomstig van een van de betrokken departementen. Per klacht zullen naast de voorzitter twee leden zitting hebben. Bij de behandeling van een klacht met betrekking tot een opsporingsambtenaar van een bepaalde bijzondere opsporingsdienst (bijvoorbeeld de VROM IOD) zal het lid van de klachtencommissie, werkzaam bij het desbetreffende departement (in dit voorbeeld: VROM), geen zitting hebben. Op die wijze is in voldoende mate de onafhankelijkheid van de klachtencommissie gewaarborgd. Na enige tijd zal worden geëvalueerd of deze samenstelling en werkwijze voldoet, of dat het voor een behoorlijke afhandeling van klachten toch wenselijk wordt geacht een geheel van de bijzondere opsporingsdiensten en betrokken departementen onafhankelijke commissie in te stellen.

Een algemene procedureregeling voor de behandeling van klachten is geregeld in hoofdstuk 9 Awb. Artikel 14 van de Wet BOD sluit bij deze systematiek aan en schrijft de instelling van een onafhankelijke klachtenadviescommissie voor. Afdeling 9.1.3 van de Awb is daarmee van toepassing verklaard. De Klachtenregeling VROM IOD bevat alleen aanvullende bepalingen met betrekking tot de procedureregeling van de afdelingen 9.1.2 en 9.1.3 van de Awb en hoofdstuk VI van de Wet BOD.

Procedureregeling hoofdstuk 9 Awb

De regels van de Awb inzake de klachtbehandeling door een bestuursorgaan omvatten drie onderdelen.

Ten eerste de algemene bepalingen (afdeling 9.1.1). Een ieder heeft het recht om een klacht in te dienen (artikel 9:1). Dat kan zowel mondeling (telefonisch) als schriftelijk. Het bestuursorgaan, in casu de Minister, draagt zorg voor een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten (artikel 9:2). Met betrekking tot klachten over gedragingen van opsporingsambtenaren werkzaam bij de VROM IOD, is de directeur van de VROM IOD gemandateerd om klachten af te handelen. De directeur wint daartoe advies in van de klachtencommissie en ook van het hoofd van het functioneel parket van het Openbaar Ministerie (artikel 15 Wet BOD). Tegen een besluit inzake de afhandeling van een klacht staat geen beroep open (artikel 9:3); wel kan een verzoekschrift worden ingediend bij de Nationale Ombudsman (artikel 9:12, tweede lid, en titel 9.2)

Ten tweede de meer uitgewerkte behandeling van klaagschriften (afdeling 9.1.2, artikelen 9:4 tot en met 9:12a) en ten derde de aanvullende, niet verplichte bepalingen voor een klachtadviesprocedure (afdeling 9.1.3, artikelen 9:13 tot en met 9:16). Allereerst worden minimale ontvankelijkheidseisen gesteld (artikel 9:4). Wordt een klacht schriftelijk ingediend, dan wordt de ontvangst daarvan ook schriftelijk bevestigd (artikelen 9:6 en 9:15, eerste lid), en de klacht in behandeling genomen: de klacht wordt ter behandeling doorgezonden aan de onafhankelijke klachtencommissie en ter kennisgeving aan de opsporingsambtenaar, op wiens gedraging de klacht betrekking heeft. De klager en de betrokken opsporingsambtenaar worden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord (artikelen 9:10 en 9:15, tweede en derde lid). De afdoeningstermijn is geen zes of tien weken (artikel 9:11), maar veertien weken (artikel 16 Wet BOD). De klager ontvangt schriftelijk en gemotiveerd de bevindingen van het onderzoek naar de klacht, het advies van de klachtencommissie, en de conclusies die het bestuursorgaan (in casu de Minister, namens deze de directeur VROM IOD) daaraan verbindt (artikelen 9:12 en 19:16).

Artikel 9:8 benoemt een aantal omstandigheden, waarin een klacht niet in behandeling behoeft te worden genomen (bijvoorbeeld bij bagatelklachten, na het verstrijken van de eenjaarstermijn, of bij samenloop met opsporing en vervolging). Van het niet in behandeling nemen van een klacht wordt de klager schriftelijk in kennis gesteld. De klager kan zich hierna wenden tot de Nationale Ombudsman.

Een laagdrempelige en informele afhandeling van klachten is mogelijk, wanneer het bestuursorgaan naar tevredenheid van de klager aan diens klacht tegemoet is gekomen, ongeacht de fase waarin de klachtenprocedure zich bevindt (artikel 9:5). In meerderheid van de gevallen worden klachten mondeling geuit en volstaat een eenvoudige opheldering of een woord van excuus om de klager tevreden te stellen. Bij mondelinge klachten hoeft er niet te worden gehoord, wordt geen advies ingewonnen van de klachtencommissie of het hoofd van het functioneel parket en hoeft de klacht niet te worden bevestigd, geregistreerd of gepubliceerd.

Tenslotte bevat de regeling een registratie- en jaarlijkse publicatieplicht met betrekking tot de ingediende schriftelijke klachten (artikel 9:12a).

Aanvullende bepalingen in de Wet BOD

Hoofdstuk VI van de Wet BOD bevat een enkele kleine aanvulling op de algemene regeling uit hoofdstuk 9 van de Awb. De registratie- en publicatieplicht (artikel 9:12a Awb) wordt verbreed tot de op die klachten genomen beslissingen, indien beschikbaar (artikel 14, tweede lid, onder b en c, Wet BOD). Naast de advisering door de onafhankelijke klachtencommissie, wordt ook het hoofd van het functioneel parket van het Openbaar Ministerie in de gelegenheid gesteld advies over de afhandeling van de klacht in te dienen (artikel 15 Wet BOD). Vanwege dit extra advies, is de proceduretermijn verlengd tot veertien weken (artikel 16 Wet BOD).

Aanvullende bepalingen in de Klachtenregeling VROM IOD

Gelet op de hierboven kort samengevatte regelingen uit hoofdstuk 9 van de Awb en hoofdstuk VI van de Wet BOD, bevat de Klachtenregeling VROM IOD slechts enkele aanvullingen. Bij het opstellen van aanvullingen is terughoudendheid betracht. De aanvullingen betreffen enerzijds de uitvoering van artikel 14, tweede lid, van de Wet BOD en voorts een aantal nuttige informatieverplichtingen (aanvullende informatie in de ontvangstbevestiging, toezending van stukken en adviezen, aanvullende motiveringsplicht voor de klachtencommissie). Deze aanvullingen worden in de artikelsgewijze toelichting nader toegelicht. De instelling en bemensing van de (interdepartementale) onafhankelijke klachtencommissie geschiedt bij een afzonderlijke regeling, vastgesteld in onderlinge overeenstemming tussen alle betrokken Ministers. De klachtenregeling dient dus altijd gelezen te worden in samenhang met hoofdstuk 9 Awb, hoofdstuk VI Wet BOD en bedoeld instellingsbesluit.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Eerste lid

Deze klachtenregeling heeft betrekking op één van de vier bijzondere opsporingsdiensten, genoemd in artikel 2 van de Wet BOD: de VROM IOD.

De VROM IOD is een onderdeel van de VROM-Inspectie en houdt zich bezig met de grotere en complexere opsporingsonderzoeken. De VROM IOD werkt onder gezag van het functioneel parket van het Openbaar Ministerie (artikel 3 Wet BOD). Om die reden wordt het hoofd van het functioneel parket in de gelegenheid gesteld te adviseren omtrent de afhandeling van een klacht (artikel 15 Wet BOD).

De klachtenregeling ziet uitsluitend op gedragingen van opsporingsambtenaren, niet op andere ambtenaren in dienst van de VROM IOD.

De term ‘klacht’ is ontleend aan hoofdstuk 9 van de Awb. Deze term is in de Awb niet gedefinieerd, evenmin als de term ‘gedraging’. Uitgangspunt van hoofdstuk 9 Awb is een ruim klachtbegrip. Alles wat geen aanvraag, bezwaarschrift of verzoek om informatie is, kan worden aangemerkt als klacht. Een gangbare omschrijving is: mondelinge of schriftelijke uiting van ontevredenheid of ongenoegen over iemand. Onder gedraging valt elk handelen of nalaten door een opsporingsambtenaar.

Tweede lid

Ingevolge artikel 14, tweede lid, onder a, van de Wet BOD is afdeling 9.1.3 van de Awb van toepassing verklaard. Een onafhankelijke klachtencommissie wordt bij afzonderlijke regeling ingesteld. Deze commissie zal adviseren over klachten met betrekking tot bijzondere opsporingsambtenaren in dienst van de de AID, de FIOD, de SIOD en de VROM IOD.

Artikel 2

Het hoofd van de bijzondere opsporingsdienst, de directeur van de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van VROM, is gemandateerd om namens het bestuursorgaan, in casu de Minister van VROM, klachten over gedragingen van opsporingsambtenaren te behandelen en daaromtrent te beslissen. De directeur VROM IOD draagt dus zorg voor een behoorlijke behandeling van zowel mondeling (telefonisch) als schriftelijk binnenkomende klachten.

Voor de behandeling van mondelinge klachten kan dit betekenen dat de directeur een instructie aan het personeel van de VROM IOD geeft, hoe klagers dienen te worden te woord gestaan en of van telefonische klachten en de afhandeling daarvan aantekening dient te worden gehouden.

Een schriftelijke klacht kan rechtstreeks bij de directeur worden ingediend. Het postadres is: VROM-Inspectie, Directeur Inlichtingen- en Opsporingsdienst, Postbus 16191, 2500 BD Den Haag.

Een schriftelijke klacht kan ook per e-mail (langs elektronische weg) worden ingediend met een via de VROM-website toegankelijk formulier. Deze mogelijkheid wordt kenbaar gemaakt op de website van het Ministerie van VROM (artikel 2: 15, eerste lid, Awb).

Artikel 3

De directeur VROM IOD bevestigt de ontvangst van een schriftelijk ingediende klacht schriftelijk (artikel 9:6 Awb). In de ontvangstbevestiging wordt vermeld dat de onafhankelijke klachtcommissie over de klacht zal adviseren (artikel 9:15, eerste lid, Awb). Aanvullend wordt in de ontvangstbevestiging informatie opgenomen over de te volgen procedure en de (van de Awb afwijkende) proceduretermijn van veertien weken. Deze informatie zal ook beschikbaar worden gesteld op de website van het Ministerie van VROM.

Een mondeling, dus veelal telefonisch, ingediende klacht hoeft niet te worden bevestigd, tenzij de klager daarom verzoekt. Wordt een klacht mondeling geuit en volstaat een eenvoudige opheldering of een woord van excuus om de klager tevreden te stellen, dan is de klacht daarmee afgehandeld (artikel 9:5 Awb). Volstaat een mondeling onderhoud niet om de lucht te klaren, dan kan de klager verzoeken om een ontvangstbevestiging. Zo’n ontvangstbevestiging zal de volgende informatie dienen te bevatten: vermelding van naam en adres van de indiener, dagtekening van de mondelinge klacht, omschrijving van de gedraging waartegen de klacht is gericht, en een omschrijving van mondelinge reactie op de klacht. De ontvangstbevestiging zal aan de klager ook het vervolg van de procedure duidelijk dienen te maken. De directeur VROM IOD kan de ontvangstbevestiging alnog als schriftelijke klacht verder in behandeling nemen en ter advisering toesturen aan de klachtencommissie en het hoofd van het functioneel parket. Hij kan hier ook van afzien met toepassing van artikel 9:8, tweede en derde lid, Awb. Hij kan de klager ook doorverwijzen naar de Nationale Ombudsman, overeenkomstig artikel 9:12, tweede lid, Awb.

De afdelingen 9.1.2 en 9.1.3 van de Awb regelen nergens dat (een afschrift van) het klaagschrift (en eventuele bijbehorende stukken) in handen wordt gesteld van de klachtencommissie. Kennelijk spreekt dit vanzelf. In artikel 15 Wet BOD wordt wel bepaald dat een afschrift van het klaagschrift onverwijld na de ontvangst wordt toegezonden aan het hoofd van het functioneel parket. Dit doorzenden gebeurt ‘onverwijld’, maar wel na eerst te hebben gecontroleerd of voldaan is aan de ontvankelijkheidsvereisten (artikel 9:4 Awb) en of de klacht om andere redenen, genoemd in artikel 9:8 Awb, niet in behandeling kan worden genomen. Uiteraard wordt nadat deze controle is uitgevoerd het (ontvankelijke) klaagschrift toegezonden aan de klachtencommissie, en aan de betrokken opsporingsambtenaar (artikel 9:9 Awb).

Voldoet het klaagschrift niet aan de ontvankelijkheidseisen, dan wordt de klager in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen. Artikel 9:4 verwijst alleen naar artikel 6:5, derde lid, Awb: de klager zorgt voor een vertaling van een in een vreemde taal opgesteld klaagschrift. Het ligt in de rede dat ook artikel 6:6 Awb kan worden toegepast, wanneer de naam of adresgegevens of een dagtekening ontbreken, of wanneer de gewraakte gedraging onvoldoende duidelijk is omschreven om de klacht in behandeling te kunnen nemen.

Struikelt het klaagschrift over een van de beletselen, geformuleerd in artikel 9:8, eerste lid, of is naar het oordeel van de directeur VROM IOD sprake van een bagatelklacht (artikel 9:8, tweede lid), dan wordt klager zo spoedig mogelijk (uiterlijk binnen vier weken) na ontvangst van het klaagschrift geïnformeerd over het niet in behandeling nemen van de klacht (overeenkomstig artikel 9:8, derde lid, Awb). De klager ontvangt dan dus geen ontvangstbevestiging, maar onmiddellijk een weigering (besluit) om de klacht in behandeling te nemen.

Artikel 4

Eerste lid

In afwijking van artikel 9:11, eerste lid, van de Awb, wordt de klacht overeenkomstig artikel 16 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, binnen veertien weken na de ontvangst van het klaagschrift afgehandeld. De termijn is verlengd vanwege de mogelijkheid van advies die wordt geboden aan het hoofd van het functioneel parket. Aanvullend op artikel 15 Wet BOD is een termijn van vier weken gesteld aan het hoofd van het functioneel parket, waarbinnen dit advies kan worden uitgebracht. Deze termijn is relatief kort, zodat de klachtencommissie en de opsporingsambtenaar van dit advies kennis kunnen nemen vóór aanvang van de hoorzitting. De klager zal tijdens de hoorzitting omtrent dit advies kunnen worden geïnformeerd.

In het advies van de klachtencommissie zal ook worden ingegaan op het advies van het hoofd van het functioneel parket (tweede lid en artikel 5, eerste lid).

Artikel 5

Hoofdstuk VI van de Wet BOD regelt alleen dat twee adviezen dienen te worden ingewonnen: een advies van een onafhankelijke klachtencommissie en een advies van het hoofd van het functioneel parket. Niet geregeld is de eventuele samenhang tussen beide adviezen. Aanvullend is daarom geregeld, dat het advies van het hoofd van het functioneel parket zo tijdig wordt uitgebracht (artikel 4, eerste lid), dat de klachtencommissie in haar advies dit eerder uit te brengen advies kan betrekken. Indien de klachtencommissie tot een afwijkend advies komt, dient zij dit in haar advies uitdrukkelijk te motiveren (eerste lid).

Aanvullend op artikel 9:12 is bepaald dat een afschrift van de afdoeningsbrief aan de klachtencommissie en aan de betrokken opsporingsambtenaar wordt toegezonden (tweede lid).

Artikel 6

De ingevolge artikel 9:12a Awb verplichte registratie en publicatie van schriftelijke klachten is in artikel 14, tweede lid, onder b en c, verruimd: behalve klachten dienen ook de beslissingen daarop te worden geregistreerd en gepubliceerd. Publicatie vindt plaats in een geanonimiseerde vorm, en kan plaatsvinden in een jaarverslag, maar ook op bijvoorbeeld de website van het Ministerie van VROM.

Artikelen 7 en 8

De inwerkingtreding van de Wet BOD is 1 juni 2007. Aangezien deze regeling niet tijdig vóór 1 juni 2007 in de Staatscourant zal worden geplaatst, is voorzien in terugwerkende kracht tot en met 1 juni 2007. Deze terugwerkende kracht hangt samen met het overgangsrecht, waarin in geregeld dat alle klachten die vóór 1 juni 2007 zijn ingediend, nog worden afgehandeld overeenkomstig het ‘oude recht’. Alle klachten die met ingang van 1 juni 2007 worden ingediend, zullen overeenkomstig deze regeling in behandeling worden genomen.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer

Naar boven