Wijziging regeling militaire onbemande luchtvaartuigen

Regeling houdende wijziging regelgeving militaire onbemande luchtvaartuigen

16 januari 2007

Nr. C/2006040950

Directie Juridische Zaken

De Staatssecretaris van Defensie,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op artikel 56 van het Luchtverkeersreglement en artikel 2 van het Besluit van 21 mei 1981, Stb. 1981, 343, houdende vaststelling van enige regels ter beperking van geluidhinder door luchtvaartuigen;

Besluit:

Artikel I

Artikel 1 van de Regeling vluchten militaire onbemande luchtvaartuigen wordt als volgt gewijzigd:

A

Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

B

In de aanhef van het eerste lid wordt na ‘onbemande luchtvaartuigen,’ ingevoegd: waarvan de totale startmassa meer dan 25 kilogram bedraagt en .

C

Er wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

2. Ten aanzien van vluchten met door de Minister van Defensie ingevolge artikel 5.7 van de Wet luchtvaart aangewezen onbemande luchtvaartuigen voor observatiedoeleinden vanuit de lucht, waarvan de totale startmassa ten hoogste 25 kilogram bedraagt en waarbij door de aard van het luchtvaartuig of het doel van de vlucht niet kan worden voldaan aan de artikelen 11, 12, 14, 16, eerste lid, 27 tot en met 29, 31, 32, 35, 38 en 42 tot en met 55 van het Luchtverkeersreglement, gelden de volgende nadere regels:

a. vluchten zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 150 meter (500 ft) boven de grond of het water;

b. vluchten worden slechts in de volgende gebieden uitgevoerd:

1°. militaire plaatselijke luchtverkeersleidingsgebieden zoals aangegeven in de Regeling luchtverkeersdienstverlening;

2°. restricted areas, ingesteld op basis van artikel 5.10, tweede lid, Wet luchtvaart;

3°. in te stellen bijzondere luchtverkeersgebieden op basis van artikel 8 Luchtverkeersreglement;

c. voorafgaand aan de vlucht wordt per nota bekend gesteld in welk gebied en voor welke duur gebruik wordt gemaakt van het betreffende gebied door het militaire onbemande luchtvaartuig;

d. de vlucht wordt afgestemd met eventueel ander militair luchtverkeer.

Artikel II

De aanhef van artikel 1 van de Regeling beperking geluidhinder militaire onbemande luchtvaartuigen komt te luiden:

Met betrekking tot het uitvoeren van vluchten met door de Minister van Defensie ingevolge de Wet luchtvaart aangewezen onbemande luchtvaartuigen voor observatiedoeleinden vanuit de lucht, gelden ten aanzien van onbemande luchtvaartuigen die zijn voorzien van een verbrandingsmotor de volgende regels ter beperking van de geluidhinder:

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 16 januari 2007.
De Staatssecretaris van Defensie, C. van der Knaap.

Toelichting

Deze regeling bewerkstelligt een aantal wijzigingen in regelingen ten behoeve van de militaire onbemande luchtvaartuigen met een totale startmassa van niet meer dan 25 kilogram, de zogenaamde mini-UAV (Unmanned Aerial Vehicle). De bestaande ministeriële regelingen op dit gebied zijn alle opgesteld met het oog op de strategische UAV met een totale startmassa van ongeveer 320 kilogram die is uitgerust met een verbrandingsmotor. Gelet op de ontwikkelingen op het gebied van onbemande luchtvaartuigen is een totale herziening van de regelgeving op zowel civiel als militair gebied op termijn noodzakelijk waarbij de verschillende soorten UAV’s worden onderscheiden. De praktijk vraagt echter om vooruitlopend op deze totale herziening reeds een aantal wijzigingen in de bestaande regelgeving door te voeren ten behoeve van het kunnen oefenen met de militaire mini-UAV voor observatiedoeleinden vanuit de lucht, zulks met het oog op de operationele inzet door de Nederlandse krijgsmacht van de mini-UAV in uitzendgebieden.

Artikel I

Artikel 56 van het Luchtverkeersreglement (LVR) voorziet in de mogelijkheid tot het stellen van nadere regels ten aanzien van vluchten waarbij door de aard van het luchtvaartuig of het doel van de vlucht niet kan worden voldaan aan bij of krachtens hoofdstuk III van het Luchtverkeersreglement gestelde regels. Ten behoeve van het vliegen met de hiervoor reeds genoemde strategische UAV is destijds op basis van dit artikel de Regeling vluchten militaire onbemande luchtvaartuigen tot stand gebracht. Aan artikel 1 van deze regeling wordt een lid toegevoegd waarbij een aantal artikelen van het LVR niet van toepassing wordt verklaard op de nieuwe mini-UAV. Dit zijn de artikelen waar ook de strategische UAV voor is uitgezonderd, met een aantal extra artikelen. Aangezien het systeem van de mini-UAV dichter bij een systeem van een modelvliegtuig dan een strategische UAV staat, zijn de artikelen inzake het vliegplan en de radioverbindingen eveneens niet van toepassing verklaard.

Daarnaast wordt in deze regeling aangegeven binnen welke gebieden de vluchten met de mini-UAV kunnen worden uitgevoerd, zoals militaire plaatselijke luchtverkeersleidingsgebieden (CTR’s), restricted area’s (EHR’s) en eventuele in te stellen bijzondere luchtverkeersgebieden. Om maximale veiligheid te kunnen garanderen vinden de vluchten in gesegregeerd luchtruim ten aanzien van het burgerluchtverkeer plaats. De CTR’s zullen in het algemeen worden gebruikt als de betreffende luchtvaartterreinen gesloten zijn, zoals bijvoorbeeld bij onderhoudswerkzaamheden, en er geen overig militair luchtverkeer aanwezig is. Uiteraard blijft het mogelijk om oefeningen uit te voeren met mini-UAV’s gecombineerd met andere militaire luchtvaartuigen. Bij het gebruik van een CTR wordt het vliegen boven aaneengesloten bebouwing vermeden. De EHR’s zijn afgebakende gebieden waarboven tot een bepaalde hoogte overig luchtverkeer niet is toegestaan. Met deze wijzigingsregeling wordt het mogelijk om met de mini-UAV in deze gebieden te oefenen. Tot slot kunnen vluchten worden uitgevoerd binnen een ingesteld bijzonder luchtverkeersgebied. Gelet op de mogelijkheid van daadwerkelijke inzet van de mini-UAV in het kader van handhaving van de openbare orde en veiligheid en rampenbestrijding is het noodzakelijk geen beperkingen aan het instellen van een bijzonder verkeersgebied te stellen. Voor zover het niet de daadwerkelijke inzet betreft maar oefeningen, wordt het instellen van bijzondere verkeersgebieden beperkt tot de militaire oefenterreinen, zoals opgenomen in het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen. De onderhavige wijziging laat het eventueel vereist zijn van een vergunning ingevolge andere wetgeving uiteraard onverlet.

Artikel II

In dit artikel wordt de Regeling beperking geluidhinder militaire onbemande luchtvaartuigen zodanig aangepast dat deze alleen nog maar van toepassing is op de strategische UAV. Zoals uit de regeling volgt geeft deze regeling expliciet invulling aan de regels ter beperking van geluidhinder door luchtvaartuigen (zie artikel 2 van het Besluit van 21 mei 1981, Stb. 1981, 343).

Aangezien de mini-UAV is uitgerust met een geluidsarme elektromotor zijn er geen beperkingen nodig ter voorkoming van geluidshinder. Om die reden wordt de mini-UAV uitgezonderd van deze regeling.

De Staatssecretaris van Defensie,

C. van der Knaap

Naar boven