Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar regionale verkeershandhaving 2007

Besluit van de Minister van Justitie d.d. 6 augustus 2007, nr. 5499579/07/CBK, strekkende tot aanwijzing van de medewerkers verkeershandhaving van de regionale politiekorpsen tot buitengewoon opsporingsambtenaar

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 142, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994 en artikel 8, zevende lid, en artikel 9, van de Politiewet 1993;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder de buitengewoon opsporingsambtenaar: de opsporingsambtenaren genoemd in artikel 2 van dit besluit.

Artikel 2

1. De personen werkzaam als medewerker verwerking, radarwaarnemer of verkeersassistent binnen het team verkeershandhaving van een regionaal politiekorps, die zijn belast met de opsporing van strafbare feiten, zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar.

2. Per regionaal politiekorps kunnen maximaal 30 personen worden beëdigd tot buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 3

1. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewoon opsporingsambtenaar strekt zich uit tot ten hoogste de strafbare feiten genoemd in:

a. artikel 435, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

b. artikel 34 van de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV);

c. artikel 14, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorvoertuigen (WAM);

d. artikel 5.6.8., eerste en tweede lid van het Voertuigreglement;

e. de artikelen 20, 21, 22, 22a, 32, 35, 59, 59a, 59b 60, 61a, 62, 68 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990);

f. artikel 107, eerste en tweede lid, artikel 135, eerste lid, artikel 160, eerste, derde en vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994).

2. De opsporingsbevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, geldt voor het grondgebied van heel Nederland.

Artikel 4

1. De persoon werkzaam als radarwaarnemer of verkeersassistent, die op grond van dit besluit is beëdigd tot buitengewoon opsporingsambtenaar, is tevens bevoegd bij de opsporing van de strafbare feiten waarvoor aan hem opsporingsbevoegdheid is toegekend, gebruik te maken van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993. Hij gedraagt zich daarbij overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.

2. De persoon werkzaam als radarwaarnemer of verkeersassistent, die op grond van dit besluit is beëdigd tot buitengewoon opsporingsambtenaar, kan gedurende de uitoefening van zijn dienst gebruik maken van handboeien van een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mij goedgekeurd merk en type. Hij wordt daadwerkelijk uitgerust met handboeien nadat de direct toezichthouder heeft vastgesteld dat betrokkene beschikt over de vereiste bekwaamheid ten aanzien van het gebruik van en het omgaan met handboeien.

Artikel 5

1. Als toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de hoofdofficier van justitie van het arrondissement waarbinnen de standplaats van de buitengewoon opsporingsambtenaar is gelegen.

2. Als direct toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de korpschef van de politieregio waarbinnen de standplaats van de buitengewoon opsporingsambtenaar is gelegen.

Artikel 6

Het hoofd van het Bureau Verkeershandhaving Openbaar Ministerie (BVOM) brengt jaarlijks, doch uiterlijk op 1 april, over het voorafgaande jaar verslag uit aan mij en vermeldt hierin in ieder geval:

a. de aantallen binnen de verkeershandhavingsteams werkzame buitengewoon opsporingsambtenaren;

b. de door die buitengewoon opsporingsambtenaren verrichte opsporingsactiviteiten;

c. het aantal gevallen waarin gebruik is gemaakt van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993;

d. het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren dat daadwerkelijk is uitgerust met handboeien en het aantal gevallen waarin daarvan gebruik is gemaakt;

e. de stand van zaken met betrekking tot de opleiding van de buitengewoon opsporingsambtenaren, waarbij in ieder geval wordt aangegeven hoeveel personen in het verslagjaar zijn aangemeld voor het door mij goedgekeurde examen en hoeveel personen in dat jaar voor het examen zijn geslaagd.

Artikel 7

Het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar regionale verkeershandhaving 2005 wordt ingetrokken.

Artikel 8

De op naam gestelde akten van opsporingsbevoegdheid en beëdiging, de legitimatiebewijzen buitengewoon opsporingsambtenaar en de overige benoemingsbescheiden, welke zijn uitgevaardigd op grond van het in artikel 7 van dit besluit omschreven besluit, zijn van kracht tot aan de in die akten, legitimatiebewijzen en overige benoemingsbescheiden vermelde geldigheidsdatum.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 september 2007 en vervalt met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 10

Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar regionale verkeershandhaving 2007.

Binnen zes weken na publicatie van dit besluit kan een belanghebbende daartegen een bezwaarschrift indienen bij de Minister van Justitie, Postbus 20301, 2500 EH te Den Haag. Het bezwaarschrift dient te zijn gemotiveerd.

Dit besluit zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 6 augustus 2007.
De Minister van Justitie,
namens deze:
hoofd Afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken, L.A.M. Gielen.

Toelichting

Door het hoofd van het BVOM is mij verzocht de opsporingsbevoegdheid van de buitengewoon opsporingsambtenaren uit te breiden met de volgende gedragingen:

– artikel 22a RVV 1990 (overschrijding maximum snelheid voor vrachtauto’s, autobussen en motorvoertuigen met aanhangwagen);

– artikel 32 RVV 1990 (motorvoertuigen, bromfietsen, snorfietsen en gehandicaptenvoertuigen zonder verlichting);

– artikel 35 RVV 1990 (fietsen zonder verlichting);

– artikel 59a en b RVV 1990 (geen gebruik autogordels of kinderbeveiligingssystemen);

– artikel 61a RVV 1990 (tijdens het rijden mobiele telefoon vasthouden).

Het is noodzakelijk dat tegen deze overtredingen, die relatief eenvoudig zijn vast te stellen en in het verlengde liggen van de reeds bestaande controlebevoegdheid, door buitengewoon opsporingsambtenaren kan worden opgetreden.

Daarnaast is een gering aantal wijzigingen van redactionele aard verwerkt. Zo is in de aanhef verwezen naar het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, omdat een aantal geconstateerde gedragingen in artikel 3 van dit Besluit onder de werking van de WAHV valt.

Den Haag, 6 augustus 2007

De Minister van Justitie

namens deze:

hoofd Afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken,

L.A.M. Gielen

Naar boven