Subsidieregeling internationale innovatieprojecten 2007 en 2008

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 9 augustus 2007, nr. WJZ 7096553, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies voor internationale innovatieprojecten (Subsidieregeling internationale innovatieprojecten 2007 en 2008)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

§ 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. kaderregeling: de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten;

b. internationaal innovatieproject: een innovatieproject als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de kaderregeling dat wordt uitgevoerd door een internationaal innovatiesamenwerkingsverband en, voor zover het industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie daarvan betreft, is voorzien van een Eureka-label of een samenwerkingsverband betreft met Canada, Japan, Singapore of de Verenigde Staten van Amerika;

c. automotive-innovatieproject: een internationaal innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een internationaal innovatie-samenwerkingsverband en dat past binnen bijlage 1 waarin een samenvatting wordt gegeven van het programma High Tech Automotive Systems;

d. industrieel onderzoek: industrieel onderzoek in de zin van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/C 323/01;

e. experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling in de zin van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/C 323/01;

f. internationaal innovatie-samenwerkingsverband: een innovatie-samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de kaderregeling waarbij:

1° ten minste één van de partijen een in Nederland gevestigde ondernemer is die voor eigen rekening en risico een internationaal innovatieproject uitvoert; en

2° ten minste één van de partijen die deelnemen aan het samenwerkingsverband gevestigd is in een staat die deelneemt aan het Eureka-programma of gevestigd in Canada, Japan, Singapore of de Verenigde Staten van Amerika en voor eigen rekening en risico een internationaal innovatieproject uitvoert;

g. onderzoeksorganisatie: een onderzoeksorganisatie in de zin van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/C 323/01;

h. Voor de definitie van Minister, ondernemer, MKB-ondernemer en groep zijn artikel 1, onderdelen a, c, d en f van de kaderregeling van toepassing.

§ 2

Subsidieverstrekking

Artikel 2

1. De Minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan de in Nederland gevestigde deelnemers voor hun aandeel in een internationaal innovatie-samenwerkingsverband die voor gezamenlijke rekening en risico een internationaal innovatieproject uitvoeren dat een looptijd heeft van maximaal drie jaren.

2. De subsidie wordt verstrekt aan de deelnemers, bedoeld in het eerste lid, gezamenlijk en betaald aan de deelnemer die als indiener van de aanvraag om subsidie is opgetreden.

3. In aanvulling op artikel 15 van de kaderregeling verstrekt de Minister geen subsidie:

a. indien voor het internationale innovatieproject reeds door de Minister subsidie is verstrekt;

b. aan een overheid of overheidsinstelling, tenzij het een onderzoeksorganisatie betreft.

4. Voor het verstrekken van subsidies op grond van deze regeling zijn de artikelen 3, eerste lid, onder b en c, tweede, derde en vierde lid, 5, 6, 7, 12, 13, tweede lid, 14 tot en met 23, 28 tot en met 32, 33, eerste, tweede, derde en vijfde lid, en 34 van de kaderregeling van toepassing.

Artikel 3

1. Als subsidiabele kosten worden uitsluitend kosten in aanmerking genomen die zijn gemaakt en betaald door in Nederland gevestigde deelnemers in een internationaal innovatie-samenwerkingsverband.

2. Indien de subsidiabele kosten betrekking hebben op industrieel onderzoek, bedraagtde subsidie voor een ondernemer, in afwijking van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de kaderregeling, 35 procent van de subsidiabele kosten. Dit percentage wordt met 10 procent verhoogd indien subsidie wordt verleend aan een MKB-ondernemer.

3. Het in artikel 3, vierde lid, van de kaderregeling bedoelde bedrag is € 1 miljoen.

4. De in artikel 21 van de kaderregeling bedoelde penvoerder is een in Nederland gevestigde ondernemer.

5. Artikel 4 van de kaderregeling is van overeenkomstige toepassing.

6. Het in artikel 12 van de kaderregeling bedoelde subsidieplafond voor het verlenen van subsidies voor internationale innovatieprojecten op aanvragen die ontvangen zijn in:

a. de in artikel 6, onder a, bedoelde periode, bedraagt € 3,6 miljoen voor de categorie internationale innovatieprojecten, niet zijnde automotive-innovatieprojecten, en € 3 miljoen voor de categorie automotive-innovatieprojecten;

b. de in artikel 6, onder b, bedoelde periode, bedraagt € 6 miljoen;

c. de in artikel 6, onder c, bedoelde periode, bedraagt € 6 miljoen.

7. Indien het in het zesde lid, onderdeel a, bedoelde subsidieplafond voor de categorie automotive-innovatieprojecten is uitgeput, worden aanvragen om subsidie voor automotive-innovatieprojecten waarop niet op grond van artikel 15 van de kaderregeling of artikel 2, derde lid, afwijzend wordt beslist, voor de toepassing van deze regeling beschouwd als aanvragen om een subsidie voor internationale innovatieprojecten niet zijnde automotive-innovatieprojecten.

8. Indien het in het zesde lid, onderdeel a, bedoelde subsidieplafond voor automotive-innovatieprojecten niet wordt uitgeput, wordt het resterende deel toegevoegd aan het in dat onderdeel genoemde subsidieplafond voor internationale innovatieprojecten, niet zijnde automotive-innovatieprojecten.

Artikel 4

1. Indien een in Nederland gevestigde deelnemer daarom verzoekt, worden in afwijking van artikel 5 van de kaderregeling de volgende subsidiabele kosten in aanmerking genomen:

a. de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het industriële onderzoek of de experimentele ontwikkeling toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte en betaalde kosten:

1° loonkosten voor betrokken personeel, voor zover deze rechtstreeks voor de uitvoering van het onderzoek noodzakelijk zijn. Het uurloon wordt berekend op basis van 1650 productieve uren per jaar;

2° de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen;

3° kosten van het gebruik van bestaande machines en apparatuur van de deelnemers;

4° kosten van speciaal voor het internationale innovatieproject aan te schaffen machines en apparatuur. Eventuele restwaarde van speciaal voor het internationale innovatieproject aangeschafte apparatuur wordt in mindering gebracht op de subsidiabele kosten;

5° aan derden verschuldigde kosten;

6° kosten van buitenlandstages;

7° kosten van octrooiaanvraag van onderzoeksorganisaties en MKB-ondernemers;

8° kosten inzake kennisoverdracht en verankering;

b. een opslag voor overige algemene kosten van 50 procent van de onder a, onder 1°, bedoelde kosten.

2. Voor de directe loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, wordt uitgegaan van gemiddelde uurtarieven per categorie bij het onderzoek betrokken personeel.

3. De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt, omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.

4. Indien geen loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, worden gemaakt, maar niettemin arbeid ten behoeve van het internationale innovatieproject wordt verricht, wordt voor de berekening van de subsidiabele kosten uitgegaan van een uurtarief van € 35.

5. Subsidiabele kosten worden slechts in aanmerking genomen voor zover ze na aanvang van het internationale innovatieproject zijn gemaakt en betaald of, indien indiening van de aanvraag tot verlening van subsidie plaatsvindt na aanvang van het project, voor zover ze na de indiening van die aanvraag zijn gemaakt en betaald.

6. Indien overeenkomstig het eerste lid de in dit artikel genoemde subsidiabele kosten in aanmerking worden genomen, voert de subsidieontvanger in afwijking van artikel 29, eerste lid, onderdeel c, van de kaderregeling een administratie die is gerelateerd aan de kostensoorten, genoemd in dit artikel, waaruit te allen tijde op eenvoudige een duidelijke wijze de gemaakte en betaalde kosten kunnen worden afgeleid.

Artikel 5

1. Er is een Adviescommissie internationale innovatieprojecten, die tot taak heeft de Minister op zijn verzoek te adviseren over aanvragen om subsidie voor een internationaal innovatieproject.

2. De adviescommissie adviseert op verzoek van de Minister over de toepassing van de gronden, genoemd in artikel 15 van de kaderregeling.

3. De Minister wint over aanvragen om een subsidie voor een internationaal innovatieproject waarop niet op grond van artikel 15 van de kaderregeling of artikel 2, derde lid, afwijzend wordt beslist, het advies in van de adviescommissie.

4. De adviescommissie, bedoeld in het eerste lid, rangschikt de aanvragen zodanig, dat een internationaal innovatieproject hoger gerangschikt wordt naarmate het meer voldoet aan de volgende criteria:

a. technologische vernieuwing of wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

b. de doelmatigheid en doeltreffendheid van een project, de nieuwheid van een samenwerkingsverband en de betrokkenheid van de onderzoeksorganisaties;

c. de verwachte economische waarde van de projectresultaten, de aansluiting bij de doelstellingen van de deelnemende partijen en de uitgebreidheid van de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten;

d. de in bijlage 1 opgenomen doelstellingen, indien het een automotive-innovatieproject betreft.

5. Voor de rangschikking wegen de in het vierde lid genoemde criteria even zwaar.

Artikel 6

1. Als periode, bedoeld in artikel 12 van de kaderregeling, worden vastgesteld:

a. de dag na inwerkingtreding van deze regeling tot en met 28 september 2007, 18.00 uur;

b. 1 oktober 2007 tot en met 11 februari 2008, 18.00 uur;

c. 12 februari 2008 tot en met 12 september 2008, 18.00 uur.

2. De in artikel 15, onderdeel c, van de kaderregeling bedoelde termijn is drie jaar.

Artikel 7

1. In afwijking van de eerste volzin van artikel 30, eerste lid, van de kaderregeling brengt het internationale innovatie-samenwerkingsverband steeds na afloop van een periode van zes maanden aan de Minister een tussenrapportage uit omtrent de uitvoering van het internationale innovatieproject met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan en de bij de subsidieverlening vermelde raming van de subsidiabele kosten.

2. Van de verplichting tot het uitbrengen van tussenrapportages als bedoeld in het eerste lid, kan de Minister op verzoek van het internationale innovatie-samenwerkingsverband voorafgaande schriftelijke ontheffing verlenen.

Artikel 8

1. In aanvulling op artikel 33, eerste tot en met derde lid, van de kaderregeling draagt een onderzoeksorganisatie die deel uitmaakt van een internationaal innovatie-samenwerkingsverband uitsluitend kennis of andere resultaten uit een internationaal innovatie-project over aan een ondernemer die deelneemt in hetzelfde samenwerkingsverband, indien aan tenminste een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a. de deelnemende ondernemingen dragen de volledige kosten van het project;

b. de resultaten waaraan geen intellectuele eigendomsrechten kunnen worden ontleend, mogen ruim worden verspreid en eventuele intellectuele eigendomsrechten op de resultaten die uit de activiteiten van de onderzoeksorganisatie voortvloeien, worden volledig aan de onderzoeksorganisatie toegekend;

c. de onderzoeksorganisatie ontvangt van de deelnemende ondernemingen een vergoeding die overeenstemt met de marktprijs voor de intellectuele eigendomsrechten die voortvloeien uit de door de onderzoeksorganisatie in het kader van het project uitgevoerde activiteit en die worden overgedragen aan de deelnemende ondernemingen. Eventuele bijdragen van de deelnemende ondernemingen in de kosten van de onderzoeksorganisatie worden op deze compensatie in mindering gebracht.

2. In aanvulling op artikel 33, eerste tot en met derde lid, van de kaderregeling kan de Minister bij de subsidieverlening aan de in Nederland gevestigde deelnemers in een internationaal innovatie-samenwerkingsverband verplichtingen opleggen met betrekking tot het geven van bekendheid aan het project en de resultaten ervan. Indien de Minister dergelijke verplichtingen oplegt, bepaalt hij ook de geldingsduur daarvan.

§ 3

Formulieren

Artikel 9

Het formulier voor het indienen van een aanvraag om:

a. een subsidie is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2;

b. een voorschot is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3;

c. een subsidievaststelling is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4.

§ 4

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling internationale innovatieprojecten 2007 en 2008.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd. Van deze terinzagelegging zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.

Den Haag, 9 augustus 2007.
De Minister van Economische Zaken, M.J.A. van der Hoeven.

Toelichting

Algemeen

1. Aanleiding voor de regeling

Het Ministerie van Economische Zaken (hierna: EZ) heeft een samenhangend beleid gericht op samenwerking van Nederlandse organisaties met buitenlandse ondernemers en onderzoeksorganisaties. Er is sprake van een programmatisch georiënteerde benadering. Dit geeft gerichte instrumenten gericht op samenwerking met partijen uit Eurekalanden, geïndustrialiseerde landen en Opkomende Markten. Daarnaast is sprake van specifieke voorzieningen in het kader van innovatieprogramma’s, die zich richten op sterke innovatie en groei van specifieke sectoren.

In Nederland werd voor de ondersteuning van Eureka projecten voornamelijk gebruik gemaakt van de Uitvoeringsregeling Innovatiesubsidie Samenwerkingsprojecten (hierna: Uitvoeringsregeling IS). Uit deze regeling werden ook projecten met Canada, Japan, Singapore en de VS gefinancierd (ook wel geïndustrialiseerde landen genoemd). Bij de goedkeuring van de steunmaatregel ‘nr. N56/2007-Nederland Omnibus’ van 16 mei 2007 door de Europese Commissie is de Uitvoeringsregeling IS op nul gezet, waardoor het uitschrijven van nieuwe tenders op basis van die Uitvoeringsregeling niet meer mogelijk is. De onderhavige Ministeriële regeling biedt die grondslag wel.

Gelet op de samenhang en relevantie met het innovatieprogramma High Tech Automotive Systems (HTAS) is van de gelegenheid gebruik gemaakt om voor het jaar 2007 één regeling op te stellen voor zowel Eureka/Geïndustrialiseerde Landen projecten als voor Automotive projecten. Voor het jaar 2008 zal na evaluatie van de regeling van 2007 voor het innovatieprogramma HTAS een aparte subsidieregeling worden gemaakt.

2. Doelstelling

De doelstelling van de regeling is om de Nederlandse deelname aan internationale innovatieprojecten, dat wil zeggen Eureka projecten en projecten met Geïndustrialiseerde Landen, financieel te ondersteunen. Nu de Uitvoeringsregeling IS op nul is gezet, dient de onderhavige regeling als grondslag voor subsidiëring van Eureka/Geïndustrialiseerde Landen-projecten. De beoordelingscriteria uit de Uitvoeringsregeling IS zijn ongewijzigd overgenomen.

Deze regeling heeft tevens als doelstelling om subsidieverlening mogelijk te maken voor internationale innovatieprojecten die passen in het programma High Tech Automotive Systems op de gebieden ‘Driving guidance’ en ‘Vehicle efficiency’. Zie voor de inhoud van dit innovatieprogramma paragraaf 3 en de bij deze regeling behorende bijlage 1.

3. Eureka

Eureka is een Europees netwerk dat internationale samenwerking op het gebied van marktgerichte Onderzoek & Ontwikkeling (hierna: O&O) ondersteunt. Begonnen in 1985 met 17 landen waaronder Nederland, telt het Eureka netwerk inmiddels 37 landen en de Europese Commissie. Eureka is bottom-up: alle technologie-gebieden zijn welkom. Eureka-projecten worden financieel ondersteund uit nationale regelingen. Ieder land ondersteunt de eigen deelnemers en heeft daarvoor één of meerdere regelingen opengesteld voor samenwerking in Eureka-verband. Uit beschikbare gegevens blijkt dat 83% van deze regelingen open en bottom-up zijn. 70% van de regelingen zijn naast Eureka ook open voor andere vormen van samenwerking (vaak nationaal). Van deze regelingen kent 30% een voorkeursbehandeling voor Eureka projecten. De voorwaarden van de regeling en de aard van de voorkeursbehandeling variëren van land tot land. De open, bottom-up regelingen hadden in 2005 ruim EUR 3 miljard tot hun beschikking. In veel landen zijn meerdere regelingen toegankelijk voor Eureka projecten. Op Eureka niveau worden projecten getoetst aan de Eureka criteria en wordt het Eureka-label toegekend en daarmee een brug geslagen tussen de nationale regelingen. In een aantal landen is het hebben van het Eureka-label, net als in Nederland, een voorwaarde voor financiering.

3a. Strategische initiatieven in Eureka

Daarnaast biedt Eureka industriële consortia en betrokken overheden de mogelijkheid om strategische initiatieven op te zetten. Deze kunnen onder meer de vorm van clusters krijgen zoals Information Technology for European Advancement (ITEA) en Micro Electronics Development for European Advancement (MEDEA+). De clusters zijn ‘de facto’ internationale innovatieprogramma’s, met eigen Strategische Research Agenda’s (SRA’s), tenders, labelling van projecten en beheer. Binnen de clusters maken overheden vaak afspraken over het synchroniseren van nationale financiering. Ten slotte is het in Eureka verband mogelijk om met een aantal landen gezamenlijke tenders te lanceren en afspraken te maken voor centrale fundingbeslissingen.

3b. Het verkrijgen van het Eureka-label

Het Eureka-label moet door de internationale projectleider bij zijn nationale Eureka kantoor worden aangevraagd. De internationale projectleider leidt het hele internationele innovatieproject. Dit is niet noodzakelijk een Nederlandse partij. De internationale projectleider wordt in het Eureka Project Form 'Main Participant' genoemd. Voor de aanvraag van het Eureka-label dienen alle deelnemers het Eureka Project Form, een engelstalig formulier, in te vullen en te ondertekenen. In Nederland is een dergelijk formulier één van de vereiste documenten bij het aanvragen van subsidie in de onderhavige regeling. Het Nederlandse Eureka kantoor, onderdeel van SenterNovem, zorgt voor de internationale afstemming en – behalve het invullen en ondertekenen van het Eureka Project Form – voor de formele handelingen om het Eureka-label te kunnen krijgen.

3c. Verhouding met nationale innovatieprogramma’s

Door zijn open en flexibele structuur kan Eureka ook nationale innovatieprogramma’s assisteren bij het realiseren van hun internationale ambities. Dat is het geval voor het HTAS-programma (Automotive). Voor dat programma is internationale samenwerking van groot belang om toegang tot markten en technologieën te krijgen. Door ook het Eureka-label te eisen voor Automotive projecten, wordt de kwaliteit van de internationale samenwerking gewaarborgd. Bij internationale samenwerking met Geïndustrialiseerde Landen wordt Senternovem ter waarborging van de kwaliteit ondersteund door een lokaal netwerk van Technische Wetenschappelijke Attachés, Nederlandse Ambassades en overheidsorganisaties in het land zelf.

3d. Tenders voor Internationale innovatieprojecten

Om de continuïteit van de Nederlandse deelname aan het Eurekaprogramma te kunnen waarborgen is het van belang om periodiek tenders uit te schrijven voor Eureka projecten. Vanwege de extra tijd die het opzetten van een internationaal consortium vergt, is het ook voor de ondernemers van belang om zo vroeg mogelijk te weten wat de indieningmogelijkheden zijn. Om die reden is gekozen om twee tenders voor internationale innovatieprojecten te publiceren. Deze tenders sluiten zo goed mogelijk aan op de data van de Eureka vergaderingen.

Voor 2007 is de tenderperiode vastgesteld op de derde dag na publicatie van de regeling en sluit op 28 september 2007 om 18:00 uur.

Voor 2008 zijn de volgende tenderperiodes vastgesteld:

– op 1 oktober 2007 en sluit op 11 februari 2008 om 18:00 uur;

– op februari 2008 en sluit op 12 september 2008 om 18:00 uur.

4. Het programma High Tech Automotive Systems

High Tech Automotive Systems (hierna: HTAS) is een onderdeel van het door het Innovatieplatform aangewezen sleutelgebied High Tech Systemen en Materialen. Een consortium van bedrijven en kennisinstellingen hebben het innovatieprogramma HTAS opgesteld. Het HTAS-innovatieprogramma bevat een strategische agenda en een programma dat voorziet in nieuwe producten, nieuwe samenwerkingsverbanden en een aanpak van knelpunten. De strategische agenda met bijbehorende visiedocumenten die door de bedrijven uit de Automotive cluster zijn opgesteld, zijn te vinden op www.htas.nl (engelstalig).

Het Automotive-cluster heeft de Minister van Economische Zaken gevraagd om steun te verlenen bij de uitvoering van het innovatieprogramma. De Minister heeft het innovatie-programma daarom door de Strategische Adviescommissie Innovatieprogramma’s laten toetsen aan de criteria voor de programmatische aanpak binnen het innovatiebeleid. Deze adviescommissie heeft de Minister van Economische Zaken geadviseerd om het HTAS-innovatieprogramma te ondersteunen. Duidelijk is dat het bedrijfsleven niet alle initiatieven kan nemen om de geconstateerde knelpunten te elimineren. Daarnaast is er een impuls nodig vanuit de overheid om het bedrijfsleven, met name het MKB, internationaal concurrerende producten en diensten te laten ontwikkelen. Hiervoor is ook gezamenlijke kennisontwikkeling en ontwikkeling van doorbraaktechnologieën nodig. Gelet op het voorgaande en het gegeven dat innovaties op het gebied van HTAS bijdragen aan de welvaart in Nederland wil Economische Zaken het HTAS-innovatie Programma ondermeer middels deze regeling ondersteunen.

4a. De regeling: Automotive-innovatieprojecten

Deze regeling bevat ook een subsidievoorziening (tender) voor automotive-innovatieprojecten. Er kunnen subsidies worden verstrekt voor Automotive- innovatieprojecten die passen binnen de kaders van bij deze regeling behorende bijlage 1.

Een belangrijk doel van deze tender is het stimuleren van internationale samenwerking binnen Automotive-innovatieprojecten. Internationale samenwerking is van groot belang om toegang tot markten en technologieën te krijgen. In de Nederlandse Automotive sector is sprake van onvoldoende gestructureerde internationale samenwerking. En hoewel de sector voornamelijk bestaat uit MKB-ondernemingen, is de samenwerking tussen MKB-ondernemingen onderling op horizontaal niveau maar ook op internationaal niveau onvoldoende. Door ook het Eureka-label te eisen en gebruik te maken van TWA’s, Nederlandse Ambassades en overheidsorganisaties in het land zelf bij samenwerking met Geindustrialiseerde landen voor Automotive projecten, wordt de kwaliteit van de internationale samenwerking gewaarborgd. Gelet op de samenhang en relevantie met Eureka/Geïndustrialiseerde Landen-projecten is voor het jaar 2007 gekozen om één regeling op te stellen en dezelfde beoordelingscriteria te hanteren. Voor Automotive- innovatieprojecten wordt als extra eis tevens gesteld dat het project moet passen binnen de doelstellingen van het HTAS-innovatieprogramma zoals opgenomen in bijlage 1.

De regeling dient een aanjaageffect te hebben bij de start van dit innovatieprogramma. Indien het Automotive-budget wordt uitgeput, zal een ingediend Automotive-projectvoorstel voor de toepassing van de regeling worden aangemerkt als een aanvraag om subsidie voor een Eureka/Geïndustrialiseerde Landen-project.

Alleen gedurende de eerste tenderperiode, die betrekking heeft op het begrotingsjaar 2007, kan er op basis van deze regeling specifiek voor Automotive-innovatieprojecten subsidie worden aangevraagd. Gedurende de looptijd van het programma zal voor de begrotingsjaren 2008 en volgende door de Automotive sector een jaarwerkplan worden opgesteld in overleg met de Minister van Economische Zaken, waarin de doelen en bijbehorende instrumenten zullen worden beschreven. Er is gekozen voor jaarwerkplannen om binnen de kaders van het innovatieprogramma een flexibele invulling te kunnen geven aan het programma, afgestemd op de behaalde resultaten van het voorgaande jaar én de verwachte (markt-)omstandigheden. In 2008 wordt gestart met de jaarwerkplannen.

5. Uitvoering

Deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet EZ-subsidies en maakt gebruik van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten. Deze kaderregeling is het centrale instrument voor innovatiesubsidies. Veel van de bepalingen uit de kaderregeling worden in deze regeling van toepassing verklaard. Het betreft onder meer bepalingen inzake definities, subsidiepercentages, (anti)cumulatie, subsidiabele kosten, aanvraagprocedure, voorschotten, afwijzingsgronden, verplichtingen voor de subsidieontvanger en de adviescommissie.

De regeling wordt namens de Minister van Economische Zaken uitgevoerd door het agentschap SenterNovem, de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Economische Zaken voor technologie, energie en milieu te ’s-Gravenhage. Daar zijn ook de formulieren, bedoeld in artikel 9 verkrijgbaar.

6. Administratieve lasten

De totale administratieve lasten voor het oriënteren op, het verkrijgen van en verantwoorden van subsidie komen neer op 3,98 procent van het subsidieplafond van € 18,6 mln. voor internationale innovatieprojecten en voor Automotive innovatieprojecten. Deze percentages gelden zowel voor bedrijven als voor onderzoeksorganisaties. Voor beide categorieën projecten slaan deze administratieve lasten voor 100 procent neer bij bedrijven, aangezien slechts ondernemers aanvrager kunnen zijn.

Omdat artikel 5 van de Experimentele kaderregeling van toepassing is verklaard, is het mogelijk het integrale uurtarief als kostenberekening toe te passen. De kostendefinitie van artikel 4 van deze regeling is een alternatieve mogelijkheid, ontleend aan de regeling IOP-TTI (Innovatiegerichte Onderzoeksprogramma’s – Technologische Top Instituten). Beide definities hebben de goedkeuring van de Europese Commissie. De kostendefinitie van de kaderregeling vanwege de goedkeuring van de steunmaatregel ‘nr. N.56/2007 – Nederland Omnibus’ van 16 mei 2007; de kostendefinitie van artikel 4 van de onderhavige regeling vanwege de goedkeuring door de Europese Commissie van het PRIOO-kader waar de IOP-TTI-regeling onder valt.

Aanvragers om subsidie voor internationale- en Automotive innovatieprojecten kunnen nu kiezen tussen de berekeningsmethode van artikel 5 van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten en die van artikel 4 van deze regeling.

Artikel 5 van de kaderregeling geeft de mogelijkheid een integraal tarief per uur per medewerker toe te passen. Daarnaast komen de kosten in aanmerking die buiten het tarief vallen. Het zal hierbij gaan om de directe kosten ten behoeve van het project die niet in het tarief zijn voorzien, zoals kosten voor huur of koop van specifieke apparatuur. De Europese Commissie heeft, in de bovenvermelde goedkeuring van 16 mei 2007, aangegeven dat alleen de kosten in aanmerking komen die de Europese kaderregeling voor Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie toestaat (2006/C 323/01). Op de website SENTERNOVEM.NL is meer specifieke informatie te vinden over welke kosten binnen het integraal tarief vallen en welke niet. Op verzoek kan het tarief vervangen worden door een vast bedrag van € 35 per uur.

Het gebruik van een integraal uurtarief als bedoeld in artikel 5 van de kaderregeling betekent dat de administratieve inspanning van de subsidie-ontvanger daalt ten opzichte van de eisen die volgen uit de toepassing van de kostenmethodiek van artikel 4 van deze subsidieregeling. Omdat met het integrale uurtarief wordt aangesloten bij de in het bedrijf al gehanteerde administratie zijn de administratieve lasten, voor zover het de in dat integrale uurtarief opgenomen kosten betreft, lager. Er behoeft voor die kosten dan immers geen aparte administratie zoals bedoeld in artikel 4, zesde lid, van de regeling te worden bijgehouden.

7. Staatssteun

Op 1 januari 2007 is de Europese kaderregeling inzake staatssteun voor Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie in werking getreden (2006/C 323/01). Beide vormen van subsidiëring op grond van deze regeling (subsidiëring van internationale- en Automotive innovatieprojecten) vallen binnen de grenzen van dit Europese steunkader. Dit kader bevat specifieke voorschriften voor het voorkomen van indirecte steun die kan ontstaan door overdracht van kennis, die is ontstaan uit activiteiten die gefinancierd zijn met publieke middelen, naar ondernemingen. In de onderhavige regeling is in artikel 8 een inhoudelijk gelijke bepaling opgenomen als te vinden is in het steunkader.

De subsidieregeling hoeft niet te worden aangemeld in Brussel, aangezien de regeling binnen de reikwijdte van de goedkeurende Omnibus beschikking (N56/2007) van de Europese Commissie van 16 mei 2007 blijft.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Onderdeel b en c

Voor de definitie van internationaal innovatieproject is aangesloten bij de kaderregeling. Toegevoegd is dat de uitvoerder van het project een internationaal innovatie-samenwerkingsverband dient te zijn. Dit in verband met de doelstelling van de regeling om de internationale technologische samenwerking tussen ondernemers en onderzoeksorganisaties en ondernemers onderling te bevorderen. Toegevoegd is bovendien dat het project, voor zover het gaat om (een combinatie van) de subsidiabele activiteiten industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling, en indien wordt samengewerkt met een land dat lid is van Eureka, voorzien moet zijn van het Eureka-label. Het Eureka-label wordt toegekend door de overheden van de deelnemende landen en geeft aan dat het een marktgericht internationaal samenwerkingsproject betreft, waarbij alle deelnemers zijn gecontroleerd op technische en financiële draagkracht. De internationale projectleider dient het Eureka-label aan te vragen bij zijn nationale Eureka kantoor. Daartoe dient hij het door alle deelnemers ingevuld en ondertekend Eureka Project Form, in te dienen. Het Eureka Project Form, of een kopie daarvan, is één van de vereiste bijlagen bij een subsidieaanvraag in het kader van de onderhavige regeling.

Deze regeling is ook open voor internationale innovatieprojecten waarbij wordt samengewerkt met een aantal geïndustrialiseerde landen. Vanzelfsprekend zijn dit geen Eureka landen. Om de kwaliteit van de internationale samenwerking te te kunnen waarborgen wordt Senternovem voor deze landen ondersteund door een lokaal netwerk van Technisch Wetenschappelijke Attachés (TWA’s), Nederlandse Ambassades en overheidsorganisaties in het land zelf. Als vervanging van het Eureka Project Form worden de deelnemers gevraagd het ‘International Project Form Cooperation with Industrialised Countries’ in te vullen en te ondertekenen.

De Automotive-innovatieprojecten (onderdeel c) vormen een deelverzameling van de internationale innovatieprojecten. Specifiek voor een Automotive-innovatieproject is dat het moet passen binnen bijlage 1 waarin een samenvatting is opgenomen van het automotive-programma HTAS.

Onderdelen d, e en g

Op 1 januari 2007 is het nieuwe staatssteunkader voor Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie van de Europese Commissie in werking getreden. Voor zover de onderhavige regeling begrippen hanteert die ook gedefinieerd zijn in dat steunkader is voor de definities in deze regeling bij die definities aangesloten.

Onderdeel f

Ten opzichte van de definitie van innovatie-samenwerkingsverband in de kaderregeling bevat de definitie van internationaal innovatie-samenwerkingsverband in de onderhavige regeling een aantal specifieke(re) eisen. Door middel van de extra eisen wordt het internationale en marktgerichte karakter van de beoogde projecten gedefinieerd. Dit zijn, naast technische innovatie, de kenmerkende eigenschappen van Eureka projecten.

Artikel 2

Dit artikel regelt aan wie subsidie wordt verstrekt en wanneer geen subsidie wordt verstrekt. Omdat Eureka landen ieder hun eigen instrumenten hebben om samenwerking te ondersteunen komen alleen de kosten van Nederlandse deelnemers voor subsidie in aanmerking. Centraal staat voorts, dat het project om voor subsidie in aanmerking te komen een project moet zijn in de zin van deze regeling. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle in de van toepassing zijnde definities van artikel 1 (internationaal innovatieproject, internationaal innovatie-samenwerkingsverband) opgenomen elementen, dat de Nederlandse deelnemers in het samenwerkingsverband het project voor gezamenlijke rekening en risico uitvoeren en dat het project maximaal een looptijd mag hebben van 3 jaren.

De bepaling van het tweede lid, dat de subsidie wordt verstrekt aan de in Nederland gevestigde deelnemers gezamenlijk impliceert, dat de subsidie wordt berekend over alle subsidiabele kosten. De verdeling van de als één bedrag vastgestelde subsidie onder de deelnemers is een zaak van de deelnemers onderling. De betaling geschiedt aan één van hen, namelijk degene die mede namens de anderen de aanvraag heeft ingediend. Dit is de penvoerder, bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de regeling. De kostenverdeling tussen de deelnemers in het samenwerkingsverband is, zoals uit het van toepassing zijnde artikel 23 van de kaderregeling blijkt, van belang ingeval van eventuele terugvordering van de subsidie.

In aanvulling op artikel 15 van de kaderregeling bevat het derde lid enige afwijzingsgronden voor het niet verstrekken van subsidie. Daarnaast kan ook afwijzend moeten worden beslist op grond van artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies, indien subsidieverstrekking in strijd zou zijn met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen, of op grond van artikel 4:35 van de Awb. Afwijzing op grond van dit laatste artikel is mogelijk indien gegronde vrees bestaat dat de activiteiten niet zullen plaatsvinden, dat niet aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan, of dat niet op behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal worden afgelegd, bij onjuiste of onvolledige gegevensverstrekking indien dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking en ingeval van faillissement, surseance van betaling of van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, of indien een verzoek daartoe is ingediend.

Het afwijzingscriterium genoemd in het derde lid, onder a, is opgenomen omdat het mogelijk is, dat een project meerdere malen voor subsidie van de Minister van Economische Zaken in aanmerking kan komen, bijvoorbeeld op grond van meerdere subsidieregelingen. Omdat dit ongewenst is voorziet het derde lid, onder a, erin dat geen subsidie wordt verstrekt indien de Minister van Economische Zaken reeds subsidie voor het project heeft verstrekt. Medesubsidiëring van een project door andere bestuursorganen dan de Minister van Economische Zaken leidt niet tot afwijzing van een aanvraag. Wel bevat artikel 4 van de kaderregeling, dat in artikel 3, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing is verklaard, anti-cumulatiebepalingen.

Ingevolge het derde lid, onderdeel b, wordt geen subsidie verstrekt aan bijvoorbeeld instellingen van de rijksoverheid of van een provincie of gemeente. Aldus wordt zeker gesteld dat de krachtens deze regeling te verstrekken subsidies niet ten goede komen aan de overheid(sinstellingen). Aangezien het deelnemen van (openbare) onderzoeksorganisaties aan samenwerkingsprojecten op grond van deze regeling wordt aangemoedigd door het toekennen van een ophoging van de subsidiabele kosten van industrieel onderzoek, is voor deze onderzoeksorganisaties een uitzondering gemaakt.

Omdat artikel 15 van de kaderregeling van toepassing is verklaard, kan de Minister een subsidieaanvraag afwijzen op een of meer van de gronden genoemd in dat artikel. De Minister kan, indien hij dit gewenst acht, voor de beoordeling of een of meer van die gronden van artikel 15 van de kaderregeling aan de orde is het advies van de adviescommissie inwinnen. Het voorgaande laat de mogelijkheid onverlet dat de Minister zonder advies van de adviescommissie zelf tot het oordeel komt dat een subsidieaanvraag op grond van artikel 15 van de kaderregeling dient te worden afgewezen.

Het vierde lid verklaart diverse artikelen van de kaderregeling van toepassing. Waar de kaderregeling spreekt van preconcurrentiële ontwikkeling moet overeenkomstig het nieuwe europese steunkader voor Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie experimentele ontwikkeling gelezen worden. En waar de kaderregeling het begrip kennisinstelling hanteert moet overeenkomstig datzelfde kader onderzoeksorganisatie worden gelezen.

Artikel 3

Op grond van het tweede lid van artikel 3 bedraagt het subsidiepercentage voor industrieel onderzoek voor ondernemers 35 procent. Dat subsidiepercentage wordt voor MKB-ondernemers met 10 procentpunten verhoogd. Het subsidiepercentage voor een onderzoeksorganisatie bedraagt, conform artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de kaderregeling, 50 procent.

Indien het om experimentele ontwikkeling gaat, is het percentage van artikel 3, eerste lid, sub c, van de kaderregeling van toepassing, te weten 25 procent. Door de verhoging van 10 procentpunten voor MKB-ondernemers op grond van artikel 3, derde lid van de kaderregeling bedraagt het subsidiepercentage voor MKB-ondernemers voor experimentele ontwikkeling 35 procent. Fundamenteel onderzoek wordt in deze regeling niet als subsidiabele activiteit aangemerkt.

Een kleine of middelgrote onderneming in de zin van Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1976/2006 (PbEG L368), wordt gedefinieerd als een onderneming die:

– minder dan 250 werknemers heeft en

– óf een jaaromzet heeft van niet meer dan 50 miljoen euro óf een jaarlijks balanstotaal heeft van niet meer dan 43 miljoen euro, en

die niet voor 25 procent of meer van het kapitaal of van de stemrechten in handen is van één of meerdere ondernemingen die niet aan deze definitie voldoen, met uitzondering van openbare participatiemaatschappijen, van ondernemingen van risicokapitaal of van institutionele beleggers, indien deze individueel noch gezamenlijk in enig opzicht zeggenschap over de onderneming hebben.

Artikel 4 van de kaderregeling wordt in lid 5 van overeenkomstige toepassing verklaard. Zonder meer van toepassing verklaren is niet mogelijk omdat dit artikel een aantal malen verwijst naar artikel 3, eerste lid, sub b, van de kaderregeling waar staat dat de subsidie (steeds) 50% bedraagt van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek. Voor ondernemers geldt echter in afwijking daarvan een percentage van 35 (zie artikel 3, tweede lid, van de onderhavige regeling).

In het zesde lid onder a, worden de subsidieplafonds voor de tender die op 28 september 2007 sluit, gedefinieerd. In deze tender is een deel van het beschikbare geld gereserveerd voor de automotive-innovatieprojecten. Indien het voor automotive-innovatieprojecten gereserveerde plafond niet wordt uitgeput, wordt het overblijvende deel gebruikt om de eerstvolgende internationale innovatieprojecten op de ranglijst te ondersteunen. In het zesde lid onder b en c wordt het subsidieplafond voor de tenders voor internationale innovatieprojecten die sluiten op 11 februari 2008 en op 12 september 2008 genoemd. Hier zijn geen specifieke reserveringen gemaakt voor Automotive-innovatieprojecten.

Lid 7 bevat een regeling voor de situatie dat het budget voor Automotive innovatieprojecten wordt uitgeput. Automotive-aanvragen om subsidie kunnen worden ingediend binnen de termijn zoals vastgesteld onder artikel 6, onderdeel a. Indien het subsidieplafond van 3 miljoen voor Automotive-innovatieprojecten is uitgeput, worden aanvragen om subsidie voor Automotive-innovatieprojecten waarop niet op grond van artikel 15 van de kaderregeling of artikel 2, derde lid, afwijzend wordt beslist, voor de toepassing van deze regeling beschouwd als aanvragen om een subsidie voor internationale innovatieprojecten niet zijnde Automotive-innovatieprojecten. Het achtste lid bepaalt dat automotive-budget dat ‘over’ is, wordt toegevoegd aan het algemene budget voor internationale innovatieprojecten, niet zijnde automotive-innovatieprojecten.

Artikel 4

Niet alle ondernemers maken gebruik van integrale uurtarieven. In het belang van zo laag mogelijke administratieve lasten is daarom gezocht naar mogelijkheden om de ondernemers te laten kiezen voor de kostendefinitie die voor hen het meest eenvoudig is te hanteren. Dit heeft geresulteerd in de keuze tussen een integraal uurtarief, zoals bepaald in artikel 5 van de Experimentele kaderregeling en de kostenstructuur zoals beschreven in artikel 4 van deze regeling. Volgens deze kostenstructuur kan worden uitgegaan van door de indiener onderbouwde gemiddelde uurtarieven voor de directe loonkosten per categorie van het bij het onderzoek betrokken personeel. Wat betreft het volume van de directe loonkosten kan in de begroting worden uitgegaan van een zo goed mogelijke toerekening van het deel van de jaartijd aan een bij het project of het programma betrokken fulltime-equivalent. Deze omschrijving van de subsidiabele kosten is van belang voor de toepassing van de van toepassing verklaarde artikelen 16 en 29 van de kaderregeling.

Voor de nacalculatie ten behoeve van de eindafrekening van een project is op basis van artikel 29, eerste lid, sub b, van de kaderregeling een sluitende urenadministratie vereist.

De kosten van het gebruik van bestaande machines en apparatuur van de deelnemers komen slechts in aanmerking voor de subsidiegrondslag voorzover zij zijn toe te rekenen aan de subsidiabele activiteiten binnen het internationale innovatieproject. De toerekening van deze kosten wordt gedaan naar evenredigheid van de tijd welke de machines respectievelijk de apparatuur worden gebruikt voor het onderzoek.

De in het eerste lid, onder a, sub 5, genoemde aan derden verschuldigde kosten (indien noodzakelijk aan derden in het buitenland) betreffen onder meer de kosten van het gebruik van machines en apparatuur bij niet-deelnemende onderzoeksorganisaties en ondernemers en het inhuren van testpersonen. De kosten voor kennisoverdracht en verankering zijn subsidiabel volgens de subsidiepercentages van de categorie onderzoek van waaruit de kennis is ontstaan.

Voor kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd wordt geen subsidie verleend. Ingevolge artikel 4:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijven deze kosten bij de subsidievaststelling buiten beschouwing. Dit artikel kan een rol spelen bij constructies waarbij aan de subsidie-ontvanger door een onderneming onevenredige kosten in rekening worden gebracht. Verder is het starten van de activiteiten voor de datum van de eventuele subsidiebeschikking op eigen risico.

In artikel 4, lid 6, wordt afgeweken van artikel 29 lid 1 onder c van de kaderregeling. Deze afwijking is van toepassing indien men gebruik wil maken van het kostenmodel zoals opgenomen in artikel 4. Artikel 29 lid c van de kaderregeling heeft namelijk betrekking op het integrale uurtarief zoals bedoeld in artikel 5 van de kaderregeling.

Artikel 5

De adviescommissie adviseert de Minister in de eerste plaats over de toepassing van de afwijzingsgronden van artikel 15 van de kaderregeling, indien de Minister dat aan de adviescommissie vraagt. Daarnaast adviseert de adviescommissie de Minister subsidie te verlenen in de volgorde van rangschikking van de subsidieaanvragen. Dit betekent dat de Minister, beginnend met de hoogst gerangschikte aanvraag, subsidies verleent totdat het plafond is bereikt. Hij wijst aanvragen af voor zover het subsidieplafond door het totaal van door de commissie hoger gerangschikte aanvragen is bereikt, dan wel door verlening van de gevraagde subsidie zou worden overschreden.

De internationale innovatieprojecten worden beoordeeld op drie, gelijkwegende, criteria. De beoordelingscriteria samen zijn karakteristiek voor een marktgericht, internationaal O&O project. De criteria zijn:

– technologische innovatie. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan hoe groot de beoogde stap is ten opzichte van de bestaande stand der techniek, de mate van technisch risico, de mate van vernieuwing in de onderzoeksmethode;

– de kwaliteit van het project en het samenwerkingsverband in de zin van doelmatigheid en doeltreffendheid van het project, de nieuwheid van het samenwerkingsverband en de betrokkenheid van de onderzoeksorganisaties. Factoren die hierbij onder meer een rol kunnen spelen zijn de rol die de deelnemers in het project hebben, welke kennis zij inbrengen in het consortium, hoe de toegang tot de markt is geregeld, hoe het project zelf is georganiseerd en hoe de opgedane kennis wordt verdeeld;

– de economische perspectieven. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan de omvang van de markt en de (groei-) kansen van de Nederlandse deelnemers daarin, hoe denken de deelnemers de markt te benaderen, hoe lang duurt het om de investering terug te verdienen, welke trends zijn in de markt te onderscheiden, wat zijn de plannen van de concurrentie.

Voor automotie-innovatieprojecten is er een aanvullend beoordelingscriterium opgenomen, namelijk welke bijdrage het project levert aan het realiseren van de Strategic Research Agenda die door het HTAS programma is gedefinieerd.

Mocht door uitputting van het budget dat gereserveerd is voor Automotive innovatieprojecten een Automotive innovatieproject niet in aanmerking komen voor subsidie, dan zal het project worden gerangschikt als internationaal innovatieproject. Hiertoe zal het project worden gerangschikt zonder rekening te houden met het criterium zoals bedoeld in artikel 5, vierde lid, sub d van deze regeling. Indien het project op deze wijze beoordeeld hoog genoeg wordt gerangschikt, komt het alsnog in aanmerking voor subsidie.

Artikel 6

Het eerste lid voorziet in de instelling van zogenaamde tenderperiodes. Dat de termijn bedoeld in het tweede lid is bepaald op 3 jaren vindt zijn oorzaak in het feit dat de maximale looptijd van een innovatieproject 3 jaar is.

Artikel 7

In Eureka verband is afgesproken dat de deelnemende landen iedere zes maanden voor ieder lopend project op hoofdlijnen rapporteren over de voortgang. Daartoe zijn via de Eureka website een aantal elektronische tools beschikbaar gesteld, waarvan de ‘Early Progress Check’ (EPC) de belangrijkste is. De EPC dient 6 maanden nadat het Eureka label is verstrekt te worden ingevuld en iedere 6 maanden daarna geactualiseerd. De vraagstelling is: loopt het project nog volgens het oorspronkelijk plan, worden problemen voorzien bij de uitvoeren en welke acties dienen genomen te worden om problemen op te lossen. De EPC wordt ingevuld door het Nederlandse Eureka kantoor. Ook voor de Minister is het noodzakelijk de voortgang van het project te kunnen volgen. Om de rapportageverplichting zo eenvoudig mogelijk te houden voor het samenwerkingsverband is er ook in de onderhavige regeling voor gekozen een vaste rapportageperiode van zes maanden aan te houden. In afwijking van de eerste volzin van artikel 30 van de kaderregeling wordt deze verplichting in deze regeling opgelegd en niet bij verleningsbeschikking en geldt de verplichting ook voor internationale innovatieprojecten met een duur korter dan 18 maanden.

Artikel 8

Artikel 8, eerste en tweede lid, van de regeling komt in de plaats van het vierde lid van artikel 33 van de kaderregeling. Dit vierde lid is in deze regeling niet van toepassing verklaard. Artikel 8 bevat een aanvulling op de algemene verplichtingen genoemd in het eerste, tweede en derde lid van artikel 33 van de kaderregeling.

Op 1 januari 2007 is het Europese steunkader voor Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie in werking getreden. Dit steunkader bevat specifieke voorschriften voor het voorkomen van steun die kan ontstaan door overdracht van kennis, die is ontstaan uit activiteiten die gefinancierd zijn met publieke middelen, naar ondernemingen. Het eerste lid van artikel 8 van de regeling bevat een inhoudelijk gelijke bepaling als het steunkader waarmee deze Europese verplichting is overgezet naar Nederlandse regelgeving. Artikel 8, eerste lid, van de regeling noemt drie situaties waarin naar het oordeel van de Europese Commissie kennisoverdracht binnen een samenwerkingsverband van een onderzoeksorganisatie naar een ondernemer is toegestaan omdat er geen sprake is van (indirecte) staatssteun.

Als eerste is er de situatie dat de kennis die overgedragen wordt door een onderzoeksorganisatie ontstaat door activiteiten die volledig zijn betaald door de ontvangende ondernemer of ondernemers. Een overdracht is ten tweede zonder meer toegestaan als daarbij geen sprake is van afscherming ten opzichte van andere ondernemers. Er is dan geen sprake van ongelijk voordeel. Iedere ondernemer kan op gelijke wijze profiteren van kennis die door publieke financiering tot stand is gekomen. Dit geldt ook ten aanzien van ondernemers die geen deel uitmaken van het samenwerkingsverband. De derde situatie is die waarbij wel overdracht naar één ondernemer of een beperkte groep van ondernemers binnen het samenwerkingsverband plaatsvindt. In dat geval moet het voordeel van het publieke geld waarmee de kennis tot stand is gekomen gecompenseerd worden. Dat kan door een overdacht waarbij de kopende ondernemer(-s) een vergoeding betalen die overeenstemt met de marktprijs. Als door de koper is meebetaald aan de totstandkoming van de betreffende kennis, mogen die kosten in mindering worden gebracht. Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding is geen vaste regel. Dat er sprake is van een vergoeding die overeenkomt met een marktprijs kan blijken uit gevoerde onderhandelingen, advies van deskundigen of bijvoorbeeld vergoedingen die in andere situaties betaald zijn voor vergelijkbare kennis.

In het tweede lid van artikel 8 wordt bepaald dat de Minister bij de subsidieverlening verplichtingen kan opleggen en dat de Minister – als hij dergelijke verplichtingen oplegt – dan tegelijkertijd de geldingsduur van die verplichtingen bepaalt. Deze verplichtingen gelden dan naast de algemene verplichtingen genoemd in artikel 33, eerste, tweede en derde lid, van de kaderregeling die een geldingsduur 5 jaar hebben.

Artikel 9

De in het eerste lid bedoelde aanvraagformulieren zijn verkrijgbaar bij SenterNovem, postbus 30732, 2500 GS ’s-Gravenhage. De in dit artikel bedoelde formulieren zijn verkrijgbaar bij SenterNovem, Juliana van Stolberglaan 3, Postbus 93144, 2509 AC te Den Haag.

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven

Naar boven