Bestuursafspraken inzake intensivering civiel militaire samenwerking

Partijen:

1. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK),

2. De Minister van Defensie en

3. De Minister van Justitie

in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).

Overwegende:

- dat Nederland voorbereid moet zijn op tal van uiteenlopende dreigingen die de nationale veiligheid kunnen aantasten;

- dat de Ministers van BZK, Justitie en Defensie afspraken hebben gemaakt over de nadere invulling van de rol van Defensie als structurele veiligheidspartner;

- dat in de brief aan de Tweede Kamer d.d. 24 mei 2006 van de ministers van BZK en Defensie is toegezegd dat de maatregelen uit voornoemde brief en alle bestaande afspraken worden verwerkt in nieuwe bestuursafspraken;

- dat voor alle militaire commandanten en civiele autoriteiten duidelijk moet zijn welke capaciteiten Defensie binnen welke reactietijden ter beschikking stelt;

- dat de Regionaal Militair Commandant de aanvrager van militaire bijstand of steun adviseert over de inzetmogelijkheden van (specialistische) militaire capaciteiten en fungeert als liaison namens Defensie.

Komen het volgende overeen:

Artikel 1 Begrippenkader

‐ Wrzo: Wet rampen en zware ongevallen

‐ Militaire bijstand: bijstand door de krijgsmacht, gebaseerd op de artikelen 58, 59 of 60 van de Politiewet 1993 dan wel op artikel 18 van de Wrzo

‐ Militaire steunverlening in het openbaar belang: steunverlening door het ministerie van Defensie aan een bestuursorgaan in situaties op het openbaar belang betrekking hebbend, niet zijnde militaire bijstand

‐ Openbaar belang: een belang van een bestuursorgaan, dat samenhangt met de wettelijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden van dat orgaan

‐ Bestuursorgaan: burgemeester, dijkgraaf, Commissaris van de Koningin, minister

‐ CBRN: chemisch, biologisch, radiologisch, nucleair

‐ EOD: explosievenopruimingsdienst

‐ C-RMC: Commandant Regionaal Militair Commando

‐ DOPS: Directie Operaties van het ministerie van Defensie.

Artikel 2 Inhoud

1. Defensie heeft zich ontwikkeld van een vangnet bij het tekort schieten van civiele capaciteiten tot een structurele veiligheidspartner. Defensie stelt als structurele veiligheidspartner de in de catalogus, zoals genoemd in artikel 3, beschreven capaciteiten gegarandeerd ter beschikking onder de daar genoemde reactietermijnen aan de civiele autoriteiten.

2. De civiele autoriteiten kunnen een beroep doen op capaciteiten van Defensie op het moment dat geconstateerd wordt dat de inzet van specifieke deskundigheid en/of specifiek materieel van Defensie vereist is of de civiele capaciteiten ontoereikend zijn in het kader van de handhaving van de openbare orde, de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel in het kader van rampenbestrijding of crisisbeheersing.

3. De gegarandeerde beschikbaarheid van militaire capaciteiten laat onverlet dat de civiele autoriteiten een beroep kunnen doen op Defensie als vangnet voor inzet van overige militaire capaciteiten. Deze capaciteiten zijn evenwel niet gegarandeerd.

Artikel 3 Catalogus

1. Partijen stellen een catalogus op waarin de gegarandeerde militaire capaciteiten nader worden omschreven en waarbij tevens nadere specificaties, waaronder de inzet van deze capaciteiten plaatsvindt, zijn opgenomen.

2. De catalogus vormt onderdeel van deze bestuursafspraken.

3. Defensie is verantwoordelijk voor het periodiek actualiseren van deze catalogus.

4. Partijen dragen zorg voor de verspreiding van de catalogus onder de relevante civiele en militaire diensten en organisaties.

Artikel 4 Juridisch kader

De inzet van de militaire capaciteiten vindt plaats conform de Politiewet 1993 en de ambtsinstructie voor de Politie, Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar, de Wet Rampen en Zware Ongevallen of de Regeling militaire steunverlening in het openbaar belang 2004.

Artikel 5 Inzet

1. Om de inzet van militairen ten behoeve van bewaking en beveiliging te vergemakkelijken is, gebaseerd op en binnen de kaders van de Ambtsinstructie voor politie, Koninklijke Marechaussee of buitengewoon opsporingsambtenaar, een instructiekaart vastgesteld.

2. In geval van een dreigende of acute ramp- of crisissituatie kan het bevoegd gezag aan Defensie een voorwaarschuwing geven vooruitlopend op het officiële verzoek om bijstand of steun.

3. De inzet van de militaire capaciteiten in het kader van handhaving van de openbare orde en strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde of rampen- of ongevallenbestrijding vindt plaats onder civiel gezag. Het civiel gezag is bevoegd bevelen te geven aan de uitvoerende militaire commandant.

4. Bij concurrerende vraag naar Defensiecapaciteiten ten behoeve van het verlenen van militaire bijstand wordt hierover door de Minister van BZK respectievelijk de Minister van Justitie, zonodig in overeenstemming met elkaar besloten welke vraag voorrang krijgt.

5. Bij concurrerende vraag naar Defensiecapaciteiten ten behoeve van het verlenen van militaire bijstand en militaire steun heeft het verlenen van militaire bijstand voorrang.

6. Bij concurrerende vraag naar Defensiecapaciteiten ten behoeve van het verlenen van militaire steun wordt door de Minister van BZK, in overleg met de beleidsverantwoordelijke bestuursorganen besloten, welke vraag voorrang krijgt.

7. De aanvraag om militaire bijstand of steun wordt ingediend conform de procedure zoals neergelegd in de relevante wet- en regelgeving. Voor een aantal specifieke situaties, zoals voor de inzet van de EOD, zijn nadere afspraken hierover gemaakt.

Artikel 6 Verrekening uitgaven

De aanvrager van militaire bijstand of steun is de additionele uitgaven van de daadwerkelijke militaire inzet verschuldigd, zoals bepaald in de regeling verrekening additionele uitgaven militaire bijstand en steunverlening, tenzij in specifieke gevallen anders overeen is gekomen.

Artikel 7 Samenwerking

1. Een effectieve civiel-militaire inzet bij de bestrijding van rampen en crises stelt eisen aan de voorbereiding daarop. Gelet hierop hebben partijen afgesproken de samenwerking te intensiveren op het gebied van:

a. Aansturing van de inzet van mensen en middelen

b. ICT-ondersteuning

c. Gemeenschappelijk oefenen

d. Gezamenlijk opleiden

e. Wetenschappelijk onderzoek.

2. De nadere uitwerking van de verdieping van deze samenwerking, zoals neergelegd in de brief aan de Tweede Kamer d.d. 24 mei 2006, vindt plaats door middel van specifieke werkafspraken of convenanten.

Artikel 8 Informatievoorziening

Partijen verstrekken elkaar alle gewenste informatie die voor de uitvoering en het doel van voorliggende afspraken van belang zijn.

Artikel 9 Structureel overleg

1. De betrokken partijen voeren, op initiatief van de Minister van BZK, ten minste eenmaal per jaar, voor het eerst zes maanden na de publicatie van de bestuursafspraken, overleg over de aanpassing, het functioneren en de uitvoering van de bestuursafspraken.

2. Naast het overleg zoals beschreven in lid 1 kunnen ook andere Ministers het initiatief nemen tot een overleg inzake de bestuursafspraken.

3. De partijen kunnen zich voor de in lid 1 en 2 genoemde overleggen laten vertegenwoordigen.

4. Onderwerp van het in lid 1 genoemd overleg vormt in ieder geval de gebieden van samenwerking zoals opgesomd in lid 1 van artikel 8.

Artikel 10 Geschillenbeslechting

Deze bestuursafspraken zijn niet in rechte afdwingbaar.

Artikel 11 Inwerkingtreding

1. Wijzigingen van, dan wel nadere aanvullingen op de bestuursafspraken zullen schriftelijk worden overeengekomen.

2. Deze bestuursafspraken vervangen de civiel-militaire bestuursafspraken d.d. 3 maart 2005.

3. Deze bestuursafspraken treden in werking met ingang van de dag na publicatie in de Staatscourant. Voorliggende bestuursafspraken zullen in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 13 juli 2007.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,G. ter Horst.
De Minister van Defensie,E. van Middelkoop.
De Minister van Justitie.E.M.H. Hirsch Ballin.

Naar boven