Tussentijds Bericht Nationaliteiten (TBN 2007/8)

Aan: de Burgemeesters (t.a.v. hoofden Burgerzaken)

i.a.a: – de Minister van Buitenlandse Zaken

– de Gevolmachtigde Minister van Aruba

– de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen

– de Vereniging van Nederlandse Gemeenten

Onderdeel: Stafdirectie Uitvoeringsbeleid

Datum: 2 juni 2007

Ons kenmerk: INDUIT 07-2465 (AUB)

Aard: Bekendmaking van voorschriften

Juridische achtergrond: artikel 4, eerste lid, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN); artikel 6, eerste lid, onder c, RWN; artikel 17, RWN

Bijlage: –

Geldigheidsduur: Eén jaar ingaande twee dagen na publicatie in de Staatscourant

Onderwerp: Erkenning en gerechtelijke vaststelling vaderschap

Inleiding

Met dit Tussentijds Bericht Nationaliteiten (TBN) wordt de Handleiding op de Rijkswet op het Nederlanderschap (HRWN) aangepast als gevolg van een tweetal beschikkingen van de Hoge Raad der Nederlanden van 26 januari 2007.

Artikel 4

In de toelichting wordt na de paragraaf ‘Algemeen-Verkrijging Nederlanderschap na vaststelling vaderschap’ de volgende paragraaf ingevoegd:

Verkrijging Nederlanderschap door postnatale erkenning met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap

Een postnatale erkenning, in combinatie met een gerechtelijk bewijs van verwekkerschap, wordt gelijkgesteld met een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Het Nederlanderschap wordt verkregen op de in het eerste lid genoemde datum.

Een gerechtelijk bewijs van verwekkerschap is een rechterlijke uitspraak waarin is vastgesteld dat de erkenner ook de biologische vader is. Het kan hierbij gaan om een uitspraak van de artikel 17 RWN-rechter, de vreemdelingenrechter of een buitenlandse rechter, die op grond van DNA-onderzoek oordeelt dan wel anderszins uitdrukkelijk vaststelt dat de erkenner de biologische vader van het kind is.

Om aan te tonen dat de erkenner ook de biologische vader van het kind is, is niet voldoende dat een (notariële) erkenning en bijvoorbeeld een DNA bewijs wordt overgelegd. Een rechterlijke uitspraak (=gerechtelijk bewijs van verwekkerschap) is derhalve vereist.

Buitenlandse erkenningen

Ook een buitenlandse erkenning waarbij de biologische afstamming als voorwaarde geldt of een buitenlandse rechterlijke uitspraak waarbij het biologische vaderschap na de erkenning is vastgesteld, kan nationaliteitsrechtelijk gevolg hebben(verkrijging Nederlanderschap). Ten aanzien van een dergelijke rechterlijke uitspraak zijn de zorgvuldigheidseisen van artikel 9 en 10 Wet conflictenrecht afstamming (Wca) van overeenkomstige toepassing. Het Nederlanderschap wordt van rechtswege verkregen op de datum van de erkenning, mits de rechterlijke uitspraak inzake de vaststelling van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan.

Toelichting

De onderhavige wijziging van de HRWN houdt verband met het oordeel van de Hoge Raad van 26 januari 2007 in twee op elkaar gelijkende zaken (Kock/Jimenez, R05/125HR en Wagenmakers/De Oleo Encarnacion, R05/153HR).

De Hoge Raad heeft de visie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba overgenomen als het gaat om postnatale erkenning. Het Hof heeft namelijk, onder verwijzing naar artikel 26 IVBPR1 , een postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap (i.c. DNA-bewijs van biologisch vaderschap) gelijkgesteld aan een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Hierbij is het volgende overwogen.

‘Sedert 1 april 2003 wordt ingevolge het huidige artikel 4, lid 1, van de RWN wél Nederlander – zij het niet met terugwerkende kracht – de minderjarige vreemdeling die het kind is van een Nederlander wiens vaderschap gerechtelijk wordt vastgesteld (zie art. 1:207 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek. Het Arubaanse burgerlijk recht kent geen vergelijkbare procedure). Volgens de Hoge Raad heeft de Rijkswetgever klaarblijkelijk in de door artikel 1:207 BW gestelde eis van het verwekkerschap voldoende waarborg gelegen geacht tegen eventueel gebruik van de procedure van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap teneinde op oneigenlijke gronden een minderjarige vreemdeling Nederlander te laten worden. Dit een en ander brengt mee dat de wijziging waardoor de minderjarige vreemdeling die door een Nederlander wordt erkend niet langer van rechtswege Nederlander wordt, haar doel voorbijschiet in gevallen waarin de erkenner in rechte aantoont dat hij de verwekker van het kind is, en dat de Rijkswet ten aanzien van de nationaliteitsgevolgen een niet te rechtvaardigen verschil in behandeling maakt tussen een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en een postnatale erkenning met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap.’

Hoewel de Hoge Raad zich heeft uitgesproken over een oordeel van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, is voornoemde situatie ook van toepassing in Nederland en bij postnatale erkenningen door Nederlanders, met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap, in het buitenland.

In gevallen waarin in de rechtbank (bijvoorbeeld in een art. 17 RWN- of vreemdelingrechtelijke procedure) uitspraak doet over het verwekkerschap, zal de Staat bepleiten aan te sluiten bij de richtlijnen van de Circulaire legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen, alsmede de toepassing van DNA-onderzoek in een aantal gevallen waarin bewijsstukken ontbreken’ van 2 mei 2006 is vervangen (Staatscourant 10 mei 2006, 91). Voor het uitvoeren van DNA-onderzoek zijn in de circulaire drie (internationaal erkende) laboratoria aangewezen; het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk, Stichting Sanquin Bloedvoorziening te Amsterdam of het forensisch laboratorium van de vakgroep Genetica, Sectie, Anthropogenetica van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) te Leiden. Het oordeel over het biologisch vaderschap en de vraag hoe dat kan worden vastgesteld, is uiteindelijk aan de rechter.

Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de door het Gemeenschappelijk Hof gekozen oplossing strookt met een thans aanhangig voorstel tot wijziging van de RWN (Kamerstukken II 2005–2006), 30 584 (R1811), nr. 2). In dit voorstel wordt het tweede lid van artikel 4 RWN vervangen door vijf nieuwe leden. Volgens het voorgestelde nieuwe lid 2 wordt Nederlander de minderjarige vreemdeling die na zijn geboorte en voor de leeftijd van zeven jaar door een Nederlander wordt erkend, terwijl volgens het voorgestelde nieuwe lid 4 door erkenning ook Nederlander wordt de minderjarige vreemdeling die na zijn geboorte wordt erkend door een Nederlander, die zijn biologische vaderschap bij of binnen de termijn van één jaar na de erkenning aantoont.

Tot slot

De tekst van dit TBN wordt, voor zover relevant, zo spoedig mogelijk verwerkt in de HRWN. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot 1 april 2003.

De Minister van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

  • 1

    Artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten luidt: Allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder discriminatie aanspraak op gelijke bescherming door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard dan ook en garandeert een ieder gelijke en doelmatige bescherming tegen discriminatie op welke grond ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status.

Naar boven