Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2007/14)

Besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 13 juli 2007, nr. 2007/14, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf B10/8 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

8 Overgangsrecht onderdanen van Bulgarije en Roemenië

Het vrije verkeer van personen van het gemeenschapsrecht, met uitzondering van de toegang tot de arbeidsmarkt, is met ingang van 1 januari 2007 volledig van toepassing op onderdanen van Bulgarije en Roemenië, en hun gezins- of familieleden, ongeacht hun nationaliteit.

De huidige lidstaten kunnen de toegang tot de arbeidsmarkt blijven reguleren door middel van nationale maatregelen. Nederland maakt van die mogelijkheid gebruik.

Ingevolge de Akten van toetreding van Bulgarije en Roemenië, is met betrekking tot het vrij verkeer van werknemers in een overgangsregeling voorzien. De volgende overgangsregeling geldt vooralsnog tot 1 januari 2009.

B

Paragraaf B10/8.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

8.1 Werkzoekenden

Voor onderdanen van Bulgarije en Roemenië geldt dat zij – evenals alle andere onderdanen van de lidstaten – ingevolge artikel 8.12, eerste lid, Vb een termijn van drie maanden hebben om werk te zoeken. Conform de hoofdregel voor werkzoekenden geldt, dat zolang er reëel uitzicht is op werk, deze termijn ook na de periode van drie maanden steeds voortduurt. Echter, genoemde onderdanen mogen weliswaar gedurende die termijn werk zoeken op de Nederlandse arbeidsmarkt, maar hun potentiële werkgever is niet vrij om hen zonder meer tewerk te stellen.

Ingevolge artikel 2, eerst lid, Wav is het immers een werkgever als regel verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder TWV. De uitzondering op dit verbod, van artikel 3, eerste lid, onder a, Wav, welke uitzondering voor het grootste deel betrekking heeft op onderdanen van de lidstaten van de EU, is op de onderhavige categorie onderdanen niet van toepassing. Zodra de TWV is verleend, wordt het hierna onder B10/8.2 vermelde inzake werknemers op bedoelde onderdanen van toepassing.

In verband met de regulering van de toegang van de arbeidsmarkt wordt aan bedoelde onderdanen, ten bewijze van hun verblijfsrecht gedurende de vrije termijn, desgevraagd, een sticker ‘Verblijfsaantekeningen voor gemeenschapsonderdanen’ verstrekt, waarop wordt aangetekend: ‘arbeid toegestaan; TWV wel vereist’. Artikel 3.2a VV is van toepassing.

Dit geschiedt ook indien meerbedoelde onderdanen geen werk zoeken op de Nederlandse arbeidsmarkt, maar verblijf beogen voor een ander doel, zoals arbeid als zelfstandige, studie, het verrichten van diensten of het ontvangen daarvan, gepensioneerde, blijvend arbeidsongeschikte of economisch niet-actieve

(zie B10/8.4).

In alle gevallen wordt tevens de aantekening geplaatst: ‘een (meer dan aanvullend) beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’.

C

Paragraaf B10/8.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

8.2 Werknemers

Onderdanen van de op 1 januari 2007 toegetreden lidstaten

a. voor onderdanen van Bulgarije en Roemenië, die op 1 januari 2007 legaal in Nederland werkten en wier toelating tot de Nederlandse arbeidsmarkt voor een onafgebroken periode van 12 maanden of meer gold, geldt dat zij toegang hebben tot de (Nederlandse) arbeidsmarkt, maar niet tot de arbeidsmarkt van andere lidstaten, die nationale maatregelen toepassen. Dit geldt zowel voor degenen die op 1 januari 2007 de toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt hadden op basis van een TWV, als degenen die deze toegang hadden louter op grond van de omstandigheid dat zij op hun verblijfsdocument de arbeidsmarktaantekening hadden: ‘arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’, dan wel ‘arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’, of ‘specifieke arbeid toegestaan mits werkgever beschikt over TWV; andere arbeid niet toegestaan’. Het is hierbij niet van belang of zij op 1 januari 2007 daadwerkelijk arbeid verrichtten; het gaat erom dat de onderdanen van een toetredende lidstaat op dat moment voor tenminste 12 maanden waren toegelaten tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Zij komen op hun daartoe strekkende aanvraag en het tonen van het bewijs van vorenbedoelde toelating, als regel in aanmerking voor afgifte van een verblijfsdocument EU/EER met een geldigheidsduur van vijf jaren. Artikel 3.2, eerste lid, onder c, VV is van toepassing. Daarop wordt de arbeidsmarktaantekening geplaatst die luidt: ‘arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’. Illegale vreemdelingen, die onderdaan zijn van een van bedoelde acht toetredende lidstaten, kunnen aan vorenstaande overgangsbepaling geen verblijfsaanspraken ontlenen. Op hen is het hierna onder b gestelde van toepassing, indien aan hun werkgever ten behoeve van de door hen te verrichten werkzaamheden alsnog een TWV is verleend;

b. onderdanen van Bulgarije en Roemenië, die na 1 januari 2007 gedurende een ononderbroken periode van 12 maanden of meer tot de Nederlandse arbeidsmarkt zijn toegelaten, genieten dezelfde rechten, als hierboven bedoeld;

c. de hierboven bedoelde onderdanen verliezen de aldaar vermelde rechten indien zij de arbeidsmarkt van de betrokken huidige lidstaat vrijwillig verlaten. Daaronder wordt niet slechts verstaan vertrek naar een ander land, maar ook het zich niet langer ter beschikking stellen van de Nederlandse arbeidsmarkt. Indien zij echter in Nederland economische activiteiten verrichten, anders dan in loondienst, of dienstenontvanger zijn, zijn andere regels van gemeenschapsrecht van toepassing. Indien zij echter wederom arbeid in loondienst gaan verrichten, is het onder b gestelde opnieuw op hen van toepassing, zolang Nederland bedoelde nationale maatregel handhaaft;

d. onderdanen van Bulgarije en Roemenië, die op of na 1 januari 2007 of gedurende een periode waarin de nationale maatregelen werden toegepast, legaal werkten, en die tot de Nederlandse arbeidsmarkt waren toegelaten voor minder dan 12 maanden, genieten deze rechten niet. Voor hen geldt daarom het hierboven gestelde niet. Omdat met het oog op de door hen te verrichten werkzaamheden aan hun werkgever een TWV is afgegeven voor minder dan 12 maanden, kan aan deze onderdanen op hun daartoe strekkende aanvraag een verblijfsdocument EU/EER worden afgegeven, voor de te verwachten duur van de arbeid (de TWV), met als arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid toegestaan, TWV wel vereist’.

D

Paragraaf B10/8.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

8.3 Gezinsleden van werknemers

Ten aanzien van gezinsleden van werknemers met de nationaliteit van Bulgarije en Roemenië geldt het volgende.

Zolang de werking van de artikelen 1 tot en met 6 Verordening 1612/68 is opgeschort, geldt artikel 11 Verordening 1612/68, namelijk dat de gezinsleden het recht hebben om iedere arbeid op het grondgebied van de lidstaat te aanvaarden en daarmee recht op verblijf, onder de volgende voorwaarden:

a. uitsluitend de echtgenote, dan wel geregistreerd partner, en bloedverwanten in neergaande lijn beneden de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn, die op 1 januari 2007 met de werknemer legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven, hebben vanaf de datum van toetreding onmiddellijk toegang tot de arbeidsmarkt. Dit geldt niet voor de leden van het gezin van de werknemer die legaal tot de arbeidsmarkt van die lidstaat is toegelaten voor een periode van minder dan 12 maanden. Indien aan de werknemer een verblijfsdocument EU/EER wordt verstrekt met toepassing van het onder B10/8.2 onder a gestelde, wordt aan daarvoor in aanmerking komende gezinsleden (ongeacht hun nationaliteit) op hun daartoe strekkende aanvraag een verblijfsdocument EU/EER verstrekt, met een zelfde geldigheid als het verblijfsdocument EU/EER van de werknemer, waaronder begrepen dezelfde arbeidsmarktaantekening, namelijk: ‘arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’. Onder legaal verblijf wordt rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder a tot en met d, of l, Vw verstaan. Aanvragen van andere gezinsleden dan de hier bedoelde gezinsleden dan wel van familieleden worden op zelfstandige gronden beoordeeld;

b. de echtgenote, dan wel geregistreerd partner, en bloedverwanten in neergaande lijn beneden de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn, die vanaf een datum na 1 januari 2007 met de werknemer legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven, hebben toegang tot de arbeidsmarkt van de betrokken lidstaat nadat zij gedurende tenminste achttien maanden in die lidstaat hebben verbleven. Daarvoor geldt hetgeen hierna onder c is vermeld;

c. de bepalingen, onder a en b vermeld, doen geen afbreuk aan gunstiger nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen. Aan de gezinsleden, onder b vermeld, die de werknemer vergezellen of nareizen, wordt op hun daartoe strekkende aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht een verblijfsdocument EU/EER afgegeven. Op grond van het gunstiger Nederlandse nationale recht inzake gezinshereniging verkrijgen de gezinsleden van de werknemer niet pas na achttien maanden verblijf dezelfde arbeidsmarktaantekening als de werknemer van wie het verblijf afhankelijk is, maar onmiddellijk.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst

Den Haag, 13 juli 2007.
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaalWetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Toelichting

Algemeen

De overgangsregeling met betrekking tot het vrije verkeer van werknemers met de nationaliteit van Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië is bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstukken II 2006–2007, 29 407, nr. 62 en 70) komen te vervallen. Het betreft het besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om de beperkingen op het werknemersverkeer voor de acht Midden- en Oost-Europese landen die in 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden per 1 mei 2007 op te heffen. De verplichting voor de werkgever om te beschikken over een tewerkstellingsvergunning ten behoeve van door werknemers met één van de genoemde nationaliteiten te verrichten werkzaamheden is daarmee komen te vervallen.

De Staatssecretaris van Justitie

namens deze:

de directeur-generaalWetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven