Subsidieregeling Stichting Bureau Voorlichting Binnenvaart 2007–2009

10 juli 2007

Nr. HDJZ/SCH/2007-881

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 3 en 4 van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: Minister van Verkeer en Waterstaat;

b. Stichting: Stichting Bureau Voorlichting Binnenvaart, gevestigd te Rotterdam;

c. activiteitenplan: activiteitenplan, bedoeld in artikel 4:62 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2

1. De Minister verleent de Stichting een subsidie om activiteiten te verrichten die ten doel hebben:

a. de bekendheid van de binnenvaart te vergroten;

b. de mogelijkheden van de binnenvaart voor potentiële gebruikers inzichtelijk te maken;

c. het daadwerkelijk gebruik van de binnenvaart als transportmodus te bevorderen;

d. de samenwerking met Stichting Railcargo information Netherlands en de Stichting Voorlichtingsbureau Short Sea Shipping nader te bepalen en concreet in te vullen.

2. De subsidie wordt per boekjaar verleend.

3. De subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat er op de begroting van de uitgaven en ontvangsten van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (XII) voor het desbetreffende jaar voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

Artikel 3

De in artikel 2 bedoelde subsidie bedraagt voor de jaren 2007, 2008 en 2009 steeds € 94.000.

Artikel 4

Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 5

1. De Stichting richt de aanvraag tot subsidieverlening aan de Minister ter attentie van de Directeur-generaal Transport en Luchtvaart, Postbus 20904, 2500 EX Den Haag.

2. Het bij de aanvraag mee te zenden activiteitenplan en de begroting zijn goedgekeurd door het bestuur van de Stichting.

3. De aanvraag tot subsidieverlening met de in het tweede lid genoemde stukken wordt jaarlijks op uiterlijk 1 november van het jaar voorafgaand aan het boekjaar ingediend.

Artikel 6

De Minister kan de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren indien:

a. het activiteitenplan naar het oordeel van de Minister niet in overeenstemming is met artikel 2, eerste lid;

b. voor het resterende gedeelte van de begrote kosten van de Stichting jaarlijks door derden niet voldoende gelden worden verstrekt; of

c. door de Stichting vermogen is gevormd met de door de subsidies verstrekte gelden.

Artikel 7

1. Op aanvraag kan de Minister de Stichting per kalenderjaar een voorschot verlenen.

2. Dit voorschot bedraagt ten hoogste 80% van het voor een boekjaar verleende subsidiebedrag en wordt in één keer uitbetaald.

Artikel 8

1. De aanvraag tot de subsidievaststelling wordt uiterlijk op 31 maart van het jaar, volgend op het boekjaar, ingediend.

2. Het bij de aanvraag mee te zenden activiteitenverslag en het financieel verslag zijn goedgekeurd door het bestuur van de Stichting.

3. Artikel 4:78, eerste tot en met vierde lid, Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 9

In afwijking van artikel 5, derde lid, wordt de aanvraag van de subsidie voor het boekjaar 2007 uiterlijk 15 september 2007 door de Stichting ingediend bij de Directeur-Generaal Transport en Luchtvaart.

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2010, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de subsidies die voor die datum zijn verleend.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Bureau Voorlichting Binnenvaart 2007–2009.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, J.C. Huizinga-Heringa.

Toelichting

Algemeen

In de afgelopen jaren is voor de subsidiëring van de Stichting Bureau Voorlichting Binnenvaart (hierna: de Stichting) gebruik gemaakt van de in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geboden mogelijkheid om in incidentele gevallen subsidie te verstrekken zonder wettelijke grondslag indien die voor ten hoogste vier jaren wordt verstrekt (artikel 4:23, derde lid onder d Awb). Aangezien er nu de wens is om de subsidie voort te zetten, is het thans noodzakelijk om de subsidie te verstrekken op grond van deze op de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat gebaseerde regeling. De Awb bepaalt in artikel 4:23, eerste lid, dat een bestuursorgaan slechts subsidie verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift. Deze eis betekent voor subsidies van het Rijk dat er een grondslag moet zijn in een wet in formele zin. De Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat geeft de grondslag om bij ministeriële regeling subsidies te verstrekken voor activiteiten die passen in het verkeer- en vervoersbeleid. De onderhavige ministeriële regeling strekt ertoe een basis te geven voor het voortzetten van de verstrekking in de afgelopen jaren van subsidiegelden aan de Stichting.

De Stichting Bureau Voorlichting Binnenvaart is opgericht op 24 november 1989 met als belangrijkste doelstellingen de bekendheid van het vervoer over water te vergroten en het imago van de binnenvaart te verbeteren. De activiteiten die de Stichting hiertoe ontplooit bestaan hoofdzakelijk uit het verzamelen en verschaffen van informatie, onder andere via een eigen openbare website, het uitgeven van een Nieuwsbrief voor verladers, het organiseren van werkbezoeken aan binnenvaartschepen, het organiseren van/deelnemen aan bijeenkomsten alsmede deelname aan beurzen en het inzetten op samenwerking met andere (intermodale) partijen in de logistieke keten. Daarnaast voert de Stichting jaarlijks een aantal projecten uit. In lijn met de wens van de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister) wordt sinds enige tijd eveneens ingezet op een structurele samenwerking met de aanverwante voorlichtingsbureaus voor het spoorvervoer en short sea. Verder participeert de Stichting in de INE (Inland Navigation Europe), de Europese koepelorganisatie voor de promotie van de binnenvaart.

De Stichting wordt door verschillende partijen financieel gesteund. Vanaf de start zijn het ministerie van Verkeer en Waterstaat (hierna: het ministerie) en het Havenbedrijf Rotterdam de belangrijkste subsidiënten. Onder de andere sponsors bevinden zich scheepseigenaren, het havenbedrijf Amsterdam, andere havenbedrijven en ca. 600 individuele binnenvaartondernemers.

De gezamenlijke financiële bijdrage van de medefinanciers en de overige inkomsten werd in 2006 door de Stichting op ca. € 514.675 begroot, ofwel 84,7% van de begrote kosten van de Stichting. Het ministerie heeft in 2006 15.3% van de kosten bekostigd in de vorm van een opdracht voor een aantal concrete producten.

Met de stichting is in 2006 herhaaldelijk gesproken over de noodzaak van het continueren van de subsidie aan de Stichting. Dit vanuit de gedachte dat de subsidierelatie inmiddels in een heroriëntatiefase is beland. De oorspronkelijke doelstelling, het verbeteren van het imago van de binnenvaart, lijkt inmiddels goeddeels bereikt te zijn. Wel vereist dit positieve imago onderhoud. Het accent verschuift echter naar de voorlichting- en marketingactiviteiten richting specifieke doelgroepen. In 2006 zijn ook nieuwe aandachtspunten geformuleerd. In de eerste plaats het leggen van een grotere nadruk op de rol en positie van binnenvaart binnen de totale transportketen. In de tweede plaats het streven naar samenwerking met aanverwante voorlichtingsbureaus voor spoorvervoer en short sea. Het ministerie ziet dit als een wenselijke ontwikkeling die moet resulteren in een aantal gezamenlijke activiteiten en faciliteiten en op termijn in een integratie van de drie voorlichtingbureaus. Deze voorlichtingsbureaus ontvangen eveneens tot 1 januari 2010 een subsidie van het ministerie (zie Stcrt. 2006, nr. 249/ pag. 54 en Stcrt. 2007, nr. 16/pag. 14.). Ook stemt deze termijn overeen met de afspraak die het ministerie met verscheidene branchepartijen in het kader van het op 14-11-2006 gesloten Convenant Binnenvaart heeft gemaakt.

Het ministerie acht het van belang dat de binnenvaartsector zich blijft ontwikkelen als een moderne, krachtige vervoersmodaliteit die haar groeipotentieel ten volle benut. Een goed functionerend voorlichtingsbureau, zoals de Stichting, kan hieraan een belangrijke bijdrage leveren. Het ministerie is van mening dat een voorlichtingsbureau als de Stichting in beginsel door de sector zelf gefinancierd zou moeten worden. De praktijk laat echter zien dat tot op heden de bijdragen van ondernemers een onvoldoende basis vormen voor de activiteiten die de Stichting wil ontplooien. Het ministerie wil de stichting in de gelegenheid stellen toe te groeien naar een situatie zonder subsidie van de rijksoverheid. Dit kan onder andere geschieden door een intensieve samenwerking met de andere genoemde voorlichtingbureaus aan te gaan, waardoor efficiëncywinst kan worden geboekt.

De subsidie bedraagt € 94.000 per jaar voor een periode van drie jaar. Het beleid van de Minister is er voor de periode 2007–2009 op gericht om het aandeel van het ministerie in de totale financiering van de Stichting naar beneden te brengen, daarom is het bedrag van € 94.000 het maximumbedrag en wordt er geen inflatiecorrectie toegepast.

Het verlenen van de subsidie aan de Stichting kan geheel of gedeeltelijk worden geweigerd als de gronden genoemd in artikel 6, onderdelen a, b en c, zich voordoen. Deze weigeringsgronden zijn aanvullend aan de weigeringsgronden genoemd in artikel 4:35 Awb. Dit laatste artikel geeft de mogelijkheid om bij wettelijk voorschrift aanvullende weigeringsgronden vast te stellen. Eerder genoemd uitgangspunt bij het verstrekken van deze subsidie is dat de Stichting en haar activiteiten ook gedragen worden door het bedrijfsleven. Wanneer die bijdrage onvoldoende is, kan dat een reden zijn om de subsidieverlening geheel of gedeeltelijk te weigeren (artikel 6, onderdeel b). Wanneer de bijdrage vanuit het bedrijfsleven toeneemt, kan de bijdrage van het ministerie omlaag en kan op grond van artikel 6 onder c, de subsidie voor het daaropvolgende jaar, al naar gelang de mate van toegenomen bijdragen door het bedrijfsleven, geheel of gedeeltelijk worden geweigerd.

Op basis van artikel 8 wordt bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie een door het bestuur van de Stichting goedgekeurd activiteitenverslag en een financieel verslag meegezonden. Dit wil echter niet zeggen dat dit het enige moment is waarop de Stichting verantwoording aflegt over haar handelen. Op grond van de statuten vindt minimaal eens per kwartaal een bestuursvergadering plaats, waarvoor de Minister als toehoorder wordt uitgenodigd.

De planning- en controlcyclus die aan de hand van deze regeling ontstaat is als volgt opgebouwd. Uiterlijk 8 weken voor de aanvang van het boekjaar wordt de aanvraag ingediend, vergezeld van een door het bestuur goedgekeurd activiteitenplan en goedgekeurde begroting. Alvorens de Minister op grond van artikel 4:13, tweede lid, Awb binnen acht weken besluit tot verlening van de subsidie en een voorschot, kan zij krachtens artikel 4:5 Awb verzoeken om aanvullende informatie en/of een nieuwe, aangepaste subsidieaanvraag. Is dit laatste het geval dan schort de termijn voor het nemen van het besluit op (zie artikel 4:15 Awb). Binnen drie maanden na afloop van het boekjaar legt de Stichting rekening en verantwoording af met het indienen van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie. Deze aanvraag wordt in ieder geval vergezeld van een financieel verslag en een activiteitenverslag, Op grond van artikel 8, derde lid, hoeft er geen accountantsverklaring te worden overlegd. Vervolgens neemt de Minister op grond van artikel 4:13, tweede lid, Awb binnen acht weken het besluit tot vaststelling van de subsidie.

De subsidieregeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van staatsteun in de zin van artikel 87, eerste lid, van het EG-verdrag. Er is namelijk geen sprake van vervalsing of dreigende vervalsing van de mededinging en evenmin van ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten. Hierbij valt nog op te merken dat de Stichting geen onderneming drijft.

De Europese Commissie heeft tot op heden initiatieven van lidstaten tot het oprichten van voorlichtingsbureaus politiek altijd gesteund, omdat deze initiatieven passen in de politiek van de EU om het gebruik van binnenvaart in Europa te stimuleren in de strijd tegen de toenemende congestie op de weg ter bevordering van een schoner milieu.

Het gevolg van deze ministeriële regeling voor de rijksbegroting is dat er voor een periode van drie jaar jaarlijks € 94.000 subsidie wordt verstrekt.

Het totale percentage administratieve lasten is berekend op 3,9% van het totale subsidiebedrag. Dit komt neer op een bedrag van € 3.659 op de € 94.000. Dit bedrag bestaat uit € 440 aan kosten in de aanvraagfase en € 3.219 aan kosten in de vaststellingsfase van de subsidie. Er zijn geen kosten verbonden aan de exploitatiefase van de regeling. Het percentage administratieve lasten ligt onder de norm van 5 procent die het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) hanteert als minimum voor het verrichten van een toets.

Artikelgewijs

Artikel 2

De genoemde beleidsdoelstellingen vallen grotendeels samen met de statutaire doelstellingen van de Stichting. Sinds kort is de doelstelling ook gericht op het concreet invullen van de door de Minister gewenste samenwerking met aanverwante voorlichtingsbureaus voor het spoorvervoer en short sea. De gedachte hierachter is dat short sea shipping, spoorvervoer en binnenvaart niet op zichzelf staan, maar deel uitmaken van een integrale logistieke en transportketen van intermodale vervoerspartijen.

In het derde lid wordt de verlening van de subsidie afhankelijk gemaakt van de begrotingsruimte die het ministerie elk jaar heeft.

Artikel 4

Door te bepalen dat de facultatieve afdeling 4.2.8 van de Awb van toepassing is, zijn op eenvoudige wijze enkele belangrijke aspecten van de subsidieverlening geregeld. Het gaat hier immers om een meerjarige subsidierelatie. Het betreft hier de voorschriften met betrekking tot de aanvraag, de verplichtingen van de Stichting alsmede de subsidievaststelling.

Artikel 7

Artikel 4:54 van de Awb geeft de mogelijkheid om bij wettelijk voorschrift te bepalen dat de Minister voorschotten kan verlenen; dit artikel regelt de voorschotverlening. Op grond van artikel 4.55, tweede lid, Awb worden de voorschotten binnen vier weken na de voorschotverlening betaald. Bij de voorschotverlening wordt niet anders bepaald.

Artikel 8

Artikel 4:78, vijfde lid, Awb geeft de mogelijkheid om bij wettelijk voorschrift te bepalen dat de subsidieontvanger niet aan de verplichtingen met betrekking tot de accountantscontrole genoemd in artikel 4:78, eerste tot en met vierde lid, Awb hoeft te voldoen. In het derde lid van dit artikel wordt dit wettelijk voorschrift gegeven.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J.C. Huizinga-Heringa

Naar boven