Wijziging Regeling permanente eisen bussen, Regeling wijze van keuren APK en Regeling wijziging constructie

Regeling tot wijziging van de Regeling permanente eisen bussen, de Regeling wijze van keuren APK en de Regeling wijziging constructie in verband met een aantal technische wijzigingen

10 juli 2007

Nr. HDJZ/AWW/2007-559

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 76, derde lid, en 106, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 80, derde lid, onder b, van het Besluit personenvervoer 2000, en de artikelen 6.1, tweede lid, 6.4, eerste lid, onderdeel b, en derde lid van het Voertuigreglement;

Besluit:

Artikel I

Artikel 7 van de Regeling permanente eisen bussen1 komt als volgt te luiden:

Artikel 7

1. Bij de uitgangen moeten opschriften zijn aangebracht waaruit blijkt op welke wijze de uitgang moet worden geopend in geval van een noodsituatie.

2. De voorzijde, de achterzijde en de buitenzijde van de deuren in de rechterzijkant van een bus die is voorzien van een CNG-installatie zijn voorzien van een weerbestendige sticker met het volgende herkenningsteken:

stcrt-2007-137-p37-SC81376-1.gif

3. Het herkenningsteken, bedoeld in het tweede lid, voldoet aan de volgende eisen:

a. de achtergrond is groen;

b. de rand is wit of wit reflecterend;

c. de letters zijn wit of wit reflecterend;

d. de rand is 4 tot 6 mm breed;

e. het herkenningsteken is 25 mm lang;

f. het herkenningsteken is 4 mm dik;

g. de sticker is 110 tot 150 mm breed;

h. de sticker is 80 tot 110 mm lang;

i. de letters ‘CNG’ staan in het midden van de sticker.

4. De voorzijde, de achterzijde en de buitenzijde van de deuren in de rechterzijkant van een bus die is voorzien van een LPG-installatie zijn voorzien van een weerbestendige sticker mer het volgende herkenningsteken:

stcrt-2007-137-p37-SC81376-2.gif

5. Het herkenningsteken, bedoeld in het vierde lid, voldoet aan de volgende eisen:

a. de achtergrond is groen;

b. de rand is wit of wit reflecterend;

c. de letters zijn wit of wit reflecterend;

d. de rand is 4 tot 6 mm breed;

e. het herkenningsteken is minimaal 25 mm lang;

f. het herkenningsteken is minimaal 4 mm dik;

g. de sticker is 110 tot 150 mm breed;

h. de sticker is 80 tot 110 mm lang;

i. de letters ‘LPG’ staan in het midden van de sticker.

Artikel II

De Regeling wijze van keuren APK2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de keuringseis ‘artikel 5.2.10’ en de bijbehorende wijze van keuren worden een keuringseis en een wijze van keuren ingevoegd, luidende:

Artikel 5.2.10a

Lid 1. –

Lid 2, a en b. Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 3. Visuele controle.

Lid 4. Visuele controle aan de hand van de gegevens op de tank, op het kentekenbewijs, dan wel uit het kentekenregister.

Lid 5. De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

Lid 6. Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor gestart waarna de handrem wordt aangetrokken en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld. Met behulp van de koppeling de motor laten afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen. Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld op CNG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd; daarna wordt met het contact uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen.

Leden 7 t/m 9. De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

2. Keuringseis ‘artikel 5.2.16’ en de bijbehorende wijze van keuren komen te luiden:

Artikel 5.2.16

Lid 1. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen. Een volledig doorgescheurde flexibele koppeling is toegestaan mits de aandrijfas op zijn plaats blijft.

Lid 2. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 3. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij het stuur naar links en rechts wordt gedraaid.

Lid 4. –

3. Keuringseis ‘artikel 5.2.19’ en de bijbehorende wijze van keuren komen te luiden:

Artikel 5.2.19

Lid 1. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 2. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 3.

1. De wijze van keuren bij het eerste lid is van toepassing.

2. Voor het zichtbaar maken van:

a. axiale speling van fuseepennen, -⁠lageringen en -bussen wordt elk wiel ontlast en op en neer bewogen dan wel ontlast en langzaam weer belast;

b. radiale speling van fuseepennen, -⁠lageringen en -bussen wordt elk wiel gedeeltelijk ontlast en handmatig dan wel met behulp van een spelingsdetector bewogen;

c. axiale en radiale speling van fuseekogels en overige kogelgewrichten wordt elke kogel ten opzichte van de draagarm in elke richting bewogen; bij deze controle moet de stand van de wielophanging zoveel mogelijk overeenkomen met de rijpositie en moeten de kogels zoveel mogelijk onbelast zijn;

d. radiale speling van de overige draaipunten wordt elk draaipunt in radiale richting ten opzichte van de bevestiging bewogen met behulp van een spelingsdetector dan wel handmatig.

3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

4. Op de speling zijn de artikelen 2.5.2 tot en met 2.5.4 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Lid 4. Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt visuele controle plaats terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 5. –

4. Keuringseis ‘artikel 5.2.29’ en de bijbehorende wijze van keuren komen te luiden:

Artikel 5.2.29

Lid 1. Visuele controle waarbij, met de wielen in de stand van rechtuitrijden, het stuurwiel naar links en naar rechts wordt gedraaid met een hoekverdraaiing van ten hoogste 15°, zo nodig met draaiende motor. De bestuurde wielen moeten hierbij van stand veranderen.

Lid 2. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt waarbij de stuurbekrachtiging buiten werking is gesteld. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand bewogen waarbij de bestuurde wielen gedeeltelijk mogen worden ontlast.

Lid 3. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Het stuurwiel wordt met krachtige korte bewegingen naar links en naar rechts gedraaid, waarbij de massa van de personenauto op de wielen rust. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

Lid 4. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 5. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het stuurwiel langzaam naar links en naar rechts gedraaid en axiaal bewogen.

Lid 6. De wijze van keuren bij het vijfde lid is van toepassing. Op scheuren dan wel het loslaten van de vulcanisatie is artikel 2.7.2 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Lid 7.

1. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

2. Voor het zichtbaar maken van:

a. radiale speling wordt het stuurwiel met krachtige, korte bewegingen naar links en naar rechts gedraaid terwijl de massa van de personenauto op de wielen rust;

b. axiale speling worden op de stuurkogel of stuurverbinding trek- en drukkrachten uitgeoefend.

3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

4. Op de speling is artikel 2.7.3 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Lid 8. Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt visuele controle plaats, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 9. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand bewogen.

Lid 10. –

5. Keuringseis ‘artikel 5.2.38’ en de bijbehorende wijze van keuren komen te luiden:

Artikel 5.2.38

Leden 1 en 2. De artikelen 2.8.8 tot en met 2.8.12 alsmede de artikelen 2.8.14, 2.8.16 en 2.8.17 van de Regeling permanente eisen zijn van toepassing. Indien een remproef op de weg wordt uitgevoerd, moet de snelheid bij aanvang van de remproef ongeveer 50 km/h bedragen.

Lid 3. Terwijl de wielen zich vrij van de grond of van de hefinrichting bevinden, wordt het rempedaal licht ingetrapt en wordt gecontroleerd of elk wiel wordt geremd. Bij gebruik van een rollenremtestbank voor de controle van de remwerking, wordt gelijktijdig hierop gecontroleerd.

Lid 4. De controle geschiedt op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 8, Afdeling 3 van de Regeling permanente eisen.

Lid 5. –

Lid 6. –

B

Bijlage II, behorende bij artikel 4, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de keuringseis ‘artikel 5.3.10’ en de bijbehorende wijze van keuren worden een keuringseis en een wijze van keuren ingevoegd, luidende:

Artikel 5.3.10a

Lid 1. –

Lid 2, a en b. Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 3. Visuele controle.

Lid 4. Visuele controle aan de hand van de gegevens op de tank, op het kentekenbewijs, dan wel uit het kentekenregister.

Lid 5. De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

Lid 6. Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor gestart waarna de handrem wordt aangetrokken en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld. Met behulp van de koppeling de motor laten afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen.

Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld op CNG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd; daarna wordt met het contact uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen.

Leden 7 t/m 9. De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

2. Keuringseis ‘artikel 5.3.16’ en de bijbehorende wijze van keuren komen te luiden:

Artikel 5.3.16

Lid 1. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen. Een volledig doorgescheurde flexibele koppeling is toegestaan mits de aandrijfas op zijn plaats blijft.

Lid 2. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 3. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 4. –

3. Keuringseis ‘artikel 5.3.19’ en de bijbehorende wijze van keuren komen te luiden:

Artikel 5.3.19

Lid 1. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 2. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 3.

1. De wijze van keuren bij het eerste lid is van toepassing.

2. Voor het zichtbaar maken van:

a. axiale speling van fuseepennen, -⁠lageringen en -bussen wordt elk wiel ontlast en op en neer bewogen dan wel ontlast en langzaam weer belast;

b. radiale speling van fuseepennen, -⁠lageringen en -bussen wordt elk wiel gedeeltelijk ontlast en handmatig dan wel met behulp van een spelingsdetector bewogen;

c. axiale en radiale speling van fuseekogels en overige kogelgewrichten wordt elke kogel ten opzichte van de draagarm in elke richting bewogen; bij deze controle moet de stand van de wielophanging zoveel mogelijk overeenkomen met de rijpositie en moeten de kogels zoveel mogelijk onbelast zijn;

d. radiale speling van de overige draaipunten wordt elk draaipunt in radiale richting ten opzichte van de bevestiging bewogen met behulp van een spelingsdetector dan wel handmatig.

3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

4. Op de speling zijn de artikelen 2.5.2 tot en met 2.5.4 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Lid 4. Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt visuele controle plaats terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 5. –

4. Keuringseis ‘artikel 5.3.29’ en de bijbehorende wijze van keuren komen te luiden:

Artikel 5.3.29

Lid 1. Visuele controle waarbij, met de wielen in de stand van rechtuitrijden, het stuurwiel naar links en naar rechts wordt gedraaid met een hoekverdraaiing van ten hoogste 30°, zo nodig met draaiende motor. De bestuurde wielen moeten hierbij van stand veranderen.

Lid 2. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt waarbij de stuurbekrachtiging buiten werking is gesteld. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand bewogen waarbij de bestuurde wielen gedeeltelijk mogen worden ontlast.

Lid 3. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Het stuurwiel wordt met krachtige korte bewegingen naar links en naar rechts gedraaid, waarbij de massa van de bedrijfsauto op de wielen rust. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

Lid 4. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 5. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het stuurwiel langzaam naar links en naar rechts gedraaid en axiaal bewogen.

Lid 6. De wijze van keuren bij het vijfde lid is van toepassing. Op scheuren dan wel het loslaten van de vulcanisatie is artikel 2.7.2 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Lid 7.

1. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

2. Voor het zichtbaar maken van:

a. radiale speling wordt het stuurwiel met krachtige, korte bewegingen naar links en naar rechts gedraaid terwijl de massa van de bedrijfsauto op de wielen rust;

b. axiale speling worden op de stuurkogel of stuurverbinding trek- en drukkrachten uitgeoefend.

3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

4. Op de speling is artikel 2.7.3 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Lid 8. Visuele controle, indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 9. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand bewogen.

Lid 10. –

5. Keuringseis ‘artikel 5.3.37’ en de bijbehorende wijze van keuren komen te luiden:

Artikel 5.3.37

Lid 1. Visuele controle met behulp van een manometer, waarbij de rem in werking wordt gesteld.

Lid 2. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 3. Visuele controle met behulp van een manometer.

Lid 4. Visuele controle met behulp van een manometer, waarbij de afzonderlijke inrichting wordt bediend.

Lid 5. Visuele controle. De werking wordt gecontroleerd door het aan- en afkoppelen van de aansluitkoppen van een aanhangwagenremsysteem.

6. Keuringseis ‘artikel 5.3.57’ en de bijbehorende wijze van keuren komen te luiden:

Artikel 5.3.57

Lid 1.

a. Visuele controle.

b. Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

c, d, en e. Visuele controle.

f. Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

g. Visuele controle.

h. Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

i. Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot en met 2.10.4 van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn.

j tot en met l. Visuele controle.

m. Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

n tot en met q. Visuele controle.

Leden 2 t/m 6. Visuele controle.

Lid 7. –

7. Keuringseis ‘artikel 5.3.59’ en de bijbehorende wijze van keuren komen te luiden:

Artikel 5.3.59

Leden 1 t/m 5. Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

Lid 6. De wijze van keuren bij het tweede, derde en vierde lid van artikel 5.3.55 van het Voertuigreglement is van toepassing.

Lid 7. De wijze van keuren bij het eerste tot en met vijfde lid van artikel 5.3.55 van het Voertuigreglement is van toepassing.

Leden 8 t/m 10. Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

8. Keuringseis ‘artikel 5.3.69’ en de bijbehorende wijze van keuren komen te luiden:

Artikel 5.3.69

Lid 1. In geval van twijfel wordt met behulp van een geschikt meetmiddel en een aanliggende stalen rei in alle richtingen over het hart van de schotel gemeten.

Lid 2. Visuele controle.

Lid 3. Controleren met behulp van:

a. een standaard pen van 2 inch, die voldoet aan de nieuwmaat toleranties en voorzien is van een vlakke plaat waarbij het uitstekende deel van de pen een hoogte heeft van ten minste 82,5 en ten hoogste 82,7 mm, dan wel

b. een oplegger met een pen van 2 inch daarbij rekening houdend met een eventuele gemeten slijtage van de pen.

In geval van twijfel wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.

Lid 4. Visuele controle terwijl de sluit- en borginstelling wordt geopend en gesloten.

C

Bijlage III, behorende bij artikel 5, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de keuringseis ‘artikel 5.5.10’ en de bijbehorende wijze van keuren worden een keuringseis en een wijze van keuren ingevoegd, luidende:

Artikel 5.5.10a

Lid 1. –

Lid 2, a en b. Visuele controle, zo nodig terwijl het driewielig motorrijtuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 3. Visuele controle.

Lid 4. Visuele controle aan de hand van gegevens op de tank, op het kentekenbewijs, dan wel uit het kentekenregister.

Lid 5. De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

Lid 6. Visuele controle, zo nodig terwijl het driewielig motorrijtuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor gestart waarna de handrem wordt aangetrokken en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld. Met behulp van de koppeling de motor laten afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen.

Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld op CNG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd; daarna wordt met het contact uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen.

Leden 7 t/m 9. De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

2. Keuringseis ‘artikel 5.5.16’ en de bijbehorende wijze van keuren komen te luiden:

Artikel 5.5.16

Lid 1. Visuele controle; indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen. Een volledig doorgescheurde flexibele koppeling is toegestaan mits de aandrijfas op zijn plaats blijft.

Lid 2. Visuele controle.

Lid 3. Visuele controle.

Lid 4. –

3. Keuringseis ‘artikel 5.5.19’ en de bijbehorende wijze van keuren komen te luiden:

Artikel 5.5.19

Lid 1. Visuele controle.

Lid 2. Visuele controle.

Lid 3.

1. Visuele controle.

a. axiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen wordt elk wiel ontlast en op en neer bewogen dan wel ontlast en langzaam weer belast;

b. radiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen wordt elk wiel gedeeltelijk ontlast en handmatig dan wel met behulp van een spelingsdetector bewogen;

c. axiale en radiale speling van fuseekogels en overige kogelgewrichten wordt elke kogel ten opzichte van de draagarm in elke richting bewogen; bij deze controle moet de stand van de wielophanging zoveel mogelijk overeenkomen met de rijpositie en moeten de kogels zoveel mogelijk onbelast zijn;

d. radiale speling van de overige draaipunten wordt elk draaipunt in radiale richting ten opzichte van de bevestiging bewogen met behulp van een spelingsdetector dan wel handmatig.

2. Voor het zichtbaar maken van:

3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

4. Op de speling zijn de artikelen 2.5.2 tot en met 2.5.4 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Lid 4. Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt visuele controle plaats.

Lid 5. –

4. Keuringseis ‘artikel 5.5.29’ en de bijbehorende wijze van keuren komen te luiden:

Artikel 5.5.29

Lid 1. Visuele controle waarbij, met de wielen in de stand van rechtuitrijden, het stuurwiel naar links en naar rechts wordt gedraaid met een hoekverdraaiing van ten hoogste 15°, zo nodig met draaiende motor. De bestuurde wielen moeten hierbij van stand veranderen.

Lid 2. Visuele controle waarbij de stuurbekrachtiging buiten werking is gesteld. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand bewogen waarbij de bestuurde wielen gedeeltelijk mogen worden ontlast.

Lid 3. Visuele controle. Terwijl de massa van het driewielige motorrijtuig op de wielen rust, wordt het stuurwiel met krachtige korte bewegingen naar links en naar rechts gedraaid, waarbij de massa van het driewielige motorrijtuig op de wielen rust. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

Lid 4. Visuele controle.

Lid 5. Visuele controle. Hierbij wordt het stuurwiel langzaam naar links en naar rechts gedraaid en axiaal bewogen.

Lid 6. De wijze van keuren bij het vijfde lid is van toepassing. Op scheuren dan wel het loslaten van de vulcanisatie is artikel 2.7.2 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Lid 7.

1. Visuele controle. Voor het zichtbaar maken van:

a. radiale speling wordt het stuurwiel met krachtige, korte bewegingen naar links en naar rechts gedraaid terwijl de massa van het driewielige motorrijtuig op de wielen rust;

b. axiale speling worden op de stuurkogel of stuurverbinding trek- en drukkrachten uitgeoefend.

2. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

3. Op de speling is artikel 2.7.3 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Lid 8. Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt visuele controle plaats.

Lid 9. –

D

Bijlage IV, behorende bij artikel 6, wordt als volgt gewijzigd:

1. Keuringseis ‘artikel 5.12.7’ en de bijbehorende wijze van keuren komen te luiden:

Artikel 5.12.7

Leden 1 t/m 3. In geval van buitensporige wijziging van de inrichting wordt aanhangwagen gewogen.

2. Keuringseis ‘artikel 5.12.19’ en de bijbehorende wijze van keuren komen te luiden:

Artikel 5.12.19

Lid 1. Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 2. Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 3.

1. De wijze van keuren bij het eerste lid is van toepassing.

2. Voor het zichtbaar maken van:

a. axiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen wordt elk wiel ontlast en op en neer bewogen dan wel ontlast en langzaam weer belast;

b. radiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen wordt elk wiel gedeeltelijk ontlast en handmatig dan wel met behulp van een spelingsdetector bewogen;

c. axiale en radiale speling van fuseekogels en overige kogelgewrichten wordt elke kogel ten opzichte van de draagarm in elke richting bewogen; bij deze controle moet de stand van de wielophanging zoveel mogelijk overeenkomen met de rijpositie en moeten de kogels zoveel mogelijk onbelast zijn;

d. radiale speling van de overige draaipunten wordt elk draaipunt in radiale richting ten opzichte van de bevestiging bewogen met behulp van een spelingsdetector dan wel handmatig.

3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

4. Op de speling zijn de artikelen 2.5.2 tot en met 2.5.4 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Lid 4. Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt visuele controle plaats, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 5. –

3. Keuringseis ‘artikel 5.12.59’ en de bijbehorende wijze van keuren komen te luiden:

Artikel 5.12.59

Leden 1 t/m 3. Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

Lid 4. De wijze van keuren bij het tweede, derde en vierde lid van artikel 5.12.55 van het Voertuigreglement is van toepassing.

Lid 5. Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

4. Keuringseis ‘artikel 5.12.68’ en de bijbehorende wijze van keuren komen te luiden:

Artikel 5.12.68

Lid 1.

a. Er wordt in alle richtingen gemeten met een geschikt meetmiddel, bijvoorbeeld een kaliber.

b. Ter plaatse van de slijtagevlakken wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.

Lid 2.

a. Er wordt gemeten met een geschikt meetmiddel, bijvoorbeeld een kaliber.

b. Ter plaatse van de slijtagevlakken wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.

Lid 3.

a. Er wordt gemeten met een geschikt meetmiddel, bijvoorbeeld een kaliber.

b. Ter plaatse van de slijtagevlakken wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.

Leden 4 t/m 6. Visuele controle.

Artikel III

De Regeling wijziging constructie3 wordt als volgt gewijzigd:

A

Het eerste hoofdstuk komt te luiden:

Hoofdstuk 1. Wijziging van de inrichting zoals vermeld op het kentekenbewijs dan wel in het kentekenregister, wijziging van een enkele naar een dubbele cabine dan wel van een dubbele naar een enkele cabine, wijziging van een voertuig dat in gebruik is genomen na 31 mei 2004 zodanig dat het aantal zitplaatsen zoals vermeld op het kentekenbewijs dan wel in het kentekenregister wordt overschreden en wijziging van de carrosserie.

B

De derde titel van het eerste hoofdstuk wordt vernummerd tot vijfde titel.

C

In het eerste hoofdstuk wordt een derde titel ingevoegd, luidende:

Titel 3

Wijziging van een enkele naar een dubbele cabine dan wel van een dubbele naar een enkele cabine

Paragraaf 1

Algemeen

Artikel 69a

In deze titel wordt verstaan onder bedrijfsauto: een bedrijfsauto, niet zijnde een bus, waarbij achter de zitplaats van de bestuurder en terzijde van de naast deze plaats aanwezige zitplaatsen een of meer extra zitplaatsen zijn aangebracht, dan wel een bedrijfsauto, niet zijnde een bus, waarbij deze extra zitplaatsen zijn verwijderd.

Artikel 69b

Een bedrijfsauto moet voldoen aan de volgende eisen:

a. van deugdelijke bouw en inrichting zijn;

b. in overeenstemming zijn met de op het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs en in het kentekenregister omtrent het voertuig vermelde gegevens, met uitzondering van die betreffende de vermelding van de dubbele cabine;

c. het identificatienummer moet op een vast voertuigdeel zijn ingeslagen en moet goed leesbaar zijn;

d. het kenteken moet goed leesbaar zijn en de kentekenplaten mogen niet zijn afgeschermd.

Paragraaf 2

Algemene bouwwijze van het voertuig

Artikel 69c

1. De bovenbouw van een bedrijfsauto moet deugdelijk op het onderstel zijn bevestigd.

2. De ondersteuning van zowel de laadvloer als de laadruimte moet deugdelijk zijn. Ten aanzien van de deugdelijkheid van de ondersteuning is de Regeling permanente eisen van toepassing.

Paragraaf 3

Carrosserie

Artikel 69d

1. De deuren, sloten en scharnieren van een bedrijfsauto die in gebruik wordt genomen na 31 december 1994, moeten voldoen aan het bepaalde in Richtlijn 70/387/EEG, bijlage I, onderdeel 3.

2. De bestuurderscabine van bedrijfsauto's die in gebruik zijn genomen na 30 september 1971 doch voor 1 januari 1995 moet, indien die cabine door middel van een schot van het overige deel van de carrosserie is gescheiden, zowel aan de linker- als aan de rechterzijde over een uitgang beschikken met zodanige minimumafmetingen dat daarin een ellips kan worden beschreven met een korte as van 0,44 m en een lange as van 0,64 m.

3. Een van de in het tweede lid genoemde uitgangen mag zijn vervangen door een gelijkwaardige uitgang in het dak of in de achterwand van de cabine.

Artikel 69e

1. De voorruiten van bedrijfsauto's die in gebruik worden genomen na 31 december 1994, moeten voldoen aan het bepaalde in Richtlijn 92/22/EEG.

2. De voorruiten en zijruiten mogen geen beeldvertekening vertonen.

3. Indien geen rechterbuitenspiegel is gemonteerd, mag de achterruit geen beeldvertekening vertonen.

4. Het materiaal van de ruiten van bedrijfsauto's moet bestaan uit gehard glas, gelaagd glas of kunststof, dan wel:

1°. het moet ten minste even doorzichtig zijn als gewoon glas;

2°. het moet bij breuk minder kans geven op ernstige verwondingen dan bij breuk van gewoon glas.

5. De voorruiten van bedrijfsauto's die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 1995 moeten voldoen aan de door Onze Minister gestelde eisen.

Artikel 69f

1. Bedrijfsauto's moeten zijn voorzien van een linkerbuitenspiegel en een rechterbuitenspiegel.

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mogen voor het vervoer van goederen bestemde bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg zijn voorzien van een linkerbuitenspiegel en een binnenspiegel indien het gezichtsveld van de binnenspiegel zodanig is dat de bestuurder ten minste een vlak en horizontaal weggedeelte, waarvan het midden in het verticale vlak door de lengte-as van het voertuig ligt, kan overzien vanaf een afstand van 60,00 m van de achterzijde van het voertuig tot aan de horizon over een breedte van 20,00 m.

Artikel 69g

Bedrijfsauto’s die in gebruik zijn genomen na 31 december 1994, voldoen terzake van de inrichting, sterkte en bevestiging van zitplaatsen aan de volgende eisen:

a. indien zij in gebruik zijn genomen voor 20 oktober 2006, voldoen zij voor wat betreft de naar voren gerichte zitplaatsen aan richtlijn 74/408/EEG;

b. indien zij in gebruik zijn genomen na 19 oktober 2006, voldoen zij voor wat betreft de zijdelings en de naar voren gerichte zitplaatsen aan richtlijn 74/408/EEG.

Artikel 69h

1. Bedrijfsauto’s die in gebruik worden genomen na 31 december 1994 moeten zijn voorzien van bevestigingspunten voor autogordels overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 76/115/EEG.

2. Bedrijfsauto’s die in gebruik zijn genomen na 1 januari 1971 doch voor 1 januari 1995 en die beurtelings voor het vervoer van personen of goederen kunnen worden ingericht, moeten zijn voorzien van bevestigingspunten voor autogordels. Deze bevestigingspunten moeten zijn aangebracht ten behoeve van het gebruik van autogordels op de zitplaats van de bestuurder en op naast deze plaats aanwezige zitplaatsen, voor zover die zitplaatsen aan een portier grenzen. De bevestigingspunten moeten voldoen aan en zijn aangebracht volgens de door Onze Minister vastgestelde eisen.

3. Bedrijfsauto’s die in gebruik zijn genomen na 31 december 1989 doch voor 1 januari 1995 en die beurtelings voor het vervoer van personen of goederen kunnen worden ingericht, moeten tevens zijn voorzien van bevestigingspunten voor autogordels voor alle andere naar voren gerichte zitplaatsen dan in het tweede lid bedoeld. De bevestigingspunten moeten voldoen aan en zijn aangebracht volgens de door Onze Minister vastgestelde eisen.

4. De aanwezigheid van de in het tweede en derde lid bedoelde bevestigingspunten is niet verplicht voor voertuigen die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 1995, indien degene die met de afgifte van kentekenbewijzen is belast van oordeel is dat er in verband met de bouw of de inrichting van het voertuig aanleiding bestaat de verplichting niet op het voertuig van toepassing te doen zijn.

5. Bedrijfsauto’s die in gebruik worden genomen na 31 december 1994, moeten zijn voorzien van autogordels overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 77/541/EEG voor die zitplaatsen die van bevestigingspunten voor autogordels zijn voorzien.

6. Bedrijfsauto’s die in gebruik zijn genomen na 1 januari 1971 doch voor 1 januari 1995, waarin bevestigingspunten moeten zijn aangebracht ten behoeve van het gebruik van autogordels op de in het tweede en derde lid bedoelde zitplaatsen, moeten zijn voorzien van autogordels voor die zitplaatsen. De autogordels moeten voldoen aan de door Onze Minister vastgestelde eisen.

D

In het eerste hoofdstuk wordt een vierde titel ingevoegd, luidende:

Titel 4

Wijziging van een voertuig dat in gebruik is genomen na 31 mei 2004, zodanig dat het aantal zitplaatsen zoals vermeld op het kentekenbewijs dan wel in het kentekenregister wordt overschreden

Artikel 69i

In deze titel wordt verstaan onder voertuig: een na 31 mei 2004 in gebruik genomen personenauto, bedrijfsauto, motorfiets of driewielig motorrijtuig, waarvan het aantal zitplaatsen zoals vermeld op het kentekenbewijs dan wel in het kentekenregister wordt overschreden.

Afdeling 1

Personenauto

Paragraaf 1

Algemeen

Artikel 69j

1. Personenauto’s moeten van deugdelijke bouw en inrichting zijn.

2. Het voertuig moet in overeenstemming zijn met de op het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs en de in het kentekenregister omtrent het voertuig vermelde gegevens, met uitzondering van die betreffende het aantal zitplaatsen.

Paragraaf 2

Carrosserie

Artikel 69k

Personenauto’s die in gebruik zijn genomen na 31 mei 2004, voldoen terzake van de inrichting, sterkte en bevestiging van zitplaatsen en hoofdsteunen aan de volgende eisen:

a. indien zij in gebruik zijn genomen voor 20 oktober 2006, voldoen zij voor wat betreft de naar voren gerichte zitplaatsen en hoofdsteunen daarvan aan de richtlijnen 74/408/EEG en 78/932/EEG;

b. indien zij in gebruik zijn genomen na 19 oktober 2006, voldoen zij voor wat betreft de zijdelings gerichte zitplaatsen aan richtlijn 74/408/EEG en voor wat betreft de naar voren gerichte zitplaatsen en hoofdsteunen daarvan aan de richtlijnen 74/408/EEG en 78/932/EEG.

Artikel 69l

1. Personenauto’s die in gebruik worden genomen na 31 mei 2004, moeten zijn voorzien van bevestigingspunten voor autogordels overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 76/115/EEG.

2. Personenauto’s die in gebruik worden genomen na 31 mei 2004, moeten zijn voorzien van autogordels overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 77/541/EEG voor die zitplaatsen die van bevestigingspunten voor autogordels zijn voorzien.

Het is toegestaan personenauto’s te voorzien van autogordels die zijn goedgekeurd voor een ander type voertuig dan waarvoor goedkeuring wordt gevraagd, indien:

a. op het in Richtlijn 77/541/EEG, bijlage II, bedoelde goedkeuringsformulier dat andere type voertuig is vermeld;

b. de positie van de bevestigingspunten in het voertuig overeenstemt met de positie waarin de autogordels zijn goedgekeurd;

c. de autogordels zijn aangebracht overeenkomstig de montagevoorschriften van de fabrikant van de autogordels.

Afdeling 2

Bedrijfsauto

Paragraaf 1

Algemeen

Artikel 69m

1. Bedrijfsauto’s moeten van deugdelijke bouw en inrichting zijn.

2. Het voertuig moet in overeenstemming zijn met de op het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs en de in het kentekenregister omtrent het voertuig vermelde gegevens met uitzondering van het aantal zitplaatsen.

Paragraaf 2

Carrosserie

Artikel 69n

Bedrijfsauto’s die in gebruik zijn genomen na 31 mei 2004, voldoen terzake van de inrichting, sterkte en bevestiging van zitplaatsen aan de volgende eisen:

a. indien zij in gebruik zijn genomen voor 20 oktober 2006, voldoen zij voor wat betreft de naar voren gerichte zitplaatsen aan richtlijn 74/408/EEG;

b. indien zij in gebruik zijn genomen na 19 oktober 2006, voldoen zij voor wat betreft de zijdelings en de naar voren gerichte zitplaatsen aan richtlijn 74/408/EEG.

Artikel 69o

1. Bedrijfsauto's die in gebruik worden genomen na 31 mei 2004, moeten zijn voorzien van bevestigingspunten voor autogordels overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 76/115/EEG.

2. Bedrijfsauto's die in gebruik worden genomen na 31 mei 2004, moeten zijn voorzien van autogordels overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 77/541/EEG voor die zitplaatsen die van bevestigingspunten voor autogordels zijn voorzien.

Het is toegestaan bedrijfsauto’s te voorzien van autogordels die zijn goedgekeurd voor een ander type voertuig dan waarvoor goedkeuring wordt gevraagd, indien:

a. de positie van de bevestigingspunten in het voertuig overeenstemt met de positie waarin de autogordels zijn goedgekeurd;

b. de autogordels zijn aangebracht overeenkomstig de montagevoorschriften van de fabrikant van de autogordels;

c. voor autogordels met specifieke eigenschappen de geschiktheid wordt aangetoond.

Afdeling 3

Motorfiets

Paragraaf 1

Algemeen

Artikel 69p

1. Motorfietsen moeten van deugdelijke bouw en inrichting zijn.

2. Het voertuig moet in overeenstemming zijn met de op het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs en de in het kentekenregister omtrent het voertuig vermelde gegevens met uitzondering van het aantal zitplaatsen.

Paragraaf 2

Carrosserie

Artikel 69q

Motorfietsen die in gebruik worden genomen na 31 mei 2004 en waarop een passagier kan worden vervoerd, moeten zijn voorzien van een riem dan wel een of meer handgrepen voor deze passagier, welke moeten voldoen aan het bepaalde in Richtlijn 93/32/EEG.

Artikel 69r

1. De zitplaats of zitplaatsen van motorfietsen moeten deugdelijk zijn bevestigd.

2. Voetsteunen moeten deugdelijk zijn bevestigd.

Afdeling 4

Driewielig motorrijtuig

Paragraaf 1

Algemeen

Artikel 69s

1. Driewielige motorrijtuigen moeten van deugdelijke bouw en inrichting zijn.

2. Het voertuig moet in overeenstemming zijn met de op het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs en de in het kentekenregister omtrent het voertuig vermelde gegevens met uitzondering van het aantal zitplaatsen.

Paragraaf 2

Carrosserie

Artikel 69t

1. Driewielige motorrijtuigen met een carrosserie die in gebruik worden genomen na 31 mei 2004 moeten zijn voorzien van bevestigingspunten voor autogordels overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 97/24/EG. De ingevolge Richtlijn 97/24/EG voorgeschreven methoden voor de beproeving van de bevestigingspunten voor autogordels kunnen worden vervangen door andere beproevingsmethoden indien deze ten minste gelijkwaardig zijn aan de methoden genoemd in de richtlijn.

2. Driewielige motorrijtuigen met een carrosserie die in gebruik worden genomen na 31 mei 2004, moeten zijn voorzien van autogordels overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 97/24/EG.

3. Driewielige motorrijtuigen mogen zijn voorzien van autogordels die zijn goedgekeurd voor een ander type voertuig dan waarvoor goedkeuring wordt gevraagd, indien:

a. in het goedkeuringscertificaat bedoeld in Richtlijn 97/24/EG, bijlage XI, dat andere type voertuig wordt vermeld;

b. de positie van de bevestigingspunten in het voertuig waarvoor goedkeuring wordt gevraagd overeenstemt met de positie van het voertuig waarin de autogordels zijn goedgekeurd; en

c. de autogordels zijn aangebracht overeenkomstig de montagevoorschriften van de fabrikant van de autogordels.

E

Het opschrift van hoofdstuk 2 komt te luiden:

Hoofdstuk 2. Wijziging van de wielbasis van een personenauto, bedrijfsauto, driewielig motorrijtuig, motorfiets of aanhangwagen met meer dan 1,0%, in het geval van een motorfiets of een driewielig motorrijtuig met kettingaandrijving zodanig dat deze meer dan 60 mm afwijkt van de waarde die voor het voertuig is vermeld op het kentekenbewijs dan wel in het kentekenregister

F

Het opschrift van de eerste afdeling van het tweede hoofdstuk komt te luiden:

Afdeling 1. Een driewielig motorrijtuig, alsmede een voertuig, niet zijnde een personenauto, een bedrijfsauto of een aanhangwagen van elk waarvan de toegestane maximummassa niet meer bedraagt dan 3500 kg en waarvan de voor- en achteroverbouw ongewijzigd blijven, alsmede een motorfiets met een verlengde voorvork

Artikel IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, C.M.P.S. Eurlings.

Toelichting

Algemeen

De onderhavige ministeriële regeling brengt wijzigingen aan in de Regeling permanente eisen bussen, de Regeling wijze van keuren APK en de Regeling wijziging constructie. Door middel van deze wijzigingen worden de drie genoemde ministeriële regelingen in overeenstemming gebracht met de wijzigingen van het Voertuigreglement zoals die bij Besluit van 3 juni 2004, houdende wijziging van het Voertuigreglement in verband met een aantal technische wijzigingen (Stb. 2004, 263) en bij Besluit van 24 juni 2005, houdende wijziging van het Voertuigreglement in verband met enkele technische aanpassingen (Stb. 2005, 355), zijn aangebracht. Voor een meer uitgebreide toelichting van de desbetreffende onderwerpen, wordt verwezen naar de nota van toelichting bij de genoemde besluiten.

Artikelsgewijs

Artikel I

Door middel van de wijziging van de Regeling permanente eisen bussen worden voor bussen herkenningstekens verplicht gesteld die kenbaar maken of de bus is voorzien van een CNG-installatie dan wel een LPG-installatie. Deze wijziging hangt samen met de artikelen 5.2.10a, 5.3.10a en 5.5.10a van het Voertuigreglement. Deze drie artikelen bevatten de permanente eisen waaraan de CNG-installaties van personenauto’s, bedrijfsauto’s en driewielige motorrijtuigen moeten voldoen. Die permanente eisen zijn vastgesteld om de veiligheid van CNG-installaties, die steeds vaker in voertuigen worden geplaatst, te kunnen waarborgen. Door middel van deze wijziging wordt ook in de permanente eisen voor bussen rekening gehouden met het frequenter voorkomen van CNG-installaties.

Artikel II, onderdelen A, onder 1, B, onder 1, en C, onder 1

De wijze waarop tijdens de periodieke keuring dient te worden gekeurd wordt in overeenstemming gebracht met de artikelen 5.2.10a, 5.3.10a en 5.5.10a van het Voertuigreglement. De artikelen 5.2.10a, 5.3.10a en 5.5.10a zijn bij besluit van 24 juni 2005 aan het Voertuigreglement toegevoegd. Zoals hierboven reeds aangegeven, bevatten deze drie artikelen de permanente eisen voor CNG-installaties van personenauto’s, bedrijfsauto’s en driewielige motorrijtuigen. Deze voorschriften zijn noodzakelijk in verband met de veiligheid van CNG-installaties, omdat die installaties tegenwoordig regelmatig in voertuigen voorkomen.

Artikel II, onderdelen A, onder 2, 3 en 4, B, onder 2, 3 en 4, C, onder 2, 3 en 5, en D, onder 2

De wijze waarop tijdens de periodieke keuring dient te worden gekeurd wordt in overeenstemming gebracht met de artikelen 5.2.16, 5.2.19, 5.2.29, 5.3.16, 5.3.19, 5.3.29, 5.5.16, 5.5.19, 5.5.29 en 5.12.19 van het Voertuigreglement. Bij besluit van 3 juni 2004 zijn er eisen ten aanzien van de stofhoezen van aandrijfassen, fuseekogels en het stuurhuis en de stuurkogels aan de bovengenoemde artikelen van het Voertuigreglement toegevoegd.

Artikel II, onderdeel A, onder 5

De wijze waarop tijdens de periodieke keuring dient te worden gekeurd wordt in overeenstemming gebracht met artikel 5.2.38 van het Voertuigreglement. Bij besluit van 3 juni 2004 is er immers ten aanzien van de bedrijfsrem een eis toegevoegd aan artikel 5.2.38 van het Voertuigreglement die specifiek geldt voor ambulances, kampeerauto’s en begrafenisauto’s.

Artikel II, onderdeel B, onder 5

De wijze waarop tijdens de periodieke keuring dient te worden gekeurd wordt in overeenstemming gebracht met artikel 5.3.37 van het Voertuigreglement. Bij besluit van 24 juni 2005 werd aan artikel 5.3.37 van het Voertuigreglement een vijfde lid toegevoegd. Deze toegevoegde eis komt voort uit richtlijn 71/320/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de reminrichtingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEU L202).

Artikel II, onderdeel B, onder 6

De wijze waarop tijdens de periodieke keuring dient te worden gekeurd wordt in overeenstemming gebracht met artikel 5.3.57 van het Voertuigreglement. Bij besluit van 24 juni 2005 werd in artikel 5.3.57 van het Voertuigreglement de laatste aanpassing van de toelatingseisen volgens ECE-Reglement nr. 48 doorgevoerd.

Artikel II, onderdeel B, onder 7

De wijze waarop tijdens de periodieke keuring dient te worden gekeurd wordt in overeenstemming gebracht met artikel 5.3.59 van het Voertuigreglement. Bij besluit van 3 juni 2004 werden in artikel 5.3.59 van het Voertuigreglement eisen toegevoegd ten aanzien van de dagrijlichten en het derde remlicht.

Artikel II, onderdeel B, onder 8

De wijze waarop tijdens de periodieke keuring dient te worden gekeurd wordt in overeenstemming gebracht met artikel 5.3.69 van het Voertuigreglement. Bij besluit van 3 juni 2004 werd artikel 5.3.69 van het Voertuigreglement aangepast met eisen voor typegoedgekeurde schotelkoppelingen die zijn voorzien van speciale slijtagevlakken van kunststof.

Artikel II, onderdeel C, onder 5

De wijze waarop tijdens de periodieke keuring dient te worden gekeurd wordt in overeenstemming gebracht met artikel 5.5.21 van het Voertuigreglement. Bij besluit van 3 juni 2004 werd artikel 5.5.21 aan het Voertuigreglement toegevoegd. Daardoor werden er ook eisen voor de wielbasis van driewielige motorrijtuigen in het Voertuigreglement opgenomen. Voor de wielbasis van personenauto’s en bedrijfsauto’s bevatte artikel 5.2.21 respectievelijk artikel 5.3.21 al soortgelijke vereisten.

Artikel II, onderdeel D, onder 1

De wijze waarop tijdens de periodieke keuring dient te worden gekeurd wordt in overeenstemming gebracht met artikel 5.12.7 van het Voertuigreglement. Bij besluit van 24 juni 2005 werd een derde lid aan artikel 5.12.7 van het Voertuigreglement toegevoegd dat voorziet in de mogelijkheid om met behulp van wiellastmeters te constateren dat een voertuig te zwaar is.

Artikel II, onderdeel D, onder 3

De wijze waarop tijdens de periodieke keuring dient te worden gekeurd wordt in overeenstemming gebracht met artikel 5.12.59 van het Voertuigreglement. Door middel van het besluit van 24 juni 2005 werd een in artikel 5.12.59 van het Voertuigreglement geconstateerde onvolkomenheid hersteld.

Artikel II, onderdeel D, onder 4

De wijze waarop tijdens de periodieke keuring dient te worden gekeurd wordt in overeenstemming gebracht met artikel 5.12.68 van het Voertuigreglement. Door middel van het besluit van 3 juni 2004 werd een zesde lid aan artikel 5.12.68 van het Voertuigreglement toegevoegd. Dit zesde lid verbiedt het herstellen van een defect trekoog van een aanhangwagen door middel van lassen of oplassen. Daardoor wordt het gevaar van afbreken van ondeskundig gelaste trekogen tegengegaan.

Artikel III, onderdelen E en F

Deze onderdelen brengen het opschrift van hoofdstuk 2 en het opschrift van de eerste afdeling van dat hoofdstuk van de Regeling wijziging constructie in overeenstemming met de aanhef van artikel 6.5 van het Voertuigreglement. Door middel van het besluit van 3 juni 2004 is artikel 5.5.21 toegevoegd aan het Voertuigreglement en geldt artikel 6.5 van het Voertuigreglement ook voor driewielige motorrijtuigen. Daarmee zijn de regels uit het Voertuigreglement ten aanzien van de wielbasis van verschillende voertuigen consistenter geworden.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings

  • 1

    Stcrt. 1998, 68.

  • 2

    Stcrt. 1994, 231; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 27 april 2006 (Stcrt. 87).

  • 3

    Stcrt. 1997, 245; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 9 december 2004 (Stcrt. 238).

Naar boven