Regeling EG-verordening overbrenging van afvalstoffen

Regeling van de Minister van Volkshuishuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 4 juli 2007, nr. DGM/SAS 2007066536, Directoraat-Generaal Milieubeheer, Directie Stoffen, Afvalstoffen en Straling, houdende nadere regels ter uitvoering van de verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU L 190) (Regeling EG-verordening overbrenging van afvalstoffen)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU L 190) en artikel 10.56, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

de Minister: de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

financiële zekerheid: financiële zekerheid als bedoeld in artikel 2.

Artikel 2

Financiële zekerheid kan worden gesteld in de vorm van:

a. een waarborgsom, of

b. een borgtocht in de zin van titel 14 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 3

1. De door of namens de kennisgever te stellen financiële zekerheid bedraagt € 450 per ton over te brengen afvalstoffen.

2. In afwijking van het eerste lid, bedraagt de door of namens de kennisgever te stellen financiële zekerheid voor loodaccu’s en loodassen € 45 per ton over te brengen afvalstoffen en voor zinkassen € 80 per ton over te brengen afvalstoffen.

3. Indien de werkelijke kosten van verwijdering of nuttige toepassing van de over te brengen afvalstoffen en van het vervoer naar de plaats waar de verwijdering of nuttige toepassing kan plaatsvinden in belangrijke mate afwijken van het op basis van het eerste lid berekende bedrag, kan de Minister een hogere financiële zekerheid verlangen, dan wel genoegen nemen met een lagere financiële zekerheid.

4. Financiële zekerheid wordt gesteld ten behoeve van de Staat der Nederlanden.

5. In afwijking van het eerste lid wordt geen financiële zekerheid verlangd, wanneer het de in- of doorvoer van afvalstoffen betreft, afkomstig van een andere staat waar de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen van toepassing is.

Artikel 4

1. De kennisgever voegt bij elke kennisgeving als bedoeld in artikel 4 van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen, een afschrift van het contract met de ontvanger als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.

2. Indien het de overbrenging van afvalstoffen betreft tussen twee tot dezelfde natuurlijke of rechtspersoon behorende inrichtingen en op grond van artikel 5, vijfde lid van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen kan worden volstaan met een verklaring van deze natuurlijke of rechtspersoon, waarbij deze zich ertoe verbindt de afvalstoffen nuttig toe te passen, dan wel te verwijderen, voegt deze natuurlijke of rechtspersoon, in afwijking van het eerste lid, een afschrift van deze verklaring bij de kennisgeving.

Artikel 5

Een afschrift van aan of door de bevoegde autoriteiten verzonden documenten inzake de overbrenging van afvalstoffen wordt door de kennisgever, de ontvanger en de inrichting die de afvalstoffen ontvangt, ten minste vijf jaar bewaard.

Artikel 6

Artikel 3, onderdeel m, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Inspectoraat-Generaal VROM 2007 komt te luiden:

m. de verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU L 190).

Artikel 7

Het Besluit mandaat, volmacht en machtiging SenterNovem Afvalstoffen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdelen a en b, komen te luiden:

a. verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU L 190);

b. de Regeling EG-verordening overbrenging van afvalstoffen;.

B

Artikel 6 vervalt.

Artikel 8

In Ad. 9 van de toelichting bij bijlage 1, behorende bij de Inzamelingsregeling CFK en halonen wordt ‘Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA)’ vervangen door: EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (EVOA).

Artikel 9

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 12 juli 2007.

2. Indien het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet verontreiniging zeewater en de Wet op de economische delicten ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU L 190) (30 987), na tot wet te zijn verheven, later in werking treedt dan 12 juli 2007, treedt deze regeling op hetzelfde tijdstip in werking als dat wetsvoorstel.

3. Indien de dagtekening van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst minder dan twee dagen is vóór, gelijk is aan dan wel later is dan de in het eerste lid genoemde datum, onderscheidenlijk het in het tweede lid bedoelde tijdstip, treedt deze regeling in werking met ingang van de tweede dag na die dagtekening.

Artikel 10

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 4 juli 2007.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.M. Cramer.

Toelichting

1. Inleiding

1.1 Achtergrond

Met de onderhavige regeling wordt uitvoering gegeven aan de Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU L 190) (hierna: de EVOA). De EVOA vervangt de oude Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PbEG L 30) (hierna: de oude EVOA).

De EVOA is van toepassing op het overbrengen van afvalstoffen tussen, naar en uit de landen van de Europese Gemeenschap (hierna: EG), met als hoofddoel de bescherming van het milieu. Voor een nadere toelichting op de EVOA, alsmede op de wijzigingen in nationale wetgeving wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het bij koninklijke boodschap van 16 maart 2007 bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediende wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet verontreiniging zeewater en de Wet op de economische delicten ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU L 190)1 (hierna: het wetsvoorstel). Het wetsvoorstel voorziet in de maatregelen die getroffen moeten worden ter uitvoering van de EVOA. De maatregelen krijgen hoofdzakelijk hun beslag via een aanpassing van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm). Daarnaast zullen via het Besluit houdende wijziging van enkele besluiten ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de overbrenging van afvalstoffen de noodzakelijke aanpassingen van diverse AMvB’s aan de EVOA worden doorgevoerd. De onderhavige, op artikel 10.56, eerste en tweede lid, van de Wm gebaseerde Ministeriële regeling, strekt tot uitvoering van de EVOA en vervangt de regeling EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen uit 1994 (hierna: de oude regeling).

De EVOA wordt per 12 juli 2007 van toepassing. Ook de nationale wetgeving, noodzakelijk om de EVOA in Nederland te kunnen handhaven, dient derhalve per 12 juli 2007 in werking te treden.

1.2 Strekking van de regeling

De onderhavige regeling bevat de invulling van een aantal punten waarop de EVOA een discretionaire bevoegdheid laat aan de lidstaten. In artikel 10.56 van de Wm is de mogelijkheid opgenomen voor de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM) om de verdere invulling via een Ministeriële regeling vorm te geven. Het betreft in de eerste plaats de verplichting tot het stellen van een borgsom of gelijkwaardige verzekering uit artikel 6 van de EVOA die door lidstaten verder ingevuld moet worden. Het eerste lid van artikel 10.56 van de Wm biedt hiervoor de basis.

In de tweede plaats zijn in deze regeling regels opgenomen die noodzakelijk zijn voor een goede uitvoering van de verordening. Het gaat daarbij om:

– de verplichting bij de kennisgeving afschriften van contracten tussen de kennisgever en de ontvanger mee te zenden;

– de verplichting om aan de Minister gezonden documenten minimaal vijf jaar te bewaren.

– De grondslag voor deze regels is het tweede lid van artikel 10.56 van de Wm.

In de derde plaats wordt in een drietal andere Ministeriële regelingen de verwijzingen naar de EVOA aangepast. Het betreft het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Inspectoraat-Generaal VROM 2007, het Besluit mandaat, volmacht en machtiging SenterNovem Afvalstoffen en de Inzamelingsregeling CFK en halonen. De noodzakelijke wijziging van het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving vindt plaats via een wijziging van de betreffende regeling.

2. Financiële zekerheid

2.1 Achtergrond

Indien de procedure van voorafgaande kennisgeving met schriftelijke toestemming van toepassing is, dient door de kennisgever, op grond van artikel 6 van de EVOA, een borgsom of gelijkwaardige verzekering gestort respectievelijk gesloten te zijn, geldend voor de volledige duur van de aangemelde overbrenging tot en met de definitieve nuttige toepassing of verwijdering van de aangemelde afvalstoffen (artikel 6, vijfde lid, van de EVOA). Indien op grond van de EVOA voor een overbrenging geen kennisgeving hoeft te worden gedaan is het niet nodig over te gaan tot het stellen van borg of het sluiten van een gelijkwaardige verzekering.

De borgsom of gelijkwaardige verzekering dient ter dekking van de kosten van een overbrenging, nuttige toepassing of verwijdering die niet kan worden voltooid, alsmede ter dekking van een illegale overbrenging, nuttige toepassing of verwijdering (artikel 6, tweede lid, van de EVOA). De borgsom of gelijkwaardige verzekering geldt niet voor eventuele schade, geleden door derden, die ontstaat ten gevolge van de overbrenging van afvalstoffen. De bevoegde autoriteit binnen de Gemeenschap die de borgsom of gelijkwaardige verzekering heeft goedgekeurd kan hierover beschikken om, indien sprake is van een onvoltooide of illegale overbrenging en de kennisgever niet in staat of van zins is de onrechtmatige situatie ongedaan te maken, zelf zorg te dragen voor een juiste overbrenging, zonder dat de bevoegde autoriteit van het land van verzending de kosten daarvoor moet dragen. Bevoegde autoriteit in Nederland is de Minister van VROM (artikel 10.58 van de Wm).

De borgsom of gelijkwaardige verzekering wordt op grond van de EVOA in beginsel ten behoeve van het bevoegde gezag van verzending gesteld (artikel 6, vierde lid, van de EVOA). Dit betekent dat voor invoer van afvalstoffen in beginsel geen borgsom of gelijkwaardige verzekering nodig is, aangezien dat in het land van verzending al is geschiedt. In geval van invoer in de Gemeenschap wordt de hoogte van de dekking door de bevoegde autoriteit van bestemming in de Gemeenschap geëvalueerd en kan deze, indien nodig, een bijkomende borgsom of gelijkwaardige verzekering opleggen (artikel 6, vierde lid, tweede volzin, van de EVOA).

De bepalingen inzake financiële zekerheid zijn vooralsnog gelijk gehouden aan de bepalingen zoals die in de oude regeling waren opgenomen. Deze zullen op korte termijn worden vervangen door een nieuwe borgsystematiek. Aangezien deze echter niet tijdig gereed zal zijn en er op 12 juli 2007 bij het in werking treden van de EVOA wel een regeling inzake de financiële zekerheid dient te zijn, is besloten hetgeen in de oude regeling is vastgelegd voorlopig in stand te laten. Nu de EVOA de oude EVOA vervangt is aanpassing van de regeling echter wel noodzakelijk om te voorkomen dat er onjuiste verwijzingen in de regeling komen te staan.

2.2 Vormen van financiële zekerheid

Van belang is dat de gestelde zekerheid door het bevoegde gezag zonder problemen kan worden aangesproken. In artikel 3 van de onderhavige regeling is de verplichting opgenomen tot het stellen van financiële zekerheid bij de overbrenging van afvalstoffen. Nu de Minister van VROM het bevoegd gezag is voor de EVOA, zal financiële zekerheid gesteld dienen te worden ten behoeve van de Staat der Nederlanden (artikel 3, vierde lid).

Financiële zekerheidsstelling kan plaatsvinden door het ter beschikking stellen van een waarborgsom aan het bevoegde gezag. De kennisgever kan zelf de waarborgsom stellen, doch het is ook mogelijk dat een derde namens de kennisgever een bedrag ter beschikking stelt, zoals bij een borgtocht. Een voorbeeld hiervan is de bankgarantie, waarbij een bank namens de kennisgever garandeert een bepaald bedrag aan het bevoegd gezag uit te keren, wanneer de overbrenging niet plaats kan vinden op de wijze zoals is afgesproken en de kennisgever niet in staat of van zins is voor de terugname zorg te dragen.

2.3 Duur van de financiële zekerheid

Op grond van artikel 6 van de EVOA, dient de borgsom of gelijkwaardige verzekering op het moment van kennisgeving gestort respectievelijk gesloten te zijn. Het staat het bevoegd gezag, op grond van het derde lid van artikel 6 van de EVOA, echter vrij akkoord te gaan met een later moment waarop de borgsom of gelijkwaardige verzekering gestort respectievelijk gesloten is, mits dit uiterlijk op het moment is waarop de overbrenging aanvangt.

2.4 Hoogte van de financiële zekerheid

De EVOA is uitgebreider dan de oude EVOA wat betreft de regeling van de financiële zekerheid. Niet alleen wordt voor elke overbrenging van afvalstoffen waarvoor een kennisgeving is vereist, een borgsom of gelijkwaardige verzekering verlangd ter dekking van de vervoerskosten en de kosten van nuttige toepassing of verwijdering, maar ook ter dekking van de nodig geachte voorlopige handelingen (voorlopige nuttige toepassing of voorlopige verwijdering) en de opslagkosten voor 90 dagen.

De hoogte van de borgsom of gelijkwaardige verzekering is in de EVOA niet geregeld. Op grond van artikel 59, eerste lid, onderdeel a, van de EVOA kan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Europese Commissie) een methode voor de berekening van de borgsom(men) of gelijkwaardige verzekering(en) opstellen en Europees verplicht stellen. Het is onduidelijk of de Europese Commissie van deze mogelijkheid gebruik zal maken, zodat vooralsnog vastgehouden wordt aan de eigen methode, afgestemd op soortgelijke methoden in de overige lidstaten.

De hoogte van de te stellen financiële zekerheid is gelijk gehouden aan de hoogte uit de oude regeling, aangezien de onderhavige regeling slechts een tijdelijk karakter heeft. De door of namens de kennisgever te stellen financiële zekerheid bedraagt in beginsel derhalve € 450 per ton over te brengen afvalstoffen (artikel 3, eerste lid) en in afwijking daarvan € 45 per ton voor loodaccu’s en loodassen en € 80 per ton voor zinkassen (artikel 3, tweede lid).

De mogelijkheid bestaat van deze vastgelegde bedragen af te wijken indien de werkelijke kosten van verwijdering of nuttige toepassing van de over te brengen afvalstoffen en van het vervoer naar de plaats waar de verwijdering of nuttige toepassing kan plaatsvinden in belangrijke mate afwijken van de in het eerste of tweede lid genoemde bedragen. In dat geval kan de Minister van VROM een hogere financiële zekerheid verlangen, dan wel genoegen nemen met een lagere financiële zekerheid. Essentieel is wel dat het om een afwijking in belangrijke mate moet gaan, hetgeen impliceert dat hiervan niet snel sprake zal zijn. Indien een kennisgever om borgverlaging verzoekt zal moeten worden aangetoond dat er inderdaad sprake is van een dergelijke afwijking.

Indien financiële zekerheid is gesteld voor meerdere overbrengingen in een bepaalde periode, is het van belang dat de gestelde financiële zekerheid voldoende is om alle afvalstoffen die op een bepaald moment in overbrenging zijn, terug te kunnen nemen, op te slaan en te verwerken. Dit geldt ook voor algemene kennisgevingen als bedoeld in artikel 13 van de EVOA.

3. Overige verplichtingen

3.1 Overleggen contracten

Voor elke overbrenging van afvalstoffen waarvoor een kennisgeving is vereist, dienen de kennisgever en de ontvanger een contract te sluiten voor de nuttige toepassing of verwijdering van de afvalstoffen waarop de kennisgeving betrekking heeft (artikel 4, vierde lid, en 5, eerste lid, tweede volzin, van de EVOA). De kennisgever dient bij de kennisgeving aan de betrokken bevoegde autoriteiten een bewijs, of een verklaring van het bestaan van dit contract over te leggen. De EVOA biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid de kennisgever of de ontvanger te verzoeken om een afschrift van het contract of een door de bevoegde autoriteit aanvaard bewijs daarvan over te leggen (artikel 4, vierde lid, van de EVOA).

In artikel 4 van de onderhavige regeling is, voortbouwend op het hiervoor vermelde vierde lid van artikel 4 van de EVOA, de verplichting voor de kennisgever opgenomen bij de kennisgeving een afschrift van het contract mee te zenden. Het bijvoegen van dit contract is een van de weinige manieren waarop zekerheid kan worden verschaft over de door de kennisgever verplicht aan te leveren gegevens, zoals de bestemming van de afvalstoffen. Mede aan de hand van dit contract kan de Minister van VROM bepalen of er bezwaar bestaat tegen de voorgenomen overbrenging van afvalstoffen. In artikel 4 van de onderhavige regeling is derhalve bepaald dat het contract tussen de ontvanger en de ontdoener te allen tijde met de kennisgeving dient te worden meegezonden.

Een uitzondering op de verplichtingen een contract te overleggen is gemaakt voor situaties waarin geen contract verplicht is (artikel 4, tweede lid). Dit is het geval indien het de overbrenging van afvalstoffen betreft tussen twee tot dezelfde natuurlijke of rechtspersoon behorende inrichtingen. In dat geval kan worden volstaan met een verklaring van deze natuurlijke of rechtspersoon, waarbij deze zich ertoe verbindt de afvalstoffen nuttig toe te passen, dan wel te verwijderen.

De verplichtingen uit artikel 4 stonden reeds in de oude regeling en zijn inhoudelijk niet gewijzigd.

3.2 Bewaren documenten

In artikel 20 van de EVOA is de verplichting opgenomen om een afschrift van elk aan of door de bevoegde autoriteiten verzonden documenten inzake de overbrenging van afvalstoffen minimaal drie jaar te bewaren. Deze verplichting geldt voor zowel de kennisgever, als de ontvanger als de inrichting die de afvalstoffen ontvangt, als het bevoegd gezag. In de onderhavige regeling wordt in artikel 5 een bewaartermijn van vijf jaar voorgeschreven. Hiermee wordt aangesloten bij de termijnen die zijn gesteld in de fiscale regelgeving.

Ook deze bepaling is overgenomen uit de oude regeling. Nieuw is de verplichting dat ook de inrichting die de afvalstoffen ontvangt de betreffende documenten dient te bewaren. Deze nieuwe verplichting vloeit rechtstreeks voort uit artikel 20 van de EVOA en is opgenomen om te voorkomen dat, als gevolg van het werken met tussenpersonen, controle bij de uiteindelijk verwerkende inrichtingen onmogelijk wordt.

3.3 Verschillen met de oude regeling

Op grond van de oude EVOA diende de kennisgever een kennisgeving aan de bevoegde autoriteit van ontvangst te zenden en een afschrift daarvan aan de bevoegde autoriteit van doorvoer en de ontvanger te zenden. Lidstaten hadden daarbij echter de mogelijkheid om in nationale wetgeving te bepalen dat niet de kennisgever, maar de bevoegde autoriteit van verzending het doorsturen van de kennisgeving verzorgt. In de EVOA is de oude uitzondering regel geworden zodat de bevoegde autoriteit van verzending verantwoordelijk is voor het doorsturen van de kennisgeving (artikel 7, eerste lid, van de EVOA). In Nederland was dit, gebruikmakend van de oude uitzonderingsmogelijkheid, reeds het geval.

Met de EVOA komt de mogelijkheid te vervallen dat de bevoegde autoriteit bepaalt of het vervoer van afval vergezeld moet gaan van hetzij een afschrift, hetzij het origineel van het begeleidende document. Dwingend wordt voorgeschreven dat de originelen moeten worden bijgevoegd. Ook hiervoor geldt dat dit voor de Nederlandse situatie geen wijziging betekent nu een soortgelijke bepaling reeds was opgenomen in de oude regeling.

4. Effecten

4.1 Administratieve lasten

Nu er met de onderhavige regeling geen inhoudelijke wijziging ten opzichte van de oude regeling worden doorgevoerd, heeft deze regeling geen gevolgen voor de administratieve lasten. Een bespreking van de gevolgen voor het bedrijfsleven van de EVOA in het algemeen is opgenomen in de memorie van toelichting bij het in de inleiding genoemde wetsvoorstel.

4.2 Overige bedrijfseffecten

Ook hiervoor geldt dat, nu de regeling geen wijzigingen beoogt ten opzichte van zijn voorganger, er geen gevolgen zijn voor het bedrijfsleven.

4.3 Milieueffecten

De wijziging van de EVOA is ingegeven door het streven tot bescherming en verbetering van de milieukwaliteit. Met de betreffende wijzigingen ten opzichte van de huidige EVOA is beoogd uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regelgeving inzake overbrenging van afvalstoffen te vergroten. Dientengevolge zal het naleefgedrag verbeteren, hetgeen uiteindelijk tot minder aantasting van het milieu zal leiden.

5. Handhaving en toezicht

Met de in deze regeling opgenomen verplichtingen worden de handhaving en het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen vereenvoudigd. Door de gestelde financiële zekerheid wordt een kennisgever van de overbrenging van afvalstoffen gestimuleerd voor een goede nakoming van de afspraken zorg te dragen. De overige in de regeling opgenomen verplichtingen zijn specifiek gesteld met het oog op een goede handhaving en een goed toezicht.

De uitoefening van het toezicht op en de bestuursrechtelijke handhaving van bepalingen bij of krachtens de Wm is geregeld in hoofdstuk 18 van de Wm en in de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van artikel 18.2b, eerste lid, van de Wm heeft de Minister van VROM tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de bij of krachtens hoofdstuk 10 van de Wm gestelde verplichtingen inzake het overbrengen van afvalstoffen. Daarnaast heeft de Minister van VROM op grond van het tweede lid van artikel 18.2b van de Wm de taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de bij of krachtens de EVOA gestelde verplichtingen.

Op grond van het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de VROM-Inspectie de aangewezen instantie voor het uitoefenen van toezicht en het opleggen van bestuursrechtelijke sancties (bestuursdwang, dwangsom). Tevens zijn toezichthoudende bevoegdheden ten aanzien van de overbrenging van afvalstoffen toegekend aan de politie, de Inspectie Verkeer en Waterstaat en de douane.

Overtreding van de voorschriften gesteld in de onderhavige regeling is op grond van artikel 1a, onderdeel 1o, van de Wet op de economische delicten een economisch delict. Strafrechtelijke handhaving vindt plaats door zowel daartoe door de Minister van Justitie aangewezen buitengewone opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 17 van de Wet op de economische delicten (hierna: WED), als de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren.

Indien niet wordt voldaan aan de verplichtingen uit de onderhavige regeling met betrekking tot het stellen van financiële zekerheid of het overleggen van het contract met de ontvanger, zal de Minister van VROM gebruik maken van de bevoegdheden die hem op basis van de EVOA zijn toegekend ten einde de voorgenomen overbrenging van afvalstoffen te voorkomen. In het licht van de EVOA betekent dit dat afhankelijk van de situatie een vergunning niet zal worden verleend, een kennisgeving niet verder zal worden behandeld, bezwaar zal worden gemaakt of geen schriftelijke instemming of schriftelijke toestemming voor de overbrenging zal worden gegeven.

6. Notificatie

De onderhavige ontwerpregeling is op 6 april 2007 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, notificatienummer 2007/0188/NL, ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende de informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Naar aanleiding van de notificatie van deze ontwerpregeling zijn geen reacties ontvangen.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer

Naar boven