Beleidsregels incidentele kansspelen en prijsvragen

Beleidsregels van de Minister van Justitie omtrent incidentele kansspelen en prijsvragen

22 juni 2007

De Minister van Justitie,

Gelet op de artikelen 3 en 28 van de Wet op de kansspelen, 2, 3, 3a, 4, 5 en 6 van het Kansspelenbesluit en 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

§ 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

Deze beleidsregels zijn van toepassing op vergunningen tot het organiseren van een incidenteel kansspel of prijsvraag die verleend worden door de Minister van Justitie op grond van artikel 3 of artikel 28 van de Wet op de kansspelen.

§ 2

Aanvraag vergunning en procedure

Artikel 2

Onder algemeen belang als bedoeld in artikel 3, eerste lid, en artikel 28, tweede lid, van de Wet op de kansspelen, wordt niet begrepen een particulier, individueel belang of een commercieel belang.

Artikel 3

1. De aanvraag geschiedt door middel van een aanvraagformulier, verkrijgbaar bij het Ministerie van Justitie, projectbureau Kansspelen.

2. De kostenbegroting, die deel uitmaakt van het aanvraagformulier, wordt gebaseerd op de aanname dat ten hoogste 80% van de totaal te verkopen deelnamebewijzen verkocht zal worden.

3. Gelijktijdig met het indienen van de aanvraag wordt het bedrag aan leges door de aanvrager overgemaakt op het daarvoor door het projectbureau Kansspelen aangewezen bankrekeningnummer.

4. In het geval de aanvrager een rechtspersoon is, worden bij het indienen van het aanvraagformulier een uittreksel van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel en een kopie van de statuten gevoegd.

Artikel 4

1. Na ontvangst van de aanvraag wordt binnen uiterlijk acht weken een besluit genomen over de aanvraag.

2. Het projectbureau Kansspelen kan advies aanvragen bij de gemeente waar de prijsbepaling zal plaatsvinden of bij de politie in de politieregio waar de prijsbepaling zal plaatsvinden.

§ 3

De vergunning

Artikel 5

De duur van een vergunning is ten hoogste zes maanden. Deze periode wordt berekend vanaf de eerste verkoopdag van de deelnamebewijzen tot en met de dag waarop de laatste trekking plaatsvindt.

Artikel 6

1. Per vergunning wordt één in de vergunning omschreven incidenteel kansspel of prijsvraag georganiseerd, bestaande uit ten hoogste 13 trekkingen.

2. Een verkocht deelnamebewijs geldt voor alle trekkingen. In het geval dat deelnamebewijzen verkocht worden nadat een of meer trekkingen hebben plaatsgevonden, dan nemen die deelnamebewijzen deel aan alle trekkingen die nog zullen plaatsvinden.

3. Per trekking kunnen meerdere prijzen getrokken worden overeenkomstig een voor de trekking opgesteld prijzenschema.

Artikel 7

Aan een aanvrager wordt per kalenderjaar ten hoogste één vergunning verleend.

Artikel 8

In de vergunning wordt opgenomen dat bij een incidenteel kansspel of prijsvraag geen prijzen worden uitgeloofd of uitgekeerd buiten de in de vergunning genoemde trekkingen.

Artikel 9

Aan de vergunning worden voorwaarden verbonden betreffende:

– de gegevens die gedrukt worden op de loten en in andere publicaties aangaande het incidenteel kansspel of de prijsvraag;

– het bekendmaken van de uitslag van de trekkingen;

– de uitkering van de prijzen.

Artikel 10

Als gerede twijfel bestaat of de vergunninghouder zal kunnen voldoen aan de verplichting om ten minste 50% van de nominale waarde van de verkochte deelnamebewijzen ten goede te laten komen aan de in de vergunning aangewezen begunstigden als bedoeld in artikel 2, onder b, van het Kansspelenbesluit, kan aan de vergunning de voorwaarde verbonden worden dat de vergunninghouder zekerheid stelt voor de afdracht aan het gekozen doel.

Artikel 11

In het geval een vergunninghouder niet voldoet aan de verplichting om ten minste 50% van de nominale waarde van de verkochte deelnamebewijzen af te dragen aan de in de vergunning aangewezen begunstigden als bedoeld in artikel 2, onder b, van het Kansspelenbesluit, zal aan een volgende vergunning de voorwaarde verbonden worden dat de vergunninghouder zekerheid stelt voor de afdracht aan het gekozen doel.

§ 4

Rekening en verantwoording

Artikel 12

1. De vergunning wordt verleend onder de voorwaarde dat de vergunninghouder binnen drie maanden na afloop van de vergunning rekening en verantwoording aflegt als bedoeld in artikel 2, onder h en i, van het Kansspelenbesluit.

2. Het formulier van rekening en verantwoording ontvangt de vergunninghouder samen met de vergunning.

3. Zolang een vergunninghouder geen toereikende rekening en verantwoording aflegt, wordt bij een volgende aanvraag geen volgende vergunning verleend aan die vergunninghouder.

§ 5

Specifieke bepalingen voor prijsvragen

Artikel 13

Een niet-jureerbare prestatie of een jureerbare prestatie die niet door een jury gewaardeerd wordt, is geen prijsvraag als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de kansspelen, maar is een kansspel waarvoor een vergunning op grond van artikel 3 van de Wet op de kansspelen is vereist.

Artikel 14

De opbrengst van een prijsvraag moet ten goede komen aan enig algemeen belang.

Artikel 15

1. Een prijsvraag waarbij uitsluitend een wetenschappelijke, kunstzinnige of technische prestatie wordt gevraagd, die door een jury gewaardeerd wordt en waarbij geen inleg wordt gevraagd, is niet vergunningplichtig.

2. Een prijsvraag waarbij een wetenschappelijke, kunstzinnige of technische prestatie wordt gevraagd, die door een jury gewaardeerd wordt, waarbij tevens een inleg wordt gevraagd, is niet vergunningplichtig als het te winnen prijzenpakket maximaal € 2.300,– bedraagt.

3. Een prijsvraag waarbij een wetenschappelijke, kunstzinnige of technische prestatie wordt gevraagd, die door een jury gewaardeerd wordt, waarbij tevens een inleg wordt gevraagd, is vergunningplichtig als het te winnen prijzenpakket meer dan € 2.300,– bedraagt.

§ 6

Slotbepalingen

Artikel 16

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst.

Artikel 17

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels incidentele kansspelen en prijsvragen.

Den Haag, 22 juni 2007.
De Minister van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaal Preventie, Jeugd en Sancties, E.M. ten Hoorn Boer.

Toelichting

Inleiding

Op grond van artikel 3 en artikel 28 van de Wet op de kansspelen kan een vergunning worden verleend voor het organiseren van een incidenteel kansspel respectievelijk een prijsvraag. Nadere regels over de vergunningregels zijn bepaald in het Kansspelenbesluit. De verlening en afwikkeling van de vergunningen worden uitgevoerd aan de hand van vaste procedures en voorwaarden. Deze uitvoeringspraktijk wordt met deze beleidsregels geformaliseerd.

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

Deze beleidsregels zijn van toepassing op vergunningen voor het organiseren van een incidenteel kansspel of prijsvraag. In Nederland zijn vijf (semi-)permanente vergunninghouders op het gebied van loterijen. Dat zijn de Staatsloterij, de Instantloterij (bekend onder de naam Krasloterij), de Nationale Postcode Loterij, de BankGiro Loterij en de Sponsor Loterij. De vergunningen van deze vergunninghouders vallen buiten het toepassingsbereik van deze beleidsregels.

Paragraaf 2 Aanvraag vergunning en procedure

Artikel 2

De opbrengst van een incidenteel kansspel of prijsvraag moet ten goede komen aan enig algemeen belang. Het gaat hierbij om een aanwijsbaar algemeen belang ten behoeve waarvan het incidenteel kansspel of de prijsvraag wordt georganiseerd. Van algemeen belang is sprake als het gaat om bijvoorbeeld een nieuw clubgebouw voor een vereniging of de restauratie van een kerk. Wanneer men een kansspel of prijsvraag wenst te organiseren om daarmee in algemene zin een inkomstenbron te creëren is er geen sprake van een algemeen belang, maar van een particulier of commercieel belang hetgeen op grond van de Wet op de kansspelen niet is toegestaan.

Artikel 3

In het tweede lid is bepaald dat de kostenbegroting wordt gebaseerd op de aanname dat ten hoogste 80% van de totaal te verkopen deelnamebewijzen verkocht zal worden. De gehele netto-opbrengst van het incidenteel kansspel of de prijsvraag moet afgedragen worden aan het gekozen algemeen belang. Op grond van artikel 2, onder b, van het Kansspelenbesluit is de vergunninghouder verplicht om ten minste 50% van de nominale waarde van de verkochte deelnamebewijzen aan de in de vergunning aangewezen begunstigden af te dragen. Echter, slechts een beperkt aantal vergunninghouders slaagt erin om alle deelnamebewijzen te verkopen. Als de kostenbegroting gebaseerd wordt op een verkoop van ten hoogste 80% van de deelnamebewijzen, dan heeft de vergunninghouder meer zekerheid dat hij aan de afdrachteis zal kunnen voldoen.

Artikel 4

Het streven is binnen drie weken na ontvangst van een aanvraag een besluit over de verlening van de vergunning te nemen. Het kan echter voorkomen dat aanvullende informatie van de aanvrager noodzakelijk is of dat advies van de gemeente of de politie gevraagd wordt. In dat geval kan de behandeling van de aanvraag langere tijd in beslag nemen.

Paragraaf 3 De vergunning

Artikel 5

De vergunningen die verleend worden op grond van artikel 3 en artikel 28 van de Wet op de kansspelen hebben een incidenteel karakter. De duur van een vergunning is dan ook ten hoogste zes maanden. Voorafgaande aan de looptijd van de vergunning mogen uitsluitend voorbereidende werkzaamheden worden verricht. Het adverteren in media om het incidenteel kansspel of de prijsvraag bekend te maken alsmede het verkopen van deelnamebewijzen is toegestaan vanaf zes maanden voor de laatste trekking.

Artikel 6

In lid 1 is bepaald dat een incidenteel kansspel of prijsvraag uit ten hoogste 13 trekkingen bestaat. De trekking is de aanwijzing van het winnend deelnamebewijs. Het is mogelijk om binnen een trekking meerdere winnende deelnamebewijzen aan te wijzen.

In lid 2 is bepaald dat een verkocht deelnamebewijs voor alle trekkingen geldt. Het is niet toegestaan dat deelnamebewijzen per trekking worden verkocht. Het is wel toegestaan om deelnemers gedurende de looptijd van de vergunning in meerdere termijnen te laten betalen voor het deelnamebewijs.

Artikel 7

Per kalenderjaar wordt aan een aanvrager ten hoogste één vergunning tot het organiseren van een incidenteel kansspel of één vergunning tot het organiseren van een prijsvraag verleend.

Artikel 8

De vergunninghouder vermeldt bij de aanvraag hoeveel trekkingen, variërend van één tot 13, hij of zij wenst te laten plaatsvinden. Tevens vermeldt de vergunninghouder op welke data de trekkingen zullen plaatsvinden. Op grond van die gegevens wordt in de vergunning het aantal trekkingen en de data waarop de trekkingen plaatsvinden bepaald. Buiten deze in de vergunning vermelde trekkingen mogen geen spellen of prijzen uitgeloofd of uitgekeerd worden.

Artikel 9

In de vergunning wordt opgenomen welke gegevens op de deelnamebewijzen en in andere publicaties betreffende het incidenteel kansspel of de prijsvraag opgenomen moeten worden. Het gaat om de volgende gegevens:

– datum en kenmerk van de vergunning;

– naam van de vergunninghouder;

– dat de vergunning verleend is door de Minister van Justitie;

– het aantal deelnamebewijzen waarvoor vergunning is verleend en de prijs daarvan;

– de bestemming van de opbrengst;

– het tijdstip van de trekking(en);

– het adres waar inlichtingen verkrijgbaar zijn;

– of de kansspelbelasting voor rekening van de winnaar of de vergunninghouder komt.

Een vergunninghouder geeft de nodige bekendheid aan de uitslag van de trekkingen. Tevens draagt hij er zorg voor dat de prijzen zo spoedig mogelijk worden uitgekeerd.

Artikel 10

Er kan gerede twijfel bestaan of de vergunninghouder zal kunnen voldoen aan de verplichting om ten minste 50% van de nominale waarde van de verkochte deelnamebewijzen af te dragen aan de in de vergunning aangewezen begunstigden. In dat geval kan aan de vergunning als voorwaarde een zekerheidsstelling voor die afdracht verbonden worden. De vergunninghouder zal dan een bankgarantie moeten geven of ervoor moeten zorgdragen dat de opbrengst van de verkochte deelnamebewijzen op een aparte bankrekening wordt gereserveerd.

Artikel 11

Als een vergunninghouder er niet in slaagt om ten minste 50% van de nominale waarde van de verkochte deelnamebewijzen aan de in de vergunning aangewezen begunstigden af te dragen, is onzeker of een vergunninghouder bij een volgende vergunning wel zal kunnen voldoen aan deze afdrachteis. Om die reden zal aan een volgende vergunning de voorwaarde worden verbonden dat de vergunninghouder zekerheid stelt voor de afdracht aan het gekozen algemeen belang.

Paragraaf 4 Rekening en verantwoording

Artikel 12

Op grond van artikel 3 van de Wet op de kansspelen heeft de Minister van Justitie een discretionaire bevoegdheid ten aanzien van het verlenen van een kansspelvergunning. Zolang een vergunninghouder geen toereikende rekening en verantwoording heeft afgelegd kan niet beoordeeld worden of het gehouden incidenteel kansspel dan wel prijsvraag conform de daarvoor geldende eisen van de Wet op de kansspelen, het Kansspelenbesluit en de vergunning is verlopen. Om die reden wordt pas een nieuwe vergunning verleend nadat een toereikende rekening en verantwoording betreffende het vorige kansspel is afgelegd. Het gaat dan niet zozeer om de vraag of is voldaan aan de afdrachteis van 50% aan de in de vergunning aangewezen begunstigden. Aan de hand van de rekening en verantwoording wordt onder andere vastgesteld:

– of slechts noodzakelijke kosten zijn gemaakt;

– of loten niet zijn verkocht voor een andere prijs dan toegestaan;

– of de financiële administratie van het incidenteel kansspel of de prijsvraag geen onjuistheden bevat.

Paragraaf 5 Specifieke bepalingen voor prijsvragen

Artikel 13

De Wet op de kansspelen geeft een specifieke definitie van het begrip prijsvraag. Het komt vaak voor dat organisatoren van kansspelen het desbetreffende kansspel als prijsvraag betitelen hoewel er geen sprake is van een prijsvraag in de zin van de Wet op de kansspelen. Zo is een puzzel met maar één juiste oplossing waarbij de winnaar uit de goede oplossingen wordt getrokken geen jureerbare prestatie en daarmee geen prijsvraag maar een kansspel. Ook wanneer er wel sprake is van een jureerbare prestatie, maar de winnaar niet door een jury wordt aangewezen, is er geen sprake van een prijsvraag. Een voorbeeld hiervan is dat deelnemers gevraagd wordt een foto in te sturen, waarna blindelings uit alle ingezonden foto’s een winnende foto wordt getrokken. Ook dan is er sprake van een kansspel.

Artikel 14

Na de totstandkoming van de Wet op de kansspelen in 1964 is de wettekst bij de gedeeltelijke overheveling van de bevoegdheid tot vergunningverlening van het Rijk naar de gemeenten gewijzigd. Als gevolg hiervan is de tekst van artikel 28 van de Wet op de kansspelen zeer complex geworden. Bij de totstandkoming van de Wet op de kansspelen in 1964 is aangegeven dat de opbrengst van een prijsvraag ten goede moet komen aan enig algemeen belang. Omdat deze verplichting niet duidelijk naar voren komt in de huidige tekst van het wetsartikel, wordt dit in de beleidsregels verduidelijkt.

Artikel 15

Bij de totstandkoming van de Wok, in 1964, is bij de parlementaire behandeling expliciet aangegeven dat prijsvragen geen kansspelen zijn en dat zij niet onder werking van de wet vallen als daaraan zonder verplichtingen kan worden deelgenomen. Daarbij werd een vergunningplicht ingevoerd voor het organiseren van prijsvragen waarbij wel aan een zekere voorwaarde, anders dan het verrichten van een wetenschappelijke of kunstzinnige prestatie, moest worden voldaan en de prijs hoger was dan (nu) € 2.300.

Zoals hierboven vermeld is de tekst van artikel 28 van de Wet op de kansspelen als gevolg van de gedeeltelijke overheveling van de bevoegdheid tot vergunningverlening van het Rijk naar de gemeenten gewijzigd. Het gevolg is dat in de wettekst niet meer duidelijk naar voren komt dat prijsvragen waarbij geen inleg wordt gevraagd niet-vergunningplichtig zijn, terwijl niet is beoogd de Wet op de kansspelen op dit punt te wijzigen. Om verwarring bij organisatoren van prijsvragen tegen te gaan wordt in artikel 15 van de beleidsregels duidelijk omschreven welke prijsvragen wel en welke prijsvragen niet vergunningplichtig zijn.

De Minister van Justitie

namens deze:

de directeur-generaal Preventie, Jeugd en Sancties,

E.M. ten Hoorn Boer

Naar boven