Subsidieregeling Point One Boegbeeld-module 2007 van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 2 juli 2007, nr. WJZ 7079482, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies voor programmatisch onderzoek in het kader van het Point One Boegbeeld programma (Subsidieregeling Point One Boegbeeld-module 2007 van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

§ 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. kaderregeling: de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten;

b. MKB-samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee niet in groep verbonden deelnemers, waaronder één MKB-ondernemer, dat is opgericht voor de uitvoering van een MKB-project;

c. R&D-samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee niet in een groep verbonden in Nederland gevestigde ondernemers, waaronder één MKB-ondernemer, dat is opgericht voor de uitvoering van een R&D-project;

d. EIC-samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee niet in een groep verbonden in Nederland gevestigde deelnemers, waaronder één ondernemer, dat onderdeel uitmaakt van een Europees samenwerkingsverband dat is opgericht voor de uitvoering van een EIC-project;

e. Europees samenwerkingsverband: een consortium van ondernemingen en eventueel andere partners, bijvoorbeeld publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties, dat zich in tenminste twee EUREKA-landen bevindt en waarvan de bedrijven deel uitmaken van een nationaal cluster waarbinnen wordt samengewerkt;

f. MKB-project: een samenhangend geheel van activiteiten, uitgevoerd door een MKB-samenwerkingsverband, dat leidt tot een inschatting van de technische en economische mogelijkheden van een R&D-project;

g. R&D-project: een samenhangend geheel van activiteiten, uitgevoerd door een R&D-samenwerkingsverband, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, dat leidt tot een nieuw product of proces of tot een nieuwe dienst;

h. EIC-project: een samenhangend geheel van activiteiten, uitgevoerd door een EIC-samenwerkingsverband, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, dat is voorzien van een ITEA2, MEDEA+ of ander EUREKA label, dat leidt tot een nieuw product of proces of tot een nieuwe dienst en dat bijdraagt aan een duurzame structuurversterking zoals beschreven in bijlage 1;

i. publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie:

1°. een onder a, b, c, f, of g van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een onder i van de bijlage van die wet bedoeld academisch ziekenhuis;

2°. een andere dan onder 1° bedoelde meerjarig en voor tenminste eenderde door de rijksoverheid gefinancierde onderzoeksinstelling zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

3°. een openbare instelling voor hoger onderwijs en een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld onder 1°, welke meerjarig en voor ten minste eenderde wordt gefinancierd door een ander land, of

4°. een onderzoeksinstelling zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden, welke meerjarig en voor ten minste eenderde wordt gefinancierd door een ander land.

2. Voor de definities van innovatieproject, ondernemer, MKB-ondernemer, groep en industrieel onderzoek is artikel 1 van de kaderregeling van toepassing; voor de definitie van experimentele ontwikkeling is de definitie van preconcurrentiële ontwikkeling van artikel 1, onderdeel j van de kaderregeling van toepassing.

§ 2

MKB-projecten

Artikel 2

1. De Minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een MKB-ondernemer die in een MKB-samenwerkingsverband voor eigen rekening en risico een MKB-project uitvoert dat past binnen de technologische gebieden zoals genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1.

2. In aanvulling op artikel 21 van de kaderregeling is de bedoelde penvoerder een in Nederland gevestigde MKB-ondernemer. De penvoerder vraagt de subsidie aan.

3. De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten.

4. Het subsidieplafond voor het in 2007 verlenen van subsidies op grond van dit artikel bedraagt € 500.000.

5. Voor het verstrekken van subsidies op grond van dit artikel zijn de artikelen 4, 5, 7, 8, 9, 11, 15 tot en met 20, 23, 28 tot en met 32, 33, eerste, tweede, derde en vijfde lid en 34 van de kaderregeling van toepassing.

Artikel 3

1. Het in artikel 3, vierde lid, van de kaderregeling bedoelde bedrag is € 100.000.

2. De in artikel 15, onderdeel c, van de kaderregeling bedoelde termijn is een jaar.

3. In afwijking van artikel 16, derde lid, van de kaderregeling bedraagt het ambtshalve te verstrekken voorschot 50 procent.

4. Aanvragen voor een MKB-project moeten zijn ontvangen voor 15 november 2007, 18:00 uur.

Artikel 4

In aanvulling op artikel 15 van de kaderregeling beslist de Minister afwijzend op een aanvraag voor een MKB-project indien:

a. het R&D-project waarop het MKB-project betrekking heeft onvoldoende bijdraagt aan de doelstellingen opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1;

b. het R&D-project waarop het MKB-project betrekking heeft onvoldoende technisch risicovol is;

c. het MKB-project onvoldoende economisch perspectief, toepassingsmogelijkheden en R&D-kansen van projectresultaten bevat.

§ 3

R&D-projecten

Artikel 5

De Minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een R&D-samenwerkingsverband dat voor gezamenlijke rekening en risico een R&D-project uitvoert dat past binnen de technologische gebieden zoals genoemd in paragraaf 3.3, getiteld Embedded systemen, van de bij deze regeling behorende bijlage 1.

Artikel 6

1. De periode bedoeld in artikel 12 van de kaderregeling, is: de dag na de datum van inwerkingtreding van deze regeling tot en met 14 september 2007, 18.00 uur.

2. Het subsidieplafond voor het in 2007 verlenen van subsidies op grond van artikel 5 op de in het eerste lid bedoelde periode ontvangen aanvragen is € 6.150.000.

3. Voor het verstrekken van subsidies op grond van artikel 5 zijn de artikelen 3, eerste lid, onderdelen b en c en tweede tot en met vierde lid, 4, 6, 7, 12 tot en met 19, 21 tot en met 23, 28 tot en met 32, 33, eerste, tweede, derde en vijfde lid en 34 van de kaderregeling van toepassing.

Artikel 7

1. Het in artikel 3, vierde lid, van de kaderregeling bedoelde bedrag is € 2.000.000.

2. De in artikel 21 van de kaderregeling bedoelde penvoerder is een in Nederland gevestigde ondernemer.

Artikel 8

Indien de subsidiabele kosten betrekking hebben op industrieel onderzoek, bedraagt, in afwijking van artikel 3, eerste lid, onderdeel b van de kaderregeling, de subsidie voor een ondernemer 35 procent van de subsidiabele kosten. Dit percentage wordt met 10 procent verhoogd indien subsidie wordt verleend aan een MKB-ondernemer.

Artikel 9

1. Als subsidiabele kosten worden uitsluitend in aanmerking genomen:

a. de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het onderzoek en de experimentele ontwikkeling toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte en betaalde kosten:

1°. loonkosten voor betrokken personeel, voor zover deze rechtstreeks voor de uitvoering van het onderzoek noodzakelijk zijn. Het uurloon wordt berekend op basis van 1650 productieve uren per jaar;

2°. de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen;

3°. kosten van het gebruik van bestaande machines en apparatuur van de deelnemers;

4°. kosten van speciaal voor het onderzoek aan te schaffen machines en apparatuur;

5°. aan derden verschuldigde kosten;

6°. kosten van buitenlandstages;

7°. kosten van octrooiaanvraag van publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties en MKB-ondernemers;

8°. kosten inzake kennisoverdracht en verankering;

b. een opslag voor overige algemene kosten van 50 procent van de onder a, onder 1°, bedoelde kosten.

2. Voor de directe loonkosten als bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van gemiddelde uurtarieven per categorie bij het onderzoek betrokken personeel.

3. De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt, omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.

4. Indien geen loonkosten als bedoeld in het eerste lid, worden gemaakt, maar niettemin arbeid ten behoeve van het project wordt verricht, wordt voor de berekening van de projectkosten uitgegaan van een uurtarief van € 35.

5. Op verzoek van de subsidie-ontvanger kan, in plaats van het eerste tot en met het vierde lid, artikel 5 van de kaderregeling worden toegepast.

Artikel 10

1. De in artikel 15, onderdeel c, van de kaderregeling bedoelde termijn is drie jaar.

2. De Minister beslist, in aanvulling op het bepaalde in artikel 15 van de kaderregeling, tevens afwijzend op een aanvraag indien:

a. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 1.000.000;

b. het onaannemelijk is dat ten minste 20 procent van de werkzaamheden wordt uitgevoerd door MKB-ondernemers in het R&D-samenwerkingsverband;

c. onvoldoende samenhang in het project aanwezig is, gelet op de verhouding tussen de voorgenomen kosten en de omvang van de activiteiten van het R&D-project.

Artikel 11

1. Er is een Adviescommissie Boegbeeldprogramma, die tot taak heeft de Minister op zijn verzoek te adviseren over aanvragen om subsidie voor een R&D-project. Artikel 6 van de kaderregeling is van toepassing.

2. De Minister wint over de aanvragen om een subsidie voor een R&D-project, waarop niet op grond van artikel 15 van de kaderregeling of 10 van deze regeling afwijzend wordt beslist, het advies in van de adviescommissie.

3. De Minister rangschikt, daarbij geadviseerd door de adviescommissie, de aanvragen zodanig, dat een project hoger gerangschikt wordt naar mate het meer bijdraagt aan:

a. de doelstellingen van het in de bij deze regeling behorende bijlage 1 opgenomen programma;

b. de kwaliteit van de samenwerking, ten minste blijkend uit de mate van betrokkenheid van MKB-ondernemingen en het effect van het project op MKB-ondernemingen alsmede de mate van samenwerking met publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties;

c. technologische innovatie;

d. het duurzaam economisch perspectief, ten minste blijkend uit de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten alsmede het perspectief op arbeidsplaatsen of kennisuitwisseling met human capital.

4. Voor de rangschikking wegen de in het derde lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 12

1. In aanvulling op artikel 33 van de kaderregeling draagt de subsidieontvanger zorg voor de openbaarmaking van de algemene kennis die voorvloeit uit de resultaten van het R&D-project.

2. De Minister kan bij de subsidieverlening aan een R&D-samenwerkingsverband verplichtingen opleggen met betrekking tot het geven van bekendheid aan het project en de resultaten ervan.

3. De Minister kan voor een periode van vijf jaar na de vaststelling van de subsidie nadere verplichtingen ter uitvoering van het eerste en tweede lid opleggen.

4. Wanneer een publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie deel uitmaakt van een R&D-samenwerkingsverband, draagt het slechts kennis of andere resultaten uit een R&D-project over aan een ondernemer die deelneemt aan het samenwerkingsverband, indien aan tenminste een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a. de deelnemende ondernemingen dragen de volledige kosten van het project;

b. de resultaten waaraan geen intellectuele eigendomsrechten kunnen worden ontleend, mogen ruim worden verspreid en eventuele intellectuele eigendomsrechten op de resultaten die uit de activiteiten van de publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie voortvloeien, worden volledig aan de publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie toegekend;

c. de publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie ontvangt van de deelnemende ondernemingen een vergoeding die overeenstemt met de marktprijs voor de intellectuele eigendomsrechten die voortvloeien uit de door de publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie in het kader van het project uitgevoerde activiteit en die worden overgedragen aan de deelnemende ondernemingen. Eventuele bijdragen van de deelnemende ondernemingen in de kosten van de publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie worden op deze compensatie in mindering gebracht.

§ 4

EIC-projecten

Artikel 13

De Minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een EIC-samenwerkingsverband dat voor gezamenlijke rekening en risico een EIC-project uitvoert dat past binnen de technologische gebieden zoals genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1.

Artikel 14

1. De periode bedoeld in artikel 12 van de kaderregeling, is: de dag na de datum van inwerkingtreding van deze regeling tot en met 14 september 2007, 18:00 uur.

2. Het subsidieplafond voor het in 2007 verlenen van subsidies op grond van artikel 13 op de in het eerste lid bedoelde periode ontvangen aanvragen is € 5.400.000.

3. Voor het verstrekken van subsidies op grond van dit artikel zijn de artikelen 3, eerste lid, onderdelen b en c en tweede tot en met vierde lid, 4, 6, 7, 12 tot en met 19, 21 tot en met 23, 28 tot en met 32, 33, eerste, tweede, derde en vijfde lid en 34 van de kaderregeling van toepassing.

Artikel 15

1. Het in artikel 3, vierde lid, van de kaderregeling bedoelde bedrag is € 2.000.000.

2. De in artikel 21 van de kaderregeling bedoelde penvoerder is een in Nederland gevestigde ondernemer.

Artikel 16

Indien de subsidiabele kosten betrekking hebben op industrieel onderzoek, bedraagt, in afwijking van artikel 3, eerste lid, onderdeel b van de kaderregeling, de subsidie voor een ondernemer 35 procent van de subsidiabele kosten. Dit percentage wordt met 10 procent verhoogd indien subsidie wordt verleend aan een MKB-ondernemer.

Artikel 17

Artikel 9 van deze regeling is van toepassing.

Artikel 18

1. De in artikel 15, onderdeel c, van de kaderregeling bedoelde termijn is drie jaar.

2. De Minister beslist, in aanvulling op het bepaalde in artikel 15 van de kaderregeling, tevens afwijzend op een aanvraag indien:

a. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 1.000.000;

b. onvoldoende samenhang in het project aanwezig is, gelet op de verhouding tussen de voorgenomen kosten en de omvang van de activiteiten van het EIC-project.

Artikel 19

1. De in artikel 11 van deze regeling genoemde Adviescommissie Boegbeeldprogramma heeft tevens tot taak de Minister op zijn verzoek te adviseren over aanvragen om subsidie voor een EIC-project.

2. De Minister wint over de aanvragen om een subsidie voor een EIC-project, waarop niet op grond van artikel 15 van de kaderregeling of 18 van deze regeling afwijzend wordt beslist, het advies in van de adviescommissie.

3. De Minister rangschikt, daarbij geadviseerd door de adviescommissie, de aanvragen zodanig, dat een project hoger gerangschikt wordt naar mate het meer bijdraagt aan:

a. de doelstellingen van de bij deze regeling behorende bijlage 1;

b. de daadwerkelijke betrokkenheid van het MKB, als partner in het EIC- samenwerkingsverband;

c. de kwaliteit van de afstemming met andere clusters (inclusief aantoonbare strategisch complementaire sterkten in het projectvoorstel), de bijdrage aan de verankering van de clustersamenwerking en de breedte van de samenwerking, met name met het MKB;

d. technologische innovatie;

e. het duurzaam economisch perspectief, ten minste blijkend uit de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten alsmede het perspectief op arbeidsplaatsen of kennisuitwisseling met human capital.

4. Voor de rangschikking wegen de in het derde lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 20

Artikel 12 is van overeenkomstige toepassing.

§ 5

Formulieren

Artikel 21

Het formulier voor het indienen van een aanvraag om:

a. een subsidie is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2;

b. een voorschot is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3;

c. een subsidievaststelling is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4.

§ 6

Slotbepalingen

Artikel 22

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met uitzondering van paragraaf 2 die in werking treedt twee weken na het eerder genoemde tijdstip.

2. De subsidieregeling BoegBeeld-module van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten1 , blijft van toepassing op subsidies voor haalbaarheids- en R&D-projecten die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling zijn aangevraagd.

Artikel 23

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Point One Boegbeeld-module 2007 van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen 2, 3 en 4 die ter inzage worden gelegd bij Senter-Novem, Juliana van Stolberglaan 3, Den Haag.

Den Haag, 2 juli 2007.
De Minister van Economische Zaken, M.J.A. van der Hoeven.

Bijlage 1

De Strategische Onderzoeksagenda van Point One

Point One heeft een Strategische Onderzoeksagenda opgesteld op basis van de bijdragen van de Nederlandse partijen die werkzaam zijn op het terrein van embedded systemen en nano-elektronica en de reeds beschikbare internationale roadmaps van MEDEA+, ITEA2.

Doel van de Strategische Onderzoeksagenda van Point One is het verstrekken van een integrale richtlijn voor onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten die gezamenlijk worden ondernomen door grote bedrijven, MKB’s, overheid, universiteiten en andere publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties.

De uitvoering van de Strategische Onderzoeksagenda maakt het mogelijk de ambities van Point One te realiseren: het verkrijgen van het wereldwijde leiderschap in innovatie en business op het terrein van embedded systemen en nano-elektronica.

De Strategische Onderzoeksagenda is gebaseerd op :

a. de huidige en toekomstige maatschappelijke behoeftes met betrekking tot toepassingen;

b. de nationale en internationale onderzoeksonderwerpen en technologische roadmaps.

Nadere informatie over de Strategische Onderzoeksagenda van Point One kan gevonden worden op www.point-one.nl. Hier staat een Engelstalige versie van de Strategische Onderzoeksagenda van Point One.

De toepassingsdomeinen van de Strategische Onderzoeksagenda van Point One zijn (genummerd volgens de SRA):

2.1 Gezondheid;

2.2 Mobiliteit/transport;

2.3 Veiligheid;

2.4 Communicatie;

2.5 Educatie en vermaak;

2.6 Energie en milieu.

De technologiedomeinen van de Strategische Onderzoeksagenda van Point One zijn (genummerd volgens de SRA):

3.2 Nano-elektronica

3.2.1 Radio frequenties (circuits en systemen, devices, interconnectie, verpakking en antennes);

3.2.2 Hoge voltages en kracht;

3.2.3 Sensoren en actuatoren;

3.2.4 ‘System-in-Package‘;

3.2.5 ‘Heterogeneous and system ability‘ ontwerpmethodes.

3.3. Embedded systemen

3.3.2 Architecturen en Platforms;

3.3.3 Systeem engineering;

3.3.4 Integratie van hard- en software;

3.3.5 Gegevens afhandeling in complexe embedded systemen;

3.3.6 Distributie, compositie en communicatie;

3.3.7 Systeeminteractie ;

3.3.8 Bewegings- en positiecontrole;

3.3.9 Kwaliteit en afhankelijkheid.

3.4 Halfgeleider gerelateerde apparatuur en hun werking

3.4.2 Lithografie;

3.4.3 Wafer afhandelingsapparatuur;

3.4.4 Metrologie en ‘characterization‘ gereedschappen;

3.4.5 More than Moore apparatuur;

3.4.6 Back-end apparatuur.

3.5 Interactie tussen technologieën

3.5.1 Interactie tussen Nano-elektronica en Embedded systemen;

3.5.2 Interactie tussen Nano-elektronica en apparatuur;

3.5.3 Andere interactie onderwerpen (materiaal technologie, beyond CMOS).

Toelichting

Algemeen

1. Achtergrond en kader

Deze regeling vormt een onderdeel van een breder programma ter versterking van de innovatie en de economische positie op het gebied van nano-elektronica en embedded systems, bekend onder de naam Point One. Het is een vervolg op de in 2006 gepubliceerde regeling getiteld ‘Subsidieregeling Boegbeeld-module Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten‘.

Nano-elektronica en embedded systemen leveren gezamenlijk essentiële bouwstenen voor de hightech-samenleving van de toekomst. Belangrijke groeimarkten voor Europa zijn op dit gebied innovaties van producten en diensten in sectoren zoals de automobielindustrie, medische systemen, de luchtvaart, consumentenelektronica en telecommunicatie.

Nederland neemt een unieke positie in de nano-elektronica en de embedded systemen in. Als een van de weinige landen beschikt het over hoogwaardige kennis van en ervaring met vrijwel alle activiteiten binnen de waardeketen. Van de productie van chips tot en met de toepassing in producten is Nederland actief in de kennisinfrastructuur en vertegenwoordigd met bedrijven. Binnen Europa behoort Nederland duidelijk tot de kopgroep. Daarbuiten zijn Nederlandse bedrijven in een zware concurrentiestrijd verwikkeld. Om de positie van het Nederlandse bedrijfsleven te behouden en verder uit te bouwen hebben enkele van de belangrijkste Nederlandse spelers in een intensieve dialoog met het Ministerie van Economische Zaken een breed innovatieprogramma opgezet.

Point One is een strategisch innovatieprogramma waarmee het bedrijfsleven en de publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties de kansen voor Nederland in de internationale arena willen verzilveren. Het doel van Point One is het creëren van een toonaangevend ecosysteem, leidend op wereldniveau, met betrekking tot nano-elektronica en embedded systemen in Nederland, vergelijkbaar met dat van ‘Silicon Valley’ en complementair aan de grote clusters/Pôles de Compétitivité (PdC) in Colles, Dresden en Parijs. Hiertoe wordt een Nederlands R&D-ecosysteem gerealiseerd, waarin kleine en grote bedrijven, universiteiten, onderzoeksinstituten en overheid intensief samenwerken. Het is daarmee het vertrekpunt voor het realiseren van synergie met andere – internationale – clusters, belanghebbenden en programma’s in het brede en belangrijke sleutelgebied van de ‘Hightech systemen en materialen’.

Centraal in het innovatieprogramma Point One staan valorisatie en het behouden en versterken van de ‘cutting-edge’ kennisbasis. Daarvoor richten de partijen zich actief op het samenbrengen van publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties en industrie. Uitgangspunt is een duidelijke strategie, gericht op een dynamisch ondernemersklimaat, waarin open innovatie tussen grote en kleine partijen vanzelfsprekend is. Ook de blijvende beschikbaarheid van goed opgeleide technici is belangrijk.

Kern van het initiatief is het opbouwen van een hecht en dynamisch netwerk van grote en kleine bedrijven en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties. Een beter gebruik van elkaars kwaliteiten en expertise levert op termijn veel meer rendement en slagkracht op dan de grote investeringen die de publieke en private partijen nu doen. Hetzelfde geldt voor het opereren vanuit een internationaal onderscheidende focus en een heldere strategie. Een zwaartepunt binnen de regeling is het beter benutten van het innovatief potentieel van het MKB en het beter betrekken van het MKB in nationale en internationale netwerken.

De doelen voor eind 2010 zijn helder:

– de omzet van bedrijven die op dit terrein actief zijn, moet met ruim 30% zijn toegenomen tot EUR 26 miljard per jaar;

– de huidige bedrijven hebben hun marktpositie versterkt en tientallen nieuwe bedrijven zijn opgestart;

– via een speciaal durfkapitaalfonds zijn miljoenen risicodragend kapitaal beschikbaar gekomen;

– de partners hebben toegang tot grote onderzoeksfaciliteiten;

– het huidige aantal toeleveranciers is met meer dan honderd bedrijven gegroeid;

– de bedrijven en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties in het Point One ecosysteem beschikken over voldoende gekwalificeerde kenniswerkers en vaklieden.

De strategie van Point One is gericht op het realiseren van een veel grotere synergie tussen de onderwijs- en onderzoeksinstellingen, het MKB en de industrie. Dit gebeurt door:

– aan te haken bij (inter)nationale R&D- en innovatieprogramma’s;

– een gezamenlijke inspanning om de innovatie-investeringen in deze kansrijke Hightech-sector te vergroten;

– gezamenlijk een Strategische Research Agenda te ontwikkelen en gezamenlijk onderzoek te verrichten;

– de gezamenlijke ontwikkeling van een succesvol ecosysteem, inclusief de benodigde human resources en een gezamenlijke R&D-infrastructuur;

– gezamenlijk een Human Capital Roadmap te definiëren en te implementeren, zodat het opleidingsaanbod op één lijn komt met de behoefte van de industrie. De instroom van gekwalificeerde werknemers wordt bevorderd en de huidige werknemers blijven behouden;

– gezamenlijk een MKB-roadmap te definiëren en te implementeren. Daardoor kunnen behoeften, competenties en netwerken van het MKB en het grootbedrijf bijeenkomen en elkaar versterken.

Deze regeling heeft met name betrekking op de lijn voor onderzoek en ontwikkeling en vindt zijn uitwerking in het Boegbeeldprogramma. Op 18 april 2007 is de nieuwste versie van de strategische onderzoeksagenda (verder SRA) tot stand gekomen. De toepassingsgebieden van de SRA sluiten aan op de nadrukken die het kabinet heeft gelegd ten aanzien van energie en zorg.

In 2006 zijn op basis van de eerste versie van de strategische onderzoeksagenda een tweetal technologische platforms, getiteld Memsland en OML (Micro Electro Mechanical Systems respectievelijk Optical Maskless Liptocraphy), gestart om als een belangrijke brede strategische basis te dienen voor de ontwikkeling van Point One met de nadruk op nano-elektronika. Deze strategische basis wordt verder uitgebouwd door deze regeling, die drie onderdelen bevat:

a. MKB-projecten

Het doel is het verhogen van het aantal R&D-projecten in het MKB als wel het versterken van het innovatief MKB op het gebied van R&D. Middels een haalbaarheidsproject kan een MKB-ondernemer inzicht krijgen in de technologische en economische haalbaarheid van een mogelijk vervolg R&D-project en de daarvoor benodigde optimale samenstelling van het samenwerkingsverband. Het project moet een eerste aanzet zijn tot een R&D-project zoals bedoeld in deze regeling met een duidelijke bijdrage aan de doelstellingen van Point One. Het resultaat van het haalbaarheidproject moet de definitieve start van het toekomstige R&D-project bepalen. Haalbaarheidsprojecten betreffen bureau-onderzoek en verkennend onderzoek. De doelgroep is het MKB in een samenwerkingsverband met het MKB, grote bedrijven of publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties. De subsidie aanvrager moet een MKB-ondernemer zijn en alleen MKB-ondernemers komen in aanmerking voor subsidie.

b. R&D-projecten

Het doel is verbreding en versterking van de technologische basis van het Point One ecosysteem op het gebied van embedded systemen zoals beschreven in bijlage 1. Een belangrijk aspect hierbij is het stimuleren en vergroten van de betrokkenheid van het innovatief MKB in het Point One Ecosysteem. De subsidie moet een impuls geven aan een meer structurele en strategische samenwerking. De opzet van brede consortia waarin op gemeenschappelijke basis R&D wordt uitgevoerd is hier de basis voor. De R&D-projecten moeten leiden tot concepten die uiteindelijk industrieel toepasbaar zijn. De projecten moeten breed van opzet zijn, waarin de industriële waardeketen, van publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties, MKB-clusters tot aan Original Equipment Manufacturers (verder OEMers), zo goed mogelijk is vertegenwoordigd. De samenwerkingsverbanden hebben een duidelijke inbreng van het MKB. Minimaal 20% van de werkzaamheden wordt uitgevoerd door het MKB.

c. EIC-projecten

Om de internationale oriëntatie verder uit te bouwen, door middel van het faciliteren en stimuleren van samenwerking op excellente gebieden tussen Point One met andere Europese clusters op het gebied van nano-elektronica en embedded systemen, wordt dit jaar gestart met Europese innovatiecluster projecten (verder EIC-projecten). Daardoor kan meer synergie en slagkracht worden bereikt en kunnen doublures in onderzoeksinspanningen en investeringen worden voorkomen.

Het concrete doel van de Europese innovatiecluster projecten is het genereren van projecten binnen het ITEA2 en MEDEA+ kader die een bredere opzet hebben dan gewone R&D-projecten. Hoewel de basis van de projecten R&D zal zijn, is het noodzakelijk dat er ook andere activiteiten worden ontplooid die een duurzaam structurerend karakter en invloed op het Point One ecosysteem hebben, maar ook op de relaties met andere clusters. Concreet wordt naast reguliere R&D-activiteiten gedacht aan: activiteiten die betrekking hebben op het uitwisselen van onderzoekers, trainingen, congressen, disseminatie van resultaten, gerichte MKB-activiteiten etc....

2. Doel en focus

De Subsidieregeling Point One BoegBeeld-module 2007 van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten heeft tot doel op basis van een door de betrokken partijen in samenspraak met het Ministerie van Economische Zaken opgestelde strategische onderzoeksagenda, subsidie te verstrekken via twee tenders en een `eerst komt, eerst maalt’ subsidieregeling. In Bijlage 1 wordt nader ingegaan op de strategische onderzoeksagenda van Point One en de werkingsgebieden. Een tweede belangrijke doelstelling is een bijdrage te leveren aan standaardisering en bredere toepassing van de ontwikkelde technologie in Point One verband. Als inhoudelijke uitgangspunten voor de R&D-projecten geldt dat het moet gaan om projecten van hoge kwaliteit en met een aansprekend karakter. Van belang is bovendien een brede opzet van het samenwerkingsverband met spelers aan zowel de publieke als private kant.

Aangezien deze subsidieregeling een onderdeel vormt van een breder kader is het essentieel dat ingediende aanvragen vallen binnen de strategische onderzoeksagenda van Point One. Verder is een randvoorwaarde dat grote betrokkenheid wordt gecreëerd van MKB-ondernemingen binnen de R&D-projecten, zowel qua partners als financieel. In het bijzonder moet het toepassen van het onderzoek vanuit de Point One-SRA door het MKB worden ondersteund.

3. Uitvoering

Deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet EZ-subsidies en maakt gebruik van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten (Stcrt. 2006, 23). Deze kaderregeling is het centrale instrument voor het programmatische pakket voor innovatie. De regeling wordt namens de Minister van Economische Zaken uitgevoerd door het agentschap SenterNovem, de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Economische Zaken voor technologie, energie en milieu te ’s-Gravenhage. Daar zijn ook de formulieren, bedoeld in artikel 21 verkrijgbaar.

4. Staatssteunaspecten

Op 1 januari 2007 is de Europese kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie in werking getreden (2006/C 323/01). Beide vormen van subsidiëring op grond van deze regeling (subsidiëring van haalbaarheidsprojecten enerzijds, en R&D- en EIC- projecten anderzijds) vallen binnen de grenzen van dit Europese steunkader. Dit kader bevat specifieke voorschriften voor het voorkomen van indirecte steun die kan ontstaan door overdracht van kennis, die is ontstaan uit activiteiten die gefinancierd zijn met publieke middelen, naar ondernemingen. Voor zover het haalbaarheidsprojecten voor MKB-ondernemingen betreft, is rekening gehouden met de Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen, laatstelijk gewijzigd bij

Verordening (EG) nr. 1976/2006. Voor zover het om subsidieverstrekking aan R&D- en EIC-projecten gaat, hoeft deze regeling niet gemeld te worden, aangezien de reikwijdte binnen de grenzen van de goedkeurende beschikking van de Europese Commissie van 30 maart 2006 voor programmatische instrumenten blijft.

5. Administratieve lasten

De totale administratieve lasten voor het oriënteren op, het verkrijgen van en verantwoorden van subsidie komen neer op 4,31 procent van het subsidieplafond van € 6,1 mln. voor R&D-projecten en € 5,4 mln. voor EIC-projecten. Voor de haalbaarheidsprojecten komen de administratieve lasten op 4,29 procent van het subsidieplafond van € 0,5 mln. Deze percentages gelden zowel voor bedrijven als voor kennisinstellingen. Bij de R&D- en EIC-projecten zullen naar verwachting ongeveer tweederde van de administratieve lasten neerslaan bij bedrijven, bij de MKB-projecten bedraagt dit 100 procent aangezien slechts MKB-ondernemers aanvrager kunnen zijn voor die projecten.

Met deze regeling wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de programmatische aanpak zoals ook wordt beoogd met de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten. Een belangrijke doelstelling daarvan is het verminderen van administratieve lasten door eenduidige bepalingen en beperking van het aantal en de zwaarte van de administratieve voorschriften.

Door een betrekkelijk selecte doelgroep zijn de verkrijgingskosten bij de tenderregeling voor R&D-projecten gering. Uiteindelijk zullen circa 5 aanvragen uit circa 10 complete aanvragen voor subsidie in aanmerking komen. Door een betrekkelijk selecte doelgroep zijn ook de verkrijgingskosten bij de tenderregeling voor Europees innovatiecluster projecten gering. Uiteindelijk zullen circa 3 aanvragen uit circa 6 complete aanvragen voor subsidie in aanmerking komen.

De kostendefinitie van artikel 9 van deze regeling (waar artikel 17 van deze regeling naar verwijst) is ontleend aan die van IOP-TTI (Innovatiegerichte Onderzoeksprogramma’s – Technologische Top Instituten), vanwege de goedkeuring door Brussel van het PRIOO-kader waar de IOP-TTI-regeling onder valt.

In de subsidieregeling ‘BoegBeeld-module Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten’ (Stcrt. 2006, 120) is voor haalbaarheidsstudies, onder verwijzing naar de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten, een alternatieve kostenberekeningsmethode geïntroduceerd. Deze methode kon op grond van de Europese MKB-vrijstellingsverordening en de goedkeuring van de steunmaatregel ‘nr. N.346/2005’ alleen toegepast worden voor subsidies aan MKB-ondernemers en kennisinstellingen.

De goedkeuring van de steunmaatregel ‘nr. N.56/2007 – Nederland Omnibus’ van 16 mei 2007 maakt het mogelijk om deze kostenberekening ook toe te passen voor andere subsidie-ontvangers, zoals niet MKB-ondernemingen. Aanvragers om subsidie voor R&D- en EIC-projecten kunnen nu kiezen tussen de berekeningsmethode van artikel 9 van deze regeling (waar artikel 17 van deze regeling naar verwijst) en die van artikel 5 van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten (zie de verwijzing in artikelen 6 en 14 van deze regeling).

Dit laatste artikel geeft de mogelijkheid een integraal tarief per uur per medewerker toe te passen. Daarnaast komen de kosten in aanmerking die buiten het tarief vallen. Het zal hierbij gaan om de directe kosten ten behoeve van het project die niet in het tarief zijn voorzien, zoals kosten voor huur of koop van specifieke apparatuur. Op verzoek kan het tarief vervangen worden door een vast bedrag van € 35 per uur.

De Europese Commissie heeft, in de bovenvermelde goedkeuring van 16 mei 2007, aangegeven dat alleen de kosten in aanmerking komen die de Europese kaderregeling voor Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie toestaat (2006/C 323/01). Op de website SENTERNOVEM.NL is meer specifieke informatie te vinden over welke kosten binnen het integraal tarief vallen en welke niet.

Het gebruik van een integraal tarief betekent dat de administratieve inspanning van de subsidie-ontvanger daalt ten opzichte van de eisen die volgen uit de toepassing van de kostenmethodiek van artikel 9, respectievelijk artikel 17, van deze subsidieregeling. Zo vervalt de eis van een integrale urenadministratie voor projectmedewerkers en apparatuur in het geval die slechts ten dele voor het project wordt ingezet.

Bij de haalbaarheidsprojecten wordt het systeem gevolgd van beoordeling op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Het gaat om bescheiden subsidiebedragen tot maximaal € 100.000 per haalbaarheidsproject. Omdat het om het MKB gaat, kan bij de subsidieverlening een voorschot worden verstrekt waardoor het bedrijf daarvoor geen extra kosten hoeft te maken. Slechts bij een zeer beperkt aantal haalbaarheidsprojecten (> € 50.000 subsidie per deelnemer) zal een accountantsverklaring noodzakelijk zijn voor het haalbaarheidsproject zelf.

In deze regeling is gebruik gemaakt van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten. Deze kaderregeling is het centrale instrument voor het programmatische pakket voor innovatie. Veel van de bepalingen uit de kaderregeling worden in deze regeling van toepassing verklaard. Het betreft bepalingen inzake de subsidiepercentages, (anti) cumulatie, subsidiabele kosten, aanvraagprocedure, voorschotten, afwijzingsgronden, verplichtingen voor de subsidieontvanger, en voor de R&D-projecten bovendien de adviescommissie en de rangschikkingscriteria.

Artikelsgewijs

1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit artikel wordt uiteengezet wat in deze regeling wordt verstaan onder MKB-, R&D-, EIC-projecten en de samenwerkingsverbanden die erbij horen. In een EIC-project, waarbij EIC staat voor Europees Innovatie Cluster, is vereist dat er sprake is van een project dat voorzien is van een ITEA2, MEDEA+ of Eureka label. ITEA2 labels zijn gericht op embedded (ingebouwde) systemen. Zie voor meer informatie http://www.itea-office.org/. MEDEA+ labels zijn gericht op nano-elektronica. Zie voor meer informatie hierover http://www.medeaplus.org/. Zie voor meer informatie over Eureka labels de website http://www.eureka.be/.

2. MKB-projecten

Artikel 2

In dit artikel wordt de mogelijkheid gecreëerd voor een MKB-onderneming om subsidie te verkrijgen voor een MKB-project. Dit artikel bevat, tezamen met de afwijzingsgronden van artikel 15 van de kaderregeling en artikel 4 van deze regeling, de criteria voor het verstrekken van subsidie voor MKB-projecten. Centraal in de criteria staat, dat het moet gaan om een project in de zin van deze regeling. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle in de van toepassing zijnde definities van de in artikel 1 opgenomen elementen.

In verband met de kosten en risico’s die gemoeid zijn met industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling is het veelal raadzaam de haalbaarheid van een innovatieproject te bestuderen of een verkennend onderzoek te doen. Het doel van deze subsidiemogelijkheid is om een studie naar de haalbaarheid of een kortlopende verkenning van de technische mogelijkheden voor een MKB-onderneming om een R&D-project op te zetten te subsidiëren.

Point One heeft de ambitie om innovatie op een breed gebied te bevorderen, zowel op het gebied van technologische innovatie als elders. Dit betekent dat een haalbaarheidsstudie of een verkennend onderzoek zich niet uitsluitend op de mogelijkheden van een R&D-project binnen de vier actielijnen van Point One hoeft te richten. Wel zijn de grenzen van Point One, zoals aangegeven in de vier technologiedomeinen die beschreven zijn in de SRA, in algemene zin bepalend voor de reikwijdte van de haalbaarheidsprojecten of de verkennende onderzoeken. Een haalbaarheidsproject of een verkennend onderzoek dat positieve effecten heeft op andere onderdelen van Point One, die in de nabije toekomst worden vormgegeven, behoort daarbij tot de mogelijkheden.

Artikel 4

In dit artikel zijn in aanvulling op artikel 15 van de kaderregeling extra afwijzingsgronden opgenomen. Daarnaast kan ook afwijzend moeten worden beslist op grond van artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies, indien subsidieverstrekking in strijd zou zijn met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen, of op grond van artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht. Afwijking op grond van dit laatste artikel is mogelijk indien gegronde vrees bestaat dat de activiteiten niet zullen plaatsvinden, dat niet aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan, of dat niet op behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal worden afgelegd, bij onjuiste of onvolledige gegevensverstrekking indien dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking en ingeval van faillissement, surseance van betaling of van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, of indien een verzoek daartoe is ingediend. In de eerste plaats zal een aanvraag op grond van artikel 15 van de kaderregeling worden afgewezen, indien zij niet voldoet aan enige bepaling van de geldende regelgeving.

3. R&D-projecten

Artikel 5

In dit artikel wordt de mogelijkheid gecreëerd voor een R&D-samenwerkingsverband om subsidie te verkrijgen voor een R&D-project. Dit artikel bevat, middels de verwijzing naar bijlage 1, tezamen met de afwijzingsgronden van artikel 15 van de kaderregeling en artikelen 10 en 11 van deze regeling, de criteria voor het verstrekken van subsidie voor R&D-projecten.

Centraal in de criteria staat, dat het moet gaan om een project in de zin van deze regeling. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle in de van toepassing zijnde definities van de in artikel 1 opgenomen elementen.

In dit artikel wordt verwezen naar bijlage 1 waarin de onderzoeksprioriteiten uit de SRA zijn beschreven waarbinnen aanvragen kunnen worden ingediend. Als algemene afbakening geldt dat het moet gaan om R&D-projecten binnen het werkveld embedded (ingebouwde) systemen. Daarbinnen zijn enkele toepassingsgebieden geformuleerd, die zowel het economische belang van de betrokken partijen vertegenwoordigen als het gebied van embedded systemen waarin op dit moment de meest dringende noodzaak is tot innovatie.

Artikel 8

Op grond van dit artikel bedraagt het subsidiepercentage voor industrieel onderzoek voor ondernemers 35 procent. Dat subsidiepercentage wordt voor MKB-ondernemers met 10 procentpunten verhoogd. Het subsidiepercentage voor een publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie bedraagt, conform artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de kaderregeling, 50 procent.

Indien het om experimentele ontwikkeling gaat, is de percentage van artikel 3, eerste lid, sub c van de kaderregeling van toepassing, te weten 25 procent. Door de verhoging van 10 procentpunten voor MKB-ondernemers op grond van artikel 3, derde lid van de kaderregeling bedraagt het subsidiepercentage voor MKB-ondernemers voor experimentele ontwikkeling 35 procent. Fundamenteel onderzoek wordt niet gesubsidieerd.

Artikel 9

In het belang van zo laag mogelijke administratieve lasten is gezocht naar mogelijkheden om de toepassing van deze kostendefinitie te vereenvoudigen. Dit heeft geresulteerd in de volgende

vereenvoudigingen: in de begroting kan worden uitgegaan van door de indiener onderbouwde gemiddelde uurtarieven voor de directe loonkosten per categorie van het bij het onderzoek betrokken personeel. Wat betreft het volume van de directe loonkosten kan in de begroting worden uitgegaan van een zo goed mogelijke toerekening van het deel van de jaartijd aan een bij het project of het programma betrokken fulltime-equivalent (verder fte).

Voor de nacalculatie ten behoeve van de eindafrekening van een project is een sluitende urenadministratie vereist, behalve indien:

– aantoonbaar is dat het project ingevuld wordt door medewerkers die hun tijd volledig (100%) aan het project besteden, aan te tonen door een arbeidsovereenkomst voor de duur van het R&D-project;

– aantoonbaar is dat bepaalde personen een vast percentage (bijvoorbeeld 50%) van hun beschikbare tijdsinzet aan het project besteden (dit kan bijvoorbeeld via een schriftelijke verklaring ondertekend door de verantwoordelijk leidinggevende die is opgenomen in de administratie van de instelling).

De kosten van het gebruik van bestaande machines en apparatuur van de deelnemers komen slechts in aanmerking voor de subsidiegrondslag voorzover zij zijn toe te rekenen aan het R&D-project. De toerekening van deze kosten wordt gedaan naar evenredigheid van de tijd welke de machines respectievelijk de apparatuur worden gebruikt voor het onderzoek.

De in het eerste lid, onder a, sub 5° genoemde aan derden verschuldigde kosten (indien noodzakelijk aan derden in het buitenland) betreffen onder meer de kosten van het gebruik van machines en apparatuur bij niet-deelnemende publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties en ondernemers en het inhuren van testpersonen. De kosten voor kennisoverdracht en verankering zijn subsidiabel volgens de subsidiepercentages van de categorie onderzoek van waaruit de kennis is ontstaan.

Naast deze vereenvoudigingen is, zoals in het algemeen deel van de toelichting onder punt 5 is uiteengezet, een nieuwe kostenmethodiek geïntroduceerd. Dit is gebeurd door verwijzing in artikel 9 van deze regeling naar artikel 5 van de Experimentele kaderregeling. De in artikel 5 van de kaderregeling omschreven methodiek geeft de mogelijkheid een integraal tarief per uur per medewerker toe te passen. Daarnaast komen de kosten in aanmerking die buiten het tarief vallen. Het zal daarbij gaan om de directe kosten ten behoeve van het project die niet in het tarief zijn voorzien, zoals kosten voor huur of koop van specifieke apparatuur. Op verzoek kan het tarief vervangen worden door een vast bedrag van € 35 per uur.

Artikel 10

In dit artikel zijn, in aanvulling op artikel 15 van de kaderregeling, de afwijzingsgronden opgenomen. Daarnaast kan ook afwijzend moeten worden beslist op grond van artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies, indien subsidieverstrekking in strijd zou zijn met ingevolge een verdrag

voor de staat geldende verplichtingen, of op grond van artikel 4:35 van de Awb. Afwijking op grond van dit laatste artikel is mogelijk indien gegronde vrees bestaat dat de activiteiten niet zullen plaatsvinden, dat niet aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan, of dat niet op behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal worden afgelegd, bij onjuiste of onvolledige gegevensverstrekking indien dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking en ingeval van faillissement, surseance van betaling of van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, of indien een verzoek daartoe is ingediend. In de eerste plaats zal een aanvraag op grond van artikel 15 van de kaderregeling worden afgewezen, indien zij niet voldoet aan enige bepaling van de geldende regelgeving.

De regeling richt zich op R&D-projecten van R&D-samenwerkingsverbanden die gericht zijn op spoedig resultaat, maar die ook een substantiële start van het innovatieprogramma bewerkstelligen. De duur van de projecten is maximaal drie jaar. Door deze eis komen de resultaten van de met het innovatieprogramma nagestreefde ontwikkeling snel ter beschikking. De minimale omvang van de projectkosten, onderdeel a, spreekt voor zich. De bijdrage van MKB-ondernemers in een R&D-samenwerkingsverband, onderdeel b, is essentieel voor de nagestreefde verankering van samenwerking met MKB-ondernemers binnen het innovatieprogramma. Om die reden is hieraan een duidelijke ondergrens gesteld. Dit betekent dat op dit punt de aanvraag duidelijk inzicht moet bieden in de concrete onderzoeks- of ontwikkelingswerkzaamheden die door MKB-ondernemers zelf worden verricht. De in onderdeel c opgenomen afwijzingsgrond kan worden toegepast bij een onevenredige verhouding tussen de voorgenomen activiteiten en de begrote kosten van een R&D-project.

Artikel 11

De Adviescommissie Boegbeeldprogramma adviseert de Minister over aanvragen om subsidie voor een R&D-project. De adviescommissie adviseert over de aanvragen waarop niet reeds met toepassing van artikel 10 van deze regeling of op grond van artikel 15 van de kaderregeling afwijzend is beslist. De op grond van artikel 10 van deze regeling afgewezen aanvragen doen dus niet mee aan de rangschikking zoals bedoeld in het derde lid. Het derde lid bevat de rangschikkingscriteria.

Bij de in het derde lid bedoelde rangschikking hanteert de adviescommissie een puntensysteem. Alle in het derde lid vermelde criteria wegen even zwaar (vierde lid). De criteria richten zich op de samenwerking met specifiek een accent voor de betrokkenheid van MKB-ondernemers, de technologische innovatie en de te verwachten resultaten van het R&D-project. Ook hiervoor geldt dat de gegevens in de aanvraag steeds de grondslag voor de beoordeling vormen. De beoordelingscriteria worden voorts gehanteerd vanuit het perspectief van het BoegBeeldprogramma als geheel. Dat betekent dat hoog resultaat ten aanzien van bijvoorbeeld uitsluitend technologische innovatie niet automatisch leidt tot een hoge waardering. Indien dit hoog resultaat slechts zijdelings een bijdrage levert aan het programma, zal de waardering van de adviescommissie lager zijn. Wat betreft de waardering van de samenwerking: deze zal hoger liggen als de rol van MKB-ondernemers prominenter is.

De beoordeling van het duurzaam economisch perspectief richt zich op de resultaten van het project. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de kansen van het project, maar ook naar de (vervolg-) activiteiten die nodig zijn om dat resultaat te bereiken, de partijen die die activiteiten moeten verrichten en de omgevingsfactoren waarmee verder rekening moet worden gehouden. Denk bijvoorbeeld bij dit laatste ook aan de afhankelijkheid van toegang tot markten, bijvoorbeeld vanwege goedkeuringsvoorschriften, of de betrokkenheid van andere partijen.

Artikel 12

Op 1 januari 2007 is de Europese kaderregeling voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie in werking getreden. Dit steunkader bevat specifieke voorschriften voor het voorkomen van indirecte steun die kan ontstaan door overdracht van kennis, die is ontstaan uit activiteiten die gefinancierd zijn met publieke middelen, naar ondernemingen. Het onderhavige artikel bevat een inhoudelijk gelijke bepaling als het steunkader waarmee deze Europese verplichting is overgezet naar Nederlandse regelgeving. De bepaling noemt drie situaties waarin naar het oordeel van de Europese Commissie geen sprake is van (indirecte) staatssteun bij de overdracht van kennis door publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties aan deelnemers in een samenwerkingsverband.

Als eerste is er de situatie dat de kennis die overgedragen wordt door een publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie ontstaat door activiteiten die volledig zijn betaald door de ontvangende ondernemer of ondernemers.

Een overdracht is ook zonder meer toegestaan als daarbij geen sprake is van afscherming ten opzichte van andere ondernemers. Er is dan geen sprake van ongelijk voordeel. Iedere ondernemer kan op gelijke wijze profiteren van kennis die door publieke financiering tot stand is gekomen. Dit geldt ook ten aanzien van ondernemers die geen deel uitmaken van het samenwerkingsverband.

De derde situatie is die waarbij wel overdracht naar één ondernemer of een beperkte groep van ondernemers binnen het samenwerkingsverband plaats vindt. In dat geval moet het voordeel van het publieke geld waarmee de kennis tot stand is gekomen gecompenseerd worden. Dat kan door een overdacht waarbij de kopende ondernemer(-s) een vergoeding betalen die overeenstemt met de marktprijs. Als door de koper is meebetaald aan de totstandkoming van de betreffende kennis, mogen die kosten in mindering worden gebracht. Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding is geen vaste regel. Dat er sprake is van een vergoeding die overeenkomt met een marktprijs kan blijken uit gevoerde onderhandelingen, advies van deskundigen of bijvoorbeeld vergoedingen die in andere situaties betaald zijn voor vergelijkbare kennis.

4. EIC-projecten

Artikel 13

In dit artikel wordt de mogelijkheid gecreëerd voor een EIC-samenwerkingsverband om subsidie te verkrijgen voor een EIC-project. Dit artikel bevat, middels de verwijzing naar bijlage 1, tezamen met de afwijzingsgronden van artikel 15 van de kaderregeling en artikelen 18 en 19 van deze regeling, de criteria voor het verstrekken van subsidie voor EIC-projecten. Centraal in de criteria staat, dat het moet gaan om een project in de zin van deze regeling. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle in de van toepassing zijnde definities van artikel 1 opgenomen elementen.

In dit artikel wordt verwezen naar bijlage 1 waarin de onderzoeksprioriteiten uit de SRA zijn beschreven waarbinnen aanvragen kunnen worden ingediend. Het moet gaan om EIC-projecten binnen het werkveld embedded systemen en nano-elektronica. Daarmee wordt de gehele SRA van Point One gedekt.

Artikel 16

Op grond van dit artikel bedraagt het subsidiepercentage voor industrieel onderzoek voor ondernemers 35 procent. Dit subsidiepercentage wordt voor MKB-ondernemers met 10 procentpunten verhoogd. Het subsidiepercentage voor een publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie bedraagt conform artikel 3, eerste lid, onderdeel b, 50 procent.

Indien het om experimentele ontwikkeling gaat, zijn de percentages van artikel 3, eerste lid, sub c van toepassing. Ondernemers en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties ontvangen 25 procent van de subsidiabele kosten. Door de verhoging van 10 procentpunten voor MKB-ondernemers op grond van artikel 3, derde lid van de kaderregeling, bedraagt het subsidiepercentage voor MKB-ondernemers voor experimentele ontwikkeling 35 procent. Fundamenteel onderzoek wordt niet gesubsidieerd.

Artikel 17

Zie de toelichting bij artikel 9 van deze regeling.

Artikel 18

In dit artikel zijn, in aanvulling op artikel 15 van de kaderregeling, de afwijzingsgronden opgenomen. Daarnaast kan ook afwijzend moeten worden beslist op grond van artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies, indien subsidieverstrekking in strijd zou zijn met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen, of op grond van artikel 4:35 van de Awb. Afwijking op grond van dit laatste artikel is mogelijk indien gegronde vrees bestaat dat de activiteiten niet zullen plaatsvinden, dat niet aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan, of dat niet op behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal worden afgelegd, bij onjuiste of onvolledige gegevensverstrekking indien dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking en ingeval van faillissement, surseance van betaling of van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, of indien een verzoek daartoe is ingediend. In de eerste plaats zal een aanvraag op grond van artikel 15 van de kaderregeling worden afgewezen, indien zij niet voldoet aan enige bepaling van de geldende regelgeving.

De regeling richt zich op EIC-projecten van EIC-samenwerkingsverbanden die gericht zijn op spoedig resultaat, maar die ook een substantiële start van het innovatieprogramma bewerkstelligen. De duur van de projecten is maximaal drie jaar. Door deze eis komen de resultaten van de met het innovatieprogramma nagestreefde ontwikkeling snel ter beschikking. De minimale omvang van de projectkosten, onderdeel a, spreekt voor zich. De in onderdeel b opgenomen afwijzingsgrond kan worden toegepast bij een onevenredige verhouding tussen de voorgenomen activiteiten en de begrote kosten van een EIC-project.

Artikel 19

De Adviescommissie Boegbeeldprogramma adviseert de Minister over aanvragen om subsidie voor een EIC-project. De adviescommissie adviseert over de aanvragen waarop niet reeds met toepassing van artikel 10 van deze regeling of op grond van artikel 15 van de kaderregeling afwijzend is beslist. De op grond van artikel 18 van deze regeling afgewezen aanvragen doen dus niet mee aan de rangschikking zoals bedoeld in het derde lid. Dat lid bevat de rangschikkingscriteria.

Bij de in het derde lid bedoelde rangschikking hanteert de adviescommissie een puntensysteem. Alle in het derde lid vermelde criteria wegen even zwaar (vierde lid). De criteria richten zich op de samenwerking met specifiek een accent voor de betrokkenheid van MKB-ondernemers, de technologische innovatie en de te verwachten resultaten van het EIC-project. Ook hiervoor geldt dat de gegevens in de aanvraag steeds de grondslag voor de beoordeling vormen. De beoordelingscriteria worden voorts gehanteerd vanuit het perspectief van het BoegBeeldprogramma als geheel. Dat betekent dat hoog resultaat ten aanzien van bijvoorbeeld uitsluitend technologische innovatie niet automatisch leidt tot een hoge waardering. Indien dit resultaat slechts zijdelings een bijdrage levert aan het programma, zal de waardering van de adviescommissie lager zijn. Wat betreft de waardering van de samenwerking: deze zal hoger liggen als de rol van MKB-ondernemers prominenter is.

De beoordeling van het duurzaam economisch perspectief richt zich op de resultaten van het project. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de kansen van het project, maar ook naar de (vervolg-) activiteiten die nodig zijn om dat resultaat te bereiken, de partijen die die activiteiten moeten verrichten en de omgevingsfactoren waarmee verder rekening moet worden gehouden. Denk bijvoorbeeld bij dit laatste ook aan de afhankelijkheid van toegang tot markten, bijvoorbeeld vanwege goedkeuringsvoorschriften, of de betrokkenheid van andere partijen.

Artikel 20

Zie de toelichting bij artikel 12 van deze regeling.

5. Formulieren en slotbepalingen

Artikel 21

De in dit artikel bedoelde formulieren zijn verkrijgbaar bij SenterNovem, Juliana van Stolberglaan 3, Postbus 93144, 2509 AC te Den Haag. Zie eveneens http://www.senternovem.nl/pointone/formulieren/index.asp.

Artikel 22

Het eerste lid bepaalt dat de inwerkingtreding van de bepalingen voor het indienen van aanvragen voor MKB-projecten later is dan die van de tenders. Dit is opgenomen teneinde bedrijven voldoende tijd te geven om een aanvraag voor te bereiden.

Het tweede lid bepaalt dat voor de subsidieaanvragen voor haalbaarheids- en R&D-projecten die in 2006 op grond van de Subsidieregeling Boegbeeld-module van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten zijn ingediend (regeling van 21 juni 2006, Staatscourant 23 juni 2006, nr. 120/p. 10) die regeling geldt en blijft gelden. Dit betekent dat aanvragen die reeds verleend zijn maar nog niet vastgesteld zijn (wat thans nog veel gevallen betreft) onder de regeling van vorig jaar vallen.

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven

  • 1

    Stcrt. 2006, 120.

Naar boven