Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2007/13)

Besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 26 juni 2007, nr. 2007/13, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Stb. 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Stb. 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Stcrt. 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C24/Turkije Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

Het asielbeleid ten aanzien van Turkije

1 Achtergrond

Deze landenparagraaf bevat het landgebonden asielbeleid voor Turkije. Het landgebonden asielbeleid is een uitwerking van het algemene beleid van C1 tot en met C23 en kan niet worden gezien als een uitzonderingsregeling. De algemene wet- en regelgeving blijft steeds de basis voor de individuele beoordeling van een asielaanvraag.

De beleidsconclusies in deze landenparagraaf zijn mede gebaseerd op het algemeen ambtsbericht van de Minister van BuZa van maart 2007 over de situatie in Turkije.

2 Besluitmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Turkije geldt geen besluit in de zin van artikel 43 Vw.

3 Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen

3.1 Personen die zich inzetten voor de Koerdische zaak

Turkse Koerden en anderen die zich door met name politieke, journalistieke of intellectuele activiteiten inzetten voor de Koerdische zaak, kunnen in dit verband in de bijzondere belangstelling staan van de autoriteiten. Het enkele behoren tot deze groep is evenwel geen reden om vervolging aan te nemen.

Indien een vreemdeling zich hierop beroept, mag van hem worden verlangd dat hij zijn activiteiten aannemelijk maakt aan de hand van verwijzing naar te verifiëren bronnen, of door overlegging van publicaties en dergelijke. Het zal immers veelal gaan om personen die bijvoorbeeld bepaalde publicaties hebben uitgebracht. Van hen kan worden verlangd dat zij publicatiebronnen en -⁠data of andere achtergrondinformatie kunnen geven.

Uit het ambtsbericht van de Minister van BuZa blijkt dat verwanten van leden de Democratic Society Party, de Democratische Volkspartij en de Partîya Karkerên Kurdîstan niet te vrezen hebben voor strafvervolging door de Turkse autoriteiten louter vanwege het lidmaatschap van één of meer familieleden.

Indien de asielzoeker aannemelijk maakt dat de daden van de autoriteiten jegens zijn persoon zijn te herleiden tot de gronden van het Vluchtelingenverdrag, kan hij op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

3.2 Homoseksuelen, travestieten en transseksuelen

Uit het ambtsbericht van de Minister van BuZa komt naar voren dat in het algemeen kan worden gesteld dat homoseksuelen, travestieten en transseksuelen geen vrees hoeven te hebben voor vervolging door de Turkse autoriteiten. Het enkele behoren tot deze groep is derhalve geen reden om op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Echter, homoseksualiteit, travestie en transseksualiteit ontmoeten in de samenleving wel een zekere ambivalentie. Met name op het platteland is de burgerbevolking minder tolerant tegenover homoseksuelen. Wanneer de vreemdeling een beroep doet op discriminatie of achterstelling van de zijde van de bevolking is het volgende van belang. Allereerst dient de vreemdeling aannemelijk te maken dat de discriminatie of achterstelling zodanig is dat zijn leven hiermee onhoudbaar is geworden. Hierbij is van belang dat personen behorende tot deze categorie zich in een (andere) grote stad veelal aan deze problematiek kunnen onttrekken. Indien aannemelijk is dat het leven van de vreemdeling daadwerkelijk onhoudbaar is geworden, bestaat in Turkije de mogelijkheid om de bescherming in te roepen van de (lokale) autoriteiten. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat de (lokale) autoriteiten hem geen bescherming kunnen of willen bieden.

Indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat zijn leven onhoudbaar is geworden en de (lokale) autoriteiten hem geen bescherming kunnen of willen bieden, dan kan hij op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

3.3 Christenen

Er bestaat in Turkije voor zover bekend geen vervolging louter vanwege het feit dat men christen is. Sommige christelijke groeperingen kunnen te kampen hebben met discriminatie of pesterijen door de sociale omgeving. Bekering van moslims tot het christendom is toegestaan en is met name in steden in het westen van Turkije bekend.

Indien een asielzoeker zich beroept op problemen vanwege zijn christelijke geloofsovertuiging, is C2/2.5.1 over het vragen van bescherming aan de autoriteiten van toepassing.

3.4 Vrouwen

Het normale beleid, zoals onder andere weergegeven in C2/2.11, C2/3.2 en C14/4.3 is van toepassing.

Voor wat betreft eerwraak en (seksueel) geweld tegen vrouwen, geeft het ambtsbericht van de Minister van BuZa aan dat de Turkse overheid en media verhoogde aandacht hebben voor de positie van de vrouw en de preventie van eerwraak, eermoorden en geweld tegen vrouwen en kinderen. Deze vormen van geweld komen echter nog steeds voor.

Indien de vreemdeling zich beroept op eerwraak, wordt beoordeeld of aannemelijk is gemaakt dat haar deze behandeling te wachten staat en dat de Turkse autoriteiten niets zullen of kunnen doen om dat te verhinderen. Indien dat het geval is, kan zij op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

3.5 Dienstplichtigen en deserteurs

Het normale beleid, zoals weergegeven in C2/2.12 is van toepassing.

Bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het asielrelaas wordt in de Turkse context rekening gehouden met de mogelijkheid tot vrijstelling en afkoop van de dienstplicht. Uit het ambtsbericht van de Minister van BuZa komt naar voren dat vrijstelling mogelijk is voor bipatriden en in het kader van broederdienst, indien de broer is gesneuveld. Ook is in een aantal gevallen afkoop mogelijk.

Verder wordt de aannemelijkheid van het relaas bezien in het licht van de in december 2000 aangenomen algemene amnestiewet. Onder deze wet vallen ‘onttrekking aan de registratie’, ‘onttrekking aan de keuring’, ‘frauduleuze onttrekking aan de militaire dienst’ en ‘desertie’, mits gepleegd voor 23 april 1999.

Voorts wordt bij de beoordeling van de aannemelijkheid in het bijzonder acht geslagen op het gestelde in de drie categorieën zoals genoemd in C2/2.12. Bij deze categorieën a tot en met c is onder meer het gestelde in de onderstaande subparagrafen van belang.

ad a Onevenredige of discriminatoire bestraffing

Een beroep op onevenredige of discriminatoire bestraffing kan in de Turkse context niet tot vluchtelingschap leiden. In Turkije vindt, blijkens het ambtsbericht van de Minister van BuZa, naar aanleiding van dienstweigering of desertie geen onevenredige of discriminatoire bestraffing plaats vanwege etniciteit, of één van de andere gronden genoemd in het Vluchtelingenverdrag. Het enkele feit dat een persoon van bijvoorbeeld Koerdische origine is, speelt geen rol bij de strafbepaling naar aanleiding van dienstweigering of desertie. Later in deze paragraaf wordt ingegaan op mogelijk nationaliteitsverlies naar aanleiding van bijvoorbeeld dienstplichtontduiking of dienstweigering.

ad b Gewetensbezwaarden

Uit het ambtsbericht van de Minister van BuZa blijkt dat dienstweigering op grond van gewetensbezwaren in Turkije niet als zodanig wordt erkend. Gewetensbezwaarden wordt niet de mogelijkheid geboden om een vervangende, niet-militaire dienstplicht te vervullen.

Voor Jehova’s geldt een uitzondering. Voor deze groep bestaat evenmin de mogelijkheid van een niet-militaire dienstplicht, maar wel de mogelijkheid bijvoorbeeld een administratieve taak toegedeeld te krijgen binnen het leger.

Slechts indien de vreemdeling aannemelijk maakt vanwege zijn activiteiten die samenhangen met, dan wel voortvloeien uit zijn gewetensbezwaren te vrezen voor vervolging door de autoriteiten wegens dienstplichtontduiking, of dienstweigering kan hij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

Indien de vreemdeling aanvoert dat hij vreest te worden ingezet tegen eigen volk of familie, is van belang dat uit het ambtsbericht van de Minister van BuZa blijkt dat de dienstplicht in principe wordt vervuld buiten de eigen geboorteprovincie. Verder vinden incidenten, waarbij vuurgevechten plaatsvinden tussen de Turkse strijdkrachten en strijders van de Partîya Karkerên Kurdîstan, over het algemeen plaats buiten de bewoonde gebieden.

Bij de beoordeling van dit asielmotief is verder van belang dat niet de enkele inzet tegen eigen volk of familie voldoende is voor de erkenning als vluchteling vanwege gewetensbezwaren, doch dat daarbij acht geslagen dient te worden op alle relevante – door de betrokkene aan te voeren – factoren die hem betreffen, waarbij uiteindelijk moet worden vastgesteld of de banden van de asielzoeker met het eigen volk of zijn familie sterk genoeg zijn om zijn gewetensbezwaren aan te merken als grond voor vluchtelingschap. Het bestaan van de ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren tegen de inzet tegen eigen volk dient te blijken uit (al dan niet politieke) activiteiten van de vreemdeling.

Ad c Veroordeelde militaire acties

Ten aanzien van Turkije heeft zich niet de situatie voorgedaan dat militaire acties in totaliteit door de internationale gemeenschap zijn veroordeeld als strijdig met de grondbeginselen voor humaan gedrag of met de fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict.

Dit geldt derhalve ook voor het conflict in Zuidoost-Turkije. Een beroep hierop kan derhalve niet tot vluchtelingschap leiden.

Indien een Turkse asielzoeker van Koerdische origine vreest te worden ingezet tegen eigen volk of familie, of vreest te worden verplicht deel te nemen aan de strijd tegen de Koerdische Arbeiders Partij in Zuidoost-Turkije is van belang dat de strijd in het zuidoosten eind 1999 is gestaakt. De kans dat een Koerdische dienstplichtige betrokken wordt bij gevechtshandelingen in Zuidoost-Turkije is hierdoor uiterst gering geworden. Een beroep hierop kan derhalve niet tot vluchtelingschap leiden.

Indien de vreemdeling zich op deze zaken beroept wordt dit wel meegewogen bij de beoordeling of er sprake is van gewetensbezwaren, zie hierboven.

4 Traumatabeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/4.2 is van toepassing. Voor het overige zijn er met betrekking tot Turkije geen bijzonderheden.

5 Categoriale bescherming

Asielzoekers uit Turkije komen niet op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel (zie C2/5).

6 Verdere beleidsconclusies en aandachtspunten

6.1 Vlucht- en/of vestigingsalternatief

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C4/2.2 is van toepassing.

6.2 Veilig land van herkomst

Turkije wordt niet beschouwd als veilig land van herkomst.

6.3 Veilig derde land / land van eerder verblijf

Turkije wordt niet beschouwd als veilig derde land.

6.4 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Het beleid zoals neergelegd in C4/3.11.3 is van toepassing. Voor de procedure omtrent getuigen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid wordt verwezen naar C11/3.1.

Hierbij gelden de volgende aandachtspunten.

Bijzondere aandacht wordt geschonken aan personen waarvan is gebleken, of die zich erop beroepen dat zij lid zijn (geweest) van (verboden) extremistische groeperingen zoals bijvoorbeeld de Hezbollah, de Koerdische Arbeiders Partij en de Revolutionaire Volksbevrijdingspartij. Tevens dient bijzondere aandacht te worden besteed aan personen bij wie blijkt van, of die zich beroepen op deelname aan militaire of gewelddadige acties.

6.5 Verlies van het Turkse staatsburgerschap

Op grond van de Turkse wetgeving kan een Turk zijn nationaliteit verliezen, bijvoorbeeld door verblijf in het buitenland, of door zich aan de dienstplicht te onttrekken. Indien een Turkse asielzoeker zich beroept op het feit dat zijn staatsburgerschap hem is ontnomen, is het volgende van belang.

Uit het ambtsbericht van de Minister van BuZa blijkt dat alle beslissingen betreffende verkrijging en verlies van het Turkse staatsburgerschap in de Resmi Gazete (de Staatscourant) worden gepubliceerd met vermelding van de volledige personalia. Van de vreemdeling wordt derhalve verlangd dat hij het gestelde verlies van het staatsburgerschap aan de hand van deze Staatscourant aantoont.

Verder bestaat er in Turkije de mogelijkheid een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang te doorlopen, teneinde een verloren nationaliteit te herkrijgen. Van de vreemdeling wordt daarom verlangd dat hij gebruik heeft gemaakt van deze beroepsgang.

Indien de vreemdeling heeft aangetoond zijn nationaliteit te hebben verloren vanwege bijvoorbeeld dienstplichtontduiking, is dit enkele feit geen grond voor het aannemen van vluchtelingschap. Dit is slechts het geval wanneer dit verlies van het staatsburgerschap verband houdt met één van de gronden van het Verdrag. Indien het verlies van staatsburgerschap geen verband houdt met één van de gronden van het Verdrag, wordt dit verlies de vreemdeling zelf aangerekend, als consequentie van zijn eigen keuze.

Verder is van belang dat indien is aangetoond dat de vreemdeling zijn nationaliteit heeft verloren dit evenmin per definitie een schending van artikel 3 EVRM inhoudt. Het is namelijk niet onwaarschijnlijk dat een staatloze in zijn algemeenheid in een land kan verblijven zonder noemenswaardige hinder te ondervinden van zijn staatloosheid. Indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat door zijn nationaliteitsverlies tevens zijn bestaan in Turkije onhoudbaar is geworden kan hij op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

7 Opvangmogelijkheden Amv’s

Minderjarigen hebben in de regel opvangmogelijkheden binnen hun familie. Ook de Turkse staat biedt opvang. Er zijn provincies waar de kwaliteit van de opvang van overheidswege wellicht moeilijker is te beoordelen. Echter, niet is gebleken dat de minderjarige gebonden is aan juist deze opvanginstellingen.

Voor Amv’s is er derhalve adequate opvang in Turkije voorhanden. Minderjarige asielzoekers van Turkse nationaliteit komen daarom niet in aanmerking voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bedoeld voor Amv’s. Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn, tenzij betrokkene zich zelfstandig kan handhaven.

8 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Turkije geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst

Den Haag, 26 juni 2007.
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaalWetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Toelichting

Algemeen

In maart 2007 heeft de Minister van BuZa een ambtsbericht uitgebracht over de situatie in Turkije. Het ambtsbericht geeft geen aanleiding tot beleidswijzigingen.

Onderhavig besluit bevat wel enige actualisering en verduidelijkingen ten opzichte van de voorafgaande tekst van C24/Turkije. Zo zijn er subparagrafen toegevoegd over de situatie van vrouwen en van christenen.

De Staatssecretaris van Justitie

namens deze:

de directeur-generaalWetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven