Wijziging Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid

Regeling van de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 27 juni 2007, nr. DGW/GSB2007044921, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid, in verband met de toevoeging van middelen voor een extra impuls op het terrein van voorschoolse educatie, voor activiteiten op het terrein van volwasseneneducatie, advies- en steunpunten huiselijk geweld, openbare geestelijke gezondheidszorg, alsmede in verband met het scheppen van de mogelijkheid om een door de gemeente te bepalen indicator op het terrein van onderwijsachterstandenbeleid toe te passen

De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretarissen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mevrouw J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart en mevrouw S.A.M. Dijksma, en met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op de artikelen 4, derde lid, 7, tweede lid, 16, eerste en tweede lid, en 20, derde lid, van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid;

Besluit:

Artikel I

De Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel k, wordt ‘de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties’ vervangen door ‘de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie’.

B

In artikel 9b, onderdeel a, wordt ‘€ 8.614.766,–’ vervangen door ‘€ 13.984.557,–’.

C

In artikel 10 wordt na onderdeel b een onderdeel ingevoegd, luidende:

ba. een door het college van burgermeester en wethouders van de betreffende gemeente te bepalen indicator op het gebied van onderwijsachterstandenbeleid anders dan bedoeld onder b; onder deze door de gemeente te bepalen indicator kan het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente tevens kiezen voor een uitsplitsing in subindicatoren;

D

Artikel 12b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘van de betreffende gemeente op 31 juli 2006’ vervangen door ‘volgens de definitie van het schoolgewicht, zoals die luidde op 31 juli 2006 en berekend aan de hand van het totaal aantal leerlingen op 1 oktober 2004 van de hoofdvestigingen en nevenvestigingen van basisscholen voor zover deze zich bevinden op het grondgebied van de betreffende gemeente’.

2. In het vijfde lid wordt ‘Uiterlijk 15 november 2006’ vervangen door ‘Uiterlijk 15 augustus 2007’ en wordt na ‘bedoeld in artikel 10, onderdelen a en b’ toegevoegd: dan wel onderdelen a, b en ba.

3. Het achtste lid komt te luiden:

8. De Minister neemt een beschikking tot de in het eerste lid bedoelde verhoging binnen acht weken na het tijdstip waarop de in het vijfde lid bedoelde aanvraag is ontvangen. Indien de wijziging van het meerjarenprogramma uitsluitend voorziet in het gebruik van de indicatoren, bedoeld in artikel 10, onderdelen a en b, wordt de verhoging voor 80% toebedeeld aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel a, en voor 20% aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel b. Indien de wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma voorziet in het gebruik van de indicatoren, bedoeld in artikel 10, onderdelen a, b en ba, wordt de verhoging voor 70 procent toegekend aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel a, voor 10 procent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel b, en voor 20 procent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel ba. Als bij de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel ba, gekozen is voor een uitsplitsing in subindicatoren, wordt de 20 procent toegedeeld aan die subindicatoren met gelijke percentages.

E

Na artikel 12b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12ba

1. De uitkeringen aan de gemeenten, bedoeld in artikel 12b, eerste lid, worden voor de schooljaren 2007–2008 tot en met 2008–2009 verhoogd ten laste van de middelen die vanuit hoofdstuk VIII van de Rijksbegroting voor 2007, 2008 en 2009 ter beschikking worden gesteld voor een extra impuls op het terrein van voorschoolse educatie, teneinde de in het meerjarenontwikkelingsprogramma vastgelegde resultaten, met inachtneming van de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel a, eerder dan ultimo 2009 te bereiken.

2. Het procentuele aandeel van de betreffende gemeenten in de middelen, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld door de som van de schoolgewichten, volgens de definitie van het schoolgewicht zoals die luidde op 31 juli 2006 en berekend aan de hand van het totaal aantal leerlingen op 1 oktober 2004 van de hoofdvestigingen en nevenvestigingen van basisscholen voor zover deze zich bevinden op het grondgebied van de betreffende gemeente, te vermenigvuldigen met een bedrag van € 176,45.

3. De Minister neemt een beschikking tot verlening van een in het eerste lid bedoelde verhoging binnen acht weken na het tijdstip waarop de in artikel 12b, vijfde lid, bedoelde aanvraag is ontvangen, maar niet later dan 15 oktober 2007. De verhoging wordt in zijn geheel toegedeeld aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel a.

F

Artikel 12c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid wordt na ‘in het eerste lid’ en na ‘in het tweede lid’ steeds ingevoegd: respectievelijk in het negende lid.

2. In het zesde lid wordt na ‘van het in het tweede lid bedoelde procentuele aandeel’ ingevoegd: respectievelijk de in het negende lid bedoelde verhoging.

4. Na het zevende lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

8. Indien activiteiten als bedoeld in artikel 2.3.4, derde lid, onder a van de Wet educatie en beroepsonderwijs, waarvoor het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente zich heeft verplicht, niet of niet volledig zijn verricht en het college van burgemeester en wethouders uit dien hoofde in 2006 aanspraken heeft jegens de instelling, besteedt het college van burgemeester en wethouders de uit die aanspraken voortvloeiende en terugontvangen middelen die afkomstig zijn uit de rijksbijdrage 2006 in de resterende GSB III periode opnieuw voor volwasseneneducatie, en verantwoordt het college van burgemeester en wethouders die middelen bij de verantwoording van de uitkering.

9. Indien er sprake is van een verhoging van de uitkering met de in het achtste lid bedoelde middelen, kan dit voor de Minister aanleiding zijn het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente te verzoeken hiervoor een aanvraag in te dienen, vergezeld van een wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma, binnen een door hem te bepalen termijn. In deze wijziging van het ontwikkelingsprogramma wordt het te bereiken resultaat opnieuw geformuleerd met inachtneming van de in het derde lid bedoelde aanvraag en met inachtneming van de in het vierde lid, onderdelen a en c, gestelde eisen.

G

Na artikel 12f worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 12g

1. De uitkeringen aan de centrumgemeenten voor vrouwenopvang, worden verhoogd ten laste van de middelen die vanuit hoofdstuk XVI van de Rijksbegroting voor 2008 en 2009 ter beschikking worden gesteld ten behoeve van de aanwezigheid van een advies- en steunpunt huiselijk geweld.

2. Het procentuele aandeel van de betreffende centrumgemeenten wordt voor het jaar 2008 en voor het jaar 2009 vastgesteld volgens de Tijdelijke stimuleringsregeling advies- en steunpunten huiselijk geweld.

3. De Minister neemt begin 2008 een beschikking tot verlening van de in het eerste lid bedoelde verhoging, met inachtneming van de in het meerjarenontwikkelingsprogramma vastgelegde te bereiken resultaten, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het Besluit. De verhoging wordt in zijn geheel toegedeeld aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel r.

Artikel 12h

1. De uitkeringen aan de maatschappelijke centrumgemeenten worden verhoogd ten laste van de middelen die vanuit hoofdstuk XVI van de Rijksbegroting voor 2007 ter beschikking worden gesteld voor activiteiten op het terrein van de openbare geestelijke gezondheidszorg.

2. Het procentuele aandeel van de betreffende maatschappelijke centrumgemeenten in de middelen, bedoeld in het eerste lid, wordt voor 2007 vastgesteld volgens de volgende verdeelmaatstaven:

– 30% via het aantal inwoners van de gemeente;

– 40% via de gewogen maatstaf aantal inwoners met een laag inkomen;

– 12,5% via het aantal uitkeringsgerechtigden;

– 12,5% via het aantal 15–30-jarige jongeren (speciaal ontwikkelde maatstaf);

– 5,0% via het aantal minderheden.

3. Uiterlijk 1 april 2008 dienen de colleges van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeenten bij de Minister een aanvraag in tot de verhoging, bedoeld in het eerste lid. De aanvraag gaat vergezeld van een wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma, waarin als te bereiken resultaat is vastgelegd dat er een Plan van aanpak maatschappelijke opvang is opgesteld, dat door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is goedgekeurd. Als bijlage bij de aanvraag dient tevens dit Plan van aanpak zelf te zijn bijgevoegd. Een Plan van aanpak maatschappelijke opvang dat door het college van burgemeester en wethouders van een maatschappelijke centrumgemeente is ingediend voor de inwerkingtreding van dit artikel, wordt aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in dit artikel.

4. De Minister neemt een beschikking tot verlening van een in het eerste lid bedoelde verhoging binnen acht weken na het tijdstip waarop de in het derde lid bedoelde aanvraag is ontvangen. Indien het Plan van aanpak maatschappelijke opvang van een maatschappelijke centrumgemeente reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is goedgekeurd, neemt de Minister een beschikking tot verlening van de in het eerste lid bedoelde verhoging binnen acht weken na het tijdstip van de inwerkingtreding van deze regeling. De verhoging wordt in zijn geheel toegedeeld aan het in het derde lid bedoelde Plan van aanpak als indicator.

5. De Minister kan minder dan 100 percent verlenen van het in het tweede lid bedoelde procentuele aandeel, indien het ingediende Plan van aanpak maatschappelijke opvang naar het oordeel van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport daartoe aanleiding geeft en niet door laatstgenoemde wordt goedgekeurd.

6. De Minister geeft niet eerder toepassing aan het vorige lid dan nadat hij het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente heeft geïnformeerd waarom hij voornemens is daartoe over te gaan en hij het college binnen een door hem te bepalen termijn in de gelegenheid heeft gesteld een aanpassing van het Plan van aanpak maatschappelijke opvang in te zenden.

7. Indien een college van burgemeester en wethouders van een maatschappelijke centrumgemeente geen aanvraag indient als bedoeld in het derde lid, dan dient het betreffende college uiterlijk 1 april 2008 bij de Minister een aanvraag in tot de verhoging, bedoeld in het eerste lid, waarbij de aanvraag vergezeld gaat van een wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma. In deze wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma worden de te bereiken resultaten opnieuw geformuleerd met inachtneming van de in het meerjarenontwikkelingsprogramma vastgelegde te bereiken resultaten, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het Besluit, en met inachtneming van de indicatoren, bedoeld in artikel 10, onderdelen h, j en k.

8. De Minister neemt een beschikking tot verlening van een in het eerste lid bedoelde verhoging binnen acht weken na het tijdstip waarop de in het zevende lid bedoelde aanvraag is ontvangen.

De verhoging wordt in zijn geheel toegedeeld aan de indicatoren, bedoeld in artikel 10, onderdelen h, j en k, naar rato van de in artikel 11, vierde lid, onderdelen a, c en d, genoemde percentages.

9. De Minister kan minder dan 100 percent verlenen van het in het tweede lid bedoelde procentuele aandeel, indien de in het ontwikkelingsprogramma opgenomen resultaten, bedoeld in het zevende lid, naar zijn oordeel daartoe aanleiding geven.

10. De Minister geeft niet eerder toepassing aan het vorige lid dan nadat hij het college van burgemeester en wethouders van de betreffende maatschappelijke centrumgemeente heeft geïnformeerd waarom hij voornemens is daartoe over te gaan en hij het college binnen een door hem te bepalen termijn in de gelegenheid heeft gesteld een aanpassing van de wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma, bedoeld in het zevende lid, in te zenden.

H

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid wordt aan het slot een volzin toegevoegd, luidende:

De te verlenen voorschotten worden in de jaren 2007, 2008 en 2009 steeds verhoogd met de bedragen die de Minister heeft verleend op grond van artikel 9, derde lid van het Besluit, alsmede op grond van artikel 12b, achtste en negende lid, artikel 12ba, derde lid, en artikel 12c, vijfde en zesde lid, van de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid.

2. In het zevende lid wordt in de eerste en derde zin ‘artikel 12b, zesde en zevende lid‘ vervangen door: artikel 12b, achtste en negende lid.

3. Onder vernummering van het achtste tot en met elfde lid tot negende tot en met twaalfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

8. De aan de in het eerste lid van artikel 12b bedoelde gemeenten te verlenen voorschotten worden in de jaren 2007, 2008 en 2009 steeds verhoogd met de bedragen, die ten behoeve van het schooljaar 2007-2008 respectievelijk het schooljaar 2008-2009 op grond van artikel 12ba zijn toegekend.

5. Na het twaalfde lid (nieuw) worden twee leden toegevoegd, luidende:

13. De aan de centrumgemeenten voor vrouwenopvang te verlenen voorschotten worden voor het jaar 2008 en het jaar 2009 steeds verhoogd met de helft van het bedrag dat de Minister op grond van artikel 12g, derde lid , heeft verleend.

14. De aan de maatschappelijke centrumgemeenten te verlenen voorschotten worden voor het jaar 2007 verhoogd met het bedrag dat de Minister op grond van artikel 12h, vierde en vijfde lid respectievelijk achtste en negende lid, heeft verleend. Indien een maatschappelijke centrumgemeente bij de inwerkingtreding van deze regeling niet beschikt over een door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport goedgekeurd Plan van aanpak maatschappelijke opvang, wordt het procentuele aandeel, bedoeld in artikel 12h, tweede lid, door de Minister als voorschot vóór 1 augustus 2007 beschikbaar gesteld. Dit voorschot wordt verstrekt, vooruitlopend op de beschikking tot verlening, als bedoeld in artikel 12h, vierde en vijfde lid respectievelijk achtste en negende lid .

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat artikel I, onderdelen C, D en F, alsmede onderdeel G, artikel 12h, terugwerken tot en met 1 januari 2007.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Ministervoor Wonen, Wijken en Integratie, C.P. Vogelaar.

Toelichting

Algemeen

Deze regeling voorziet in wijziging van de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid (de Uitvoeringsregeling) en omvat een vijftal onderwerpen. In de eerste plaats wordt gemeenten de mogelijkheid geboden om op het terrein van onderwijsachterstandenbeleid gebruik te maken van een zogenaamde open doelstelling, waarbij de gemeente zelf een indicator kan bepalen met een daarbij behorend resultaat. In de tweede plaats wordt een aantal bedragen toegevoegd aan de uitkering: een bedrag voor een extra impuls op het terrein van voorschoolse educatie, een eventueel overgebleven bedrag uit de rijksbijdrage educatie 2006 ten behoeve van volwasseneneducatie, een bedrag voor 2008 en 2009 ten behoeve van advies- en steunpunten huiselijk geweld, en een bedrag voor 2007 ten behoeve van de openbare geestelijke gezondheidszorg.

1. Onderwijsachterstandenbeleid: open doelstelling en extra impuls voorschoolse educatie

Open doelstelling

Met de G31 is afgesproken dat zij gebruik kunnen maken van een zogenaamde open doelstelling om aanvullende resultaatafspraken met het Rijk te maken op het terrein van Onderwijsachterstandenbeleid. Daartoe wordt artikel 10 (indicatoren) van de Uitvoeringsregeling gewijzigd. Aanleiding hiervoor is enerzijds het feit dat het Rijk het merendeel van de door de gemeenten geformuleerde resultaten met betrekking tot de indicator ‘aantal leerlingen dat heeft deelgenomen aan een schakelklas’ als onvoldoende beoordeelde en anderzijds de wens van de G31 om de aanvullend beschikbaar gestelde middelen in te zetten op een zelf te bepalen indicator met bijbehorende resultaten. Op deze wijze biedt het Rijk ruimte voor lokaal maatwerk. Het biedt gemeenten tevens een alternatief om de eerder als onvoldoende beoordeelde resultaten te compenseren. Daarvoor dient het aanvullend geformuleerde resultaat qua financiële omvang ongeveer overeen te komen met het budget dat niet wordt gebruikt voor schakelklassen. In principe kan iedere gemeente bij wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma (bij toepassing van de open doelstelling) ook het eerder geformuleerde resultaat op het terrein van ‘schakelklassen’ herzien (artikel 12b, vijfde lid). Een eventuele verhoging van het resultaat op de bestaande indicator ‘aantal leerlingen dat heeft deelgenomen aan een schakelklas’ is mogelijk geworden als gevolg van de ruimere interpretatie van de wet- en regelgeving (Nieuwsbrief Primair Onderwijs d.d. 14 februari 2007, nummer 8).

Verder bestaat de mogelijkheid om binnen de open doelstelling te kiezen voor een uitsplitsing in meer subindicatoren. Als aanvullend resultaat kan naast een mogelijke verhoging van het resultaat op de bestaande indicator ‘aantal doelgroepkinderen dat deelneemt aan voorschoolse educatie’, bijvoorbeeld ook gedacht worden aan het verlengen van de leertijd of aan de oprichting van meer brede scholen. Ook kan een beperkt deel (max. 20%) van de middelen bedoeld voor schakelklassen (primair onderwijs) dat daaraan niet wordt besteed vanwege een als onvoldoende beoordeeld resultaat, aanvullend op de bestaande voorzieningen worden ingezet voor het wegwerken van taalachterstanden in het voortgezet onderwijs door middel van bijvoorbeeld de zogenaamde internationale schakelklassen. Omdat de term schakelklas officieel niet voorkomt binnen de Wet Voortgezet Onderwijs (WVO) wordt ervoor gekozen deze term niet meer te gebruiken voor het Voortgezet Onderwijs. Benamingen kunnen worden gebruikt zijn bijvoorbeeld: opvangvoorziening nieuwkomers, extra taalklas voortgezet onderwijs.

Het benutten van de ‘open doelstelling’ heeft ook gevolgen voor de verrekensystematiek. Bij de afrekening aan het eind van de GSB III periode telt de door de gemeente zelf gekozen indicator voor 20% mee in de verrekening (dit standaardpercentage wordt ook gehanteerd voor een open doelstelling op enkele andere terreinen binnen de brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid. Indien verrekening aan de orde is, dan tellen de ‘schakelklassen’ voor 10% mee en ‘voorschoolse educatie’ voor 70%. Deze rekenregel is voor alle G31 gelijk (artikel 12b, achtste lid).

Extra impuls voorschoolse educatie

Het kabinet Balkenende III heeft voor de schooljaren 2007–2008 en 2008–2009 € 45 miljoen ter beschikking gesteld aan gemeenten voor de voorschoolse educatie (G31: € 31,3 miljoen). Het streven is erop gericht om op 1 augustus 2010 in de voorschoolse educatie een landelijk doelgroepbereik van 70% te realiseren of minimaal 20% punten meer ten opzichte van het niveau op 1 augustus 2006. Met de toekenning van deze extra impuls voor voorschoolse educatie worden gemeenten in staat gesteld zich eerder volledig te richten op de financiering van het aanbod in de voorschoolse periode waardoor het met het Rijk overeengekomen resultaat op het terrein van voorschoolse educatie eerder dan ultimo 2009 kan worden gerealiseerd (artikel 12ba, eerste lid). Er worden voor deze impuls dan ook geen aanvullende resultaatafspraken gemaakt tussen Rijk en gemeenten.

De G31 ontvangen het extra budget als onderdeel van de brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid, zoals opgenomen in artikel 168, vierde lid van de WPO. Voor iedere gemeente wordt het totale schoolgewicht vastgesteld en daarna het aandeel in de verhoging van de brede doeluitkering (artikel 12ba, tweede lid). De verantwoording over deze impuls vindt ook plaats via de brede doeluitkering.

2. Volwasseneneducatie

De G31 kunnen de terugontvangen middelen die afkomstig zijn uit de rijksbijdrage educatie 2006 in de resterende GSB III periode opnieuw besteden voor activiteiten op het terrein van volwasseneneducatie. De gemeente verantwoordt deze middelen bij de verantwoording over de brede doeluitkering (artikel 12c, achtste lid).

Over de rechtmatige besteding van de ontvangen rijksbijdrage educatie over kalenderjaar 2006 dient de gemeente een financiële verantwoording, voorzien van een accountantsverklaring, in voor 1 juli 2007 (zie artikel 2.5.9.a. van de Wet educatie en beroepsonderwijs). Uit deze verantwoording moet blijken of de som van de educatiemiddelen die door de gemeente via overeenkomsten bij instellingen zijn belegd, overeenkomt met de aan die gemeente toegekende rijksbijdrage educatie voor dat jaar. Is de som van de contractuele verplichtingen kleiner dan de toegekende rijksbijdrage educatie, dan wordt het verschil bij de gemeente teruggevorderd. De voorwaarde tot volledige doorsluizing is geregeld in artikel 2.3.4, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Als een gedeelte van de middelen die afkomstig zijn uit de rijksbijdrage educatie 2006 door een gemeente kan worden teruggevorderd bij een instelling (bijvoorbeeld omdat een gedeelte van de overeenkomst niet of niet volledig is nagekomen), dient dit gedeelte (dat dan als het ware een bestemmingsreserve bij de gemeente vormt), door de gemeente te worden verantwoord bij de verantwoording over de brede doeluitkering. Daartoe dient het terug te vorderen bedrag op de gebruikelijke wijze te worden ingezet bij een ROC.

Een eventuele verhoging van de uitkering met terugontvangen middelen die afkomstig zijn uit de rijksbijdrage educatie 2006 kan voor het Rijk aanleiding zijn de desbetreffende gemeente te verzoeken om de resultaatafspraken op het terrein van volwasseneneducatie te verhogen (artikel 12c, negende lid). Bij deze afweging zal enerzijds de hoogte van het bedrag en anderzijds de extra administratieve lasten, die gepaard gaan met de voorbereiding door de gemeente van de desbetreffende wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma en de rijksbeoordeling daarvan, in ogenschouw worden genomen. Dit laat onverlet dat de gemeente gehouden is de middelen die afkomstig zijn uit de rijksbijdrage educatie 2006, in de resterende GSB III periode in te zetten voor volwasseneneducatie. Een geëigend moment voor bovengenoemd verzoek is de midterm review in 2008 met betrekking tot de resultaatafspraken voor inburgering en volwasseneneducatie.

3. Advies- en steunpunten huiselijk geweld

In 2004 is de Tijdelijke stimuleringsregeling advies- en steunpunten huiselijk geweld in werking getreden (Staatscourant 20 juli 2004, nr. 136/pag. 16). In alle 35 centrumgemeenten voor vrouwenopvang is inmiddels een advies- en steunpunt aan het werk. De ca. € 3 miljoen die het Ministerie van VWS jaarlijks landelijk ter beschikking stelt is structureel. De stimuleringsperiode loopt eind 2007 af, waarna de middelen die zijn bestemd voor de desbetreffende 25 centrumsteden voor vrouwenopvang, behorend tot de GSB-gemeenten, worden toegevoegd aan de brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid. De bijbehorende resultaatafspraak per gemeente is al eerder vastgelegd in het Prestatieconvenant Grotestedenbeleid (maart 2005) op basis van de bestaande indicator ‘de aanwezigheid van een advies- en steunpunt huiselijk geweld voor 1  januari 2009 (artikel 10, onderdeel r). Het procentuele aandeel per gemeenten in het bedrag voor 2008 en 2009 wordt vastgesteld volgens de verdeling die in bovengenoemde stimuleringsregeling is vermeld. De Minister zal voor de verhoging van de uitkering begin 2008 een verleningsbeschikking nemen.

4. Openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGz 2007)

Het betreft een toevoeging van € 51,15 miljoen voor uitsluitend het jaar 2007. Dit bedrag wordt verdeeld over de 27 centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid behorend tot de GSB-gemeenten. Voor 2008 en 2009 is de verdeling nog onderwerp van discussie. De verdeling voor 2007 is bestuurlijk vastgesteld (brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 27 juli 2006) en opgenomen in artikel 12h, tweede lid. In het derde respectievelijk zevende lid is vastgelegd dat als resultaatafspraak het opstellen van een zogenaamd Plan van aanpak maatschappelijke opvang wordt overeengekomen (indiening uiterlijk 1 april 2008) en dat vervolgens is goedgekeurd door het Rijk, dan wel dat een ophoging plaatsvindt van de eerder overeengekomen resultaten op de huidige indicatoren met betrekking tot maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid (artikel 10, onderdelen h, j en k). De OGGz-middelen zijn vrij besteedbaar, waarbij overigens wel de voorwaarde geldt dat voor deze toevoeging aan de brede doeluitkering, net als voor de middelen maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid, de centrumgemeente over de besteding van de middelen overleg pleegt met de omliggende gemeenten.

In de Wet maatschappelijke ondersteuning is het bevorderen van de OGGz een taak voor alle gemeenten. Alle gemeenten zijn verantwoordelijk voor het signaleren en bestrijden van risicofactoren op het gebied van de OGGz, het bereiken en begeleiden van kwetsbare personen en risicogroepen, het functioneren als meldpunt voor signalen van crisis of dreiging van crisis bij kwetsbare personen en risicogroepen én het tot stand brengen van afspraken tussen betrokken organisaties over de uitvoering van de OGGz.

De centrumgemeenten krijgen daarbinnen de verantwoordelijkheid voor het bieden van activiteiten op het gebied van toeleiding: signaleren, opsporen, contact leggen en contact houden (bijvoorbeeld door middel van spreekuren), het toeleiden zelf én de ongevraagde nazorg (volgen van cliënten om terugval te voorkomen).

Artikelsgewijs

Onderdeel B

De uitkering voor de uitvoering van het meerjarenontwikkelingsprogramma door de gemeente Sittard-Geleen is als gevolg van de toevoeging van de middelen voor onderwijsachterstandenbeleid, extra impuls op het terrein van voorschoolse educatie, volwasseneneducatie, alsmede ten gevolge van een correctie van de middelen voor inburgering, verhoogd met € 5.369.791,–.

Onderdeel D

Over het algemeen zal voor het in werking treden van deze wijzigingsregeling al een aanvraag zijn ingediend op grond van het vijfde lid, zoals dat tot dusverre luidde. Als daarop nog geen beschikking is genomen kan die aanvraag worden aangevuld, dan wel worden vervangen door een andere aanvraag, waarbij ook rekening wordt gehouden met de door deze wijziging toegevoegde open indicator, genoemd in artikel 10, onderdeel ba. Verder is in het tweede lid van artikel 12b de berekening van de som van de schoolgewichten verduidelijkt.

Onderdeel E

De verhoging ten behoeve van een extra impuls voor voorschoolse educatie wordt ambtshalve toegekend. De daartoe strekkende beschikkingen, waarin voor de betreffende gemeenten de bedragen worden vastgesteld waarop ze recht hebben op grond van het eerste en tweede lid van artikel 12ba, worden gelijktijdig genomen met de beschikkingen op de aanvragen op grond van artikel 12b, vijfde lid.

Artikel II

Voor onderdeel C en D geldt dat de gemeenten op basis van een aankondiging dezerzijds, al hun aanvraag hebben aangevuld, dan wel een vervangende aanvraag hebben ingediend, vooruitlopend op de totstandkoming van deze regeling. Op praktische redenen wordt daarom aan deze onderdelen terugwerkende kracht verleend.

Voor onderdeel F geldt dat een eventuele verhoging van de brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid met terugontvangen middelen die afkomstig zijn uit de rijksbijdrage educatie 2006 vanaf 1 januari 2007 ingezet wordt in de resterende GSB III periode.

Voor onderdeel G, artikel 12h, geldt dat het een verdeling van de middelen betreft uitsluitend voor het jaar 2007 en de toevoeging aan de brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid plaatsvindt per 1 januari 2007.

De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

C.P. Vogelaar

Naar boven