Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 mei 2007, nr. W&B/URP/07/16532, houdende regels inzake de verstrekking van borgstellingen ter zake van kredieten aan starters vanuit een uitkering (Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 3 en 9 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

§ 1.

Artikel 1

Definitiebepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de Minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

b. uitvoeringsinstelling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen of het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, Lelystad of Rotterdam;

c. een kredietinstelling: een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

d. gemeentelijke kredietbank: een gemeentelijke kredietbank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

e. startende ondernemer: iedere persoon van 18 tot 65 jaar die in Nederland woont en die:

1°. voornemens is een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen; en

2°. een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand ontvangt, danwel een uitkering uit hoofde van werkloosheid of arbeidsongeschiktheid ontvangt, danwel korter dan twee jaar geleden een uitkering op grond van werkloosheid of arbeidsongeschiktheid heeft ontvangen en sindsdien actief is als ondernemer, danwel een dienstbetrekking heeft die dreigt te eindigen;

f. levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep: het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de startende ondernemer een inkomen verwerft dat toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan;

g. borgstellingsovereenkomst: overeenkomst tussen de Minister en de kredietinstelling of de gemeentelijke kredietbank in het kader van deze regeling.

Artikel 2

Borgstelling

1. De Minister verleent een kredietinstelling of gemeentelijke kredietbank subsidie in de vorm van een borgstelling voor een met de startende ondernemer te sluiten kredietovereenkomst, indien:

a. de startende ondernemer voor een krediet voor bedrijf of zelfstandig beroep geen beroep kan doen op een geldlening bij een kredietinstelling of gemeentelijke kredietbank die, gezien haar aard en doel, passend en toereikend is voor de startende ondernemer;

b. de startende ondernemer voornemens is naar het oordeel van de Minister een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep te starten;

c. ingeval van gehele of gedeeltelijke voortzetting van de uitkering de uitvoeringsinstelling goedkeuring geeft aan de startende ondernemer voor het starten van een bedrijf of zelfstandig beroep;

d. de aard van de activiteiten van de startende ondernemer niet indruist tegen de openbare orde, de goede zeden of het maatschappelijk belang; en

e. er afspraken zijn gemaakt over begeleiding van de startende ondernemer na de start van het levensvatbaar bedrijf of het zelfstandig beroep.

2. De startende ondernemer dient binnen 35 kalenderdagen, nadat de Minister een aanbod tot een borgstellingsovereenkomst heeft afgegeven, onder gebruikmaking hiervan een krediet te verwerven bij een kredietinstelling of gemeentelijke kredietbank.

3. De termijn, bedoeld in het tweede lid, kan door de Minister worden verlengd, indien het overschrijden van deze termijn de startende ondernemer redelijkerwijs niet te verwijten valt.

Artikel 3

Borgstellingsovereenkomst

1. Als borgstellingsovereenkomst wordt aangemerkt een overeenkomst conform de bij deze regeling horende bijlagen 1 en 2.

2. De borgstellingsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, treedt in werking met ingang van de dag dat de Minister deze van de kredietinstelling of gemeentelijke kredietbank heeft ontvangen, tegelijk met een afschrift van de kredietovereenkomst waarop de borgstelling betrekking heeft.

3. In afwijking van het tweede lid treedt een borgstellingsovereenkomst met de gemeentelijke kredietbank in werking vanaf het moment dat de Minister een afwijzing voor een geldlening van een kredietinstelling heeft ontvangen van de startende ondernemer, indien de ontvangstdatum daarvan gelegen is na de dag, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 4

Kredietovereenkomst

1. De borgstelling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt verleend onder de volgende voorwaarden:

a. het bedrag van de kredietverlening aan een startende ondernemer bedraagt maximaal € 31.500,–;

b. de startende ondernemer betaalt de Minister via de kredietinstelling of gemeentelijke kredietbank een afsluitprovisie van 4 procent van het kredietbedrag waarop de borgstelling betrekking heeft; en

c. de borgstellingsovereenkomst, bedoeld in artikel 3, eerste lid, heeft een maximale looptijd van zes jaar.

2. De Minister kan de periode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, ten hoogste driemaal gedurende een aaneengesloten periode van maximaal vier kalenderkwartalen opschorten.

§ 2.

Artikel 5

Maximaal beschikbare budget

De Minister geeft voor niet meer dan € 6.000.000,– aan borgstellingsovereenkomsten af als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aan.

Artikel 6

Maximum aantal borgstellingsovereenkomsten

Onverminderd het bepaalde in artikel 5 worden op grond van deze regeling ten hoogste 300 aanbiedingen tot een borgstellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 2, tweede lid, door de Minister afgegeven.

Artikel 7

Looptijd regeling

Borgstellingsovereenkomsten kunnen tot maximaal een jaar na datum inwerkingtreding van deze regeling worden verleend, tenzij het bedrag, bedoeld in artikel 5, eerste lid, of het aantal aanbiedingen voor een borgstellingsovereenkomst, bedoeld in artikel 6, eerste lid, is bereikt.

§ 3.

Artikel 8

Algemene Regeling SZW-subsidies

De artikelen 5 tot en met 16 en 18 van de Algemene Regeling SZW-subsidies zijn niet van toepassing op deze regeling.

Artikel 9

Inwerkingtreding

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 juli 2008.

3. Deze regeling, zoals die geldt op 30 juni 2008, blijft van toepassing op afwikkeling van de verplichtingen van de Minister verbonden aan de subsidieverlening op grond van deze regeling.

Artikel 10

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 30 mei 2007
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A. Aboutaleb.

Bijlage 1

Banken

De Staat der Nederlanden, waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen vertegenwoordigd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, hierna te noemen: de Minister

en…………………… ten deze vertegenwoordigd door…………………

hierna te noemen: de Bank,

komen overeen als volgt:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definitiebepalingen

In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

a. Bank: de kredietinstelling, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering;

b. gelieerde Bank: een rechtspersoon waaraan de Bank direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft of voor wier handelen de Bank volledig aansprakelijk is, en die als gelieerde bank is vermeld in artikel 20 van deze overeenkomst;

c. kredietovereenkomst: een overeenkomst uit hoofde waarvan:

1°. de Bank aan een startende ondernemer geld ter leen verstrekt of zal verstrekken, of

2°. de startende ondernemer tot een bepaald bedrag trekt of zal kunnen trekken op de Bank, of

3°. de Bank tegenover een derde, niet zijnde een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is of een gelieerde bank, onherroepelijk een verplichting is aangegaan om ten laste van de startende ondernemer aan de derde een of meer betalingen te doen, welke verplichting niet afhankelijk is van voorwaarden op de vervulling waarvan het handelen van de Bank van invloed is;

d. krediet: een bedrag dat de Bank uit hoofde van een kredietovereenkomst verstrekt of zal verstrekken;

e. borgstellingskrediet: een krediet of een deel van een krediet dat overeenkomstig artikel 3 is gemeld;

f. uitwinning:

1°. uitwinning door de Bank, naar normaal bankgebruik, van de door de startende ondernemer aan de Bank verstrekte zekerheden,

2°. onderhandse verkoop met toestemming van de Bank door de startende ondernemer van de vermogensbestanddelen van de startende ondernemer, inning van vorderingen daaronder begrepen,

3°. executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de startende ondernemer, en

4°. indien het faillissement van de startende ondernemer is uitgesproken of aan hem surséance van betaling is verleend: onderhandse of executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de startende ondernemer door of met medewerking van de curator of de bewindvoerder;

g. startende ondernemer: een ondernemer als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering;

h. Minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

i. SenterNovem: de door de Minister gemandateerde uitvoerder van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering.

Paragraaf 2. Borgstelling

Artikel 2. Borgstelling

De staat stelt zich borg ten behoeve van de Bank voor de terugbetaling van borgstellingskredieten die met inachtneming van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering en deze overeenkomst door de Bank worden verstrekt. Deze borgstelling wordt aangegaan onder de navolgende bedingen.

Paragraaf 3. Kredietmelding

Artikel 3. Kredietmelding

1. De toepasselijkheid van deze borgstellingsovereenkomst op een krediet of een deel van een krediet kan uitsluitend worden ingeroepen:

a. indien het krediet of het deel ervan binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst aan de Minister is gemeld met gebruikmaking van een door de Minister ter beschikking te stellen formulier,

b. indien binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst de door de Minister op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering vastgestelde afsluitprovisie door de Bank aan de staat betaald is,

c. voor zover door de melding, bedoeld in onderdeel a, de som van de in een kalenderjaar gemelde kredieten of delen daarvan de door de Minister op grond van de artikelen 5 en 6 van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering met betrekking tot dat kalenderjaar vastgestelde meldingslimiet niet is overschreden.

2. De Minister bevestigt de ontvangst van een meldingsformulier schriftelijk binnen 35 dagen na ontvangst.

3. Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, is de volgorde van ontvangst van de meldingsformulieren door de Minister bepalend.

4. De meldingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden gedaan met gebruikmaking en ondertekening van het hiervoor door de Minister ter beschikking te stellen formulier.

Paragraaf 4. Omvang van de borgstelling

Artikel 4. Maximum kredietbedrag

Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een borgstellingskrediet slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking van het borgstellingskrediet het totaal van de borgstellingskredieten, berekend per startende ondernemer, een bedrag van € 31.500,– niet overschrijdt.

Artikel 5. Berekening van de omvang van de borgstelling

1. Voor berekening van de omvang van de borgstelling wordt na toepassing van artikel 4 in aanmerking te nemen borgstellingskrediet na verloop van ieder kalenderkwartaal verminderd met een zodanig vast bedrag, dat het borgstellingskrediet op de laatste datum waarop het is afgelost, doch uiterlijk na verloop van zes jaar, nihil bedraagt.

2. De Bank kan de vermindering, bedoeld in het eerste lid, gedurende een aaneengesloten periode van maximaal vier kalenderkwartalen opschorten indien:

a. de Bank voor ten minste de duur van de opschorting uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van het borgstellingskrediet;

b. de Bank uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van alle bankfaciliteiten gedurende de in onderdeel a bedoelde periode, dan wel uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van een gedeelte van de bankfaciliteiten, waarbij de som van de aflossingsbedragen ten minste even groot is als de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel verleent als bedoeld in onderdeel a; en

c. de Bank de opschorting meldt binnen 35 dagen na aanvang van de opschorting met gebruikmaking van het door de Minister ter beschikking te stellen formulier.

3. De opschorting van de vermindering vindt ten hoogste drie maal plaats.

4. Voor de toepassing van het eerste lid vangt het eerste kalenderkwartaal uiterlijk aan op de eerste dag van het tweede kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal waarin de kredietovereenkomst is gesloten.

5. De Minister bevestigt de ontvangst van een formulier als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, schriftelijk binnen 35 dagen na ontvangst.

Artikel 6. Schorsing van de borgstelling

1. De vermindering van de borgstelling, bedoeld in artikel 5, wordt geschorst met ingang van de dag waarop het borgstellingskrediet is opgeëist.

2. In afwijking van het eerste lid wordt de vermindering van de borgstelling pas geschorst door de aanvang van de uitwinning, indien met die uitwinning geen aanvang is gemaakt binnen twee maanden na de dag waarop het borgstellingskrediet door de Bank is opgeëist.

3. De vermindering van de borgstelling wordt tevens geschorst zolang de startende ondernemer in staat van faillissement verkeert of aan hem surseance van betaling is verleend.

Artikel 7. Omvang van de borgstelling

1. De omvang van de borgstelling bedraagt per startende ondernemer 80 procent van hetgeen de startende ondernemer ten tijde van de overeenkomstig artikel 13 ingediende aanvraag uit hoofde van kredietverlening op grond van deze regeling pro resto verschuldigd is, doch ten hoogste

a. 80 procent van de met toepassing van de artikelen 4, 5 en 6 berekende omvang van het borgstellingskrediet of de borgstellingskredieten,en niet meer dan

b. de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte bankfaciliteiten van de Bank voor de startende ondernemer.

2. Voor de toepassing van het eerste lid worden als bankfaciliteiten mede in aanmerking genomen:

a. de bedragen die een gelieerde bank uit hoofde van een overeenkomst aan de startende ondernemer ter leen verstrekt of zal verstrekken, en

b. de verplichtingen die een gelieerde bank tegenover een derde, niet zijnde een andere gelieerde bank of een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is, onherroepelijk is aangegaan om ten laste van de startende ondernemer aan de derde een of meer betalingen te doen als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, onder 3, indien de zekerheden van de gelieerde bank ter zake van de hiervoor in onderdelen a en b bedoelde bedragen en verplichtingen mede strekken tot zekerheid van de Bank.

Paragraaf 5. Criteria en verplichtingen

Artikel 8. Criteria en verplichtingen

1. Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een borgstellingskrediet aan een startende ondernemer wordt verstrekt, moet aan de volgende criteria zijn voldaan:

a. de startende ondernemer beschikt over onvoldoende financiële middelen om zijn onderneming op economisch verantwoorde wijze te drijven;

b. er is een tekort aan zekerheden bij de startende ondernemer, waardoor de Bank naar normaal bankgebruik het krediet niet geheel voor eigen rekening en risico kan verstrekken;

c. het borgstellingskrediet bedraagt niet meer dan het tekort aan zekerheden dat bij de Bank ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst bestaat;

d. de kredietovereenkomst is in schriftelijke vorm aangegaan;

e. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming zijn naar oordeel van de Minister voldoende;

f. het borgstellingskrediet is niet bestemd en wordt niet gebruikt voor de nakoming van verplichtingen van de startende ondernemer aan de Bank die het borgstellingskrediet verstrekt, aan een gelieerde bank of aan een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is;

g. de Bank heeft in de door haar gesloten borgstellingsovereenkomsten met betrekking tot de nakoming door de startende ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet is verleend een beding ten behoeve van de staat opgenomen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de staat en de Bank heeft geen bedingen opgenomen, ertoe leidende dat:

1°. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de staat eerst zou moeten worden aangesproken,

2°. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de staat van de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek;

h. de Bank heeft in de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet wordt verstrekt een verplichting voor de startende ondernemer opgenomen om alle medewerking te verlenen aan het uitoefenen door de staat van de in artikel 9, eerste lid, genoemde bevoegdheden.

Artikel 9. Verplichtingen bank en startende ondernemer

1. De Bank, de gelieerde bank, en de startende ondernemer voldoen aan hetgeen door de Minister wordt verzocht, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering en deze overeenkomst en met het oog op de nakoming door de staat van op hem rustende internationaalrechtelijke verplichtingen, en voor zover het betrekking heeft op de uit het besluit en deze overeenkomst voortvloeiende zelfstandige verplichtingen van de Bank of de gelieerde bank, op de startende ondernemer aan wie het borgstellingskrediet is verstrekt of op de met deze startende ondernemer gesloten kredietovereenkomsten omtrent:

a. het toegang verlenen tot door hen gebruikte plaatsen;

b. het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden;

c. het maken van kopieën van de in onderdeel b bedoelde gegevens en bescheiden;

d. het verlenen van medewerking aan het verstrekken van gegevens door anderen; en

e. het verstrekken van inlichtingen.

2. Alleen in daartoe aanleiding gevende gevallen zal aan de Bank, de gelieerde bank, of aan de startende ondernemer, gevraagd worden de in het eerste lid bedoelde inlichtingen ook door haar interne accountant te doen verstrekken.

3. De Bank stelt, met gebruikmaking van een door de Minister ter beschikking te stellen formulier, de Minister binnen 35 dagen na kennisname op de hoogte van de volgende feiten:

a. vervroegde volledige aflossing van het borgstellingskrediet;

b. het door de afdeling ....... van de Bank in beheer nemen van het borgstellingskrediet;

c. de verlening van surséance van betaling aan of de faillietverklaring van de startende ondernemer;

d. opeising van het borgstellingskrediet.

4. Na afsluiting van ieder boekjaar zendt de Bank voor 1 februari van het daaropvolgende jaar, met gebruikmaking van een door de Minister ter beschikking te stellen formulier aan de Minister een opgave van de omvang van de borgstelling aan het einde van het boekjaar voor alle borgstellingskredieten tezamen, waarvoor de Bank nog geen verzoek om betaling als bedoeld in artikel 13 heeft ingediend. Deze omvang dient te worden berekend met toepassing van paragraaf 4.

5. Tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een borgstellingskrediet wordt verstrekt en tijdens de uitwinning zal de Bank waken over de belangen van de staat als borg.

6. De Bank zal er voor zorgdragen dat het borgstellingskrediet niet wordt gebruikt voor de nakoming van verplichtingen van de startende ondernemer aan de Bank die het borgstellingskrediet verstrekt, aan een gelieerde bank of aan een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is.

7. De Bank zal tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een borgstellingskrediet is verleend in de door haar te sluiten overeenkomsten met allen, niet zijnde de staat, die zich borg willen stellen voor de nakoming door de startende ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet is verleend een beding ten behoeve van de staat opnemen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de staat en de Bank zal geen bedingen opnemen, ertoe leidende dat:

a. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de staat eerst zou moeten worden aangesproken,

b. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de staat van de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek.

Artikel 10. Uitwinning

1. Indien een aanvraag om betaling als bedoeld in artikel 13 is ingediend op een moment, waarop de uitwinning nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het borgstellingskrediet, brengt de Bank de Minister ten minste jaarlijks verslag uit over de voortgang van de uitwinning.

2. De Minister kan over het verloop van de uitwinning binnen een door hem te stellen termijn nadere gegevens van de Bank verlangen.

Artikel 11. Invordering

1. Gedurende een periode van vijf jaar na de datum waarop een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 13 is ingediend of, indien een verzoek om betaling is ingediend op een moment waarop de uitwinning nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het borgstellingskrediet, na de datum waarop de Bank de Minister heeft bericht dat de uitwinning is voltooid of dat aannemelijk is dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het borgstellingskrediet, is de Bank gehouden die pogingen in het werk te stellen om namens de staat het door de staat betaalde bedrag in te vorderen, die de Bank in het werk zou hebben gesteld indien het krediet voor eigen rekening en risico door de Bank zou zijn verstrekt. De staat machtigt met het oog hierop de Bank tot invordering bij de kredietnemer van de door deze aan de staat verschuldigde bedragen.

2. De Bank zendt binnen drie maanden na afloop van de in het eerste lid bedoelde periode de Minister een overzicht van de door haar ondernomen activiteiten, met gebruikmaking van een door de Minister ter beschikking te stellen formulier.

Artikel 12. Schuldregeling en verboden

1. De Bank treft geen schuldregeling die inhoudt of mede inhoudt een gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen voortvloeiende uit een kredietovereenkomst, uit hoofde waarvan een borgstellingskrediet is verstrekt, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Minister. De Minister kan aan zijn toestemming voorwaarden verbinden ten aanzien van de inhoud van een dergelijke regeling.

2. Een verzoek om toestemming als bedoeld in het eerste lid dient door de Bank schriftelijk bij de Minister te worden ingediend.

3. De Minister beslist zo spoedig mogelijk op een verzoek om toestemming als bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 6. Vaststelling betalingsverplichting

Artikel 13. Aanvraag om betaling

1. De Bank dient zo spoedig mogelijk na de voltooiing van de uitwinning of, indien dit eerder is, zo spoedig mogelijk nadat aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het borgstellingskrediet, doch in ieder geval binnen negen maanden na de datum waarop het borgstellingskrediet is opgeëist of, indien dit eerder is, na de datum van het faillissement, een aanvraag in om betaling uit hoofde van de borgstellingsovereenkomst.

2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de Minister ter beschikking te stellen formulier.

Artikel 14. Mededeling Minister

1. De Minister bevestigt de ontvangst van een aanvraag om betaling schriftelijk binnen 35 dagen na de ontvangst.

2. De Minister deelt zijn beslissing op de aanvraag binnen negen maanden na de bevestiging van de ontvangst schriftelijk aan de Bank mede.

Artikel 15. Vaststellen bedrag

1. De Minister stelt het uit hoofde van deze overeenkomst door de staat verschuldigde bedrag vast overeenkomstig de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering en deze overeenkomst, met uitzondering van het bepaalde in artikel 9, derde, vierde en vijfde lid.

2. Voor zover de Bank bij haar aanvraag om betaling aannemelijk maakt dat er bijzondere omstandigheden waren die het naar normaal bankgebruik noodzakelijk maakten de bankfaciliteiten sterker in omvang terug te brengen dan de borgstellingskredieten, blijft artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel b, buiten toepassing.

3. De Minister kan in ieder geval afwijzend beslissen op een aanvraag:

a. indien niet voldaan is aan een verzoek als bedoeld in artikel 9, eerste lid;

b. indien de Bank in het kader van de aanvraag gegevens heeft verstrekt, waarvan zij wist of behoorde te weten dat deze onjuist of onvolledig waren en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beslissing op de aanvraag zou hebben geleid.

Paragraaf 7. Betalingen

Artikel 16. Betalingen

1. Betalingen door de staat aan de Bank en door de Bank aan de staat geschieden door debitering respectievelijk creditering door de Bank van een rekening die de Bank zal aanhouden in het kader van de BBMKB-regeling, ten name van het Ministerie van Economische zaken, met vermelding van ‘verliesdeclaraties SZW borgstellingsregeling startende ondernemers’ en het dossiernummer.

2. In het betalingsverkeer, bedoeld in het eerste lid, zal over het debet- of creditsaldo een rente berekend worden gelijk aan de in Het Financieele Dagblad gepubliceerde basisrente.

Paragraaf 8. Diversen

Artikel 17. Verplichtingen staat

1. De verplichtingen van de staat uit hoofde van deze overeenkomst met betrekking tot een borgstellingskrediet vervallen door schuldvernieuwing, door schuldoverneming en – voor het gedeelte waarin subrogatie plaatsvindt – door subrogatie van derden in de rechten van de Bank met betrekking tot het borgstellingskrediet, al dan niet voorafgegaan door verpanding van het borgstellingskrediet.

2. In afwijking van het eerste lid blijven de verplichtingen van de staat met betrekking tot een borgstellingskrediet van kracht, indien:

a. de startende ondernemer aan wie het borgstellingskrediet is verstrekt de onderneming en alle voor het drijven van de onderneming bestemde activa en passiva inbrengt of overdraagt aan een door de startende ondernemer voor het drijven van die onderneming opgerichte rechtspersoon,

b. de Bank met de in onderdeel a bedoelde rechtspersoon een overeenkomst sluit als gevolg waarvan die rechtspersoon bij de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet is verleend de plaats inneemt van de startende ondernemer, en

c. de startende ondernemer zich naast de in onderdeel a bedoelde rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de nakoming door die rechtspersoon van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst.

3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rechtspersoon mede begrepen twee of meer rechtspersonen, indien die rechtspersonen gezamenlijk voldoen aan de in het tweede lid genoemde voorwaarden en ieder van die rechtspersonen zich hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet is verstrekt.

Artikel 18. Betaling

1. De Bank betaalt de vanaf het moment van de indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 13 ontvangen opbrengsten die in mindering komen op het borgstellingskrediet binnen twee maanden na ontvangst aan de staat.

2. Voor zover de opbrengsten na de aanvang van de periode, bedoeld in artikel 11, eerste lid, ontvangen zijn en niet ontvangen zijn uit hoofde van de uitwinning van zekerheden, wordt de in het eerste lid bedoelde betalingsverplichting beperkt tot 80 procent van de ontvangen opbrengsten

3. De Bank zal betalingen, bedoeld in artikel 16, per de datum van verzending van de aanvraag, bedoeld in artikel 13, en binnen twee maanden na die datum, debiteren voor het bedrag waarvoor betaling wordt gevraagd, vermeerderd met een rente als bedoeld in artikel 16, tweede lid, over de periode die verstreken is sinds de dag waarop de vermindering, bedoeld in artikel 5 op grond van artikel 6 is geschorst.

4. De Bank zal de betalingen, bedoeld in artikel 16, per de datum van de beslissing van de Minister, bedoeld in artikel 14, tweede lid, en binnen twee maanden na die datum crediteren of debiteren voor respectievelijk het voor de staat positieve of negatieve verschil tussen het bedrag waarvoor de rekening ingevolge het derde lid is gedebiteerd en het bedrag waarop de Minister de betaling vaststelde, vermeerderd met een over dat verschil te berekenen rente als bedoeld in artikel 16, tweede lid, over de periode die is verstreken sinds de creditering of debitering, bedoeld in het derde lid, en de vaststelling van de betaling.

Artikel 19. Uitgekeerde bedragen

Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar zodra de Minister blijkt dat de Bank zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft dat hij op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben genomen, indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft, of dat de Bank de betalingsverplichting, bedoeld in artikel 18, eerste lid, niet is nagekomen.

Artikel 20. Gelieerde banken

Gelieerde bank(en) in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van deze overeenkomst is (zijn) .................

Artikel 21. Borgstellingsovereenkomst

1. De Bank kan deze overeenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen binnen een termijn van een maand na publicatie in de Staatscourant van een wijziging van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering. Deze overeenkomst eindigt van rechtswege door de intrekking van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering.

2. De Minister kan deze overeenkomst met onmiddellijke ingang ontbinden, indien de Bank in strijd heeft gehandeld in strijd met het gestelde in de paragrafen 5, 6, 7 of 8.

3. Opzegging of ontbinding van deze overeenkomst heeft geen gevolg ten aanzien van borgstellingskredieten, welke ten tijde van de inwerkingtreding van de opzegging of ontbinding overeenkomstig artikel 3 zijn gemeld en ten aanzien van borgstellingskredieten die zijn of zullen worden verstrekt uit hoofde van een kredietovereenkomst die is aangegaan voor de inwerkingtreding van de opzegging of ontbinding.

Getekend te ………………… op……………………..

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

(naam en functie vertegenwoordigers Bank)

Bijlage 2

Gemeentelijke kredietbanken

De Staat der Nederlanden, waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen vertegenwoordigd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, hierna te noemen: de Minister

en…………………… ten deze vertegenwoordigd door…………………

hierna te noemen: de Bank,

komen overeen als volgt:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definitiebepalingen

In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

a. Bank: de gemeentelijke kredietbank, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering;

b. gelieerde bank: een rechtspersoon waaraan de Bank direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft of voor wier handelen de Bank volledig aansprakelijk is, en die als gelieerde bank is vermeld in artikel 20 van deze overeenkomst;

c. kredietovereenkomst: een overeenkomst uit hoofde waarvan:

1°. de Bank aan een startende ondernemer geld ter leen verstrekt of zal verstrekken, of

2°. de startende ondernemer tot een bepaald bedrag trekt of zal kunnen trekken op de Bank, of

3°. de Bank tegenover een derde, niet zijnde een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is of een gelieerde bank, onherroepelijk een verplichting is aangegaan om ten laste van de startende ondernemer aan de derde een of meer betalingen te doen, welke verplichting niet afhankelijk is van voorwaarden op de vervulling waarvan het handelen van de Bank van invloed is;

d. krediet: een bedrag dat de Bank uit hoofde van een kredietovereenkomst verstrekt of zal verstrekken;

e. borgstellingskrediet: een krediet of een deel van een krediet dat overeenkomstig artikel 3 is gemeld;

f. uitwinning:

1°. uitwinning door de Bank, naar normaal bankgebruik, van de door de startende ondernemer aan de Bank verstrekte zekerheden,

2°. onderhandse verkoop met toestemming van de Bank door de startende ondernemer van de vermogensbestanddelen van de startende ondernemer, inning van vorderingen daaronder begrepen,

3°. executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de startende ondernemer, en

4°. indien het faillissement van de startende ondernemer is uitgesproken of aan hem surséance van betaling is verleend: onderhandse of executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de startende ondernemer door of met medewerking van de curator of de bewindvoerder;

g. startende ondernemer: een ondernemer als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering;

h. Minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

i. SenterNovem: de door de Minister gemandateerde uitvoerder van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering.

Paragraaf 2. Borgstelling

Artikel 2. Garantstelling

De staat stelt zich borg ten behoeve van de Bank voor de terugbetaling van borgstellingskredieten die met inachtneming van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering en deze overeenkomst door de Bank worden verstrekt. Deze borgstelling wordt aangegaan onder de navolgende bedingen.

Paragraaf 3. Kredietmelding

Artikel 3. Kredietmelding

1. De toepasselijkheid van deze borgstellingsovereenkomst op een krediet of een deel van een krediet kan uitsluitend worden ingeroepen:

a. indien het krediet of het deel ervan binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst aan de Minister is gemeld met gebruikmaking van een door de Minister ter beschikking te stellen formulier,

b. indien binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst de door de Minister op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering vastgestelde afsluitprovisie door de Bank aan de staat betaald is,

c. voor zover door de melding, bedoeld in onderdeel a, de som van de in een kalenderjaar gemelde kredieten of delen daarvan de door de Minister op grond van de artikelen 5 en 6 van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering met betrekking tot dat kalenderjaar vastgestelde meldingslimiet niet is overschreden.

2. De Minister bevestigt de ontvangst van een meldingsformulier schriftelijk binnen 35 dagen na ontvangst.

3. Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, is de volgorde van ontvangst van de meldingsformulieren door de Minister bepalend.

4. De meldingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden gedaan met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier.

Paragraaf 4. Berekening van de borgstelling

Artikel 4. Maximum kredietbedrag

Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een borgstellingskrediet slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking van het borgstellingskrediet het totaal van de borgstellingskredieten, berekend per startende ondernemer, een bedrag van € 31.500,– niet overschrijdt.

Artikel 5. Berekening omvang van de borgstelling

1. Voor berekening van de omvang van de borgstelling wordt na toepassing van artikel 4 in aanmerking te nemen borgstellingskrediet na verloop van ieder kalenderkwartaal verminderd met een zodanig vast bedrag, dat het borgstellingskrediet op de laatste datum waarop het is afgelost, doch uiterlijk na verloop van zes jaar, nihil bedraagt.

2. De Bank kan de vermindering, bedoeld in het eerste lid, gedurende een aaneengesloten periode van maximaal vier kalenderkwartalen opschorten indien:

a. de Bank voor ten minste de duur van de opschorting uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van het borgstellingskrediet;

b. de Bank uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van alle bankfaciliteiten gedurende de onder a bedoelde periode, dan wel uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van een gedeelte van de bankfaciliteiten, waarbij de som van de aflossingsbedragen ten minste even groot is als de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel verleent als bedoeld in onderdeel a; en

c. de Bank de opschorting meldt binnen 35 dagen na aanvang van de opschorting met gebruikmaking van het door de Minister ter beschikking te stellen formulier.

3. De opschorting van de vermindering vindt ten hoogste drie maal plaats

4. Voor de toepassing van het eerste lid vangt het eerste kalenderkwartaal uiterlijk aan op de eerste dag van het tweede kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal waarin de kredietovereenkomst is gesloten.

5. De Minister bevestigt de ontvangst van een formulier als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, schriftelijk binnen 35 dagen na ontvangst.

Artikel 6. Schorsing van de borgstelling

1. De vermindering van de borgstelling, bedoeld in artikel 5, wordt geschorst met ingang van de dag waarop het borgstellingskrediet is opgeëist.

2. In afwijking van het eerste lid wordt de vermindering van de borgstelling pas geschorst door de aanvang van de uitwinning, indien met die uitwinning geen aanvang is gemaakt binnen twee maanden na de dag waarop het borgstellingskrediet door de Bank is opgeëist.

3. De vermindering van de borgstelling wordt tevens geschorst zolang de startende ondernemer in staat van faillissement verkeert of aan hem surseance van betaling is verleend.

Artikel 7. Omvang van de borgstelling

1. De omvang van de borgstelling bedraagt per startende ondernemer 90 procent van hetgeen de startende ondernemer ten tijde van de overeenkomstig artikel 13 ingediende aanvraag uit hoofde van kredietverlening op grond van deze regeling pro resto verschuldigd is, doch ten hoogste

a. 90 procent van de met toepassing van de artikelen 4, 5 en 6 berekende omvang van het borgstellingskrediet of de borgstellingskredieten, en niet meer dan

b. de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte bankfaciliteiten van de Bank voor de startende ondernemer.

2. Voor de toepassing van het eerste lid worden als bankfaciliteiten mede in aanmerking genomen:

a. de bedragen die een gelieerde bank uit hoofde van een overeenkomst aan de startende ondernemer ter leen verstrekt of zal verstrekken, en

b. de verplichtingen die een gelieerde bank tegenover een derde, niet zijnde een andere gelieerde bank of een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is, onherroepelijk is aangegaan om ten laste van de startende ondernemer aan de derde een of meer betalingen te doen als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, onder 3, indien de zekerheden van de gelieerde bank ter zake van de hiervoor in onderdelen a en b bedoelde bedragen en verplichtingen mede strekken tot zekerheid van de Bank.

Paragraaf 5. Criteria en verplichtingen

Artikel 8. Criteria en verplichtingen

1. Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een borgstellingskrediet aan een startende ondernemer wordt verstrekt, moet aan de volgende criteria zijn voldaan:

a. de startende ondernemer beschikt over onvoldoende financiële middelen om zijn onderneming op economisch verantwoorde wijze te drijven;

b. er is een tekort aan zekerheden bij de startende ondernemer, waardoor de Bank naar normaal bankgebruik het krediet niet geheel voor eigen rekening en risico kan verstrekken;

c. het borgstellingskrediet bedraagt niet meer dan het tekort aan zekerheden dat bij de Bank ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst bestaat;

d. de kredietovereenkomst is in schriftelijke vorm aangegaan;

e. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming zijn naar het oordeel van de Minister voldoende;

f. het borgstellingskrediet is niet bestemd en wordt niet gebruikt voor de nakoming van verplichtingen van de startende ondernemer aan de Bank die het borgstellingskrediet verstrekt, aan een gelieerde bank of aan een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is;

g. de Bank heeft in de door haar gesloten borgstellingsovereenkomsten met betrekking tot de nakoming door de startende ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet is verleend een beding ten behoeve van de staat opgenomen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de staat en de Bank heeft geen bedingen opgenomen, ertoe leidende dat:

1°. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de staat eerst zou moeten worden aangesproken,

2°. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de staat van de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek;

h. de Bank heeft in de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet wordt verstrekt een verplichting voor de startende ondernemer opgenomen om alle medewerking te verlenen aan het uitoefenen door de staat van de in artikel 9, eerste lid, genoemde bevoegdheden.

Artikel 9. Verplichtingen bank en startende ondernemer

1. De Bank, de gelieerde bank, en de startende ondernemer voldoen aan hetgeen door de Minister aangewezen wordt verzocht, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering en deze overeenkomst en met het oog op de nakoming door de staat van op hem rustende internationaalrechtelijke verplichtingen, en voor zover het betrekking heeft op de uit het besluit en deze overeenkomst voortvloeiende zelfstandige verplichtingen van de Bank of de gelieerde bank, op de startende ondernemer aan wie het borgstellingskrediet is verstrekt of op de met deze startende ondernemer gesloten kredietovereenkomsten omtrent:

a. het toegang verlenen tot door hen gebruikte plaatsen;

b. het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden;

c. het maken van kopieën van de onder b bedoelde gegevens en bescheiden;

d. het verlenen van medewerking aan het verstrekken van gegevens door anderen; en

e. het verstrekken van inlichtingen.

2. Alleen in daartoe aanleiding gevende gevallen zal aan de Bank, de gelieerde bank, of aan de startende ondernemer, gevraagd worden de in het eerste lid bedoelde inlichtingen ook door haar interne accountant te doen verstrekken.

3. De Bank stelt, met gebruikmaking van een door de Minister ter beschikking te stellen formulier, waarvan het model door de Minister wordt vastgesteld, de Minister binnen 35 dagen na kennisname op de hoogte van de volgende feiten:

a. vervroegde volledige aflossing van het borgstellingskrediet;

b. het door de afdeling ....... van de Bank in beheer nemen van het borgstellingskrediet;

c. de verlening van surséance van betaling aan of de faillietverklaring van de startende ondernemer;

d. opeising van het borgstellingskrediet.

4. Na afsluiting van ieder boekjaar zendt de Bank voor 1 februari van het daaropvolgende jaar, met gebruikmaking van een door de Minister ter beschikking te stellen formulier, aan de Minister een opgave van de omvang van de borgstelling aan het einde van het boekjaar voor alle borgstellingskredieten tezamen, waarvoor de Bank nog geen verzoek om betaling als bedoeld in artikel 13 heeft ingediend. Deze omvang dient te worden berekend met toepassing van paragraaf 4.

5. Tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een borgstellingskrediet wordt verstrekt en tijdens de uitwinning zal de Bank waken over de belangen van de staat als borg.

6. De Bank zal er voor zorgdragen dat het borgstellingskrediet niet wordt gebruikt voor de nakoming van verplichtingen van de startende ondernemer aan de Bank die het borgstellingskrediet verstrekt, aan een gelieerde bank of aan een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is.

7. De Bank zal tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een borgstellingskrediet is verleend in de door haar te sluiten overeenkomsten met allen, niet zijnde de staat, die zich borg willen stellen voor de nakoming door de startende ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet is verleend een beding ten behoeve van de staat opnemen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de staat en de Bank zal geen bedingen opnemen, ertoe leidende dat:

a. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de staat eerst zou moeten worden aangesproken,

b. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de staat van de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek.

Artikel 10. Uitwinning

1. Indien een aanvraag om betaling als bedoeld in artikel 13 is ingediend op een moment, waarop de uitwinning nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het borgstellingskrediet, brengt de Bank de Minister ten minste jaarlijks verslag uit over de voortgang van de uitwinning.

2. De Minister kan over het verloop van de uitwinning binnen een door hem te stellen termijn nadere gegevens van de Bank verlangen.

Artikel 11. Invordering

1. Gedurende een periode van vijf jaar na de datum waarop een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 13 is ingediend of, indien een verzoek om betaling is ingediend op een moment waarop de uitwinning nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het borgstellingskrediet, na de datum waarop de Bank de Minister heeft bericht dat de uitwinning is voltooid of dat aannemelijk is dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het borgstellingskrediet, is de Bank gehouden die pogingen in het werk te stellen om namens de staat het door de staat betaalde bedrag in te vorderen, die de Bank in het werk zou hebben gesteld indien het krediet voor eigen rekening en risico door de Bank zou zijn verstrekt. De staat machtigt met het oog hierop de Bank tot invordering bij de kredietnemer van de door deze aan de staat verschuldigde bedragen.

2. De Bank zendt binnen drie maanden na afloop van de in het eerste lid bedoelde periode de Minister een overzicht van de door haar ondernomen activiteiten, met gebruikmaking van een door de Minister ter beschikking te stellen formulier.

Artikel 12. Schuldregeling en verboden

1. De Bank treft geen schuldregeling die inhoudt of mede inhoudt een gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen voortvloeiende uit een kredietovereenkomst, uit hoofde waarvan een borgstellingskrediet is verstrekt, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Minister. De Minister kan aan zijn toestemming voorwaarden verbinden ten aanzien van de inhoud van een dergelijke regeling.

2. Een verzoek om toestemming als bedoeld in het eerste lid dient door de Bank schriftelijk bij de Minister te worden ingediend.

3. De Minister beslist zo spoedig mogelijk op een verzoek om toestemming als bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 6. Vaststelling betalingsverplichting

Artikel 13. Aanvraag om betaling

1. De Bank dient zo spoedig mogelijk na de voltooiing van de uitwinning of, indien dit eerder is, zo spoedig mogelijk nadat aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het borgstellingskrediet, doch in ieder geval binnen negen maanden na de datum waarop het borgstellingskrediet is opgeëist of, indien dit eerder is, na de datum van het faillissement, een aanvraag in om betaling uit hoofde van de borgstellingsovereenkomst.

2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de Minister ter beschikking te stellen formulier.

Artikel 14. Mededeling Minister

1. De Minister bevestigt de ontvangst van een aanvraag om betaling schriftelijk binnen 35 dagen na de ontvangst.

2. De Minister deelt zijn beslissing op de aanvraag binnen negen maanden na de bevestiging van de ontvangst schriftelijk aan de Bank mede.

Artikel 15. Vaststellen bedrag

1. De Minister stelt het uit hoofde van deze overeenkomst door de staat verschuldigde bedrag vast overeenkomstig de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering en deze overeenkomst, met uitzondering van het bepaalde in artikel 9, derde, vierde en vijfde lid.

2. Voor zover de Bank bij haar aanvraag om betaling aannemelijk maakt dat er bijzondere omstandigheden waren die het naar normaal bankgebruik noodzakelijk maakten de bankfaciliteiten sterker in omvang terug te brengen dan de borgstellingskredieten, blijft artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel b, buiten toepassing.

3. De Minister kan in ieder geval afwijzend beslissen op een aanvraag:

a. indien niet voldaan is aan een verzoek als bedoeld in artikel 9, eerste lid;

b. indien de Bank in het kader van de aanvraag gegevens heeft verstrekt, waarvan zij wist of behoorde te weten dat deze onjuist of onvolledig waren en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beslissing op de aanvraag zou hebben geleid.

Paragraaf 7. Betalingen

Artikel 16. Betalingen

1. Betalingen door Bank aan de staat geschieden door overmaking van de betreffende bedragen naar rekeningnummer 19.23.24.217 bij de Rabobank te Utrecht, ten name van SenterNovem onder vermelding van ‘SZW borgstellingsregeling startende ondernemers’ en het dossiernummer. Betalingen door de staat aan de Bank, geschieden door SenterNovem van hetzelfde rekeningnummer.

2. In het betalingsverkeer, bedoeld in het eerste lid, zal over het debet- of creditsaldo een rente berekend worden gelijk aan de in Het Financieele Dagblad gepubliceerde basisrente.

Paragraaf 8. Diversen

Artikel 17. Verplichtingen staat

1. De verplichtingen van de staat uit hoofde van deze overeenkomst met betrekking tot een borgstellingskrediet vervallen door schuldvernieuwing, door schuldoverneming en – voor het gedeelte waarin subrogatie plaatsvindt – door subrogatie van derden in de rechten van de Bank met betrekking tot het borgstellingskrediet, al dan niet voorafgegaan door verpanding van het borgstellingskrediet.

2. In afwijking van het eerste lid blijven de verplichtingen van de staat met betrekking tot een borgstellingskrediet van kracht, indien:

a. de startende ondernemer aan wie het borgstellingskrediet is verstrekt de onderneming en alle voor het drijven van de onderneming bestemde activa en passiva inbrengt of overdraagt aan een door de startende ondernemer voor het drijven van die onderneming opgerichte rechtspersoon,

b. de Bank met de in onderdeel a bedoelde rechtspersoon een overeenkomst sluit als gevolg waarvan die rechtspersoon bij de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet is verleend de plaats inneemt van de startende ondernemer, en

c. de startende ondernemer zich naast de onderdeel a bedoelde rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de nakoming door die rechtspersoon van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst.

3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rechtspersoon mede begrepen twee of meer rechtspersonen, indien die rechtspersonen gezamenlijk voldoen aan de in het tweede lid genoemde voorwaarden en ieder van die rechtspersonen zich hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet is verstrekt.

Artikel 18. Betaling

1. De Bank betaalt de vanaf het moment van de indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 13 ontvangen opbrengsten die in mindering komen op het borgstellingskrediet binnen twee maanden na ontvangst aan de staat.

2. Voor zover de opbrengsten na de aanvang van de periode, bedoeld in artikel 11, eerste lid, ontvangen zijn en niet ontvangen zijn uit hoofde van de uitwinning van zekerheden, wordt de in het eerste lid bedoelde betalingsverplichting beperkt tot 90 procent van de ontvangen opbrengsten

Artikel 19. Uitgekeerde bedragen

Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar zodra de Minister blijkt dat de Bank zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft dat hij op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben genomen, indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft, of dat de Bank de betalingsverplichting, bedoeld in artikel 18, eerste lid, niet is nagekomen.

Artikel 20. Gelieerde banken

Gelieerde bank(en) in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van deze overeenkomst is (zijn) .................

Artikel 21. Borgstellingsovereenkomst

1. De Bank kan deze overeenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen binnen een termijn van een maand na publicatie in de Staatscourant van een wijziging van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering. Deze overeenkomst eindigt van rechtswege door de intrekking van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering.

2. De Minister kan deze overeenkomst met onmiddellijke ingang ontbinden, indien de Bank in strijd heeft gehandeld in strijd met het gestelde in de paragrafen 5, 6, 7 of 8.

3. Opzegging of ontbinding van deze overeenkomst heeft geen gevolg ten aanzien van borgstellingskredieten, welke ten tijde van de inwerkingtreding van de opzegging of ontbinding overeenkomstig artikel 3 zijn gemeld en ten aanzien van borgstellingskredieten die zijn of zullen worden verstrekt uit hoofde van een kredietovereenkomst die is aangegaan voor de inwerkingtreding van de opzegging of ontbinding.

Getekend te ………………… op……………………..

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

(naam en functie vertegenwoordigers Bank)

Toelichting

Algemeen

Onderhavige regeling wordt getroffen om het zelfstandig ondernemerschap en de kredietverlening aan ondernemers die vanuit een uitkeringssituatie starten te stimuleren.

Uit diverse onderzoeken is gebleken dat de verkrijgbaarheid van een startkrediet voor starters vanuit een uitkering verbetering behoeft. Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) en het toenmalige Besluit starterskrediet arbeidsgehandicapten (Bsa), thans Reïntegratiebesluit, bieden voldoende mogelijkheden voor kredietverlening aan bijstandsgerechtigden en gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Personen die vanuit de Werkloosheidswet (WW) een zelfstandig bedrijf of beroep willen starten kunnen echter veelal geen beroep doen op deze regelingen en zijn voor kredietverlening aangewezen op banken of gemeentelijke kredietbanken. In het algemeen geldt dat alle startende kleine zelfstandigen, onverschillig of zij een uitkering ontvangen of niet, problemen ondervinden bij het via een bank of gemeentelijke kredietbank financieren van de relatief geringe behoefte aan startkapitaal. Het kosten-baten aspect speelt hier voor de banken of gemeentelijke kredietbanken een belangrijke rol.

Het doel van onderhavige regeling is om de banken of gemeentelijke kredietbanken, meer dan nu het geval is, te betrekken bij microkredietprogramma’s voor starters vanuit een uitkering. Bij deze programma’s gaat het om relatief geringe bedragen om een zelfstandig bedrijf of beroep te starten. Het streven is om ervoor te zorgen dat alle starters vanuit een uitkeringssituatie met private financiering via een bank of gemeentelijke kredietbank geholpen kunnen worden bij het starten van een bedrijf of zelfstandig beroep. Op termijn kan worden bezien of de huidige regels op grond waarvan aan starters vanuit de uitkering startkapitaal kan worden verstrekt (het Bbz 2004 en het Reïntegratiebesluit) kunnen komen te vervallen. Een dergelijke stap kan echter pas genomen worden als zeker is dat de huidige doelgroep van het Bbz 2004 en het Reïntegratiebesluit ook onder de nieuwe regeling een succesvol beroep kan doen op starterskrediet bij een bank of gemeentelijke kredietbank, dit uiteraard onder de conditie dat aan alle overige voorwaarden, zoals levensvatbaarheid van het bedrijfsplan is voldaan.

Om een regeling voor alle banken of gemeentelijke kredietbanken zo goed mogelijk voor te bereiden wordt een regionale pilot gestart met de (gemeentelijke krediet)banken, gemeenten en Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)-kantoren uit die regio’s. Hiertoe is onderhavige Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering opgesteld. In deze pilot zal de kredietverlening aan starters vanuit een uitkeringssituatie die niet via de normale arrangementen voor kredietverlening aangeboden door een bank of gemeentelijke kredietbank kunnen worden geholpen, niet meer vanzelfsprekend verlopen via Bbz 2004 of Reïntegratiebesluit maar via de bij de pilot betrokken (gemeentelijke krediet)bank. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal als borgsteller voor de betrokken banken of gemeentelijke kredietbanken functioneren.

De Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering kan budgetneutraal worden uitgevoerd via onder andere het inverdieneffect op het Bbz 2004. De regeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. De verlening van borgstellingen in het kader van deze regeling wordt uitgevoerd door SenterNovem onder verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze keuze houdt verband met de kennis en ervaring van SenterNovem met het uitvoeren van de zogenaamde BBMKB-regeling van het Ministerie van Economische zaken. Er is om uitvoeringstechnische redenen voor gekozen de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering zoveel mogelijk in te richten als de BBMKB-regeling, weliswaar in vereenvoudigde vorm. Hetzelfde geldt voor de bij deze regeling horende bijlagen 1 en 2.

De opzet van de pilot

De opzet van de pilot zal in grote lijnen als volgt zijn:

– een aanbod tot een borgstellingsovereenkomst wordt namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door SenterNovem vooraf verstrekt aan de startende ondernemer, waarmee betrokkene zelf de (gemeentelijke krediet)bank kan benaderen voor een starterskrediet;

– de beoordeling van de aanvraag, inclusief de beoordeling van het bedrijfsplan, zal namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid plaatsvinden door SenterNovem;

– SenterNovem verleent de borgstelling. Hieraan voorafgaand wordt voor de levensvatbaarsheidstoets een beroep gedaan op hierin gespecialiseerde instanties;

– met bovenstaande werkwijze wordt bereikt dat de banken of gemeentelijke kredietbanken een minder intensief beoordelingstraject voor het verlenen van krediet behoeven te doorlopen. Tevens is er vooraf duidelijkheid over de zekerstelling. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid staat namelijk borg voor het door de bank of de gemeentelijke kredietbank verleende krediet. Beide aspecten hebben een kostenverlagend effect en kunnen de kredietverlening via banken of gemeentelijke kredietbanken vereenvoudigen;

– de startende ondernemer die in aanmerking komt voor een borgstelling op het benodigde krediet komt tevens in aanmerking voor verplichte begeleiding na de start.

Doel van de pilot is om proefondervindelijk vast te stellen op welke wijze een algemene (borgstellings)regeling het beste vorm kan krijgen en op welke wijze zo’n regeling organisatorisch het best kan worden ingebed in de bestaande structuren. Belangrijke aandachtspunten hierbij zullen zijn de wijze waarop de levensvatbaarheid van het bedrijfsplan wordt vastgesteld, de manier waarop de communicatie tussen de banken of gemeentelijke kredietbanken en de uitvoering (gemeenten en UWV) vorm moet krijgen en de beleving van de aanvragers. De resultaten van de pilot zullen input vormen voor een mogelijk algemene regeling voor microfinanciering.

Artikelsgewijs

Artikel 2. Borgstelling

In artikel 2, eerste lid, is geregeld dat de Minister – wiens rol in de praktijk via een mandaat wordt uitgevoerd door SenterNovem – een borgstellingensovereenkomst met een (gemeentelijke krediet)bank kan aangaan, indien door de startende ondernemer die krediet behoeft aan een aantal voorwaarden is voldaan. Deze voorwaarden zijn opgenomen in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met e. Hieronder wordt nader ingegaan op deze voorwaarden. Met voorwaarde a wordt bedoeld dat een startende ondernemer alleen van deze regeling gebruik kan maken indien betrokkene redelijkerwijs op geen enkele andere wijze krediet voor bedrijf of zelfstandig beroep kan verwerven.

Voorwaarde b stelt dat de startende ondernemer beschikt over een (op termijn) levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep. De Minister maakt hierbij gebruik van een bedrijfseconomisch of bedrijfstechnisch onderzoek dat wordt uitgevoerd door een van de door SenterNovem gecertificeerd bureaus.

Met voorwaarde c behoudt de uitvoeringsinstelling de mogelijkheid eventuele ondersteuning van de startende ondernemer via deze regeling te weigeren, indien betrokkene na de start geheel of gedeeltelijk uitkeringsafhankelijk zou blijven. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat een traject richting loondienst sneller zou werken.

Voorwaarde d voorkomt dat met onderhavige regeling bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten worden ondersteund die zich slecht kunnen verhouden met de maatschappelijke taak van de overheid in brede zin.

Voorwaarde e regelt dat ten behoeve van de startende ondernemer afspraken gelden over begeleiding na de start van het zelfstandig bedrijf of beroep. Dit ter bevordering van de slagingskans van de startende ondernemer.

Wat betreft de voorwaarden a en c zal bij de evaluatie van onderhavige regeling worden bezien of deze voorwaarden noodzakelijk zijn gebleken.

In artikel 2, tweede lid, is de termijn geregeld waarbinnen de startende ondernemer een kredietaanvraag bij een (gemeentelijke krediet)bank verwerft, waarop de beoogde borgstelling uiteindelijk moet gaan rusten. De Minister kan deze termijn verlengen indien blijkt dat het de zelfstandige ondernemer niet kan worden verweten dat hij hiervoor meer tijd nodig heeft, bijvoorbeeld ingeval van ziekte of door vertraging in de procedurele afwikkeling van de kredietaanvraag door de bank of gemeentelijke kredietbank.

Artikel 3. Borgstellingsovereenkomst

Zoals genoemd in het eerste lid zijn voor borgstellingsovereenkomsten op grond van deze regeling twee verschillende formulieren voorhanden. Deze zijn als bijlagen 1 en 2 bij deze regeling opgenomen. Bijlage 1 is bedoeld voor (handels)banken en bijlage 2 voor gemeentelijke kredietbanken. Reden hiervoor is dat de Minister als borgsteller ingeval van verlening van krediet door (handels)banken voor 80% borg staat en bij verlening door gemeentelijke kredietbanken voor 90% borg staat voor het te verlenen krediet. Omdat de gemeentelijke kredietbanken in deze regeling aan de slag gaan met de ‘afvallers’ van de banken, de startende ondernemers die op een andere manier geen krediet kunnen verkrijgen bij een (handels)bank, geldt een hoger garantstellingspercentage. Dit vanwege de lagere kansen als startende ondernemer om een levensvatbaar bedrijf of beroep op te zetten. Het risico wordt groter geacht.

Het tweede lid bepaalt dat de borgstellingsovereenkomst ingaat zodra deze door de Minister van de kredietinstelling of gemeentelijke kredietbank is terugontvangen, mits hierbij een afschrift van de kredietovereenkomst, waarop de borgstelling betrekking heeft, is bijgevoegd. Het derde lid regelt dat nadat de Minister een borgstellingsovereenkomst van een gemeentelijke kredietbank terugontvangt, deze pas inwerking kan treden indien de startende ondernemer een afwijzing tot het verlenen van een krediet van een kredietinstelling heeft afgegeven aan de Minister. In voorkomende gevallen zal de Minister zowel de gemeentelijke kredietbank als de startende ondernemer hierover informeren.

Artikel 4. Kredietovereenkomst

De maximale hoogte van een krediet waarvoor in het kader van deze regeling subsidie in de vorm van een borgstelling kan worden aangevraagd, is gelijk aan het maximale bedrag voor een starterskrediet op grond van het Bbz 2004. Het gaat om het bedrag van € 31.500. Van starters wordt een eenmalige afsluitprovisie gevraagd van 4 procent van het kredietbedrag ten gunste van de Minister. De maximale looptijd van een kredietovereenkomst op basis van de regeling bedraagt 6 jaar. Daarbovenop komen eventuele opschortingstermijnen bij betalingsachterstanden die gedurende een aaneengesloten periode van maximaal vier kalenderkwartalen per opschorting maximaal drie keer in het kader van deze regeling kunnen voorkomen. De voorwaarden voor opschorting zijn opgenomen in de borgstellingsovereenkomsten, bijlagen 1 en 2, horende bij deze regeling.

Artikel 5. Maximaal beschikbare budget

Het plafond voor aan te bieden borgstellingen in het kader van deze regeling bedraagt € 6.000.000,–. Indien dit bedrag aan aanbiedingen uitstaat is het de Minister niet langer toegestaan nog meer aanbiedingen voor borgstellingen te doen in het kader van deze regeling. Indien het plafond niet wordt bereikt is de looptijd van 1 jaar bepalend voor het einde van verlening van borgstellingen op grond van de regeling of het maximaal aantal aanbiedingen tot borgstellingsovereenkomsten, bedoeld in artikel 6.

Artikel 6. Maximum aantal borgstellingsovereenkomsten.

Onverminderd het plafond, genoemd in artikel 5, eerste lid, kunnen op grond van deze regeling maximaal 300 aanbiedingen tot een borgstellingsovereenkomst worden afgegeven.

Artikel 8. Algemene Regeling SZW-subsidies

In artikel 8 wordt afgeweken van de artikelen 5 tot en met 16 en 18 van de Algemene Regeling SZW-subsidies. Dit vanwege het feit dat de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zijn opgenomen in de bij deze regeling horende bijlagen 1 en 2.

Artikel 9. Inwerkingtreding

Onderhavige regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Deze regeling zal automatisch vervallen met ingang van 1 juli 2008. Verder blijft de regeling, zoals die geldt op 30 juni 2008, van toepassing op de subsidie verleend door de Minister aan de subsidieontvanger op grond van onderhavige regeling. Hierbij gaat het om afwikkeling van de financiële gevolgen van eerdere subsidieverlening. Hierbij moet vooral worden gedacht aan uitwinning van borgstellingsovereenkomsten door kredietinstellingen of de gemeentelijke kredietbank na afloop van de eenjarige pilotperiode waarin deze regeling van kracht is. Hierna volgen betalingen van kredietinstellingen of de gemeentelijke kredietbank aan de Minister indien er bij de kredietinstelling of de gemeentelijke kredietbank alsnog terugbetalingen van het krediet door de kredietontvanger volgt.

Naar boven