Regeling beperkingenregistratie Wet bodembescherming

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 25 juni 2007, nr. LMV 2007058967, houdende regels voor het uniformeren van publiekrechtelijke beperkingen Wet bodembescherming (Regeling beperkingenregistratie Wet bodembescherming)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 55, tweede lid, van de Wet bodembescherming;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: de Wet bodembescherming;

b. publiekrechtelijke beperking: publiekrechtelijke beperking als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken;

c. interventiewaarden: generieke waarden die uitdrukken wanneer er sprake is van een ernstige verontreiniging in de zin van de wet;

d. interventiewaarde contour: een lijn op een kaart die plaatsen met elkaar verbindt waarbinnen een verontreinigende stof in het vaste deel van de bodem is vastgesteld in een gehalte ter hoogte van de interventiewaarde van die stof.

Artikel 2

1. Uit een beschikking als bedoeld in de artikelen 29, eerste lid, juncto 37, eerste lid, van de wet vloeit een publiekrechtelijke beperking voort voor percelen waarvan het vaste deel van de bodem geheel of gedeeltelijk ernstig is verontreinigd. Op die percelen kan tevens een ernstige verontreiniging in het grondwater zijn ontstaan.

2. Als percelen waarvan de bodem geheel of gedeeltelijk ernstig is verontreinigd in de zin van het eerste lid, worden aangemerkt de percelen die zich bevinden binnen de interventiewaarde contour in het vaste deel van de bodem die bij de beschikking is gevoegd.

3. Uit een bevel als bedoeld in de artikelen 30, 43 en 49 van de wet vloeit een publiekrechtelijke beperking voort voor het perceel of de percelen waar het bevel betrekking op heeft indien dat perceel of die percelen behoren tot het eigendom van degene die het bevel heeft gekregen.

4. De onroerende zaak of zaken als vermeld in het tweede en derde lid worden overeenkomstig artikel 55, eerste lid, van de wet, vermeld op een bijgevoegde kadastrale kaart.

Artikel 3

1. Uit een beschikking als bedoeld in artikel 39d, derde lid, van de wet vloeit een publiekrechtelijke beperking voort voor percelen waarop geheel of gedeeltelijk een ernstige restverontreiniging aanwezig is en de in verband hiermee genomen saneringsmaatregel in stand dient te worden gehouden.

2. Percelen als bedoeld in het eerste lid zijn de percelen die zich bevinden binnen de interventiewaarde contour in het vaste deel van de bodem die bij de beschikking is gevoegd.

3. Artikel 2, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4

Deze regeling is niet van toepassing op besluiten die zijn genomen voor het tijdstip van inwerkingtreding van de regeling.

Artikel 5

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 augustus 2007.

Artikel 6

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling beperkingenregistratie Wet bodembescherming.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 25 juni 2007.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.M. Cramer.

Toelichting

Algemeen

Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken

Op 17 juni 2004 is de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Stb. 2004, 331) tot stand gekomen. Deze wet is nadien gewijzigd bij de Invoeringswet Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. De Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (hierna: Wkpb) voorziet in een betere kenbaarheid voor burgers en bedrijven van publiekrechtelijke beperkingen ten aanzien van onroerende zaken.

Onder publiekrechtelijke beperking wordt ingevolge artikel 1, onderdeel a, van de Wkpb verstaan een beperking van de bevoegdheid tot gebruik van of beschikking over een onroerende zaak of een recht waaraan die zaak is onderworpen, niet zijnde een privaatrechtelijke beperking, dan wel een schuldplichtigheid die rust op een onroerende zaak of een recht waaraan die zaak is onderworpen.

In artikel 1, onderdeel b, onder 1° tot en met 6°, van de Wkpb is het begrip beperkingenbesluit gedefinieerd. Ingevolge artikel 1, onderdeel b, onder 1°, van de Wkpb omvat het begrip beperkingenbesluit in de eerste plaats een op grond van artikel 2 van die wet bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling aangewezen schriftelijke publiekrechtelijke rechtshandeling waaruit een publiekrechtelijke beperking voortvloeit dan wel waarbij deze wordt gewijzigd of komt te vervallen. Het Aanwijzingsbesluit Wkpb voorziet in de aanwijzing van beperkingenbesluiten op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wkpb. Daarnaast is ingevolge artikel 1, onderdeel b, onder 2° tot en met 6°, van de Wkpb een aantal rechtsfeiten rechtstreeks bij de Wkpb als beperkingenbesluit aangewezen.

Indien sprake is van een beperkingenbesluit in de zin van de Wkpb, dan moet dat krachtens de Wkpb worden ingeschreven en geregistreerd.

Publiekrechtelijke beperking door bodembesluiten

Sinds 1 januari 1995 wordt van bepaalde besluiten krachtens de Wet bodembescherming (hierna: Wbb) in de kadastrale registratie een aantekening geplaatst bij de door dat besluit geraakte percelen. De basis hiervoor is te vinden in artikel 55 van de Wbb, dat door een amendement in het wetsvoorstel is gekomen. Door de indieners werd beoogd te zorgen voor een openbare en toegankelijke registratie van gegevens die voor elke potentiële koper van groot belang zijn. Elders moet informatie beschikbaar zijn over wat er precies aan de hand is. Van belang hierbij is dat in het toenmalige wetsvoorstel het begrip ‘schuldig eigenaar’ werd ingevoerd: ieder die wist of had moeten weten dat hij verontreinigde grond koopt is schuldig eigenaar. Door de kadastrale aantekening is men zonder twijfel schuldig eigenaar. Daarnaast is de kadastrale aantekening nuttig als er sprake is van gebruiksbeperkingen die de functionaliteit van de onroerende zaak beperken. De aantekening zelf geeft hierover geen duidelijkheid, daarvoor moet men achterliggende documenten raadplegen bij het bevoegd gezag.

De kadastrale aantekening op grond van artikel 55 beoogde aan te sluiten bij de juridische situatie: gelden er verplichtingen op grond van overheidsbesluiten. In toenemende mate werd echter de kadastrale aantekening gebruikt voor een breder doel, namelijk het geven van informatie over de feitelijke situatie, los van de vraag of er sprake is van voor de betreffende eigenaar geldende verplichtingen of beperkingen in het ‘normale’ gebruik. Uiteenlopende opvattingen over het doel van de registratie hebben er toe geleid dat in de uitvoeringspraktijk heel divers werd omgegaan met het laten plaatsen van een aantekening in de kadastrale registratie.

Door een recente wetswijziging van 1 januari 2006 is de informatieve functie van artikel 55 versterkt, doordat daarin meer beschikkingen zijn opgenomen waarvan gedeputeerde staten een afschrift moeten doen toekomen aan het Kadaster om deze in de kadastrale registratie te laten aantekenen.

In het kader van de totstandkoming van de Wkpb, die op 1 juli 2007 in werking treedt, is opnieuw bezien in welke situaties een registratie moet plaatsvinden. Daarbij is als uitgangspunt gehanteerd het begrip publiekrechtelijke beperking, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wkpb. In verband met de Wkpb is artikel 55 opnieuw aangepast. De wijziging van artikel 55 Wbb, zoals deze komt te luiden vanaf 1 juli 2007, is opgenomen in de Invoeringswet Wkpb (Stb. 2007, 115). Voor een toelichting wordt hier verder verwezen naar de memorie van toelichting bij de Invoeringswet Wkpb.

In het Aanwijzingsbesluit Wkpb zijn krachtens artikel 2, eerste lid, van de Wkpb onder andere besluiten op grond van de Wbb aangewezen waaruit een publiekrechtelijke beperking voortvloeit.

Daarnaast is in artikel 1, onderdeel b, onder 2°, van de Wkpb een melding van een voornemen tot sanering krachtens het Besluit uniforme saneringen (hierna: BUS) rechtstreeks als beperkingenbesluit aangewezen, tenzij de melding betrekking heeft op bodem onder oppervlaktewater die eigendom is van een publiekrechtelijke rechtspersoon. De melding dient derhalve krachtens de Wkpb te worden ingeschreven en geregistreerd.

Het bij de Invoeringswet Wkpb gewijzigde artikel 55 van de Wbb bevat een tweede lid, dat de bevoegdheid geeft regels te stellen omtrent de uitvoering van artikel 55, eerste lid. Daarmee is een instrument gegeven om de wijze van registreren te uniformeren. Dit biedt de mogelijkheid om voor de toekomst zorg te dragen voor een eenduidige registratie van bodembesluiten.

De onderhavige regeling (hierna: de regeling) bevat bepalingen ter uitwerking van het nieuwe artikel 55, tweede lid, van de Wbb. Omdat de BUS-melding niet in artikel 55, eerste lid, Wbb is opgenomen worden in de onderhavige regeling geen regels gesteld ten aanzien van de BUS-melding.

Richtinggevend voor de inhoud van deze regeling is geweest het evaluatierapport ‘Van het topje en de ijsberg’, Rapport Vervolgonderzoek Evaluatie Kadastrale registratie Artikel 55 Wbb uit 2004. Hierin is de werking van de kadastrale registratie geëvalueerd en zijn voorstellen gedaan tot verbetering daarvan.

De belangrijkste conclusie uit dat onderzoek is dat de problematiek van de kadastrale aantekening op grond van artikel 55 Wbb meerdere kanten kent, die vooral samenhangen met de rol die men vervult en de perceptie die daarbij hoort. Opgelet dient te worden dat niet vanuit één van die percepties (bijvoorbeeld het bevoegd gezag) een redenering wordt opgezet waarbij andere percepties buiten beeld blijven. Het schrik- en stigma effect van een kadastrale aantekening is voor een belanghebbende zodanig dat de aantekening niet te lichtvaardig geplaatst moet worden. Zie ook de Conclusies in hoofdstuk 11 van het genoemde rapport. Mede op grond van deze conclusies is in deze regeling ingevuld wanneer bij besluiten op grond van de Wbb sprake is van een publiekrechtelijke beperking.

De regeling beoogt eenduidig aan te geven wanneer sprake is van een ‘beperking in de bevoegdheid tot gebruik’ of een ‘schuldplichtigheid’ bij het nemen van bodembesluiten. Het kan gaan om een nog te saneren situatie of een gesaneerde situatie met restverontreiniging. Bijzonder aspect van deze besluiten is dat die veelal betrekking hebben op het ‘geval van ernstige verontreiniging1 ’. Dit begrip wordt gehanteerd in de Wbb om aan te duiden op welk gebied het besluit betrekking heeft. Binnen dat gebied kunnen meerdere percelen vallen. Echter, niet op alle percelen die onder het besluit vallen rust een publiekrechtelijke beperking in de bovenomschreven betekenis. Daarom dient nader te worden aangeduid bij welke percelen de publiekrechtelijke beperking feitelijk geregistreerd moet worden. Daarvoor kunnen contouren worden gehanteerd die dienen tot het bepalen van de omvang van de ernstige verontreiniging.

Dit is een wijziging ten opzichte van de voorheen bestaande situatie, waarin vaak bij alle percelen die onder het besluit vielen een aantekening werd geplaatst.

Administratieve lasten voor de met uitvoering belaste overheden

De regeling zorgt er voor dat bodemverontreiniging op percelen op een eenduidige wijze wordt geregistreerd door de op grond van de Wbb bevoegde overheden. Op basis van de Wbb zoals deze voor de inwerkingtreding van de Wkpb geldt, vindt eveneens registratie plaats door de bevoegde overheden met dien verstande dat er landelijk gezien geen sprake is van uniformiteit.

De regeling brengt daarom op het punt van de administratieve lasten geen wezenlijke verandering met zich mee.

Voorbereiding van de regeling

De regeling is voorbereid in samenspraak met vertegenwoordigers van provincies en gemeenten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de regeling. Daartoe is er een werkgroep opgericht die bij de opstelling is betrokken, waarin ook werd deelgenomen door een vertegenwoordiger van het Kadaster. Overlegorganen van provincies en gemeenten zijn geraadpleegd op basis van conceptteksten. Met hun opmerkingen is rekening gehouden.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Definities

Onderdeel b

Voor het begrip publiekrechtelijke beperking wordt verwezen naar artikel 1, onderdeel a, van de Wkpb en bijbehorende memorie van toelichting.

Artikel 2, eerste en tweede lid

Situatie voor saneren

In het eerste lid is aangegeven voor welke percelen uit de beschikking over ernst van de verontreiniging (artikel 29) en de spoedeisendheid (artikel 37) een publiekrechtelijke beperking voortvloeit.

Relevant voor de situatie vóór saneren is dat er behalve een gebruiksbeperking ook sprake is van een ‘schuldplichtigheid’ in de vorm van een potentiële saneringsverplichting. Die verplichting wordt actueel als vastgesteld is dat er met spoed moet worden gesaneerd (artikel 37 Wbb). Voorts geldt dat bij (bouw) activiteiten die gepaard gaan met verplaatsen of verminderen van de ernstige verontreiniging een sanering moet worden uitgevoerd die er toe leidt dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie. Dit vloeit voort uit de beschikking waarbij ernstige verontreiniging wordt vastgesteld op grond van artikel 29 na een melding op grond van artikel 28.

De potentiële saneringsverplichting betreft percelen waar sprake is van een ernstige verontreiniging in het vaste deel van de bodem. Volgens de definitie in de wet omvat het begrip bodem ook het grondwater. Daarom is in het eerste lid, de omschrijving gekozen: het vaste deel van de bodem. Voor percelen waar tevens een ernstige verontreiniging van grondwater is ontstaan geldt bovendien een potentiële saneringsplicht voor het saneren van deze verontreiniging in het grondwater. Daarom zijn deze percelen expliciet genoemd in het eerste lid.

In het tweede lid is aangegeven dat het gaat om percelen die zich bevinden binnen de interventiewaarde contour.

Omdat er bij percelen waar een ernstige verontreiniging van grondwater is ontstaan tevens sprake is van verontreiniging van het vaste deel van de bodem, omvat de omschrijving in artikel 2, tweede lid, ook deze percelen. Dit hoeft niet apart in de beschikking te worden benoemd.

Voor percelen die wel tot ‘het geval’ behoren maar waar geen ernstige verontreiniging aanwezig is, geldt geen potentiële saneringsverplichting. De interventiewaarde contour in het vaste deel van de bodem is derhalve bepalend voor het vermelden van de percelen waarvoor een publiekrechtelijke beperking geldt die leidt tot een aantekening in de beperkingenregistratie.

Weliswaar leidt het bovenstaande niet tot het volledig afdekken van alle gevallen die in het eerste lid zijn bedoeld, maar deze omschrijving is vanuit het oogpunt van eenduidigheid te verkiezen.

Voor percelen die zich binnen de pluim van ernstig verontreinigd grondwater bevinden geldt geen potentiële saneringsplicht. Wel kunnen (bouw)activiteiten die leiden tot verplaatsing van ernstige verontreiniging in het grondwater maatregelen nodig maken om verspreiding te voorkomen: dat betekent echter niet dat hier een saneringsverplichting uit voortvloeit voor die grondwaterverontreiniging. Er kan dus niet worden gesteld dat de aanwezigheid van ernstig verontreinigd grondwater leidt tot een publiekrechtelijke beperking in de zin van een schuldplichtigheid of een beperking in het gebruik voor de eigenaar van het perceel.

Voor de meeste kopers is een verontreiniging in het grondwater niet van belang, zodat een aantekening hiervan slechts leidt tot een stigma waarvoor geen goede grond aanwezig is. Een koper die wel belang heeft bij de kwaliteit van grondwater moet actief informatie vragen.

Zoals hiervoor aangegeven wordt in deze regeling niets geregeld over de BUS-melding. Uit het BUS vloeit voort dat een melding altijd betrekking heeft op een perceel. Dat betekent dat de aantekening ook betrekking heeft op dat perceel. In feite valt dan de interventiewaardecontour samen met dat perceel.

Artikel 2, derde lid

De bevelen, zoals genoemd in artikel 55 van de wet, hebben betrekking op een bepaald grondgebied. Dat kunnen één of meer percelen zijn. Veelal richt een bevel zich tot de eigenaar van een perceel en ontstaat een saneringsplicht. In zo’n geval leidt een bevel tot een publiekrechtelijke beperking en tot een aantekening in de berperkingenregistratie.

Een bevel tot sanering kan zich ook richten tot een veroorzaker die niet tevens eigenaar is van het grondgebied. In dat geval is de eigenaar niet degene die tot sanering verplicht is, en leidt het bevel voor hem niet tot een publiekrechtelijke beperking. In geval van artikel 30 betreft het een bevel om een handeling die leidt tot verontreiniging te staken. Ook dit kan een ander betreffen dan de eigenaar van het grondgebied, en ook dan leidt het bevel niet tot een publierechtelijke beperking voor de eigenaar.

Omdat het hier altijd gaat om een eigendomsperceel, heeft de aantekening betrekking op dat perceel. De interventiewaarde contour valt dan samen met de grenzen van het perceel.

Overigens is de betekenis van het saneringsbevel beperkt, omdat met de invoering van de saneringsplicht voor eigenaren of erfpachters van in gebruik zijnde en blijvende bedrijfsterreinen het bevelsinstrument voor een belangrijke categorie eigenaren niet meer wordt gehanteerd.

Artikel 3

Situatie na saneren

Uitgangspunt in een situatie na saneren is dat er zodanige maatregelen zijn genomen dat de bodem geschikt is voor het beoogd gebruik. De eigenaar ondervindt geen belemmering meer in het normale gebruik van zijn perceel, maar dient zich er wel van bewust te zijn dat de genomen saneringsmaatregelen in stand moeten blijven. Als deze worden verstoord is hij verantwoordelijk voor het herstel daarvan.

Voor de koper is dus vooral van belang dat hij moet weten dat saneringsmaatregelen zijn genomen die niet mogen worden verstoord, omdat de achtergebleven ernstige verontreiniging dan opnieuw tot risico’s voor het gebruik kunnen leiden. Als er bijvoorbeeld een leeflaag is aangebracht als saneringsmaatregel, moet hij daar rekening mee houden bij het gebruik van zijn perceel. Omdat het gaat om risico’s met betrekking tot een ernstige (rest) verontreiniging, kan ook hier de interventiewaarde contour worden gehanteerd. Deze interventiewaarde contour in het vaste deel van de bodem kan na sanering anders zijn dan in de situatie voor sanering.

De aantekening betreft de beschikking op het nazorgplan. In het nazorgplan worden verplichtingen of gebruiksbeperkingen na de sanering beschreven. Gebruiksbeperkingen die in het nazorgplan zijn beschreven worden in acht genomen door de eigenaar, erfpachter of gebruiker. De koper die met een aantekening wordt geconfronteerd kan dus in het nazorgplan vinden welke gebruiksbeperkingen er gelden.

Na een sanering heeft de eigenaar geen verplichtingen ten aanzien van de restverontreiniging in het grondwater.

Het is van belang om hierover het volgende op te merken.

Als het gaat om een gesaneerde grondwaterverontreiniging waarbij in het nazorgplan verplichtingen zijn voorgeschreven, blijkt uit het nazorgplan wie daarmee is belast. Deze verplichting is niet gekoppeld aan eigendom, en wordt dus ook niet mee overgedragen. Als een opvolgende eigenaar die verplichting wel op zich wil nemen, moet dit in het nazorgplan worden opgenomen, en daarmee dient het bevoegd gezag in te stemmen.

Als de saneringsmaatregel met zich meebrengt dat een eigenaar bepaalde handelingen (bijvoorbeeld het plaatsen en controleren van peilbuizen) dient te gedogen, dan is uitgangspunt dat dit via het privaatrechtelijke verkeer wordt gewaarborgd. Privaatrechtelijke verplichtingen vallen niet onder het begrip publiekrechtelijke beperking in de zin van de regeling.

Ook na de sanering geldt dat verontreiniging in het grondwater die na een sanering is achtergebleven niet relevant is voor de meeste kopers, en dat een koper die wel belang heeft bij de kwaliteit van het grondwater actief om informatie moet vragen.

Op het moment dat er niet meer wordt voldaan aan de eisen zoals gesteld in de artikelen 2 en 3 van deze regeling, en derhalve geen sprake meer is van een publiekrechtelijke beperking die voortvloeit uit een in het beperkingenregister ingeschreven beperkingenbesluit, dient de aantekening dat er een publiekrechtelijke beperking van kracht is uit de beperkingenregistratie te worden verwijderd.

De gelding van een publiekrechtelijke beperking kan in de eerste plaats worden beëindigd doordat er een opvolgend beperkingenbesluit tot wijziging of intrekking dan wel vervallenverklaring van het oorspronkelijke beperkingenbesluit wordt genomen. Dit geldt bijvoorbeeld ten aanzien van de beschikking op het evaluatieverslag, als uit het verslag blijkt dat er geen restverontreiniging is waaruit verplichtingen of gebruiksbeperkingen voortvloeien die moeten leiden tot een aantekening zoals hiervoor omschreven.

Ook kan de gelding van een publiekrechtelijke beperking anderszins worden beëindigd, bijvoorbeeld als gevolg van wijzigingen in de feitelijke situatie dan wel door tijdsverloop. Dit dient door het betrokken bestuursorgaan tot uitdrukking te worden gebracht in een zogeheten vervallenverklaring. Zie ter zake artikel 7, vierde lid, juncto artikel 15, derde lid, van de Wkpb.

Het bestuursorgaan dient een opvolgend beperkingenbesluit dan wel een vervallenverklaring als hiervoor bedoeld, in te schrijven krachtens de Wkpb. Naar aanleiding hiervan wordt de aantekening dat er een publiekrechtelijke beperking van kracht is uit de beperkingenregistratie verwijderd.

Voor het besluit tot instemming met het evaluatieverslag van een BUS-sanering geldt eveneens dat het wordt beschouwd als een besluit waarbij de opgelegde publiekrechtelijke beperking (materieel) is komen te vervallen als er geen nazorg nodig is. Indien er wel nazorg moet worden verricht ingevolge de regels van het BUS, moet dat blijken uit het evaluatieverslag, en wordt dat als van kracht zijnde publiekrechtelijke beperking aangemerkt (zie hierover verder de nota van toelichting bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb; Stb. 2007, 116, pag. 17).

De geschiedenis van besluiten waaruit publiekrechtelijke beperkingen voortvloeiden, is niet langer rechtstreeks uit de beperkingenregistratie zichtbaar op het moment dat er geen sprake meer is van van kracht zijnde publiekrechtelijke beperkingen. Slechts de besluiten waaruit van kracht zijnde beperkingen voortvloeien worden getoond en niet besluiten waaruit geen actuele beperkingen meer voortvloeien, hetzij doordat het besluit zelf niet meer bestaat, hetzij doordat de daaruit voortvloeiende beperking niet meer actueel is en de gelding van de publiekrechtelijke beperking is beëindigd waardoor de aantekening is verwijderd. Het kan dus zijn dat er geen besluiten in de beperkingenregistratie zichtbaar zijn, maar er wel een geschiedenis met betrekking tot een perceel is.

Artikel 4

Reikwijdte regeling

Alhoewel betoogd kan worden dat dit reeds uit de aard van de regeling zelf voortvloeit, is in artikel 4 van de regeling voor de duidelijkheid bepaald dat deze niet van toepassing is op besluiten die zijn genomen vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de regeling. De regeling, die betrekking heeft op de fase van totstandkoming van besluiten, kan ten aanzien van dergelijke besluiten immers niet meer worden toegepast.

Artikel 5

Inwerkingtreding

De Wkpb, het gewijzigde artikel 55 van de Wbb en het Aanwijzingsbesluit Wkpb treden per 1 juli 2007 in werking. Bodembesluiten vallen dus ook vanaf die datum onder de Wkpb. In overleg met de bevoegde overheden Wbb, die enige voorbereidingstijd nodig hebben, is de inwerkingtreding van deze regeling gesteld op 1 augustus 2007. In de periode tussen 1 juli en 1 augustus dienen de bevoegde overheden Wbb zoveel mogelijk te anticiperen op deze regeling.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer

Naar boven