Wijziging Regeling ingevolge de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel
Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 15 januari 2007, nr. 2006-0000423148, DGMOS/AOS/A&A, houdende wijziging van de Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken van 15 december 1997, nr. AB97/U1398 DGMP/AO/U ingevolge de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel in verband met de wijziging in de financieringssystematiek van het Vut-fonds sinds 1 januari 2006
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op artikel 4, vijfde lid, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel;
Besluit:
Artikel I
Artikel 2, eerste en tweede lid, van de Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken van 15 december 1997, nr. AB97/U1398 DGMP/AO/U ingevolge de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel komen als volgt te luiden:
1. De instelling die, of het onderdeel daarvan dat ophoudt te bestaan of ophoudt als zodanig te bestaan, is aan de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel voor de dekking van de financiële lasten die vanaf dan ontstaan wegens beëindiging van de gebondenheid aan een vut-overeenkomst van personen die behoren of behoorden tot het personeel van de instelling, een vergoeding verschuldigd.
2. Het bedrag van de vergoeding wordt door het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel vastgesteld op het saldo van de contante waarde van de door die stichting gemiste premie-inkomsten voor de in het eerste lid bedoelde personen, verminderd met de contante waarde van de vervallen verplichtingen van de stichting jegens die personen.
Artikel II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W. Remkes.
Toelichting
Op grond van artikel 4, vijfde lid, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) in bepaalde situaties regels stellen voor de dekking van de financiële lasten van het Vut-fonds overheidspersoneel. Bij de Wet van 22 november 2006 tot wijziging van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel in verband met de wijziging van de financiering van het flexibel pensioen en uittreden van het overheidspersoneel (Stb. 2006, 643, in werking getreden op 20 december 2006) is dit artikellid zodanig gewijzigd dat rekening kan worden gehouden met de wijziging in de financieringssystematiek van het Vut-fonds sinds 1 januari 2006. Op basis hiervan wordt nu de Regeling ingevolge de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel gewijzigd.
In artikel 2 van de Regeling ingevolge de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel stelt de Minister van BZK regels voor de dekking van financiële lasten voorzover die de ontstane fpu-rechten betreffen van voormalig personeel van een instelling die geheel of gedeeltelijk uittreedt. Artikel 2 is ontoereikend om bij de berekening van de financiële dekking met de nieuwe situatie, waarin Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel rekent op premie-inkomsten op basis van de op 1 januari 2006 bestaande populatie, rekening te houden. Artikel 2 wordt dan ook zodanig aangepast dat het saldo van lasten minus baten in rekening kan worden gebracht over de periode tot ca. 2016, zijnde het moment dat de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel ophoudt te bestaan. De lasten worden in dit verband gevormd door de contante waarde van de gemiste premie-inkomsten voor de uittredende personeelsleden voor het overgangsrecht-vut.
Deze premie wordt door de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel geheven van alle aangesloten deelnemers.
De baten bestaan uit de besparing voor de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel, omdat actieve deelnemers van deze werkgever, die hiervoor gelet op hun leeftijd in principe nog in aanmerking zouden komen (geboren vóór 1950), ten gevolge van de uittreding door de instelling geen recht meer hebben op een FPU-uitkering.
Aldus wordt een financiële situatie geschapen die actuarieel gelijk is aan de situatie waarin de betreffende werkgever niet zou zijn uitgetreden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.W. Remkes