Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2007/12)

Besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 12 juni 2007, nr. 2007/12 houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf B2/7.8 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.8 Afwijking van het middelenvereiste

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan de bijstandsnorm voor de desbetreffende categorie echtparen/gezinnen of alleenstaande ouders vermeerderd met de bijstandsnorm voor alleenstaande (zie B1/4.3).

De in Nederland woonachtige kinderen moeten gezamenlijk duurzaam en zelfstandig beschikken over voldoende middelen om in hun eigen levensonderhoud en dat van de vreemdeling te kunnen voorzien. Dit betekent dat als de vreemdeling één kind heeft, dit kind moet beschikken over het toepasselijke normbedrag, plus de norm voor een alleenstaande. Indien er drie kinderen zijn, moet gezamenlijk worden beschikt over een inkomen dat gelijk is aan de som van de toepasselijke normbedragen (zie voor een overzicht van de geldende normbedragen de website van SZW), plus de norm voor een alleenstaande. Het gedeelte van het inkomen dat per gezin meer wordt verdiend dan de toepasselijke norm mag bij elkaar worden opgeteld (zie artikel 3.25, tweede lid, Vb).

Vrijstellingen

In afwijking van de voorgaande alinea wordt de aanvraag niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan, indien de hoofdpersoon:

a. 65 jaar of ouder is;

b. naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is; of

c. blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

Ad b.

Voor de toepassing van deze vrijstellingsgrond wordt aangesloten bij B2/2.10 onder ad b.

Ad c.

Voor de toepassing van deze vrijstellingsgrond wordt aangesloten bij B2/2.10 onder ad c.

Wanneer de vreemdeling verblijf heeft bij meerdere kinderen en één van de kinderen is vrijgesteld wegens het ontbreken van middelen van bestaan op grond van één van de hierboven genoemde omstandigheden, kan geen vrijstelling van het middelenvereiste plaatsvinden. De overige kinderen die niet vrijgesteld zijn moeten aantonen dat zij gezamenlijk duurzaam en zelfstandig beschikken over een netto-inkomen gelijk aan de som van de bestaansminima, bedoeld in de Wwb, voor de desbetreffende categorie, aangevuld met het bestaansminimum voor alleenstaanden.

Meetellen gezinsinkomen

Indien de hoofdpersoon (het familielid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt) een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan, dan wel een relatie onderhoudt in de zin van artikel 3.14, onder b, Vb met een persoon die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, dan wel Nederlander is, kan het duurzame, zelfstandig verworven netto-inkomen van die persoon worden meegeteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.

In deze gevallen zijn de middelen van bestaan voldoende, indien het gezamenlijke netto-inkomen gelijk is aan de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, onder c, Wwb, voor de categorie echtparen en gezinnen, aangevuld met het bestaansminimum voor alleenstaanden.

Als aanvullende voorwaarde geldt dan dat ondertekening van de garantverklaring geschiedt door de hoofdpersoon en bedoelde (geregistreerde of huwelijks-)partner.

Opgemerkt zij nog, dat de omstandigheid dat de hoofdpersoon in gezinsverband leeft met een (geregistreerde of huwelijks-)partner, niet afdoet aan de omstandigheid dat de hoofdpersoon mogelijk aanspraak kan maken op de bovengenoemde vrijstellingen.

B

Paragraaf B6/2.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3.1 Voldoende middelen van bestaan

Voor de beoordeling of de vreemdeling beschikt over voldoende middelen van bestaan is van belang of de studie en het verblijf worden bekostigd door:

de vreemdeling zelf of een buiten Nederland gevestigde persoon of rechtspersoon, óf

door een in Nederland gevestigde (rechts)persoon

Ad a

De studie en het verblijf van de vreemdeling kunnen behalve door de vreemdeling zelf, ook worden bekostigd door een buiten Nederland gevestigde persoon of instelling/organisatie. Er kan dan sprake zijn van een geldelijke bijdrage (bijvoorbeeld een studiebeurs) van een internationale organisatie van het land van herkomst, door of vanwege de Nederlandse regering of van een particulier fonds. Tevens kan sprake zijn van uitzending van de vreemdeling door zijn werkgever.

In deze gevallen wordt onder voldoende middelen van bestaan verstaan een bedrag dat gelijk is aan het normbedrag voor uitwonende studenten bedoeld in de WSF (zie artikel 3.18 WSF en de website van WSF) aangevuld met college- of lesgelden, die de vreemdeling verschuldigd is (zie artikel 3.42, eerste lid, onder a, Vb juncto artikel 3.74, onder b, Vb).

Ad b

Indien de studie door een in Nederland gevestigde persoon of instelling/organisatie wordt bekostigd, dient de vreemdeling aan te tonen dat de financiële positie van deze (rechts)persoon daartoe toereikend is. Toereikend wil zeggen dat de financier over voldoende middelen van bestaan moet beschikken om in zijn eigen onderhoud (en eventueel in dat van zijn gezin) en dat van de vreemdeling te kunnen voorzien. Vereist is dat de financier beschikt over inkomsten ter hoogte van minimaal de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21 van de Wwb geldend voor zijn eigen situatie (alleenstaande, alleenstaande ouder of echtpaar/gezin), met inbegrip van vakantiegeld, aangevuld met het normbedrag voor uitwonende studenten, bedoeld in de WSF (zie artikel 3.18 WSF en de website van WSF), aangevuld met college- en/of lesgelden die de vreemdeling verschuldigd is (zie artikel 3.42, eerste lid, onder b, Vb juncto artikel 3.74, onder b, Vb).

De financier dient daarnaast een garantverklaring te ondertekenen (zie bijlage 6C VV).

Meetellen gezinsinkomen in het kader van studie

Indien de hoofdpersoon (de in Nederland gevestigde persoon die de studie bekostigt) een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan, dan wel een relatie onderhoudt in de zin van artikel 3.14, onder b, Vb met een persoon die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, dan wel Nederlander is, kan het duurzame, zelfstandig verworven netto-inkomen van die persoon worden meegeteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.

In deze gevallen zijn de middelen van bestaan voldoende, indien het gezamenlijke netto-inkomen gelijk is aan de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, onder c, Wwb, voor de categorie echtparen en gezinnen, aangevuld met het normbedrag voor uitwonende studenten, bedoeld in de WSF (zie artikel 3.18 WSF en de website van WSF) en college- of lesgelden die de vreemdeling verschuldigd is (zie artikel 3.42, eerste lid, onder b, Vb juncto artikel 3.74, onder b, Vb).

Als aanvullende voorwaarde geldt dan dat ondertekening van de garantverklaring, bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, onder b, Vb geschiedt door de hoofdpersoon en bedoelde (geregistreerde of huwelijks-)partner.

C

Paragraaf B13/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2 Voorwaarden familiebezoek

Voor alle vreemdelingen uit mvv-plichtige landen die voor familiebezoek van langer dan drie maanden in Nederland willen verblijven, geldt dat zij tevoren in het buitenland een aanvraag om een mvv moeten hebben ingediend en deze hebben verkregen (zie B1/1.1 en B1/1.2).

In aanvulling op de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als genoemd in B1, dient een vreemdeling die voor familiebezoek van maximaal zes maanden in Nederland wil verblijven, te voldoen aan de volgende cumulatieve voorwaarden:

a. de vreemdeling dient te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding dat de wedertoelating tot het land van herkomst waarborgt (zie artikel 3.29, eerste lid, onder b, Vb);

b. de vreemdeling heeft een familierechtelijke betrekking met een Nederlander dan wel met een in Nederland verblijvend familielid, dat rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw (zie artikel 3.29, eerste lid, onder a, Vb); en

c. de vreemdeling dient te beschikken over voldoende middelen van bestaan voor de kosten van levensonderhoud gedurende het voorgenomen verblijf en over middelen (bijvoorbeeld een reisbiljet) voor de terugreis (zie artikel 3.29, tweede en derde lid, Vb).

Ad b.

Voor verblijf voor familiebezoek worden de volgende personen als familieleden aangemerkt:

– echtgenoten of geregistreerde partners;

– bloedverwanten tot en met de vierde graad; en

– aanverwanten tot en met de tweede graad.

Onder bloedverwanten wordt verstaan: ouders (1e graad), kinderen (1e graad), broers/zussen (2e graad) grootouders (2e graad), ooms/tantes (3e graad) en neven/nichten (4e graad).

Onder aanverwanten wordt verstaan: zwagers/schoonzussen (2e graad), schoonzoons/ schoondochters (1e graad), schoonmoeders/schoonvaders (1e graad), stiefkinderen (1e graad), stiefouders (1e graad) en stiefbroers/stiefzussen (2e graad).

De familierechtelijke betrekking kan worden aangetoond met documenten, zoals een trouwboekje, geboorteakte etcetera.

Ad c.

Op grond van artikel 3.29, tweede lid, Vb zijn in afwijking van artikel 3.75 Vb middelen van bestaan duurzaam, indien zij voor de duur van het voorgenomen verblijf beschikbaar zijn.

Indien de vreemdeling de duur van het voorgenomen verblijf niet reeds bij het indienen van de aanvraag aantoont, wordt aangenomen dat het voorgenomen verblijf zich zal uitstrekken tot één jaar na het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. De bestaansmiddelen worden dan duurzaam geacht indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven, dan wel enig tussenliggend moment.

Garantstelling door familielid of andere relatie

Indien de eigen financiële middelen van de vreemdeling ontoereikend zijn, kan het verblijf slechts worden toegestaan wanneer het familielid of een andere relatie zich schriftelijk garant (zie bijlage 6c VV) heeft gesteld voor de kosten van het levensonderhoud en van de terugreis. Hierbij geldt slechts dat één persoon (het familielid of de andere relatie) en diens (geregistreerde of huwelijks-)partner het verblijf kunnen bekostigen en garant staan.

Voldoende middelen van familielid of andere relatie

Het familielid of een andere relatie dient te beschikken over voldoende, zelfstandig verworven middelen van bestaan voor zichzelf (en zijn gezin) en voor de kosten van het levensonderhoud van de vreemdeling voor de duur van het voorgenomen verblijf van de vreemdeling. Onder voldoende middelen van bestaan wordt verstaan een netto-inkomen, gelijk aan het bestaansminimum, bedoeld in de Wwb, voor de desbetreffende categorie, aangevuld met het bestaansminimum voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder (artikel 3.29, derde lid, Vb).

Bekostiging verblijf familiebezoek van meerdere vreemdelingen

Als het in Nederland gevestigde familielid of de in Nederland gevestigde andere relatie het verblijf van meerdere vreemdelingen wil bekostigen, geldt als voldoende middelen van bestaan een netto-inkomen, gelijk aan het bestaansminimum, bedoeld in de Wwb, voor de desbetreffende categorie, aangevuld met voor iedere betrokken vreemdeling het bestaansminimum voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder.

Als bijvoorbeeld twee vreemdelingen naar Nederland komen voor familiebezoek geldt als voldoende middelen van bestaan een netto-inkomen, gelijk aan het bestaansminimum, bedoeld in de Wwb, voor de desbetreffende categorie, aangevuld met tweemaal het bestaansminimum voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder.

Middelen familie- en gezinsleden en andere relaties garantsteller

Bij de berekening van het inkomen worden de inkomsten van eventuele familie- en gezinsleden, en van andere relaties van de garantsteller niet meegeteld, met uitzondering van het inkomen van de (geregistreerd of huwelijks-)partner. Indien ook de bestaansmiddelen van de garantsteller niet voldoende zijn, wordt de aanvraag afgewezen en worden de (eveneens ontoereikende) eigen financiële middelen van de vreemdeling daar niet bij opgeteld.

Meetellen gezinsinkomen in het kader van familiebezoek

Indien de garantsteller (het familielid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt) een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan, dan wel een relatie onderhoudt in de zin van artikel 3.14, onder b, Vb met een persoon die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, dan wel Nederlander is, kan het duurzame, zelfstandig verworven netto-inkomen van die persoon worden meegeteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.

In deze gevallen zijn de middelen van bestaan voldoende, indien het gezamenlijke netto-inkomen gelijk is aan de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, onder c, Wwb, voor de categorie echtparen en gezinnen, aangevuld met voor iedere betrokken vreemdeling het bestaansminimum voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder.

Als aanvullende voorwaarde geldt dan dat ondertekening van de garantverklaring, bedoeld in artikel 3.29, derde lid, Vb geschiedt door de garantsteller en bedoelde (geregistreerde of huwelijks-)partner.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Den Haag, 12 juni 2007.
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Toelichting

Algemeen

In de Vreemdelingencirculaire wordt in het beleid ten aanzien van verruimde gezinshereniging van vreemdelingen van 65 jaar of ouder (B2/7) en bij de verblijfsdoelen studie (B6) en familiebezoek (B13) opgenomen dat wanneer de hoofdpersoon samenwoont met een (geregistreerd of huwelijks-)partner het inkomen van deze partner meegeteld kan worden bij de beoordeling of duurzaam en zelfstandig beschikt wordt over voldoende middelen van bestaan.

De Staatssecretaris van Justitie

namens deze:

de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven