Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar dienst Stadswerken, groep Toezicht en Handhaving gemeente Utrecht 2007

Besluit van de Minister van Justitie van 12 juni 2007, nr. 5489097/Justis/07, strekkende tot aanwijzing van buitengewoon opsporingsambtenaren bij de afdeling SW/GOR/Toezicht en Handhaving van de gemeente Utrecht

De Minister van Justitie,

Handelende in overeenstemming met de betrokken Ministers;

Gelezen het verzoek van het hoofd van de groep afdeling Toezicht en Handhaving van de gemeente Utrecht;

Gelet op:

– artikel 142, eerste lid, onder b en c, en het derde lid, van het Wetboek van Strafvordering;

– artikel 17, eerste lid, aanhef en onder ten tweede, van de Wet op de economische delicten;

– artikel 8, zevende lid, van de Politiewet 1993;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder buitengewoon opsporingsambtenaar, de door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht aangestelde buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam bij de dienst Stadswerken, groep Toezicht en Handhaving van de gemeente Utrecht.

Artikel 2

Maximaal 80 personen werkzaam bij de dienst Stadswerken, groep Toezicht en Handhaving van de gemeente Utrecht en belast met de opsporing van strafbare feiten, zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 3

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar genoemd in artikel 1, is bevoegd tot opsporing van feiten strafbaar gesteld bij of krachtens:

de Wegenverkeerswet 1994; De toepassing van de hiervoor vermelde bevoegdheid dient zich te beperken tot stilstaand verkeer, met uitzondering van de artikelen 5, 6, 10, 60, 62 en 82 RVV 1990;

De in artikel 1a van de WED genoemde wetten alsmede de artikelen 26, 33 en 34 van de WED; de Wet Ruimtelijke Ordening; de Woningwet; Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden;

de artikelen 157, 173, 173a, 173b, 174, 175, 177, 177a, 179, 180, 181, 182, 184, 185, 198, 199, 225, 266, 267, 427, 435, onder ten vierde, 461 en 447e van het Wetboek van Strafrecht;

Verordeningen en/of Keuren voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen.

De buitengewoon opsporingsambtenaar is tevens bevoegd tot het opsporen van andere strafbare feiten, indien en voor zover hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek door een officier van justitie is belast voor de duur van dat onderzoek.

2. De opsporingsbevoegdheid geldt voor het grondgebied van de gemeente Utrecht.

Artikel 4

De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd bij de opsporing van de in artikel 3, eerste lid, van dit besluit genoemde strafbare feiten, gebruik te maken van de bevoegdheden bedoeld in:

a. artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering;

b. artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993, hij gedraagt zich daarbij overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 5

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar kan gedurende de uitoefening van zijn dienst als buitengewoon opsporingsambtenaar gebruik maken van handboeien en een korte wapenstok, beiden van een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Justitie goedgekeurd merk en type.

2. De buitengewoon opsporingsambtenaar wordt daadwerkelijk uitgerust met handboeien en een korte wapenstok nadat de direct toezichthouder heeft vastgesteld dat betrokkene beschikt over de vereiste bekwaamheid ten aanzien van het gebruik van het omgaan met handboeien en een korte wapenstok.

Artikel 6

1. Als toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket te Utrecht.

2. Als direct toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de korpschef van het regionaal politiekorps Utrecht.

Artikel 7

1. Het college van burgemeester en wethouders of namens hen de directeur van de dienst Stadswerken van de gemeente Utrecht brengt jaarlijks, voor 1 april, over het jaar daaraan voorafgaand aan de Minister van Justitie verslag uit over:

a. het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren dat op 31 december werkzaam was binnen de dienst;

b. de door die buitengewoon opsporingsambtenaren verrichte activiteiten;

c. de stand van zaken met betrekking tot de opleiding van die buitengewoon opsporingsambtenaren, waarbij in ieder geval wordt aangegeven hoeveel personen in het verslagjaar zijn aangemeld voor het door de Minister van Justitie goedgekeurde examen en hoeveel personen in dat jaar voor dat examen zijn geslaagd.

2. Dit verslag dient te worden toegezonden aan de toezichthouder en de direct toezichthouder, als bedoeld in artikel 5 van dit besluit, alsmede aan het Ministerie van Justitie, dienst JUSTIS, afd. BTR/BOA, Postbus 20300, 2500 EH Den Haag.

Artikel 8

De op naam gestelde akten van opsporingsbevoegdheid en beëdiging, de overige benoemingsbescheiden, afgegeven mede op basis van de in artikel 9 genoemde besluit, buitengewoon opsporingsambtenaar milieuopsporingsambtenaren gemeente Utrecht 2002, kenmerk 5151817/DBZ/02, alsmede de individuele akten van opsporingsbevoegdheid en beëdiging en de overige benoemingsbescheiden van de buitengewoon opsporingsambtenaar die in dienst zijn van de groep Toezicht en Handhaving van de dienst Stadswerken van de gemeente Utrecht in de functie van hondenwachter, worden voor de duur van hun geldigheid of tot daarover nader zal zijn beslist, geacht te zijn akten en overige benoemingsbescheiden mede op basis van het onderhavige besluit.

Artikel 9

Het besluit buitengewoon opsporingsambtenaar milieuopsporingsambtenaren gemeente Utrecht 2002, kenmerk 5151817/DBZ/02, alsmede het besluit buitengewoon opsporingsambtenaar dienst Toezicht en Handhaving gemeente Utrecht 2007, kenmerk 5456474/Justis/06, worden ingetrokken.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt vijf jaar na inwerkingtreding.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar dienst Stadswerken, groep Toezicht en Handhaving gemeente Utrecht 2007.

Binnen zes weken na publicatie van dit besluit kan een belanghebbende daartegen een bezwaarschrift indienen bij de Minister van Justitie, dienst Justis, afdeling BTR, Postbus 20300, 2500 EH Den Haag. Het bezwaarschrift dient te zijn gemotiveerd.

Dit besluit wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

Den Haag, 12 juni 2007.
De Minister van Justitie,
namens deze:
de teammanager BTR, P.W.C. Collard.

Toelichting

Gelet op het feit dat er een groot aantal tekstuele wijzigingen in het besluit buitengewoon opsporingsambtenaar dienst Toezicht en Handhaving gemeente Utrecht 2007, kenmerk 5456474/Justis/07, dienen plaats te vinden, heb ik besloten om een nieuw categoriaal besluit te vervaardigen.

Mede door de vernieuwde taakstelling van de politie, de veiligheidsstrategie, is er geen of nauwelijks toezicht op het handhaven van veiligheid in de openbare ruimte, het parkeerbeleid en de plaatselijke verordeningen. De gemeente Utrecht heeft besloten om de toezichthouders van Stadstoezicht en de hondenwachters van de dienst Stadsbeheer en de reinigingspolitie van de Reinigings- en Havendienst in een nieuwe organisatie-eenheid onder te brengen en zodoende te streven naar optimalisatie van Toezicht en Handhaving in de openbare ruimte. Deze nieuwe organisatie-eenheid wordt ondergebracht bij de dienst Stadswerken.

Het hoofd van de afdeling Toezicht en Handhaving van de gemeente Utrecht heeft om die reden bij brief van 20 oktober 2006, verzocht om een categoriaal beschikking.

Hierover heb ik advies ingewonnen bij de toezichthouder, de hoofdofficier van justitie te Utrecht en de direct toezichthouder, de korpschef van de regiopolitie Utrecht.

Gezien de door hen uitgebrachte adviezen acht ik de noodzaak daartoe voldoende aangetoond.

Gezien het feit dat het wegens administratieve procedures praktisch niet uitvoerbaar is om met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit aan de buitengewoon opsporingsambtenaren werkzaam bij de Dienst Stadswerken, groep Toezicht en Handhaving van de gemeente Utrecht een nieuwe akte van beëdiging en bijbehorend legitimatiebewijs uit te reiken, is in artikel 8 van dit besluit een overgangsregeling opgenomen. Op grond van deze regeling behouden de akten en legitimatiebewijzen van de betreffende buitengewoon opsporingsambtenaren nog hun geldigheid tot het moment waarop zij vervallen.

De Minister van Justitie

namens deze:

de teammanager BTR,

P.W.C. Collard

Naar boven