Wijziging Voorschrift Vreemdelingen 2000 (tweeënzestigste wijziging)

Regeling van de Staatssecretaris van Justitie van 4 juni 2007 nr. 548 3663/07, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (tweeënzestigste wijziging)

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op artikel 24, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000;

Besluit:

Artikel I

Het Voorschrift Vreemdelingen 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.34a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. In afwijking van artikel 3.34 is de vreemdeling die werknemer is op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat een bedrag van € 60 verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder j, van het Besluit.

B

Artikel 3.34c wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling die werknemer is op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat een bedrag van € 60 verschuldigd terzake van afdoening van een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder j, van het Besluit.

C

Artikel 3.34d wordt als volgt gewijzigd:

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder j, van het Besluit, een bedrag van €60 verschuldigd is, indien hij werknemer is op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat.

Artikel II

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van 1 juni 2007.

Den Haag, 4 juni 2007.
De Staatssecretaris van Justitie, N. Albayrak.

Toelichting

Algemeen

Op grond van de Schengen-Uitvoeringsovereenkomst en de Gemeenschappelijke Visuminstructies mag de totale duur van het verblijf in het Schengengebied op basis van een visum voor kort verblijf maximaal drie maanden (90 dagen) per periode van zes maanden bedragen. In de praktijk is gebleken dat situaties in de offshore – werkzaam volgens het systeem ‘veertien dagen op en veertien dagen af’ – zijn ontstaan waarin bijvoorbeeld wegens ziekte de geldigheidsduur van het visum is overschreden. Bij een overschrijding van de geldigheidsduur van het visum, dient men in beginsel het Schengengebied te verlaten.

Het Besluit van 14 mei 2007 houdende wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met verblijf van werknemers, werkzaam op Noordzee-installaties neemt dit knelpunt weg door artikel 3.37 Vb te wijzigen. Het resultaat van deze wijziging is dat deze werknemers sneller in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier voor het doorbrengen van verlof in Nederland. De vreemdeling dient voorafgaande aan de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen.

Op grond van het feit dat de aanvragen tot het verlenen van de machtiging tot voorlopig verblijf en de verblijfsvergunning in de plaats komen van twee aanvragen tot het verlenen van een visum kort verblijf bestaat aanleiding om de hoogte van de leges voor de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning te bepalen op € 60. Dit bedrag komt overeen met het bedrag dat in Schengenverband laatstelijk is vastgesteld met betrekking tot de afdoening van aanvragen tot het verlenen van het zogenoemde C-visum.

Aangezien de aanvragen tot het verlenen van de machtiging tot voorlopig verblijf en de verblijfsvergunning in de plaats komen van twee aanvragen tot het verlenen van een visum kort verblijf, zal deze wijziging administratief en technisch zo worden uitgevoerd dat daaraan dezelfde, althans geen hogere bestuurslasten zijn verbonden.

Op grond van dat laatste bestaat aanleiding om de hoogte van de leges voor de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van de machtiging tot voorlopig verblijf en de daarmee verband houdende aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder een beperking verband houdend met het doorbrengen van verlof in Nederland, te bepalen op € 60 per aanvraag.

Omdat een vreemdeling die in Nederland verblijft met een verblijfsvergunning, eveneens een baan op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat kan aannemen, in welk geval hij wijziging van de beperking aanvraagt, bestaat aanleiding de leges voor een dergelijke aanvraag wijziging beperking eveneens op € 60 per aanvraag te bepalen.

Aangezien in het kader van een verlengingsaanvraag, wordt getoetst of betrokkene nog immer aan de voorwaarden voldoet, bedragen de leges voor die aanvraag eveneens op € 60 per aanvraag.

Administratieve lasten voor burgers en bedrijfsleven

De onderhavige wijzigingen brengen geen gevolgen met zich voor de administratieve lasten voor de burgers. De vreemdelingen, werkzaam op mijnbouwinstallaties op het continentaal plat en hun gezinsleden zijn immers doorgaans niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie en zijn op die grond niet aan te merken als burger in de zin van de toetsing administratieve lasten. De wijzigingen hebben geen invloed op de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

De Staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak

Naar boven