Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2007/08)

Besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 4 juni 2007, nr. 2007/08, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf B2/9.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

9.2

Verlenging en intrekking van de verblijfsvergunning

Nadat de vreemdeling een jaar verblijf in het kader van (verruimde) gezinshereniging heeft gehad, dient de verblijfsvergunning te worden verlengd. Daarbij wordt getoetst aan de algemene voorwaarden voor het verlengen van de verblijfsvergunning.

Indien de verblijfsvergunning is verleend voor verblijf bij een minderjarige houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, wordt het feit dat die houder inmiddels de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt niet tegengeworpen in het kader van de verlenging. De verblijfsvergunning wordt om die enkele reden niet ingetrokken.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder d, Vw kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning worden afgewezen, indien de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. Ingevolge artikel 19 Vw kan de verblijfsvergunning om die reden worden ingetrokken. Dat lijdt uitzondering in de gevallen genoemd in B2/9.5.1 en B2/9.5.2. Deze uitzonderingen gelden ongeacht de vraag of de hoofdpersoon verblijfsrecht van tijdelijke aard of van niet-tijdelijke aard heeft.

B

Paragraaf B5/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.2

Nederlandse zeeschepen en mijnbouwinstallaties continentaal plat

Voor vreemdelingen die werkzaam zijn (geweest) op Nederlandse zeeschepen en boorplatformen (mijnbouwinstallaties) op het Nederlandse deel van het continentaal plat zijn enkele specifieke verblijfsregelingen opgenomen. De bijzondere voorwaarden hiervoor zijn geregeld in de artikelen 3.34 tot en met 3.38 Vb.

Afgezien van de bijzondere voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in de hier bedoelde gevallen gelden steeds de algemene voorwaarden – en ook weigeringsgronden – voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

Indien een vreemdeling beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van de onderstaande regelingen wordt hij geacht zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland te hebben verplaatst enkel omdat hij buiten Nederland arbeid verricht (zie B1/5.3.2).

Verblijfsvergunning voor het doorbrengen van verlof

Ingevolge artikel 3.37 Vb kunnen werknemers op mijnbouwinstallaties op het continentaal plat, sneller in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier voor het doorbrengen van verlof in Nederland.

Met bedoelde verblijfsvergunning wordt het voor de werknemer op het continentaal plat mogelijk om binnen de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning de verlofperioden in Nederland door te brengen. Hiermee vervalt het risico van overstay, met negatieve gevolgen voor een volgende afgifte van een visum kort verblijf.

Arbeidsmartkaantekening

De werkzaamheden van de vreemdeling die in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor het doorbrengen van verlof in Nederland, vinden niet plaats op Nederlands grondgebied. Gelet hierop en gelet op de aard van de beperking die aan de hier bedoelde verblijfsvergunning is verbonden, wordt aan de verblijfsvergunning de arbeidsmarkt aantekening ‘Arbeid niet toegestaan’ verbonden.

Overgangsregeling

Met ingang van 1 juni 2007 is artikel 3.37 Vb gewijzigd. Gedurende een periode van zes maanden na inwerkingtreding van deze wijziging, wordt een overgangsregeling getroffen: Werknemers op mijnbouwinstallaties op het continentaal plat die daar op of vóór 1 juni 2007 zijn gestationeerd worden, gedurende de werking van de overgangsregeling, vrijgesteld van het mvv-vereiste indien zij, gedurende de geldigheidsduur van hun visum kort verblijf of de duur van hun vrije termijn in Nederland, een aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.37, tweede lid, Vb.

Begripsomschrijvingen

Als Nederlands zeeschip wordt aangemerkt een schip dat onder Nederlandse vlag vaart en in Nederland is geregistreerd.

Mijnbouwinstallaties op het Nederlandse deel van het continentale plat omvatten zowel installaties voor proefboringen als voor exploitatie. Werkzaamheden op bevoorradingsschepen van de hier bedoelde installaties vallen echter niet onder deze regeling.

Het arbeidsverleden betreft de periode dat de vreemdeling werkzaam is geweest direct voorafgaand aan het indienen van een aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

Het arbeidsverleden van buitenlandse werknemers op Nederlandse zeeschepen wordt bepaald aan de hand van het monsterboekje.

C

Paragraaf B5/4.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.2.2

Gezinshereniging en -vorming

Indien de vreemdeling, als genoemd onder B5/4.2, gezinshereniging of -vorming beoogt in Nederland (een verblijfsvergunning voor zijn gezinsleden op afhankelijke gronden), dient hij allereerst zelf te beschikken over een verblijfsvergunning (op zelfstandige gronden, zie artikel 3.34 Vb).

Aan gezinsleden van een houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het doorbrengen van verlof in Nederland, wordt – indien de hoofdpersoon werkzaam is op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat – eerst een verblijfsvergunning voor gezinshereniging verleend indien de hoofdpersoon een arbeidsverleden op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat heeft van ten minste zeven jaar (zie artikel 3.15, derde lid, Vb).

Voor de verlening van een verblijfsvergunning aan gezinsleden van een dergelijke vreemdeling gelden vervolgens de artikelen 3.13 tot en met 3.22 Vb (zie B2). Deze gezinsleden worden niet toegelaten tot de arbeidsmarkt. Op hen is B16 inzake voortgezet verblijf niet van toepassing, aangezien hun verblijfsrecht tijdelijk van aard is (zie artikel 3.5, tweede lid, aanhef en onder a, Vb en artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, Vb).

Voor het doorbrengen van verlof in Nederland dat plaatsvindt in de vrije termijn, dat wil zeggen de termijn gedurende welke het aan vreemdelingen krachtens artikel 12 Vw is toegestaan in Nederland te verblijven, is geen verblijfsvergunning vereist. In die gevallen is immers sprake van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder i, Vw (zie artikel 3.3 Vb).

Desgewenst kan de vreemdeling, als genoemd onder B5/4.2, voor het doorbrengen van verlof in Nederland in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, indien het verlof de vrije termijn overschrijdt. In dat geval is artikel 3.37 Vb van toepassing.

De verblijfsvergunning onder de beperking verband houdende met het doorbrengen van verlof wordt, ingevolge artikel 3.5, tweede lid, onder t, Vb aangemerkt als tijdelijk van aard.

Gezinsleden van de vreemdeling aan wie op grond van het vorenstaande een verblijfsvergunning is verleend onder een beperking verband houdende met het doorbrengen van verlof in Nederland worden niet toegelaten tot de arbeidsmarkt.

Op hen is B16 inzake voortgezet verblijf niet van toepassing, aangezien hun verblijfsrecht tijdelijk van aard is (zie artikel 3.5, tweede lid, aanhef en onder a, en 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, Vb).

D

Paragraaf B10/5.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.2.2

Familielid niet zelf EU/EER- of Zwitsers onderdaan

Het onderscheid tussen rechtmatig verblijf in de vrije termijn en rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijft wel gehandhaafd ten aanzien van de familieleden die geen onderdaan zijn van een EU- of EER-lidstaat of Zwitserland. Het rechtmatig verblijf (in de zin van artikel 8, onder i, Vw) van het familielid dat niet de nationaliteit heeft van een EU- of EER-lidstaat of Zwitserland, blijkt in de eerste periode van drie maanden uit diens geldige paspoort met een op grond van artikel 9 Vw gestelde aantekening omtrent rechtmatig verblijf. Het rechtmatige verblijf kan voorts blijken uit het geldige paspoort, voorzien van het eventueel voor inreis benodigde visum of een recente aantekening omtrent inreis (inreisstempel, zie artikel 4.21 Vb) dan wel uit het geldige paspoort en een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfskaart.

Het familielid, dat niet zelf EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland is, wordt bij een verblijf van langer dan drie maanden na aanvraag in bezit gesteld van een document EU/EER, met de aantekening ‘familielid van een burger van de Unie’ (zie bijlage 7e VV). De geldigheidsduur van dit document bedraagt vijf jaar vanaf de datum van afgifte, of is gelijk aan de (voorgenomen) periode van verblijf van de EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland van wie het rechtmatig verblijf afhankelijk is, indien dat voorgenomen verblijf korter dan vijf jaren bedraagt. In overige gevallen wordt de geldigheidsduur van het verblijfsdocument bepaald op vijf jaren.

Op het verblijfsdocument wordt de volgende aantekening geplaatst: ‘arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’. Dit houdt in dat het familie- of gezinslid, ongeacht de nationaliteit, het recht heeft om arbeid, al dan niet in loondienst, te verrichten. Voor de behandeling van de aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht en afgifte van het daaraan verbonden verblijfsdocument is een legesbedrag verschuldigd. De aanmelding voor het indienen van een aanvraag moet ingevolge artikel 8.13, tweede lid, Vb, plaatsvinden binnen één maand na afloop van de periode van drie maanden rechtmatig verblijf op grond van artikel 8.11 Vb.

Bij de aanvraag tot afgifte van het verblijfsdocument overlegt bedoeld familielid ingevolge artikel 8.13, derde lid, onder a tot en met g, Vb, de volgende documenten:

– een geldig paspoort;

– de verklaring van inschrijving van de vreemdeling bedoeld in artikel 8.7, eerste lid Vb (EU/EER- onderdaan of onderdaan van Zwitserland), bij wie hij in Nederland verblijft;

– een document waaruit de familierechtelijke of duurzame relatie blijkt met de hierbovengenoemde vreemdeling;

– voor zover hij in Nederland verblijft als familielid bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, onder c of d, Vb:

– bewijs dat hij een dergelijk familielid is;

– voor zover hij in Nederland verblijft als familielid bedoeld in artikel 8.7, derde lid, Vb:

– een door de bevoegde instantie van het land van herkomst afgegeven verklaring dat hij ten laste komt van of inwoont bij de hierbovengenoemde vreemdeling, onderscheidenlijk bewijs van ernstige gezondheidsredenen die de persoonlijk zorg door die vreemdeling noodzakelijk maken;

– voor zover hij in Nederland verblijft als partner als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, Vb:

– een relatieverklaring (vastgesteld bij regeling van de Minister);

– voor zover hij in Nederland verblijft als minderjarig kind van de hierbovengenoemde partner:

– bewijs dat is voldaan aan het gestelde in de artikelen 3.13 tot en met 3.22 Vb.

Na indiening van deze aanvraag dient onmiddellijk een bewijs van aanvraag te worden verstrekt (verblijfsaantekening gemeenschapsonderdaan).

Binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag om het document EU/EER met de aantekening ‘familielid van een burger van de Unie’, dient het verblijfsdocument te worden verstrekt. Artikel 25, tweede en derde lid, Vw is niet van toepassing (zie artikel 8.13, vijfde lid, Vb). Het rechtmatig verblijf van het familielid, dat niet zelf EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland is, wordt niet beïnvloed door tijdelijke afwezigheid van niet meer dan zes maanden per jaar, door afwezigheden van langere duur voor de vervulling van militaire verplichtingen, door één afwezigheid van ten hoogste twaalf maanden om belangrijke redenen, zoals zwangerschap en bevalling, ernstige ziekte, studie of beroepsopleiding, noch door uitzending om werkzaamheden te verrichten in een andere lidstaat of een derde land. Het is aan de vreemdeling om zulks met documenten te staven (zie artikel 8.15 Vb, eerste lid, Vb).

E

Paragraaf B10/5.4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.4.3

Familielid onderdaan derde land

In dit onderdeel wordt nader ingegaan op het recht op voortzetting van verblijf van familieleden van EU- EER-onderdanen en familieleden van onderdanen van Zwitserland, die zelf niet de nationaliteit van een EU- of EER-lidstaat of van Zwitserland hebben. Artikel 8.15 Vb ziet op het (niet-) beëindigen van het verblijfsrecht van deze familieleden. Het verblijfsrecht eindigt niet:

– door periodes van afwezigheid uit Nederland van het familielid (zie artikel 8.15, eerste lid, onder a,b,c en d, Vb);

– na het overlijden van de burger van de Unie (zie artikel 8.15, tweede lid, onder a en b, Vb):

– indien het familielid ten minste één jaar vóór het overlijden in Nederland verbleef;

– voor voltooiing van de studie, indien hij als kind van genoemde onderdaan in Nederland verblijft en is ingeschreven bij een onderwijsinstelling, dan wel indien hij verzorgende ouder van bedoeld kind is;

– na het vertrek uit Nederland van de onderdaan van de EU/EER of van Zwitserland (zie artikel 8.15, derde lid, Vb):

– voor de voltooiing van de studie, indien het familielid in Nederland verbleef als kind van genoemde onderdaan en voor studie is ingeschreven bij een onderwijsinstelling, dan wel indien hij de verzorgende ouder is van een zodanig kind;

– na scheiding, ontbinding of nietigverklaring van huwelijk of beëindiging geregistreerd partnerschap:

– het huwelijk of partnerschap heeft voor de beëindiging minimaal drie jaar geduurd, waarvan het familielid minimaal één jaar in Nederland heeft verbleven;

– bij toewijzing ouderlijk gezag over de kinderen van burger van de Unie aan echtgenoot of partner, die niet EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland is;

– in geval van een door de rechter bepaald omgangsrecht dat in Nederland moet worden uitgeoefend;

– indien klemmende redenen van humanitaire aard tot voortzetting van verblijf nopen.

Het verblijfsrecht van familieleden, die geen EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland zijn, voordat zij het duurzame verblijfsrecht te verkrijgen, blijft onderworpen aan de voorwaarde dat is aangetoond dat zij werknemer of zelfstandige zijn, of voor zichzelf en hun familieleden beschikken over toereikende bestaansmiddelen om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van het sociale bijstandsstelsel en om te garanderen dat zij beschikken over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt. Onder toereikende middelen wordt verstaan dat de vreemdeling beschikt over een inkomen ter hoogte van het normbedrag dat ingevolge de Wwb voor de desbetreffende categorie is vastgesteld. Het vorenstaande is eveneens van toepassing, indien het familielid gezinslid is van het reeds in Nederland gevormde gezin van een persoon die aan deze voorwaarden voldoet.

Uitzondering

In artikel 8.15, vijfde lid, Vb gelezen in samenhang met artikel 8.15, tweede lid, onder b, en derde lid, Vb, wordt met betrekking tot voortzetting van verblijf en een beroep op de publieke middelen een uitzondering gemaakt voor studerende kinderen en hun verzorgende ouder.

Verificatie voorwaarden (zie artikel 8.16 Vb)

Het rechtmatig verblijf van burgers van de Unie en hun gezinsleden eindigt niet, zolang zij voldoen aan de voorwaarden voor verblijf (zie artikelen 8.12 tot en met 8.15 Vb). In specifieke gevallen van redelijke twijfel over de vraag of een burger van de Unie of zijn familieleden wel voldoen aan de voorwaarden, kan daartoe een onderzoek ter verificatie worden ingesteld. De verificatie geschiedt evenwel niet stelselmatig. Een beroep van de burger van de Unie of zijn familieleden op het sociale bijstandsstelsel leidt niet automatisch tot beëindiging van het rechtmatige verblijf. Het verblijf van een burger van de Unie of zijn familieleden kan, buiten de aanwezigheid van een actuele en (voldoende) ernstige bedreiging van de openbare orde of openbare veiligheid, in geen geval worden beëindigd indien de burger van de Unie werknemer of zelfstandige is, of indien hij Nederland is binnengekomen om werk te zoeken. In dat laatste geval kunnen de burger van de Unie en zijn gezinsleden niet worden verwijderd zolang de burger van de Unie kan bewijzen dat hij nog immer werk zoekt en een reële kans maakt te worden aangesteld.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van 1 juni 2007.

Den Haag, 4 juni 2007.
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Toelichting

Algemeen

Op grond van de Schengen-Uitvoeringsovereenkomst en de Gemeenschappelijke Visuminstructies mag de totale duur van het verblijf in het Schengengebied op basis van een visum voor kort verblijf maximaal drie maanden (90 dagen) per periode van zes maanden bedragen. In de praktijk is gebleken dat situaties in de offshore – werkzaam volgens het systeem ‘veertien dagen op en veertien dagen af’ – zijn ontstaan waarin bijvoorbeeld wegens ziekte de geldigheidsduur van het visum is overschreden. Bij een overschrijding van de geldigheidsduur van het visum, dient men in beginsel het Schengengebied te verlaten.

Het Besluit van 14 mei 2007 houdende wijziging van het Vb in verband met verblijf van werknemers, werkzaam op Noordzee-installaties neemt dit knelpunt weg door artikel 3.37 Vb te wijzigen. Het resultaat van deze wijziging is dat deze werknemers sneller in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier voor het doorbrengen van verlof in Nederland.

Als gevolg daarvan kan aan de werknemer op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat meteen bij aanvang van de werkzaamheden een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden verleend. Zodoende behoeft hij niet zeven jaren achtereen met het oog op het doorbrengen van verlof in Nederland op basis van visa kort verblijf, al dan niet door middel van het systeem van ‘veertien dagen op en veertien dagen af’, gedurende een periode van maximaal drie maanden binnen een periode van zes maanden arbeid te verrichten en telkens verlenging van het visum of afgifte van een nieuw visum aan te vragen bij een Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland.

Met bedoelde verblijfsvergunning wordt het voor de werknemer op het continentaal plat mogelijk om de verlofperioden binnen de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning in Nederland door te brengen. In dat geval vervalt het risico van overstay, met negatieve gevolgen voor een volgende afgifte van een visum kort verblijf, in geval hij wegens ziekte van korte duur meer dan veertien dagen achtereen in Nederland moet doorbrengen.

Wel dient de vreemdeling voorafgaande aan de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een mvv aan te vragen. Hij zal immers als regel niet in aanmerking komen voor vrijstelling van het bezit van een voor dat doel geldige mvv, tenzij artikel 3.71, tweede lid, onder d, Vb van toepassing is.

Administratieve lasten voor burgers en bedrijfsleven

De onderhavige wijzigingen brengen geen gevolgen met zich voor de administratieve lasten voor de burgers. De vreemdelingen, werkzaam op mijnbouwinstallaties op het continentaal plat en hun gezinsleden zijn immers doorgaans niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie en zijn op die grond niet aan te merken als burger in de zin van de toetsing administratieve lasten. De wijzigingen hebben geen invloed op de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

Artikelsgewijs

A

In B2/9.2 was een passage opgenomen waarin stond dat de geldigheidsduur met vijf jaar kan worden verlengd. Dit is niet in overeenstemming met artikel 3.67 Vb, waarin staat dat dit maar voor de duur van één jaar kan. Om deze reden is de tekst van de Vc in overeenstemming gebracht met het Vb artikel. De betreffende passage is geschrapt.

Verwijderd:

Indien aan die voorwaarden wordt voldaan, en de hoofdpersoon een verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard heeft, wordt de verblijfsvergunning verlengd voor de duur van vijf jaren.

B

De vreemdeling dient voorafgaande aan de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een mvv aan te vragen. Hij zal immers als regel niet in aanmerking komen voor vrijstelling van het bezit van een voor dat doel geldige mvv, tenzij artikel 3.71, tweede lid, onder d, Vb van toepassing is.

Voor de inwerkingtreding van de wijziging van artikel 3.37 Vb waren werknemers van mijnbouwinstallaties op het continentale plat steeds aangewezen op het gebruik van visa. Gelet daarop en gelet op het voor deze categorie werknemers gebruikelijke systeem van veertien dagen op, veertien dagen af, ligt het in de reden dat er gedurende een bepaalde termijn aanvragen zullen worden ingediend door werknemers van mijnbouwinstallaties op het continentale plat, die niet in het bezit zijn van de vereiste mvv, maar wel van een geldig visum. Op grond hiervan ligt een overgangsregeling van zes maanden in de rede, gedurende welke periode aan werknemers van mijnbouwinstallaties op het continentale plat die in het bezit zijn van een geldig visum of gebruik maken van de vrije termijn, het mvv-vereiste niet wordt tegen geworpen.

C

Omdat het de bedoeling van onderhavige wijziging is uitsluitend een voorziening te treffen voor gevallen waarin op mijnbouwinstallaties op het continentaal plat wordt gewerkt volgens het systeem van ‘veertien dagen op en veertien dagen af’ dan wel ‘een week op en een week af’, dan wel ‘drie weken op en drie weken af’ een voorziening te treffen, ter voorkoming van ‘overstay’ in gevallen van overmacht, en het niet de bedoeling is om de geldende termijn als voorwaarde voor gezinshereniging van zeven jaren arbeidsverleden op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat te schrappen, is aan artikel 3.15 Vb een lid toegevoegd.

Daarmee is veilig gesteld dat de verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging dan wel gezinsvorming conform het staande beleid eerst wordt verleend nadat de hoofdpersoon een arbeidsverleden op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat heeft van ten minste zeven jaar.

Zolang het arbeidsverleden van de werknemer die werkzaam is op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat nog geen zeven jaar bedraagt, blijft het voor de gezinsleden als voorheen mogelijk zich voor verblijf van korte duur bij de hoofdpersoon te voegen en daarmee kan in de regel ook worden volstaan. De hoofdpersoon die van de verlofregeling gebruik maakt, heeft immers niet zijn woonplaats in Nederland en vestigt zich evenmin in Nederland. Indien het gezinslid visumplichtig is, kan aan het gezinslid voor dat doel als voorheen een visum kort verblijf worden verleend.

D

In B10/5.2.2 was een onjuiste verwijzing naar bijlage 7c VV opgenomen; verwezen moet worden naar bijlage 7e VV. Deze omissie is met dit wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire hersteld

E

De opsomming in B10/5.4.3 Vc was niet juist weergegeven, waardoor de betekenis van de paragraaf op onjuiste wijze was veranderd. Deze omissie is met dit wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire hersteld.

De Staatssecretaris van Justitie

namens deze:

de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven