Wijziging Regeling wapens en munitie

Regeling van de Minister van Justitie van 30 mei 2007, nr. 5484156/07/CBK, tot wijziging van de Regeling wapens en munitie in verband met de inwerkingtreding van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 3a, derde lid, van de Wet wapens en munitie;

Besluit:

Artikel I

De Regeling wapens en munitie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4 komt als volgt te luiden:

1. Het bepaalde in artikel 22, eerste lid, 26, eerste lid, en 27, eerste lid, van de wet is niet van toepassing op opsporingsambtenaren van bijzondere opsporingsdiensten en buitengewoon opsporingsambtenaren, voor zover hun het voorschrift is gegeven om gedurende hun dienstuitoefening een wapen en munitie voorhanden te hebben.

2. Het in het eerste lid bedoelde voorschrift wordt gegeven door de Minister.

3. Het eerste lid geldt uitsluitend gedurende de periode dat opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten en de buitengewoon opsporingsambtenaar beschikken over een titel van opsporingsbevoegdheid.

B

In artikel 5 wordt de volgende wijziging aangebracht:

In het eerste lid wordt na de zinsnede ‘de bekwaamheid van’ toegevoegd: opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten en

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 2007.

Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 30 mei 2007.
De Minister van Justitie, E.M.H. Hirsch Ballin.

Toelichting

Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten is artikel 3a, derde lid, van de Wet wapens en munitie, aangepast. Deze bepaling strekt zich thans ook uit over de opsporingsambtenaren werkzaam bij een bijzondere opsporingsdienst.

De opsporingsambtenaren werkzaam bij een bijzondere opsporingsdienst kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3a van de wet, worden uitgerust met een wapen en munitie indien zulks noodzakelijk is voor de dienstuitoefening.

De voorschriften daartoe worden door mij gegeven. Om een uniforme toepassing van de regeling te bewerkstelligen worden de terzake in de Circulaire wapens en munitie neergelegde richtlijnen gevolgd.

In artikel 6 zijn de modaliteiten ten aanzien van de bewapening opgesomd. In gevallen waarin de hier genoemde wapens of munitie ontoereikend mochten zijn voor een goede dienstuitoefening, kan door mij worden bepaald dat opsporingsambtenaren werkzaam bij een bijzondere opsporingsdienst en de buitengewoon opsporingsambtenaar met andere dan de in artikel 6 genoemde wapens of munitie zullen worden uitgerust.

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin

Naar boven